De hoofdingang van de tentoonstelling te Milaan.
Settimana di gloria!—Wie had vóór eenige weken, toen de geweldenaar aan de golf van Napels dood en verschrikking bracht over het land; toen de Natuur, die Italië zoo mild heeft bedacht, die er zoo veel in schoonheid heeft hersteld en geheeld, wat door den Tijd was getroffen, met wreede hand in weinige uren in een woestenij verkeerde de velden en gaarden die de menschen door jarenlangen noesten arbeid in het zweet huns aanschijns tot vruchtbare landouwen hadden weten te maken; toen 1906 óók voor Italië een rampjaar dreigde te worden,... wie had toen durven denken, dat zóó kort daarop in datzelfde land een week van glorie zou aanbreken als inzet van een jubelfeest ter eere van de overwinning van den mensch op de natuur!?
Maar Italië is altijd het land van scherpe contrasten en snelle overgangen geweest, en geen natie ter wereld die zich zoo spoedig over leed en ellende heenzet als dit lachende volk onder zijn lachenden hemel!
En zóó kwam het, dat, terwijl in het zuiden van het land de nood- en doodsklokken nog luidden en rouwwaden werden gespreid in kerken en huizen, in het noorden al weêr de beiaard jubelklanken deed trillen door de lucht en het rood-wit-groen met het witte kruis van Savoye werd ontplooid ten teeken van nationale vreugde.
Ginds de mensch stil, nietig, verslagen, machteloos tegenover de vreeselijke, ontembare werking der natuurkrachten; hier de trotsche overwinnaar, zich van zijn genie en heerschappij over de stof bewust, met bazuingeschal de gansche wereld toegalmend: Milano a nome d’Italia chiama le genti Bladzijde 210a le pacifiche gare del lavore; “Milaan roept in naam van Italië de volkeren op tot den vreedzamen wedstrijd van den arbeid”.
Wèl mocht Milaan die eer voor zich opeischen!
Want meer dan in eenige andere stad van Italië treden in deze metropolis de mensch en das Gebild der Menschenhand op den voorgrond. En altijd zal den reiziger die van over de Alpen Italië binnenkomt treffen de tegenstelling tusschen de gewijde stilte en de majesteit van het hooggebergte, waar de Natuur heerschappij voert en de wufte, wereldsche drukte, inhaerent aan den eeredienst van den mensch, in de stad, waar alle groote volkerenstraten, die Noord en Zuid verbinden, hun eindpunt vinden.
In Milaan klopt het hart van het herboren Italië; noemde Plinius de stad, waarover Cicero, de groote redenaar, eens als stedehouder regeerde, reeds “het nieuwe Athene”, thans mag zij de geestelijke en zedelijke hoofdstad van Italië genoemd worden. Na de overwinning der Fransch-Piëmontsche wapenen op de Oostenrijkers bij Magenta in 1859—vereeuwigd in het prachtige ruiterstandbeeld op het reusachtige Domplein, een der schoonste van Europa, dat Victor Emanuel II voorstelt midden in het gevecht, zijn paard inhoudend om bevelen uit te deelen—heeft de stad, bevrijd van het vreemde juk, zich snel ontwikkeld tot een centrum van handel en nijverheid.
Milaan is de werkstad van Italië; drie machtige bondgenooten hebben haar daarbij geholpen om de positie te veroveren, die zij thans onder de eerste steden van het Apenijnsche schiereiland inneemt. Deze “triple alliantie” bestaat uit: het verstand, de werkzaamheid en het geluk.
Aan die drie elementen dankt Milaan zijn enorme uitbreiding en zijn toenemende welvaart.
De stad telt nu meer dan een half millioen inwoners en is het middelpunt van het intellectueele en artistieke leven van dit begaafde volk; de verzamelplaats van tal van zangers, toonkunstenaars en tooneelspelers uit alle landen der wereld; hier is de markt voor impressario’s en operadirecties. Maar boven alles verheugt zich de industrie hier in hoogen bloei. Milaan is het middelpunt van de Lombardijsche zijdeweverijen, die haar grondstof te danken hebben aan de duizenden moerbeiboomen in deze vruchtbaarste laagvlakte van Europa met wier bladeren de zijdewormen zich voeden. Ook fluweel, tapijten, papier en gummi vormen hier belangrijke export-artikelen, terwijl uitgevers als de gebr. Treves en de firma Sonzogno een Europeesche vermaardheid genieten.
Moet men niet toegeven dat alle omstandigheden Milaan hebben voorbeschikt om binnen zijn muren (in letterlijken zin, want de oude wallen met hun trotsche poorten zijn, schoon tot lommerrijke plantsoenen aangelegd, nog in stand gehouden), temidden van zijn eeuwenoude palazza’s, zijn indrukwekkende baselieken en prachtige monumenten, en in de schaduw van zijn machtigen Dom—kostelijkste nalatenschap van de christelijke kunst!—de eerste internationale tentoonstelling aan deze zijde der Alpen te herbergen?...
Trouwens, de aanleiding tot het houden der tentoonstelling knoopt zich onmiddellijk vast aan de commercieele belangen van Milaan.
In 1881 opende het, onder de auspiciën van den beminden Umberto I, de nationale tentoonstelling ter viering van de voltooiing van het reuzenwerk van den St. Gotthard-tunnel en thans, na 25 jaren, is het op nieuw het tooneel van een uitgebreider en grootscher feest van den arbeid, met medewerking van de bevriende natiën tot stand gebracht, ter eere van de opening van den nog belangrijker Simplon-tunnel.
Naast de steden van West-Zwitserland (vooral Genève) zal Milaan toch de meeste vruchten plukken van de totstandkoming van dezen tweeden tunnel tusschen Zwitserland en Italië, want het groote vervoer langs dezen nieuwen en hoogst noodigen verkeersweg, die het spoorwegtraject Parijs–Milaan b.v. met 83 K.M. zal verkorten, zal ten slotte op Milaan uitloopen, zoo goed als het de terminus is van het enorm-drukke vervoer langs den St. Gotthard-spoorweg van alles wat via Basel-Luzern naar het zuiden stroomt.
Het feest van den Simplontunnel mag dan ook het feest van de stad Milaan genoemd worden, maar tevens jubelt Italië, dat van den nieuwen verkeersweg een belangrijke uitbreiding zijner handelsbetrekkingen, vooral met Frankrijk, verwacht, daarmeê ten aanhoore van heel de wereld uit zijn vooruitgang en zijn bloei, zijn gevoel van verjongd leven, zijn geloof in de toekomst onder de bezielende leuze: Sempre avanti l’Italia!
Het tentoonstellingsplan dateert eigenlijk reeds van 1901. De werken van den Simplontunnel, in Augustus 1898 aangevangen, zouden in 5 jaar gereedkomen, dus in begin 1904. Voor een goede voorbereiding was men dan ook niets te vroeg. De ondernemers van den tunnelbouw—omtrent welk werk indertijd een geïllustreerde beschrijving in deze kolommen is opgenomen—de heeren Brand, Brandon en Co., hebben echter met reusachtige moeilijkheden te worstelen gehad, waardoor de arbeid telkens werd vertraagd en de opening herhaaldelijk moest worden uitgesteld.
Het tentoonstellingsplan ondervond daarvan den terugslag en zoo werd het daarmee een ware lijdensgeschiedenis, die het, zoo al niet verschoonbaar, dan toch verklaarbaar maakt, dat er allengs een stadium van verslapping aanbrak, dat zich, toen de solemneele ure naderde, begon te wreken in eindelooze verwarring en hopeloozen achterstand. De uitbarsting van den Vesuvius werd aangegrepen als een welkom voorwendsel om de opening nog een 8 dagen uit te stellen, maar eindelijk begrepen de Italiaansche leiders toch, dat zij er met een: ”Fortuna, e dormi!”, “heb geluk en slaap maar!” niet komen zouden. En zoo zag ik, in die dagen van de barensweeën der tentoonstelling reeds hier aanwezig, bevestigd wat een landgenoot, die hier reeds jaren woont en het volkskarakter uitnemend kent, mij voorspeld had: “In de laatste dagen, als ’t er op aankomt, zult gij de Italianen wonderen zien doen.”
Inderdaad, toen de dag der plechtige opening dáár was, scheen het of goede feeën in de stilte en de Bladzijde 211duisternis van den nacht rondgezweefd hadden over de terreinen en met tooverstaven in het leven hadden geroepen, wat luierende werklieden die liever in het zonnetje lagen te slapen en soldaten die wel onder tucht werkten maar wier handen verkeerd stonden voor dezen ongewonen arbeid, maar niet klaar konden krijgen, al stonden de commissieleden er ook handenwringend bij.
Het Uitvoerend Comité mocht van geluk spreken, dat het zóó ... den schijn wist te redden!
Trouwens, de kunst om het uiterlijk op te houden verstaan de Italianen uitnemend!
En wie zou niet gaarne veel vergeven aan een volk, dat, bij al zijn gebreken, zoo nauw verband houdend met zijn aard en opvoeding, aan den anderen kant zulke voortreffelijke eigenschappen toont!?...
Want te ontkennen valt het niet dat de tentoonstelling, zooals zij zich daar nu voordoet, getuigt van het scheppingsgenie en den hoog-ontwikkelden smaak der Italianen.
Zoowel in uitgebreidheid als in conceptie maakt de tentoonstelling een grootschen indruk. Indien men voor haar een ligging had kunnen vinden, zoo schilderachtig als de oevers van de Seine in Parijs en van de Maas in Luik, dan ware het panorama van deze tooverstad, marmerwit als het Lipara, dat Couperus’ kunstenaarsoog zag, onder Italië’s diepblauwen hemelkoepel met de intense lichtschittering van de zuidelijke zon onvergelijkelijk heerlijk geweest.
Het oorspronkelijk tentoonstellingsplan omvatte alleen het transportwezen: spoorwegen, scheepvaart, rijwielen en automobielen, luchtballons enz. Maar als gewoonlijk groeide het spoedig den ontwerpers boven het hoofd en kreeg het een omvang als men nimmer had vermoed of bedoeld. Decoratieve kunst, schilder- en beeldhouwkunst, kunstnijverheid, landbouw en vischteelt, telegrafie en telefonie, hygiëne, coöperatie en verzekeringswezen, dat alles werd in het definitieve plan opgenomen, welks uitvoering ruim 12 millioen lire heeft gekost. En naast die permanente tentoonstelling zullen nog tijdelijke tentoonstellingen gedurende de zomermaanden worden gehouden van voedingsmiddelen, chemische en pharmaceutisehe producten, fotografie, muziek-instrumenten, jachtwapenen enz.
Het eenige, wat deze internationale tentoonstelling dan nu ook onderscheidt van een wereld-tentoonstelling, dat is haar niet algemeen karakter; de groot-industrie bv. is tot veler teleurstelling buitengesloten, daar slechts machines van een beperkt aantal paardenkrachten in gebruik bij de kunstnijverheid mochten ingezonden worden, terwijl in eenige afdeelingen, o.a. in die van schilder- en beeldhouwkunst, geen internationale mededinging is toegelaten, een maatregel die de beteekenis dezer sectie niet heeft verhoogd.
In uitgestrektheid doet de Milaansche tentoonstelling echter niet onder voor die van Luik en Düsseldorf, welke wereldtentoonstellingen werden genoemd; zij heeft een grootte van 980,000 M2, terwijl de overdekte hallen tezamen een oppervlakte beslaan van 245,000 M2, verdeeld over 125 groote gebouwen en kleinere paviljoenen.
Teneinde den lezers eenigszins een maatstaf ter vergelijking te geven, wil ik er hier aan herinneren, dat de Luiksche wereldtentoonstelling van 1905 een terrein van 11 H.A. besloeg met een overdekte ruimte van 110,000 M2; het aantal gebouwen en paviljoenen bedroeg in Luik 98.
In een stad, geheel in de vlakte gelegen en met oude vestingmuren omringd, viel het niet gemakkelijk voor een zóó groote tentoonstelling een geschikt terrein te vinden. De ruimte van het binnen de enceinte gelegen Park bood nauwelijks een derde van de oppervlakte die men noodig had. De aandacht viel toen op het buiten de bastions gelegen exercitieterrein van Milaan’s groote garnizoen, de Piazza d’Armi, maar ook dit was nog te klein. Toen kwamen de ingenieurs op het lumineuze denkbeeld om de beide terreinen, door een nieuwe stadswijk van niet geringen omvang van elkander gescheiden, in gebruik te nemen en ze onderling te verbinden door een electrischen spoorweg over een viaduct, bijna lijnrecht loopend van het midden van het eene naar dat van het andere.
Met medewerking van de militaire en burgerlijke autoriteiten slaagde dit plan volkomen. En daaraan is het nu te danken, dat de hoofdingang van de tentoonstelling op nog geen 20 minuten afstands van het centrum der stad is gelegen.
Wanneer men van het Cordusioplein, waar het monumentale Beursgebouw en het paleis van de “Algemeene Verzekerings-Maatschappij” in elliptischen vorm rondgebouwd zijn, en dat vlak achter de noordwestelijke zijde van het Domplein, het centrum der oude stad, gelegen is, de Via Dante ingaat, een der breedste en fraaiste hoofdstraten van Milaan, dan ziet men aan het einde daarvan op het Foro Bonaparte, dat een halven cirkel vormt, recht voor zich het beroemde en indrukwekkende Castello Sforzesca met zijn massieve torens en heerlijke versieringen van Leonardo da Vinci en Bramante, de voormalige woonplaats der Visconti’s, meermalen in den loop der eeuwen verwoest en weer opgebouwd, telkens weer verwaarloosd maar nu weer bijna geheel gerestaureerd tot een grootsch historisch monument en inwendig ingericht tot archeologisch en kunst-museum, verrijzen. Door de hoofdpoort, de Torre del Filarete, het Castello binnentredende en recht overstekende door den eersten en tweeden binnenhof (Piazza d’Armi en Corte Ducale) bereikt men door de tegenoverliggende poort aan de achterzijde het fraai aangelegde Parco, dat geheel beheerscht wordt door den ver op den achtergrond verrijzenden triomfboog met zijn mooie bas-reliefs, de Arco della Pace, oorspronkelijk bestemd om de heldendaden van Napoleon te eeren, maar later gewijd aan een herdenking van de nederlagen van den grooten Keizer, die bekroond wordt door het wonder-mooie werk van den beeldhouwer Sangiorgio, in brons gegoten door de gebroeders Manfredini en voorstellende de godin des vredes staande op haar met zes vurige paarden bespannen zegekar.
In dit park, begrensd door die beide monumenten en omringd door een voornaam kwartier van patricische huizen en villa’s, ligt, schuilgaande grootendeels onder donkere cypressen en ander zwaar geboomte, het eene gedeelte der tentoonstelling en Bladzijde 212vandaar leidt de electrische spoorweg naar het grootere terrein, dat ruim 20 minuten loopens verder is gelegen.
Links van het Castello, aan het einde van het breede Foro Bonaparte, ligt de hoofdingang der tentoonstelling, een architectonisch goed gelukt bouwwerk, waarvan onze foto een duidelijk beeld geeft.
In dit ranke bouwwerk met zijn zuilengalerij, zijn sprekende versieringen en beelden, hebben de architecten—aan wier hoofd de bekwame Besana staat—veel vergoed van het gemis van een monumentaal hoofdgebouw en een panorama over heel de tentoonstelling. Toch ligt de beteekenis van deze rijke façade die ’s avonds met duizenden gloeilampjes wordt verlicht meer in de beide Simplontunnels, waarvan zij de omlijsting vormt.
De arbeid in den tunnel. Groep van den beeldhouwer Butti.
Aardiger clou ware voor deze tentoonstelling wel niet uit te vinden geweest dan de bezoekers te doen binnengaan door een tunnel, waarmeê op bedriegelijke wijze de Simplontunnel nagebootst is. Dat is dan ook de groote attractie, het nieuwe en wonderbare. Het is dan ook aardig gedaan; de illusie is volkomen. Men schuift het zwarte gordijn even op zij en treedt de onbekende duisternis in; in de verte gloeien kleine lichtjes tegen den van kristallen glinsterenden rotswand; bij hun zwak schijnsel ziet men op den bodem de vage evenwijdige lijnen van de rails. Men hoort het gekletter van water en het snorren en stampen van machines. Het zijn de boormachine en de luchtververschingsinstallatie die hier in werking worden getoond. Door nauwe zijgangen, waarin men de scherven van rotsblokken onder de voeten hoort kraken, komt men in den tweeden tunnel, evenwijdig aan den eersten loopende, die, evenals in de werkelijkheid, met den eersten halverwege een punt van samenkomst heeft. In dezen tweeden tunnel heeft men kans gezien op vernuftige wijze duidelijk te maken, hoeveel last men bij den bouw gehad heeft met het van boven door de aderen in den bergwand doorsijpelende water, dat menigmaal de gangen blank zette. Uit den rotswand springt hier met geweldige kracht het heldere water van den bergstroom dat bruisend en schuimspattend zich neerstort temidden van de rotsblokken, juist zooals men dat in het hooggebergte ziet.
Men behoeft thans niet naar Iselle te reizen om zich een begrip te kunnen vormen van het grootsche werk, dat daar is geschied en welks voltooiing hier wordt gevierd. De kunst van nabootsen tracht de wezenlijke techniek in haar hooge vlucht te achterhalen. Alles toch is zoo natuurgetrouw, dat men werkelijk meent in het hart van de Hoog-Alpen te verkeeren.
Tusschen de beide tunnelingangen heeft de gevierde beeldhouwer Butti een beeldengroep aangebracht, die den moeizamen tunnel-arbeid voorstelt. Een mooi afgietsel in brons van deze sprekende groep is door het Uitvoerend Comité aan Z.M. den Koning als een aandenken aan de plechtige opening aangeboden. Bladzijde 213
De beide tunnelpoorten worden bekroond door een eleganten toren, dragende een Mercurius-beeld, en welks versieringen de beteekenis van het werk des vredes, door de samenwerking van Zwitserland en Italië tot stand gebracht, symboliseeren.
Aan weerszijden van den hoofdingang sluiten langwerpige vleugels zich aan dit smaakvolle bouwwerk aan. Rechts is de afdeeling “Visscherij”, waarin Duitschland schitterend voor den dag is gekomen, ondergebracht, waarbij zich weer aansluit een zeer interessant aquarium; links vindt men een reeks van ineenloopende zalen, waar bijeengebracht is een hoogst belangwekkende verzameling oudheidkundige voorwerpen die betrekking hebben op het transportwezen te water en te land. Aan de medewerking zoowel van het Quirinaal als van het Vaticaan is het te danken, dat het een waar genot is deze retrospectieve afdeeling te doorwandelen, waaraan bovendien prof. Fumagalli door een methodische groepeering zekere wetenschappelijke waarde gegeven heeft. Men vindt er zoowel de draagstoel van Leopold II, Groot-hertog van Toscane als de staatsiekaros waarmee Paus Pius VII in 1814 zijn intocht hield in Modena; de berlina met koperen paneelen, rijk met zilver beslagen, van Ferdinand II van Bourbon (Corte di Napoli: 1839) als de rijk-gebeeldhouwde gala-koets, die gediend heeft in den begrafenisstoet van Victor Emanuel II in 1878 bij de overbrenging van het stoffelijk overschot van het Quirinaal naar het Panthéon; vergulde kardinaalskarossen en met acht paarden bespannen trouwkoetsen met beschilderde paneelen en van binnen met satijn bekleed van het Huis van Savoye.
De groote feestzaal.
Niet minder de moeite waard zijn de modellen van oude schepen; o.a. van de galjoen, waarmeê Maria de Medici in 1600 van Livorno naar Frankrijk is gevaren.
Ook het “voorheen en thans” op het gebied van de rijwielen wordt in een apart zaaltje vrij volledig te zien gegeven, terwijl de Italiaansche Posterijen en de Duitsche Rijkspost een belangrijke historische inzending hebben samengebracht, bestaande in modellen van oude postkoetsen, uniformen, gereedschappen, documenten enz.
Men kan gerust zeggen, dat deze afdeeling tot de best-geslaagde van de tentoonstelling behoort.
Na deze uitstapjes rechts en links van den hoofdingang gaan we nu het Park in, waarvan de aanleg getuigt van den smaak der Milaneesche tuinbouwkundigen; frisch en fleurig ziet er alles uit en de breed-uitgespreide waaierpalmen en bloeiende camelia’s zouden wij wel zoo naar ons land willen meênemen! De stoomwals heeft de breede wegen geëffend, waarin de zware vrachtwagens diepe voren hadden getrokken; aan den rechterkant krijgen we nu de voornaamste tentoonstellingsgebouwen in het oog; zij rijzen geen Bladzijde 214van alle hoog op tusschen het geboomte en hun hagelwitte kleur zal bij den fellen Italiaanschen zonnebrand verblindend zijn voor de oogen, al helpt zij de hitte buiten de zalen houden, maar overigens ... wat een superieuren smaak hebben de Italiaansche architecten getoond bij het ontwerpen dezer paleizen en paviljoenen! Schoon ook hier in hoofdzaak het onduurzaam tentoonstellingsmateriaal slechts dienst kon doen, wint Milaan het in dit opzicht verre van Luik en Düsseldorf en wordt Parijs van 1900 naar de kroon gestoken.
De liefde voor de schoone klassieke vormen was hier de leidstar van mannen als Besana, Bongi en Locati, meestere in hun vak. Hier wordt men herinnerd aan het Parthenon met zijn zuilen en bogen, daar aan Romeinsche thermen; ginds aan de Byzantijnsche bouwkunst, elders weer aan het Arabische Alhambra. Aan de Italiaansche en Fransche renaissance wordt recht gedaan; kortom, de historische architectuur viert hier hoogtij! En toch, hoe frisch, hoe oorspronkelijk bleven de ontwerpers daarbij; hoe gelukkig wisten zij in bouworde en versieringen uitdrukking te geven aan de bestemming van de verschillende gebouwen! Zeker, dat alles is klein tegenover dien machtigen kolossus, den Dom, dien de christelijke kunst, als een prediking in marmer, midden in deze stad heeft gebouwd; en te druk tegenover den stroeven ernst der middeleeuwsche kunst die spreekt uit de palazza’s, welke de eeuwen hier hebben nagelaten en die thans de omlijsting vormen van deze onwezenlijke droomstad, waar alles klatergoud en namaak is en die straks weer zal verdwijnen, even spoedig als zij gekomen is.
Maar ... wie ontkomt aan de machtige bekoring die van dit alles uitgaat!? Die mengeling van architectuur en sculptuur, zij is een weelde voor het oog en spreekt tot de verbeelding van oorden, waar de schoonheid godheid is, waar het ideaal triumfeert in marmerwit en kronegoud!
Van het beeldhouwwerk gesproken: Al heeft de Italiaansche plastiek de schoone traditiën van het verleden niet weten hoog te houden, men mocht toch bij deze gelegenheid van de beeldhouwers in het land van Michel Angelo en Canova iets goeds verwachten.
In qualiteit hebben zij dan ook niet teleurgesteld, maar in de quantiteit hadden zij meer matiging kunnen betrachten. Overlading schaadt overal, zelfs op een tentoonstelling. Alle Olympische goden zijn er aan te pas gekomen. Het is of men een concurrentie heeft willen ondernemen met de permanente beelden-uitstalling op het beroemde, maar mij en velen, die onder een andere dan de zuidelijke zon zijn geboren, weinig sympathieke Campo Santo.
Maar zonder nu alles op gezag mooi te vinden, alleen omdat het van kunstenaars als Butti en Brivio, die op dit oogenblik in de gunst staan, afkomstig is, moet ik toch erkennen, dat er kracht en realiteit zit in menig beeld en in meer dan één groep.
Ga natuurlijk zoo’n compositiebeeld niet van nabij bekijken, dan is alle illusie weg! Maar een tentoonstelling hangt nu eenmaal van bedriegelijk decoratief aan elkaar. En niemand zal aan zoo’n Victoria of Mercurius, die straks op een electrisch verlicht voetstuk zullen staan, hooge kunsteischen stellen!
Het is al veel waard, wanneer het gevoel niet wordt gekwetst door groven wansmaak of jammerlijke banaliteit. En daartegen hebben de artistieke en technische leiders der tentoonstelling met veel zorg gewaakt. Binnen die grenzen heeft men echter het eigen initiatief zooveel mogelijk vrijheid gelaten en zoo is er tusschen al die groote paleizen en paviljoenen een aardige afwisseling van Zwitsersche châlets, Schwartzwalder huisjes; Oostersche kiosken enz. Telkens wordt het oog weer geboeid door iets eigens en karakteristieks. Hoe jammer, dat ook Nederland, als te St.-Louis, niet met iets eigens, met een pittigen oud-hollandschen trapjesgevel bv., is kunnen komen! Maar de Milaneesche aannemers vroegen fabelachtige prijzen en de middelen waren gering. Nu heeft het Nederlandsch comité zich tevreden moeten stellen met 800 M2 in de gemengde afdeeling der decoratieve kunst, waar het Japan tot buurman heeft, en 200 M2 elders voor op zichzelf staande inzendingen als die van den baggermolen-fabrikant Smulders uit Schiedam. Het is nu maar te hopen, dat het inwendige (de versiering is bij den heer Kromhout uit Amsterdam zeker in goede handen) en de inzendingen goed zullen maken wat aan het uiterlijk ontbreekt. Maar daarvoor is nog wat geduld noodig. Niet vóór half Juni zal de Nederlandsche afdeeling geopend kunnen worden. Met dit wat achteraf gelegen gebouw schenen de heeren van de bouw-commissie het minste haast te hebben. En toen de gedelegeerde commissaris van Nederland herhaaldelijk aandrong op meer spoed, wijzende op het ergerlijk luieren der Italiaansche werklieden, die, als ’t koud is, zich rond een houtvuurtje gaan warmen en als ’t warm is, in ’t zonnetje liggen te slapen, antwoordde men zoo philosophisch-laconiek als Italianen dat alleen kunnen: “Laat dan Nederlandsche werklieden komen om het gebouw af te maken. Zwitserland heeft ook eigen werklieden ontboden!”
Biedt een tentoonstelling kans van welslagen, al geeft ze ook nog zooveel interessants te zien, waar de leiders dergelijke luchthartige opvattingen koesteren?... De vertegenwoordigers van het buitenland, die ervaring hebben op dit gebied twijfelen er wel eens aan. Maar de Italianen zijn onverbeterlijke optimisten; zij kloppen de mopperaars gemoedelijk op den schouder en zeggen glimlachend: ”Al levar della tende si vedra”, of te wel: als de boel weer afgebroken wordt, zal alles je duidelijk zijn. Een troost!?...
Wij zijn nu in de groote middenlaan van het Park, die dit gedeelte der toonstelling in twee groepen scheidt: rechts wetenschap en kunst; links de vermakelijkheden. Even wippen we binnen in het gebouw der “Schoone Kunsten”. Dat was inwendig het eerst gereed omdat de Koning er doorheen wandelen zou op den openingsdag. Een openbaring is deze zuiver-nationale afdeeling niet; ook zijn vele doeken verkeerd of veel te sterk belicht. Er is in ’t algemeen te veel gelegenheidswerk zoowel van schilders als beeldhouwers.
Eén zaal is geheel gereserveerd voor de productieve familie Ciardi, bestaande uit vader en twee zoons, die 32 werken heeft ingezonden, een andere zaal bevat alleen 28 stukken van den grooten Venetiaanschen Bladzijde 215meester, Ettore Tito. Ook Carcano heeft een zaal voor zich, terwijl Carlandi, bekend door zijn fijne zeegezichten, 84 aquarellen heeft ingezonden.
Onder het beeldhouwwerk is meer knappe copie dan oorspronkelijk werk. De Unione artisti romani leverde hier het leeuwendeel, o.a. een reusachtige groep van Lazio.
Het paleis van de Belle Arti bestaat uit twee vleugels in hoefijzervorm die samenkomen in een koepelvormige zaal. In deze feestzaal, waarvan wij een reproductie geven, had de plechtige opening der tentoonstelling plaats. Jammer genoeg mochten er toen geen photografische opnamen worden gemaakt—een maatregel die als vele andere verband hield met de veiligheid van den Vorst. Want toen langs alle lijnen electrische lichtjes fonkelden, ook in de lauwerkransen door de engelenfiguurtjes omhoog gehouden, en heel de zaal bezet met schitterende uniformen en galagewaden, waartusschen de bekoorlijkste damestoiletten in teere kleuren,—allen omringend de met bloemenguirlandes versierde estrade, waarop de Vorstelijke stoet had plaats genomen—toen bood dat geheel een betooverend gezicht, hoe weinig indrukwekkend de ceremonie ook overigens was, die onder een geestdriftige ovatie aan het Koninklijk Paar eindigde met een symbolische opening van de tentoonstelling door Koningin Elene, die een rood lint losmaakte, dat de estrade had afgesloten van den uitgang.
Uit den rechtervleugel de feestzaal binnengekomen treden wij nu door den hoofdingang, door zinrijke beeldengroepen geflankeerd, weer naar buiten. Aan de overzijde van de breede allée zien wij, verscholen in het frissche groen, drie kleine gebouwen liggen, evenveel verschillend van stijl als van bestemming; voornaam en mooi is de façade van het kleine paleis der stad Milaan, in Italiaansche renaissancestijl gebouwd, waarin het gemeentebestuur, dat een ruim aandeel genomen heeft in de totstandkoming der tentoonstelling en bij feestelijke gelegenheden de honneurs tegenover de gasten uit den vreemde waarneemt, een volledig overzicht geeft van de inrichting zijner model-bedrijven en van het vele wat Milaan doet op het gebied van onderwijs, armenzorg, hygiène en volkswelvaart. Zij die ook om iets te leeren de tentoonstelling bezoeken zullen hier een nuttig uurtje kunnen vertoeven in deze rustige omgeving.
Van een heel ander karakter is het Zwitsersche paviljoen dat natuurlijk van wege “de onverbrekelijke vriendschapsbanden” op deze tentoonstelling een eereplaats kreeg.
Het is een echt Zwitsersch châlet, in wit rood en bruin geschilderd hout met balcons en een luifeldak en pittig torentje; een juweeltje van dien karakteristieken bouwstijl van het Alpenland. “Een bescheiden huisje” noemde de Zwitsersche commissaris-generaal Siemen het, toen hij er uit naam van de Bondsregeering den Koning van Italië begroette, maar de jonge Vorst die zijn oogen altijd goed den kost geeft had het bij het rechte eind, toen hij den bescheiden Zwitser warme hulde bracht voor dat smaakvol paviljoen, een sieraad van de tentoonstelling.
Natuurlijk is de inhoud van het gebouw grootendeels gewijd aan de werken van St. Gotthard en Simplon, gesymboliseerd in een groot fresco in den voorgevel, en de vermaarde Zwitsersche kunstnijverheid.
Een honderd schreden verder ligt op een heuveltje, gelijk in hoogte aan de viaduct, het Park-station van den electrischen spoorweg, ook een aardig, luchtig gebouwtje, waaraan veel zorg is besteed.
Vóór wij uitstappen echter nog even een kijkje genomen aan het uiterste einde van het Park bij den Vredesboog in het complex van gebouwen, dat gewijd is aan een der belangrijkste afdeelingen van de tentoonstelling: de versieringskunst; het zijn eigenlijk twee reeksen van gebouwen, door binnenhoven met zuilengalerijen, aardige beelden en fonteintjes, onderling met elkaâr in gemeenschap, gescheiden door een smal laantje; het is hier, dat ook Nederland zijn beste beentje voor zal zetten. Maar de strijd zal zwaar zijn. Op dit oogenblik zijn de gebouwen nog nauwelijks onder dak en is de chaotische toestand nergens zoo wanhopig als hier in dit hoekje; van étaleeren kan dus nog geen sprake zijn. Maar de ingenieur die hier de leiding heeft, de heer Gatti-Casazza, weet schitterende dingen van deze afdeeling te vertellen. Na de welgeslaagde proefneming in Turijn met de tentoonstelling van versieringskunst in 1902 zal Italië hier nu eens met 500 van zijn eerste architecten en artisten (grootendeels uit Lombardije) uitkomen; een ruimte van maar eventjes 12000 M2 heeft het daarvoor noodig; Hongarije, dat in de laatste jaren een reusachtige vlucht nam op het gebied der kunstnijverheid, zal 3500 M2 innemen; Engeland 1000; Zwitserland, Japan en Nederland elk 800; Duitschland 500; Turkije 350 en Noorwegen 100. Nederland maakt dus quantitatief geen slecht figuur. Jammer echter, dat onze eerste firma’s op dit gebied geen lust tot deelneming gevoelden.
Frankrijk, Oostenrijk, Rusland en België hebben ook hun afdeeling versieringskunst ondergebracht in hun eigen gebouwen op de Piazza d’Armi. Ofschoon de Commissie van toelating lang niet gemakkelijk is geweest, hebben de aanbiedingen zóó de verwachting overtroffen, dat zij heeft moeten laten varen het denkbeeld om ook een retrospectieve tentoonstelling van de ontwikkeling der toegepaste kunst in den loop der eeuwen te geven. Een eereplaats zal echter gegeven worden aan den vrouwenarbeid, waarvan, onder de auspiciën van de Hertogin Maria Anna Visconti di Modrone Gropallo, presidente van het damescomité, evenals te Luik, veel belangwekkends zal te zien gegeven worden.
Een zware taak wacht de jury maar ook een aangename, want de Koning heeft een eereprijs van 10,000 lire uitgeloofd voor de fraaiste “complete moderne inrichting”.
Aan den anderen kant van het park, nog een groote uitgestrektheid met mooie gazons en waterpartijen, zetelt het Vermaak. Daar kan men een reis naar het hooge noorden maken en zich verbeelden op de ijsberenjacht te zijn, of de geneugten smaken van een montagne russe; daar kan men zich in aardige bars en kiosken door gebronsde zuidelijke schoonen met uitdagende, donkere oogen champagne Bladzijde 216en vruchtenijs laten bedienen; daar kan men voor een halve lire heel Tyrol of het Berner Oberland doorreizen onder ’t genot van Münchener Hofbräu, Chianti of Capri, Marsala of Vermouth van fratelli Cora; daar kan men ’s avonds tusschen de donkere cypressen in den maneschijn zitten mijmeren bij “American drinks”, zoo echt als in de eerste Broadway-bars; daar kan men zich van een helling in een bootje met duizelingwekkende vaart in een meer laten storten of, wanneer men ’t op dit ondermaansche te benauwd krijgt, hoog in de lucht rondvliegen in een Aëroplan en in jolige pret lachen om dat Castello en dien Dom die daar zoo eigenwijs en roerloos staan te droomen midden in dat wereldsche, lawaaierige Milaan; daar klinken muziek en zang; daar raakt men de zilverstukjes kwijt....
Het Zwitsersche paviljoen. |
Daar mist men alleen Lucas Bols of Wynand Fockink, anders trouwe comparanten op groote tentoonstellingen, die hier met een “Oude Schiedammer” en een jonge Zeeuwsche boerendeern toch zeker al even veel succes zouden hebben als overal elders in de wereld.
Maar het wordt tijd, dat wij het Park verlaten en naar de Piazza d’Armi trekken, waar wij in vogelvlucht hebben te overzien veel dat nog niet àf is en heel weinig dat wèl gereed is. Konden wij maar werkelijk in een luchtballon er over heen zweven! Dan liepen we geen kans overreden te worden door zwaargeladen goederentreinen en in dolle vaart rondsnorrende auto’s, die voor de snelle verplaatsing van comité-leden zorgen als zij lastige reclamanten uit de voeten willen blijven.
Het electrische treintje, comfortabel ingericht—een voorbeeld voor de directie der Italiaansche spoorwegen die, sedert de staatsexploitatie in vollen gang is, nog niet veel gedaan heeft om het spoorwegverkeer uit zijn achterlijkheid te verlossen—brengt ons, hoog over straten en lanen en pleinen, over de ranke en sierlijke viaduct in een paar minuten daar.
Ook deze terminus doet ons kennismaken met een aardig, rustiek station met bloemperken en heesters omgeven; ruim, ongevaarlijk en met zacht-glooiende op- en afgangen. De maatschappij die dat goedkoope lijntje van 5 cent per rit exploiteert heeft eer van haar werk en succes; het aantal abonnés loopt al in de tienduizenden.
Recht voor ons ligt in het midden van het vierkante terrein, dat een omtrek heeft van ruim drie kwartier loopen en doorsneden is van lange rechte lanen, waartusschen nu de vakken tot weelderig plantsoen met rotsen en vijvertjes, fonteinen en bloembedden zijn aangelegd, het groote paleis van het “Transport te water” met den reusachtigen vuurtoren op natuurlijke grootte, die ’s avonds een intens licht over tentoonstelling en stad verspreidt, op den voorgrond. Handelsvloot en passagiersschepen worden in deze afdeeling wel erg op den achtergrond gedrongen door de Marine, die toch eigenlijk slechts in verwijderd verband staat met “transport te water.” Maar hiermeê kon Italië meer geuren dan met zijn scheepvaart, die niet sterk vooruitgaat, hoewel, na de jongste Marine-rapporten, deze tentoonstelling van model-materiaal een bitter bijsmaakje voor de Italianen heeft gekregen.
Ook het buitenland heeft in deze afdeeling acte de présence gegeven. Krupp en Armstrong vervullen u hier met bewondering voor hun werken maar ook met een tikje wrevel; die onheilspellende kanonnen storen de vredes-gedachten, die de ideëele achtergrond vormen van dit jubelfeest van den arbeid, waar de natiën komen getuigen van hun grootheid en hun kracht ... in de werken der beschaving en des vredes.
Enkele modellen van Oceanflyers, van moderne luxe-schepen, van reusachtige vrachtbooten, zeesleepbooten en baggermolens gaan hier bijna verloren voor ’t oog tusschen de vernielingswerktuigen, torpedobooten, torpedo’s, pantsertorens enz.
Trouwens, hier en daar verspreid over het terrein vindt men nog onderdeelen van deze sectie. Zoo heeft de groote Italiaansche Stoomvaart-Maatschappij, die ook de dagelijksche diensten tusschen het vasteland en Sicilië verzorgt, haar eigen, kranig gebouw en is er een zeer bezienswaardige inzending van motorvaartuigen, elegante gondeltjes, waarmeê men lust zou gevoelen zich te laten voortglijden over de smaragden golfjes van de Zwitsersche en Italiaansche bergmeren. Bladzijde 217
Het paleis van Frankrijk’s decoratieve kunst.
Links van “Marine” ligt het grootste tentoonstellingspaleis, de “Galerij van den Arbeid”, een complex van reusachtige hallen met drie koepelvormige ingangen. In de voornaamste daarvan was een prachtig plaatsje gereserveerd voor een inzending van de Amsterdamsche diamantindustrie, waarop men aanvankelijk scheen te mogen rekenen. Jammer, want die zou hier furore gemaakt hebben! Over de inzendingen in deze afdeeling valt nog zoo goed als niets te zeggen; behalve een paar mooie kleurendrukpersen en een reusachtige rotatiepers, waarop een tentoonstellingsuitgave van het grootste dagblad van Milaan, de uitnemend geredigeerde en snel-ingelichte Corriere della Sera, tot stomme verbazing der toeschouwers wordt gedrukt en gevouwen, staan er slechts rijen van onopengemaakte kisten, waarin de schatten van de machinale kunstnijverheid verborgen zijn. Meer dan een schoone belofte is dit Arbeidspaleis dus nog niet.
Wij naderen nu bekend en bevriend terrein. Een gebouw met frisschen vriendelijken baksteengevel zegt ons terstond, dat wij hier te doen hebben met iets uit gewesten, dichter bij Nederland; het doet zelfs vreemd in deze omgeving van witte paleizen met blauwe koepels en veel verguld. Het verwondert ons dan ook niet uit het dak de Belgische vlag te zien wapperen. Wij zijn thuis; die rustige lijnen van de Vlaamsche renaissance, die symmetrie welke geen oogenblik stijf wordt, zij doen ons Nederlandsch hart goed. Onze naburen zijn hier schitterend voor den dag gekomen, om jaloersch van te worden. Ook de Italianen, die wel eens meenen het monopolie van stijl en smaak te hebben, kunnen hun bewondering niet verbergen.
Inderdaad, dit gebouw—werk van den Brusselschen architect Henry Vaes—is opgericht à la gloire de la patrie, zooals op een gedenksteen in den muur van een der torens is gebeiteld. Maar ... de Belgische regeering, zich dankbaar herinnerend de ruime deelneming van Italië aan de wereldtentoonstelling te Luik, stelde dan ook een bedrag van fr. 300.000 ter beschikking van de commissie van dat land. Met zoo’n sommetje kan men wat beginnen!
Ook de inzendingen der Belgische kunstnijverheid die het gebouw en een daarnaast gelegen hal zullen vullen, beloven het beste te geven wat het nijvere land kan voortbrengen, vooral kant en smedewerk.
Langs de achterzijde van het terrein liggen drie groote gebouwen, die samen één reuzenstation vormen met uitgestrekte overkappingen. Bladzijde 218
Wij hebben hier te doen met de kern der tentoonstelling, de wortel van de reuzenplant: het spoorwegwezen. Vier landen domineeren hier; Duitschland, Oostenrijk, Hongarije en Italië zelf, dat zeker, al komt het hier met mooie dingen uit, op dit gebied eenige bescheidenheid mag in acht nemen. Reusachtige locomotieven en prachtig-ingerichte slaap- en salonwagens vormen het hoofdbestanddeel dezer afdeeling, terwijl Italië zeer interessante nieuwe uitvindingen op het gebied van seinwezen en veiligheidsinrichtingen in werking te aanschouwen geeft.
Van groot practisch belang voor berglanden zijn o.a. de optische en gehoor-signalen voor tunnels en de nieuwste tandradbaan-locomotieven.
Een zeer sympathieken indruk maakt de iets verder onder hangars geherbergde inzending van het Italiaansche Roode Kruis, waarvan vooral de aandacht verdienen de met veel zorg ingerichte transportwaggons en booten voor gewonden. Ook Duitschland’s Sanitätswesen komt hier schitterend voor den dag met ziekenbarakken, vervoerbare barakken en vriendelijke paviljoentjes.
Van de ziekenverpleging naar de hygiène il n’y a qu’un pas. Hier óók in letterlijken zin. Heerlijk is weer die frontgevel van den architect Bongi, aan het paviljoen, waar Aesculapius’ vriendelijke dochter troont, gegeven. Van het zinnebeeld der gezondheid, de slang, heeft hij bij de versieringen een gelukkig gebruik gemaakt.
Welke schatten Hygieia in haar tempel tentoonspreidt is nog een geheim. Alleen is mij bekend, dat onder de inzenders ook een Nederlander is. Onze consul te Milaan, de ingenieur H.J. Van der Schalk, exposeert er modellen van hygiënisch ingerichte boerenwoningen en veestallen volgens een nieuw systeem.
Uit het gebied waar de godin der gezondheid heerscht, over te gaan naar Caïro is nog al een sprong. De oosterlingen staan gewoonlijk met Hygieia op een gespannen voet. Maar het tentoonstellings-Caïro in miniatuur is nog al onschuldig! ’t Ziet er alles zelfs te onnatuurlijk zindelijk uit, het ruikt er te frisch om de illusie volkomen te doen zijn. Maar aardig is die exotische omgeving voor ons, westerlingen, toch altijd. Hoe verrukkelijk doen die glanzende koepel en die fijne minaret van de Hasinin-moskee tegen het zuidelijk azuur! Hoe schilderachtig zijn die kleine straatjes en de bazar, waar de oosterlingen bezig zijn hun snuisterijen uit te pakken! Nu is ’t nog rustig en leeg hier, maar weldra zal de moslem zijn gebeden prevelen in den toren; zal er vreemdsoortige, lawaaierige muziek klinken bij de Arabische danseres, die de Italianen zal laten genieten van een nerveusen danse du ventre; dan zullen de kooplieden met hun roode fez u met een ”bon marché, monsieur!” naloopen om u hun waren aan te prijzen en bruine jongens op bloote voeten u trachten over te halen om op een witten ezel of een hoogen kameelenrug rond te rijden. En nog lang daarna zal de geur van de rozenolie u herinneren aan die oostersche atmosfeer van de nagebootste Nijlstad hier midden in Lombardije.
Langs Bulgarije, dat zich de weelde van een eigen fraai paviljoen kon veroorloven evenals vorig jaar te Luik, keeren we weer naar Midden- en West-Europa terug. We hebben nu het langwerpige paleis van Frankrijks decoratieve kunst met de 4 smaakvolle ingangen vóór ons liggen. Uitwendig en inwendig viert de Fransche kunst hier weer haar triomfen. Wie kan zich daarmeê meten!? Een glans van voornaamheid ligt over al dat werk.
In een boog om dit gebouw heen liggen drie afdeelingen die, eenmaal gereed, tot de belangrijkste der tentoonstelling zullen behooren. Het zijn: “Automobilisme en Cyclisme”, “Rijtuigfabricage” en “Landbouw”; rococostijl was hier wel de meest aangewezene, maar toch hebben de architecten de bestemming van de gebouwen gelukkig uitgedrukt in attributen, symbolische fresco’s enz.
Over den inhoud valt nog weinig te zeggen; de automobiel-fabricage heeft in Italië groote vlucht genomen en schijnt dan ook kranig te zullen uitkomen, vooral met luxe-auto’s en omnibussen, zooals er hier thans reeds verscheidene in dienst zijn.
De Landbouw beschikt over uitgestrekte hallen van groote wijdte. Juist nu het ideaal van den Koning: “een internationaal Landbouw-instituut te Rome” het eerste stadium van verwezenlijking is ingetreden, wil Italië eens laten zien hoe ver het op dit gebied is. Dat had misschien ook op den weg van Nederland gelegen, maar onze landbouw zal in deze afdeeling slechts vertegenwoordigd worden door een magere inzending van zuivelproducten en ... een Turksche sigarettenfabriek uit Amsterdam. Verkeerde indrukken worden op die wijze wèl bevorderd! Te leeren zal er in deze afdeeling veel zijn, want vooral in Lombardije staat de landbouw op een hoogen trap. De Italiaansche landbouwer is een zorgzaam arbeider; dat kan men, door deze vruchtbare laagvlakte reizende, overal waarnemen.
Wij zijn nu weêr bij het punt van uitgang: het station, teruggekeerd. Overal stilstaan konden wij natuurlijk niet; men zal mij de opsomming van reclame-inzendingen, van azuren grotten en een Afrikaansch dorp, wel willen schenken. Dat alles is schon dagewesen op iedere wereldkermis.
Maar wij mogen toch geen afscheid nemen van de Piazza d’Armi zonder even binnengeloopen te zijn in het mooie, sprekende paviljoen van de latijnsche staten van Zuid-Amerika. Deze staten: Peru, Chili, Uruguay, Guatemala, San Domingo, Brazilië en Argentinië hebben van praktischen zin blijk gegeven. Hoe ook onderling steeds verdeeld, heeft ditmaal een zeker ras-instinct hen er toe gedreven om de handen ineen te slaan tot het verrichten van datgene, waartoe elk op zichzelf niet krachtig genoeg zou zijn. Elke van de regeeringen dezer landsn heeft 6000 francs beschikbaar gesteld voor een collectieve inzending, die er van getuigt, dat men op het zuid-westelijk halfrond nog iets anders verstaat dan staatsgrepen en omwentelingen op touw te zetten.
De in Italië gevestigde consuls van deze staten, aan wie het voornamelijk te danken is, dat Zuid-Amerika hier meer op den voorgrond treedt dan op de laatste wereldtentoonstellingen in Europa, hebben eer van hun werk, zoo goed als de beeldhouwer Laforet, auteur van het standbeeld van Christoforus Columbus in de vestibule van het paviljoen en reeds bekend door het mooie Verdi-monument te Triëst. De 400-jarige sterfdag van den koenen ontdekker van Bladzijde 219Amerika wordt op 21 Mei bij dat standbeeld plechtig herdacht, o.a. met een redevoering van Edmond de Amicis.
Het Belgisch paviljoen. |
Op onzen weg naar den uitgang van het terrein passeeren wij de afdeelingen luchtscheepvaart en meteorologie, die zeker in nauwe betrekking tot elkaar staan, al is het den vernuftigsten en stoutmoedigsten luchtschipper nooit gelukt in letterlijken zin “naar de maan” te gaan. Van tijd tot tijd worden hier op een met tribunes omringd terrein luchtballons opgelaten, zoowel bestuurbare als vrij in het luchtruim zwevende; ook het Duitsche militaire luchtscheepvaartcorps doet daaraan meê met zijn sigaarvormige uitkijkballons; deze zeer vreedzame verkenning van Lombardije vindt bij het publiek wegens de bewonderenswaardige vlugheid en nauwkeurigheid der exercitiën grooten bijval. Geen wonder; de kleine, weinig gespierde Italiaansche officieren en soldaten missen dat stramme en stroeve!
Milaan heeft zijn ”settimana di gloria” gehad! De feesten, waarmede de blijde begroeting van de jong-geborene is gevierd, zijn nu weer voorbij, de Koning en de Koningin naar Rome teruggekeerd; ook de vertegenwoordigers van de buitenlandsche dagbladen en tijdschriften pakken hun koffers; de tentoonstelling wordt verder afgewerkt en Milaan bereidt zich voor op de ontvangst der duizenden vreemdelingen uit het zuiden en van over de Alpen.
Veel reclame in het buitenland maakt het Propaganda-comité van de tentoonstelling niet; het is waarschijnlijk overtuigd, dat de 120 internationale congressen, ingezet met het groote en luidruchtige studentencongres, de automobielen-wedstrijden en gymnastiek-feesten, de wedrennen en andere hippische feesten, de concerten en historische optochten, de vuurwerken en illuminaties, de diner’s en recepties onder de auspiciën van Milaan’s gastvrije en royale vroedschap, genoeg aantrekkingskracht zullen oefenen op de duizenden, die een gelegenheid zoeken om hun zomervacantie aangenaam door te brengen.
“Naar Milaan!” zal het parool zijn van alle toeristen en toeristenbureaux in het komend seizoen.
De lezer make, na mijn indrukken van de eerste levensdagen der tentoonstelling, die ik getracht heb zoo objectief mogelijk weer te geven, gelezen te hebben, voor zichzelf uit of er aanleiding is om aan dat wachtwoord te gehoorzamen ook voor dengene die geen modeslaaf wil zijn.
Maar ik ben er zóó zeker van, dat wie het voorrecht zal hebben deze tentoonstelling in een later stadium van ontwikkeling of wèl, eerlang tot vollen wasdom gekomen, te aanschouwen, hier rijke schatten van leering en genieting zal vergaren, dat ik straks mijn laatsten groet van de toppen der Alpen aan de tegen den horizont vervagende spitsen van den Dom niet zal brengen zonder een: “A rivederci, Milano!”
Milaan, Mei 1906.