The Project Gutenberg eBook of Het Esperanto in Twintig Lessen

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Het Esperanto in Twintig Lessen

Author: A. Blok

Release date: June 19, 2008 [eBook #25841]
Most recently updated: January 3, 2021

Language: Dutch

Credits: Produced by David Starner, Jeroen Hellingman, and the
Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK HET ESPERANTO IN TWINTIG LESSEN ***



Het Esperanto


In
Twintig Lessen

Achtste druk.
Frateco
Rotterdam W. Zwagers

[3]
[Inhoud]

Voorwoord.

“De ondervinding is de beste leermeesteres”.

Dit spreekwoord is niet te onpas bij het samenstellen van een Esperanto-leerboek. Waar tot nog toe voor cursuslessen dikwijls het leerboekje van den Heer WITTERIJCK “Esperanto in 10 lessen”, als het geschikst daarvoor, werd gebruikt, heeft de ondervinding geleerd, dat dit boekje, ofschoon volledig, te beknopt is, waardoor velen, die met ijver de studie van het Esperanto begonnen, spoedig deze ook weer staakten. De hoofdoorzaak hiervan is te vinden in het feit, dat het meerendeel der Esperanto-leerende menigte de schooljaren reeds geruimen tijd achter den rug heeft en dientengevolge de zoo hoognoodige Nederlandsche taalregels vergeten is.

Dit heeft mij op het denkbeeld gebracht, te trachten deze oorzaak weg te nemen, door aan de hand van WITTERIJCK’S “Leerboekje in 10 lessen” een uitgebreider samen te stellen in 20 lessen, waarin de leerling, behalve over het Esperanto, ook een onmisbaar klein overzicht van de Nederlandsche taal krijgt, en niet geheel zal behoeven te steunen op datgene, wat de onderwijzer tijdens de lessen ervan vertelt, wat grootendeels toch weer vergeten wordt.

Moge dit werkje een gunstig onthaal vinden bij onderwijzers en leerlingen en daardoor krachtig medewerken tot groei en bloei van de wereldhulptaal Esperanto.

A. Blok.

Rotterdam, Nov. 1912. [4]

Bij den Tweeden Druk.

Gaarne voldeed ik aan het verzoek van den Uitgever, om een tweede druk van mijn leerboekje in gereedheid te brengen.

Dankbaar heb ik van de op- en aanmerkingen mijner geestverwanten gebruik gemaakt en hier en daar een kleine wijziging of aanvulling aangebracht, welke door gebruikers van den 1en druk met geringe moeite in den tekst bijgeschreven kunnen worden.

Ik hoop en vertrouw dat deze tweede druk een even gunstig onthaal zal vinden als de eerste, welke getoond heeft in eene behoefte te hebben voorzien, daar zij reeds in één jaar uitverkocht is.

A. B.

Rotterdam, Jan. 1914.

Bij den Vierden Druk.

Aangenaam is het mij te kunnen constateeren, dat van mijn leerboekje een veelvuldig gebruik is gemaakt, daar reeds weer een nieuwe druk moet worden opgelegd. Met het oog op de vele in gebruik zijnde boeken van den 2en en 3en druk en daar het niet noodig is gebleken dat ingrijpende veranderingen moesten worden aangebracht, is deze oplaag behoudens een paar kleine wijzigingen geheel gelijk aan de voorgaande zoodat ze beiden tegelijk kunnen gebruikt worden.

Tevens heb ik als leesoefening nog een verhaaltje ingelascht.

A. B.

Rotterdam, Nov. 1916.


Bij den Zevenden Druk.

Deze druk is gelijk aan den vorigen.

A. B.

Rotterdam, Oct. 1920.

[5]
[Inhoud]

Het Esperanto in twintig lessen.

Het Alphabet.

Vorm Naam Uitspraak.
A a a als de lange a in dagen.
B b bo als in ’t Nederlandsch.
C c co als ts in plaatsen.
Ĉ ĉ ĉo als tsj in ’t Nederlandsch.
D d do als in ’t Nederlandsch.
E e e als de lange e in beer.
F f fo als in ’t Nederlandsch.
G g go als een zachte k met keelgeluid in zakdoek.
Ĝ ĝ ĝo als dzj in ’t Nederlandsch.
H h ho als in ’t Nederlandsch.
Ĥ ĥ ĥo als ch in lachen.
I i i als de lange i in titel.
J j jo als in ’t Nederlandsch.
Ĵ ĵ ĵo als zj in ’t Nederlandsch.
K k ko als in ’t Nederlandsch.
L l lo idem.
M m mo idem.
N n no idem.
O o o als de lange o in oor.
P p po als in ’t Nederlandsch.
R r ro idem.
S s so idem.
Ŝ ŝ ŝo als sj in ’t Nederlandsch sjouwen.
T t to als in ’t Nederlandsch.
U u u als oe in koe, goed.
V v vo als w ongeveer in ’t Nederlandsch.
Z z zo als in ’t Nederlandsch.
Aŭ, tweeklank, als au in ’t Nederlandsch pauw.
Eŭ, idem als eeu idem spreeuw.

[6]

Zooals men ziet mist het Esperanto Alphabet de letters ij, q, w, x en y, welke niet gebruikt worden, doch heeft het méér de letters:

ĉ in ĉevalo, spreek uit tsjeewaaloo.
ĝ in ĝardeno, spreek uit dzjaardeenoo.
ĥ in ĥemio, spreek uit cheemieoo.
ĵ in ĵaŭdo, spreek uit zjaauwdoo.
ŝ in ŝerci spreek uit sjeertsie.

Esperanto is phonetisch, d.w.z. iedere letter heeft haar eigen bepaalde klank en wordt dus door slechts één letterteeken voorgesteld.

De klinkers a, e, i en o worden dus altijd uitgesproken met zachtlangen klank, bijv.: aglo, spreek uit aagloo = arend; eble, spreek uit eeblee = mogelijk; vintro, spreek uit wientroo = winter; ovo, spreek uit oowoo = ei; terwijl u den oe-klank heeft als bulo, spreek uit boeloo = bol.

Aanmerking: In ’t gebruik worden deze klanken in gesloten lettergrepen iets korter uitgesproken en komen dan overeen met de uitspraak in onze woorden pad, pet, pit en pot.

De klemtoon valt altijd op den vóórlaatsten lettergreep, bijv.: patro = vader; ĉevalo = paard; soifo = dorst; hodiaŭ = heden.

Bij samengestelde woorden valt de klemtoon op elken vóórlaatsten lettergreep van de samenstellende deelen, bijv. kuracistedzino = de vrouw van een geneesheer.

Het afbreken van woorden aan het eind van een regel kan naar willekeur geschieden, doch de ondervinding beveelt aan, de woorden alléén af te breken na’n woorddeel, dus bijv. na het stamwoord of na de samenstellende deelen, bijv.: esper-anto, pa-rol-an-ta, ferm-il-aro.

[Inhoud]

Eerste Les.

Het Lidwoord.

Het eenige lidwoord in ’t Esperanto is la, onverschillig voor welk geslacht of getal: la patro = de vader, la patrino = de moeder, la infano = het kind, la patroj = de vaders.

Ons onbepaald lidwoord een (’n) blijft onvertaald, dus: een of ’n vader = patro, een of ’n kind = infano. [7]

Aanmerking: In gedichten ter verkrijging van de dichtmaat en soms wel in de schrijftaal, wordt ook wel l’ gebruikt, doch in het laatste geval maar alléén na voorzetsels met een klinker op ’t eind.

Het Zelfstandig Naamwoord.

Een zelfstandig naamwoord (z.n.w.) is de naam van een werkelijke zelfstandigheid of van datgene, wat als een zelfstandigheid wordt voorgesteld.

Al zulke woorden eindigen in ’t Esperanto op o, als: tablo = tafel, patro = vader, rimedo = middel, espero = hoop.

Het meervoud wordt gevormd door toevoeging van j achter den uitgang o, als tabloj = tafels, patroj = vaders, rimedoj = middelen, infanoj = kinderen.

Het Bijvoeglijk Naamwoord.

Het bijvoeglijk naamwoord (bijv. n.w.) drukt een hoedanigheid of een kenmerk van een zelfstandigheid uit en gaat in ’t Esperanto altijd uit op a.

Het krijgt tevens dezelfde uitgangen als het z.n.w., bijv.: bona patro = een goed vader, bonaj patroj = goede vaders, bela arbo = een mooie boom, belaj arboj = mooie boomen.

Het Werkwoord.

Een werkwoord (w.w.) is een woord, dat ’n werking, handeling enz. uitdrukt, als: loopen, ontvangen, schrijven.

Wij liepen komt van loopen. Hij ontving komt van ontvangen. Hij had geschreven komt van schrijven.

Deze vormen loopen, ontvangen, schrijven, waarbij alleen de werking wordt uitgedrukt, zonder dat feitelijk eene werking verricht wordt, noemt men de onbepaalde wijs van ’n werkwoord. Deze onbepaalde wijs gaat in het Esperanto altijd uit op i.

De tegenwoordige tijd der aantoonende wijs (welke later zal verklaard worden) eindigt voor alle personen, zoowel enkel- als meervoud, op as, bijv.: la knabo batas = de knaap slaat, la knaboj batas = de knapen slaan. [8]

Het Bijwoord.

Zooals een bijv. n.w. een bijzonderheid aanduidt van een zelfst. n.w., zoo duidt een bijwoord ’n bijzonderheid aan van ’n werkwoord en gaat altijd uit op e.

Het heeft niet, zooals een bijv. n.w., een meervoudsuitgang, bijv.: kanti = zingen, bele kanti = mooi zingen, kuri = loopen, rapide kuri = vlug loopen.

Een bijwoord kan ook een bepaling zijn van ’n bijv. n.w. of van een ander bijwoord, doch nooit van ’n zelfst. n.w., bijv.; even mooi zingen = same bele kanti.

Woordvorming.

Het Esperanto bestaat uit ± 2000 stamwoorden, welke voor het meerendeel zijn genomen uit de moderne talen, en waarvan de andere woorden gevormd worden.

Voor de woordvorming bedient men zich in ’t Esperanto van voor- en achtervoegsels. In iedere les zullen hiervan een paar behandeld worden. Als eersten volgen hier:

Het voorvoegsel mal- en het achtervoegsel -in.

Mal drukt uit het tegenovergestelde van wat het stamwoord zegt, bijv.: bona = goed, malbona = slecht; bela = mooi, malbela = leelijk; juna = jong, maljuna = oud; amiko = vriend, malamiko = vijand.

In(o) duidt het vrouwelijk geslacht aan van het stamwoord, bijv.: patro = vader, patrino = moeder, frato = broeder, fratino = zuster.

Leer de volgende woordjes van buiten:

familio familie
avo grootvader
patro vader
filo zoon
frato broeder
nepo kleinzoon
onklo oom
nevo neef (kind v. broer of zuster)
kuzo neef (kind v. oom of tante)
fianĉo verloofde
edzo echtgenoot
viro man
homo mensch
sinjoro mijnheer, heer
knabo knaap, jongen
fraŭlo jongman
infano kind
parenco bloedverwant
societo gezelschap
amiko vriend
najbaro buurman
servisto dienaar, bediende, knecht[9]
azeno ezel
granda groot
bona goed
juna jong
gaja vroolijk
feliĉa gelukkig
kontenta tevreden
esti zijn
povi kunnen
legi lezen
skribi schrijven
devi moeten
veni komen
kanti zingen
ludi spelen
kuri loopen
al naar, aan
en in
sur op
sub onder
de van
kun met
dum gedurende, terwijl
kaj en

Vertaling:

Patrino, filino, fraŭlino, avino, nepino, onklino, edzino, virino, patroj, filoj, infanoj, patra, patrina, infana, malkontenta.

Vertaal in Esperanto:

Verloofde (vr.), oud, slecht, mevrouw, leelijk, nicht, juffrouw, droevig, tante, meisje, buurvrouw, ongelukkig, klein.

Vertaling:

La edzo legas, la edzino skribas. La infano ludas kaj kuras. La kuzino kantas bele. La bona patrino. La fraŭlino skribas al la amikino. La amikino estas malgaja. La juna fraŭlino ludas kun la infanoj de la najbaro. La knabo estas malkontenta. La avo skribas al la amiko. La avo kuras. La juna infano estas malgranda. La amiko skribas bele. La maljuna viro estas malfeliĉa. La malbona najbaro kuras kun la juna infano de la nevo. En la familio estas maljuna avo kaj juna knabino. La feliĉaj knaboj kantas, dum la malgajaj amikoj skribas.

Vertaal in Esperanto:

De knaap speelt. De jonge vriendin zingt. De goede tante leest. De juffrouw schrijft. Het kind is tevreden. De nicht speelt en de neef zingt. De vader schrijft aan den zoon. De zuster van de vriendin. De tante van den buurman. De goede grootmoeder van het jonge kind. De broeder van den jongen buurman is gelukkig. De [10]familie is groot. De vader is gelukkig en tevreden. De vrouw zingt vroolijk, terwijl de man schrijft. De bloedverwanten komen. Het kleine meisje loopt naar de moeder. De dochter van den buurman is een tevreden en gelukkig kind. Een man en eene vrouw zijn menschen.

[Inhoud]

Tweede Les.

Persoonlijke Voornaamwoorden.

Persoonlijke Voornaamwoorden zijn die woorden, die in de plaats komen van persoons-, dier- of zaaknamen. Zij noemen de zelfstandigheden niet, doch duiden die slechts aan. Het zijn de volgende:

Enkelvoud 1e persoon mi = ik, mij.
2e persoon ci = jij, jou.
3e persoon li = hij, hem.
3e persoon ŝi = zij, haar.
3e persoon ĝi = het (alleen voor zaken en dieren of personen, waarvan het geslacht onbekend is).
Meervoud 1e persoon ni = wij, ons.
2e persoon vi = gij, u.
3e persoon ili = zij (voor alle geslachten).

Verder heeft men het onbepaalde en onveranderlijke voornaamwoord oni = men, en een wederkeerig voornaamwoord si = zich; beiden voor den 3en persoon.

Aanmerking: ci = jij wordt zelden gebruikt; meestal gebruikt men den beleefdheidsvorm vi ook in het enkelvoud.

De ontkenning.

Om een ontkenning uit te drukken gebruikt men in het Esperanto het woordje ne, dat neen of niet beteekent. Dit wordt altijd vóór het werkwoord geplaatst, dus niet zooals in ’t Nederlandsch, waar dit dikwijls achteraan komt, bijv.: ik loop niet = mi ne kuras; de knaap leert niet = la knabo ne lernas. [11]

Vragende Zinnen.

Vragende zinnen worden gevormd, door het woordje ĉu vóór aan den bevestigenden zin te plaatsen, dus ook weer niet zooals in ’t Nederlandsch door omzetting van den bevestigenden zin, bijv.:

bevestigend: de vader komt = la patro venas.
vragend: komt de vader? = ĉu la patro venas?

Bij zinnen, welke reeds met een vragend woord beginnen, is ĉu natuurlijk overbodig; bijv. zinnen, die beginnen met de vragende woorden wie, wat, welke, hoe, wanneer, waar.

Bijv.: Wie loopt daar? = Kiu kuras tie?
Waar zijt gij? = Kie vi estas?

Voorvoegsels bo- en ge-.

Bo- duidt aan verwantschap door het huwelijk, bijv.: patro = vader, bopatro = schoonvader; frato = broeder, bofrato = schoonbroeder of zwager.

Ge- vereenigt de twee natuurlijke geslachten, bijv.: patro = vader, gepatroj = vader en moeder of ouders; frato = broeder, gefratoj = broeder en zuster. De j van gepatroj en gefratoj duidt het meervoud aan.

Leer van buiten:

hundo hond
kato kat
ĉevalo paard
bovo rund
birdo vogel
koko haan
floro bloem
arbo boom
ŝtono steen
sablo zand
ĝardeno tuin
kampo veld, land
vilaĝo dorp
provinco provincie
urbo stad
vetero weder (z.n.w.)
varma warm
kara lief, dierbaar, duur
afabla beminnelijk, vriendelijk
sola alleen
fari doen, maken
kreski groeien
flugi vliegen
tiu die, dat (aanw. v.n.w.)
tiu-ĉi deze, dit (aanw. v.n.w.)
tio dat (zelfst.)
kiu? wie?
kio? wat?[12]
kia? welk?
kiel? hoe?
ĉe bij
sed maar
jes ja
ne neen, niet
nun nu
ĉiam altijd
ankoraŭ nog
ankaŭ ook
hodiaŭ heden, vandaag
baldaŭ spoedig
ho! o! oh!
ĉu duidt vragende zinnen aan; heeft geen bepaalde beteekenis.

Vertaling:

Bopatrino, bofilino, bofratino, geonkloj, geknaboj, geedzoj, gefianĉoj, gesinjoroj, gepatra, kokino, bovino, malkara, malafabla, malvarma.

Vertaal in Esperanto:

Schoonzoon, schoonvader, dienstbode, schoonbroeder, ontevreden, bloedverwanten, kleinkinderen, grootouders, jongens en meisjes, jongelieden.

Vertaling:

La onklinoj legas kaj la infanoj ludas kun la hundo kaj la kato. La urbo estas granda kaj bela. La vilaĝo estas malgranda. La ĝardeno ne estas granda kaj bela. En la ĝardeno kreskas belaj floroj kaj grandaj arboj. En la urbo estas ĝardeno. La birdoj flugas en la ĝardenoj kaj kantas sur la arboj. La vetero estas bela kaj varma. La ĉevalo estas sur la kampo. La kato kaj la hundo kuras en la ĝardeno. La vetero ne estas varma hodiaŭ. La knabo ne legas sed skribas. Me venas de la avo kaj mi kuras al la frato. Li estas en la ĝardeno. Vi ne estas granda sed vi estas malgranda. Tiu ĉi hundo estas granda. Tiu homo estas feliĉa. Kiu estas feliĉa? Kiu kuras en la ĝardeno? Kia infano ludas kontente? Kio estas sur la sablo? Kiel estas la vetero? Ĉu la infano ludas kaj kuras? Ĉu la familio estas granda?

Vertaal in Esperanto:

In de stad zijn groote tuinen. In den tuin van de stad groeien schoone bloemen en vliegen vroolijke vogels. Het kind speelt met den hond en de kat. De grootouders [13]zijn gelukkig en tevreden. De kleinkinderen zijn nog jong. De lieve ooms en tantes. De verloofden zijn op het veld. De jongens en meisjes zijn niet droevig maar vroolijk. De dienstbode is niet gelukkig. De hond is een vriend van den mensch. De kat is niet groot maar klein. De paarden en de koeien loopen in het veld. De vogel vliegt. De haan kan ook vliegen1 maar niet zingen. Schoone bloemen en boomen groeien in den stadstuin. Het dorp is niet groot maar mooi. Het weder is heden koud en slecht. Is de moeder jong en schoon? Is het weder heden niet slecht? Zijn de kinderen van de buurvrouw lief? Is zij alleen in den tuin? Zingen wij mooi? Deze kat en die hond zijn van de buurvrouw. Dat kan niet. Wie is tevreden? Welke jongen speelt in den tuin? Wat is schoon? Hoe zingt de vogel?


1 Evenals in ’t Nederlandsch in hij kan vliegen, hij wil schrijven de tijdvorm in slechts één werkwoord wordt uitgedrukt, gebeurt dit ook in ’t Esperanto, dus li povas flugi, li volas skribi.

[Inhoud]

Derde Les.

Naamvallen.

In onze taal onderscheidt men 4 naamvallen. Naar gelang van den dienst, dien het woord in den zin verricht, zegt men dat het voorkomt in den 1en, 2en, 3en of 4en naamval.

Zoo staat het onderwerp, wat in een zin datgene is, dat de handeling verricht, in den 1en naamval en het lijdend voorwerp, wat datgene is, dat de handeling, door het onderwerp verricht, lijdt of ondergaat, in den 4en naamval.

Deze 1e en 4e naamvalsvorm worden in het Esperanto gebruikt; de 2e en 3e naamval kunnen steeds omschreven worden, de 2e naamval door het voorzetsel de en de 3e naamval door het voorzetsel al.

Ook in ’t Nederlandsch kan de 2e naamval omschreven worden met van en de 3e naamval met aan.

Verder heeft een zin altijd een werkwoord (het gezegde) en kan hij ook verschillende bepalingen (van tijd, plaats, wijze enz.) hebben. [14]

De 4 naamvallen, welke dus een zelfst.n.w. kan hebben, noemt men de verbuiging der zelfst. n.w.

Hieronder volgt voor elk der Nederlandsche geslachten een verbuiging:

Mannelijk.

Enkelvoud. Meervoud.
1e. de vader la patro de vaders la patroj
2e. des vaders
of van den vader
de la patro der vaders
of van de vaders
de la patroj
3e. den vader
of aan den vader
al la patro den vaders
of aan de vaders
al la patroj
4e. den vader la patron de vaders la patrojn

Vrouwelijk.

Enkelvoud. Meervoud.
1e. de moeder la patrino de moeders la patrinoj
2e. der moeder
of van de moeder
de la patrino der moeders
of van de moeders
de la patrinoj
3e. den moeder
of aan de moeder
al la patrino den moeders
of aan de moeders
al la patrinoj
4e. de moeder la patrinon de moeders la patrinojn

Onzijdig.

Enkelvoud. Meervoud.
1e. het kind la infano de kinderen la infanoj
2e. des kinds
of van het kind
de la infano der kinderen
of van de kinderen
de la infanoj
3e. het kind
of aan het kind
al la infano den kinderen
of aan de kinderen
al la infanoj
4e. het kind la infanon de kinderen la infanojn

Men kan elken zin gaan verdeelen—wat men ontleden noemt—in de bovenstaande naamvallen en bepalingen, bijv.: De zoon des vaders geeft den jongen een appel = La filo de la patro donas al la knabo pomon.

Deze zin wordt aldus ontleed: de zoon = la filo = onderwerp of 1e naamval; des vaders (van den vader) = de la patro (duidt op bezit van iets) = 2e naamval; geeft = donas (tegenwoordige tijd van ’t werkwoord geven) = gezegde; [15]den jongen (aan den jongen) = al la knabo (overgang van ’n handeling op ’n anderen persoon) = 3e naamval; een appel = pomon = lijdend voorwerp of 4e naamval.

Bijstellingen.

In ’t Esperanto hebben bijstellingen denzelfden naamval als het zelfst. n.w. waarbij ze behooren, bijv.: Ik ga naar mijn vriend, den dokter = Mi iras al mia amiko, la kuracisto. Ik zie mijn vriend, den dokter = Mi vidas mian amikon, la kuraciston.

Wanneer men iemand aanspreekt, blijft de bijstelling in den 1en naamval, bijv.: Kom, ik wacht u, mijn lieve jongen = Venu, mi atendas vin, mia kara knabo.

Het lijdend voorwerp.

Aangezien in ’t Esperanto veel vrijheid wordt gelaten in den zinsbouw en het lidwoord la altijd onveranderd blijft, zou het kunnen gebeuren, dat men tenslotte niet meer wist wat onderwerp en wat voorwerp in ’n Esperanto-zin was.

Ter vermijding hiervan krijgt het voorwerp (4e naamval) wat we lijdend voorwerp noemen, omdat het de handeling lijdt of ondergaat, als uitgang de letter n.

Vertaalt men dus: De man slaat den jongen, dan kan men dit op de volgende manieren doen:

La viro batas la knabon, óf La viro la knabon batas, La knabon batas la viro, óf La knabon la viro batas.

Men verliest in deze 4 vertalingen noch het onderwerp noch het voorwerp uit het oog.

Moest men evenwel vertalen: La viro batas la knabo, òf La knabo batas la viro, dan kon in beide vertalingen zoowel de jongen als de man slaan.

Veelal wordt in ’t Esperanto de 3e naamval vertaald gelijk de 4e naamval en dus niet omschreven met het voorzetsel al, b.v.: Ik schrijf hem = Mi skribas lin of Mi skribas al li.

Dit is evenwel niet geoorloofd, wanneer er een lijdend voorwerp bij het werkwoord behoort. Alsdan moet de 3e naamval omschreven worden, b.v.: Ik schrijf hem een brief = Mi skribas al li leteron. [16]

Achtervoegsels et en eg.

Et vormt verkleinwoorden, bijv.: knabo = jongen, knabeto = jongetje; filino = dochter, filineto = dochtertje; arbo = boom, arbeto = boompje; flugi = vliegen, flugeti = fladderen.

Eg vormt vergrootingen, bijv.: pluvo = regen, pluvego = stortregen; bela = schoon, belega = prachtig.

Het achtervoegsel eg bij zelfst. n.w. heeft ongeveer dezelfde beteekenis als in ’t Nederlandsch de uitdrukking zeer groot, bijv.: nazo = neus, nazego = zeer groote neus; kapo = hoofd, kapego = zeer groot hoofd.


N.B. In ’t Esperanto wordt de grootte in onderstaande volgorde en wijze uitgedrukt:

zeer groote boom = arbego, groote boom = granda arbo, boom = arbo;

kleine boom = malgranda arbo, zeer kleine boom of boompje = arbeto.


Leer van buiten:

korpo lichaam
haŭto huid (vel)
viando vleesch
parto deel
osto been (algem.)
sango bloed
kapo hoofd
haro haar
vizaĝo wezen (gelaat)
mieno gelaat (de trekken)
brovo wenkbrauw
frunto voorhoofd
okulo oog
orelo oor
vango wang
nazo neus
buŝo mond
lipo lip
dento tand
lango tong
rozo roos
rapida vlug
blanka wit
nigra zwart
bruna bruin
ruĝa rood
verda groen
flava geel
blua blauw
pala bleek
blinda blind
surda doof
havi hebben
rimarki bemerken
vidi zien
aŭdi hooren
aŭskulti luisteren
flari ruiken[17]
gustumi proeven, smaken
iri gaan
diri zeggen
ke dat (voegw.)
se indien
of
nur slechts, maar
ofte dikwijls
tro te, te veel
zelfs (bijw.)
per door middel van, met


Vertaling:

Fileto, infaneto, hundego, birdeto, ĝardeneto, grandega, boneta, belega, malbelega, flugeti, oreleto, okulego.


Vertaal in Esperanto:

Dochtertje, hondje, zeer groote tuin, zeer goed, wimpers (oogharen), snor (lipharen), mondje, zeer groote tanden, zeer kleine tong, neusje.


Vertaling:

La avo estas surda. La vizaĝo de la fraŭlino estas pala; ŝi havas brunajn okulojn kaj ruĝajn harojn. La ĉevalo de la onklo estas granda kaj bruna, ĝi kuras tre bone. La vetero estas hodiaŭ malvarmega. Mi venas de la avo kaj mi nun iras al la frato. Kiu diras, ke la vetero estas bela? Kia birdo ne povas kanti? La bela birdeto, kiun la knabo havas, kantas belege. Mi aŭdas per la oreloj; mi flaras per la nazo. Malgrandaj infanoj havas nazetojn. Mi havas okulojn en la kapo.


Vertaal in Esperanto:

De oude grootvader en de jonge kleinzoon gaan naar de stad. De dochter van den buurman zingt prachtig. Het paard loopt zeer vlug. De kat en de hond zijn geen goede vrienden. Wij hebben prachtig witte, gele en roode rozen in den tuin. Wie loopt snel in den tuin? Het kleine meisje heeft bruine oogen en zwarte haren. Het kind bemerkt, dat het niet alleen is. De wangen van het meisje zijn rood. De zwarte oogen van dien man zijn leelijk. Wie heeft roode haren? Hij heeft bruine tanden in den mond. Hij is blind en kan ook niet loopen. De bek van het paard is zeer groot. Het bloed is in het lichaam en is rood. Op het gelaat ziet men de wenkbrauwen. Een deel van het lichaam bestaat uit (konsistas el) beenderen. [18]

[Inhoud]

Vierde Les.

Bezittelijke Voornaamwoorden.

De bezittelijke voornaamwoorden drukken, zooals de naam reeds aanduidt, een bepaling van een bezitting uit en worden gevormd van de persoonlijke voornaamwoorden door achtervoeging van a achter die v.n.w.

De uitgang a duidt tevens ook aan, dat ze een bijvoeglijk karakter hebben en dus bij zelfst. n.w. gebruikt worden. Het zijn: mia, cia, lia, ŝia, ĝia, nia, via en ilia.

Ze volgen ook, evenals de bijv. n.w., het zelfst. n.w. in meervouds- en voorwerpsuitgang.

Verder heeft men het bezittelijk bijv. v.n.w. sia, dat alleen dàn gebruikt wordt vóór het naamwoord, indien de bezitting aan het onderwerp van den zin toegekend wordt.

Voorbeelden:

De moeder vergeet haar boek (haar eigen) = La patrino forgesas sian libron.

De moeder vergeet haar boek (van haar dochter) = La patrino forgesas ŝian libron.

De man werkt in zijn tuin (zijn eigen) = La viro laboras en sia ĝardeno.

De man werkt in zijn tuin (van zijn zoon) = La viro laboras en lia ĝardeno.

De jongens spelen met hunne honden (hun eigen) = La knaboj ludas kun siaj hundoj.

De jongens spelen met hunne honden (van hun buren) = La knaboj ludas kun iliaj hundoj.

Zij ziet de kat en haar oogen (haar eigen) = Ŝi vidas la katon kaj siajn okulojn.

Zij ziet de kat en haar oogen (van de kat) = Ŝi vidas la katon kaj ĝiajn okulojn.


Men gebruikt dus sia alleen dàn, wanneer men in het Nederlandsch de woordjes zijn, haar, hun of hunne kan vervangen door zijn eigen, haar eigen, hun eigen of hunne eigene. In alle andere gevallen gebruikt men voor den 3en persoon:

lia voor mannelijk enkelv. persoonsnamen; [19]

ŝia voor vrouwelijk enkelv. persoonsnamen;

ĝia voor dieren of zaken enkelvoud;

ilia voor alle gevallen voor het meervoud.

Men moet hierbij wel bedenken, dat sia steeds het onderwerp van denzelfden zin als bezitter aanwijst. Het mag dus niet gebruikt worden, als een deel van het onderwerp zelf of als het onderwerp van een anderen zin, bijv.:

De vader en zijn (eigen) zoon komen = La patro kaj lia filo venas. Hierbij is het een gedeelte van ’t onderwerp.

De vader is hier; zijn (eigen) zoon komt ook spoedig hier = La patro estas tie-ĉi; lia filo ankaŭ baldaŭ venos1 tie-ĉi. Hierbij is lia filo het onderwerp van een anderen zin en mag daarom niet met sia vertaald worden.

Vervolg voorwerps n.

Behalve het reeds genoemde lijdend voorwerp krijgen ook nog een n:

1e. De naam der plaats, naar welke de handeling gericht is, bijv.: Ik ga naar Brussel = Mi iras Bruselon.

2e. De bepaling van tijd en de datum, bijv.: Hij komt Donderdag = Li venos1 ĵaŭdon. Hij komt den 6en April = Li venos1 la sesan tagon de aprilo.

Aanmerking: Het woord tagon wordt meestal weggelaten. Is deze bepaling van tijd of datum het onderwerp van ’n zin, dan vervalt natuurlijk de n, bijv.: La sesa tago de aprilo estos1 bela tago.

3e. De bepaling, die den duur eener handeling aanduidt, bijv.: Ik blijf drie dagen = Mi restas tri tagojn.

4e. De bepaling van maat, prijs of gewicht, bijv.: Het boek kost drie gulden = La libro kostas 3 guldenojn. De toren is 50 meter hoog = La turo estas alta 50 metrojn. Dat brood weegt 2 pond = Tiu pano pezas 2 funtojn.

Aanmerking: In deze 4 bovengenoemde gevallen is men evenwel niet verplicht den uitgang n te gebruiken, omdat deze uitdrukkingen door een voorzetsel kunnen omschreven worden en men na een voorzetsel geen n plaatst. Men kan dus ook zeggen:

1. Mi iras al Bruselo. [20]

2. Li venos je ĵaŭdo. Li venos je la sesa de aprilo.

3. Mi restas dum tri tagoj.

4. La libro kostas po tri guldenoj. La turo estas alta je 50 metroj. Tiu pano pezas po 2 funtoj.

Alleen dàn voegt men na een voorzetsel een n achter het zelfst. n.w., als er in den zin eene beweging wordt aangeduid in de richting naar het doel en deze richting niet altijd dadelijk duidelijk is, bijv.: de kat springt op de tafel wordt vertaald: La kato saltas sur la tablo.

Nu heeft deze zin twee beteekenissen, n.l. dat de kat op de tafel is en daarop rondspringt, òf dat de kat van den grond op de tafel springt en dus in dezen zin een richting aanwezig is. Zonder de richtings n zou verwarring kunnen ontstaan en schrijft men dus voor het laatste geval: La kato saltas sur la tablon.

Alleen achter de voorzetsels al = naar en ĝis = tot wordt nimmer een richtings n geplaatst, aangezien deze voorzetsels reeds voldoende een richting aangeven.

Aangezien de voorzetsels de en el nooit eene richting náár iets kunnen aanduiden, worden zij ook nimmer door de richtings n gevolgd.

Achtervoegsels an en id.

An(o) duidt aan een bewoner, aanhanger, genoot of lid, bijv.: Parizo = Parijs, Parizano = Parijzenaar; Kristo = Christus, Kristano = Christen; domo = huis, domano = huisgenoot; klubo = klub, klubano = lid der klub.

Id(o) duidt den afstammeling of het jong aan, bijv.: reĝo = koning, reĝido = prins (vorstenzoon); ĉevalo = paard, ĉevalido = veulen; koko = haan, kokido = kuiken.

Leer van buiten:

mentono kin
kolo hals
membro lid
ŝultro schouder
brako arm
mano hand
fingro vinger
ungo nagel
laringo strottenhoofd
brusto borst
koro hart
flanko zijde
ventro buik
kruro been[21]
genuo knie
piedo voet
sento zintuig (gevoel)
parolo spraak
voĉo stem
koloro kleur
princo prins
muta stom
lama lam
kripla kreupel
forta sterk
longa lang
vera waar
diversa verscheiden
multaj of
multe da veel
laŭte luid
dekstre rechts (bijw.)
palpi voelen, tasten
tuŝi raken
ridi lachen
kisi kussen
kredi gelooven
marŝi gaan (stappen)
unu een
du twee
kvin vijf
kiom (da) hoeveel
por teneinde, voor, om te
pro van, door, wegens

Vertaling:

Urbano, provincano, varmega, malvarmega, kapego, nazego, manego, vilaĝano, malforta, fortega, malrapida, mallonga, malvera, mallaŭte, rideti, ridegi, bovido, reĝido.

Vertaal in Esperanto:

Handje, klauw, poot, spreken, rechtsche, linksche, weinig, baard (wangharen), kalf, kuiken, veulen, prinses.

Vertaling:

La maljuna virino estas blinda kaj iras kun sia nepo. La avo skribas al siaj parencoj, ke ili devas veni. La vilaĝano iras al la urbo. La patrino parolas gaje kun sia amikino, kaj la infanoj ludas kontente kun la hundo kaj la kato. Nia korpo konsistas el la kapo, la trunko (romp) kaj la membroj. Ni havas du okulojn por vidi, unu nazon por flari, unu buŝon por paroli kaj du orelojn por aŭdi. En nia buŝo ni havas dentojn kaj langon. La birdego havas ungegojn. Ni havas la koron en la brusto, maldekstre. Tiu malfeliĉa knabo estas kripla, li ne bone povas marŝi. La koloro de miaj haroj estas nigra. La ruĝa koloro de la haroj ne ĉiam estas malbela. Sur la verda kampo kuras multaj ĉevaloj. La knabineto kuras rapide al sia [22]patrino kaj kisas ŝin. La infanoj de la najbaro iras ofte al la urbo. Viaj vangoj estas ruĝaj; ĉu tio estas pro la malvarmo? La ŝtono havas multajn belegajn kolorojn. Kiom estas du kaj kvin?

Vertaal in Esperanto:

De zoon is met zijn vrienden in den tuin van den buurman. Ik geloof niet, dat de zoon van den buurman gelukkig is. Hij is bleek en zijn gelaat is droevig. De moeder leest en het jonge meisje luistert naar haar lieve stem. Wij hebben 4 ledematen: 2 armen en 2 beenen. Wij zien met de oogen en ruiken met den neus. Deze jongen kan niet spreken, hij is stom. Menschen, die niet kunnen spreken en ook niet kunnen hooren, zijn doofstom. De kleur van zijn wenkbrauwen is zwart en van zijn snor wit. Hunne grootouders zijn zeer oud. In den tuin groeien vele bloemen. Wij gaan den tuin in. De tante kust haar nichtje en het kindje schaterlacht. De blinde menschen kunnen lezen door middel van het gevoel. Haar oom en zijn vrouw (echtgenoote) spreken met mijn grootvader en zijn vriend. Mijn vriend is in den tuin, maar ik zie hem niet. Mijne moeder is eene vriendin van uwe tante.


1 De uitgang os wordt later verklaard.

[Inhoud]

Vijfde Les.

De Telwoorden.

De telwoorden worden onderscheiden in:

1. Hoofdtelwoorden, welke zijn: nulo = 0, unu = 1, du = 2, tri = 3, kvar = 4, kvin = 5, ses = 6, sep = 7, ok = 8, naŭ = 9, dek = 10, cent = 100 en mil = 1000. Deze getallen zijn onveranderlijk.

Met deze hoofdtelwoorden worden alle andere gemaakt, bijv.: 11 = 10 en 1 = dek-unu, 15 = dek-kvin, 20 = 2 x 10 = dudek, 30 = tridek, 125 is 100 en 20 en 5 = cent dudek-kvin, 2345 = 2000 en 300 en 40 en 5 = dumil tricent kvardek-kvin.

Komt aan het eind van een getal ’n hoofdtelwoord te staan, dan wordt dit met het voorgaande verbonden door [23]een streepje. Dit streepje kan weggelaten worden, doch de woorden mogen nimmer aaneen geschreven worden, bijv.: 25 = dudek-kvin òf dudek kvin.

Worden de hoofdtelwoorden als verzamelnamen gebruikt, dan krijgen ze den uitgang o, bijv.: eenheid = unuo, tweetal = duo, drietal = trio, dozijn = dekduo, duizendtal = milo.

Wanneer deze zelfstandig gebruikte hoofdtelwoorden aan een zelfstandig n.w. voorafgaan, dan worden ze steeds gevolgd door het woordje da, bijv.: een dozijn vorken = dekduo da forkoj.

2. Rangtelwoorden, welke bijvoeglijk gebruikt den uitgang a en bijwoordelijk gebruikt den uitgang e hebben.

Bijvoeglijk gebruikt duiden ze een volgorde van iets aan, bijv.: Januaro estas la unua monato kaj decembro la dekdua = Januari is de eerste maand en December de twaalfde.

Bijwoordelijk gebruikt geven ze een opsomming aan, bijv.: La libro ne plaĉas al mi, unue ĝi estas tro granda, due ĝi estas malbela kaj trie, ĝi ne estas Esperanta libro = Het boek bevalt mij niet, ten eerste is het te groot, ten tweede is het lelijk en ten derde is het geen Esperanto boek.

3. Breukgetallen, welke een gedeelte van een eenheid aangeven. Zij worden aangeduid door twee getallen naast elkander, gescheiden door een streepje. Het eerste getal noemt men teller en het tweede noemer. De noemer noemt het aantal gelijke deelen, waarin het geheel is verdeeld en de teller noemt het aantal dier deelen.

Ze worden in ’t Esperanto gevormd van de hoofdtelwoorden door toevoeging van het achtervoegsel on, met o als uitgang voor zelfst. n.w., a voor bijv. n.w. en e voor bijwoorden, bijv.: 1/2 = duono, 1/6 = sesono, 5/8 = kvin okonoj, 9/12 = naŭ dekduonoj.

Zooals men uit de voorbeelden ziet wordt de teller, wanneer hij 1 is, niet genoemd. Is de teller meer dan 1, dan krijgt de noemer den meervoudsuitgang. [24]

4. Vermenigvuldiggetallen, welke gevormd worden door het achtervoegsel obl met den uitgang o, a of e, naar gelang ze zelfstandig, bijvoeglijk of bijwoordelijk gebruikt worden, bijv.: Het drievoud van twee is zes = La trioblo de du estas ses. Een dubbele tong = duobla lango. Ik moet driedubbel betalen = Mi devas pagi trioble.

Herhalingsgetallen maakt men met het woordje foje, wat maal of keer beteekent, bijv.: eenmaal = unufoje, tweemaal = dufoje, enz.

5. Verzamelende telwoorden, welke gemaakt worden met het achtervoegsel op, bijv.; met z’n vieren = kvarope; met z’n zessen = sesope; zij komen met z’n achten = ili venas okope.

Er bestaat verschil tusschen de zinnen: Zij loopen met z’n vieren en Zij loopen met vieren (vier aan vier). In het eerste geval zijn er slechts vier en vertaalt men volgens bovenstaande: Ili marŝas kvarope. In het tweede geval loopen ze bijv. in rijen van vier en gebruikt men bij de vertaling het woordje po: Ili marŝas po kvar.

Het woordje po, dat een voorzetsel is, wordt ook geplaatst vóór een bepaling van maat, prijs of gewicht en wil dan zeggen, dat die maat, prijs of gewicht slechts op één persoon of voorwerp betrekking heeft en kan in ’t Nederlandsch omschreven worden door de woordjes ieder, elk of per stuk, bijv.:

La pomoj kostas po du cendoj = De appels kosten 2 centen (per stuk).

La infanoj ricevas po du pomoj = De kinderen ontvangen 2 appels (elk of ieder).

La ĉevaloj havas po kvar piedoj = De paarden hebben vier pooten (elk).

Eenige voorbeelden van vermenigvuldiging, deeling, optelling en aftrekking.

2 × 3 = 6 du foje tri estas ses.
duoble tri estas ses.
du foje tri faras ses.
duoble tri faras ses.

[25]

1/2 × 1/3 = 1/6 duono foje triono estas sesono.
duono foje triono faras sesonon.

2/5 × 3/4 = 6/20 du kvinonoj foje tri kvaronoj estas ses dudekonoj.
du kvinonoj foje tri kvaronoj faras ses dudekonojn.

Men ziet hieruit dus, dat na het w.w. fari de 4e naamval volgt en na het w.w. esti de 1e naamval.

8 ÷ 2 = 4 ok dividita per du faras kvar.
ok dividita per du estas kvar.

3 + 4 = 7 tri kaj kvar estas sep.
tri kaj kvar faras sep.

6 - 3 = 3 ses malpli tri estas tri òf
ses sen tri estas tri.

Leer van buiten:

vivo leven
morto dood
dormo slaap
vekiĝo ontwaking
sonĝo droom
febro koorts
doloro pijn
mezo midden
metro meter
polico politie
turo toren
ĉirkaŭmano armband
lasta laatste
trankvila rustig, gerust
alta hoog
sana gezond
eterna eeuwig
nova nieuw
doni geven
meti stellen, plaatsen
mezuri meten
trovi vinden
lacigi vermoeien
naskiĝi geboren worden
kuraci heelen, genezen
farti varen (welvaren)
interne inwendig
ekstere uitwendig
supre boven
ĉirkaŭ rond, rondom
almenaŭ ten minste
tre zeer
je voorzetsel met onbepaalde beteekenis

Vertaling:

Malsana, malsano, malsaneta, dormegi, kapdoloroj, dormeti, policano, naskiĝo, malalta, malnova, malsupre. [26]

Vertaal in Esperanto:

Met z’n zessen, met z’n achten, met z’n vieren, vier aan vier, twee aan twee, ongesteldheid, 2/5, 3/7, 7/10, 9/20, 1/9, 3/100, 28/400.

Vertaling:

La homo havas dek fingrojn. Duoble tri faras ses. Mi havas du guldenojn, ŝi havas la duoblon. Ni venas okope. Kvardek-ses kaj kvindek-du faras naŭdek-ok. Hodiaŭ estas la naskiĝtago de mia patrino. La turo de nia urbo estas alta sesdek-kvar metrojn. Ŝi ne estas malsana sed ŝi havas ofte kapdolorojn. Ĉu vi diras la veron? La ĉevalo havas grandan ĉevalidon. Sesmil kvarcent kvindek-tri. Ducent sesdek-ok. Ili faras tion sesfoje. Sesoble ok faras kvardek-ok. Kvin naŭonoj kaj tri naŭonoj estas ok naŭonoj. Mi vidas tri arbojn, unue mi vidas grandan arbon, due mi vidas arbegon, kaj trie mi vidas arbeton.

Vertaal in Esperanto: (Alle cijfers in woorden schrijven.)

Hoeveel is 5 × 13? Dat is 65. 5 × 6 = 30; 25 is 1/4 van 100. Zij komen met hun zessen. Dit paard kost 300 gulden. Bij het ontwaken hoor ik de vogels op de boomen. De armband van uwe zuster is zeer mooi. 4258; 392; 8643; 928; 98. Ik zie vele menschen. Duizenden menschen spreken reeds het Esperanto. Het is vandaag (heden) koud. Nu zegt hij mij de waarheid. Zij droomt een schoone droom. De dienstbode plaatst de bloemen op de tafel. Hoe vaart u? Ik maak (het) zeer goed. 9 × 6 = 54; 12 is de helft van 24. Zij komen met z’n zessen. De kinderen loopen vier aan vier. Ik ben de eerste en hij is de derde. Hij moet dubbel betalen.

[Inhoud]

Zesde Les.

De Tijd, de Datum, de Ouderdom.

Ter aanduiding van den tijd heeft het Esperanto verschillende vormen.

De Nederlandsche zin Het is 3 uur, vertaalt men: Estas [27]la tria horo. ’t Woordje het wordt niet vertaald, terwijl men het woord horo gewoonlijk weg laat en dus alleen schrijft: Estas la tria.

Om nu in ’t Esperanto te zeggen, dat het 3.15 uur is, kan men de volgende manieren volgen:

1e. kan men zeggen, dat reeds 15 minuten of een kwartier van het vierde uur zijn verloopen, dus: Estas kvarono de la kvara, wat woordelijk beteekent: Het is een vierde van het vierde;

2e. kan men zeggen, dat het is 3 uur en een kwartier, dus: Estas la tria kaj kvarono;

3e. kan men zeggen, dat het een kwartier over of na het derde uur is, dus: Estas kvarono post la tria;

4e. kan men zeggen, dat het is 3 kwartier vóór het vierde uur, dus: Estas tri kvaronoj antaŭ la kvara.

De manieren onder 1 en 3 worden meestal gebruikt.

Het voorzetsel om vóór het uur wordt vertaald door je, bijv.: om 2 uur = je la dua; om kwart over 2 = je kvarono de la tria.

Het is 2.20 n.m. (namiddag) zou volgens de 4 bovenstaande manieren vertaald worden:

Estas dudek minutoj de la tria posttagmeze.
Estas la dua kaj dudek minutoj posttagmeze.
Estas dudek minutoj post la dua posttagmeze.
Estas kvardek minutoj antaŭ la tria posttagmeze.

Den datum kan men op tweeërlei manier aanduiden. Vraagt men bijv.: Welke datum is het heden? dan kan men dit vertalen door: Kiu dato estas hodiaŭ en Kiun daton ni havas hodiaŭ.

In het eerste geval is kiu dato het onderwerp en in het tweede geval het lijdend voorwerp van den zin (zie de n).

Het antwoord op bovenstaande vraag kan dan zijn bijv.: Hodiaŭ estas la kvara de aŭgusto, òf Hodiaŭ ni havas la kvaran de aŭgusto.

Tusschen het getal en de maand krijgt men altijd het woordje de, wat als voorzetsel geen n na zich heeft.

Hoe oud zijt gij? wordt vertaald alsof er stond: Welken leeftijd hebt gij? en wordt dus: Kian aĝon vi havas? [28]

Het antwoord kan ook weer op twee manieren gegeven worden, bijv.: Ik ben 10 jaar wordt vertaald door: Mi havas dek jarojn, wat woordelijk beteekent: Ik heb 10 jaren, of door: Mi estas dekjara, wat woordelijk beteekent: Ik ben 10-jarig.

Achtervoegsels en ec.

(o) duidt concrete zaken aan, die de eigenschap bezitten door het grondwoord uitgedrukt.

Concreet is datgene wat door de zintuigen kan worden waargenomen, bijv.: mola = zacht, molaĵo = zachtheid (zachte deel van fruit bijv.); amiko = vriend, amikaĵo = vriendschapsbetuiging.

In ’t algemeen kan men dit achtervoegsel omschrijven door het Nederlandsche iets dat .... is, bijv.: bela = schoon, belaĵo = iets dat schoon is; kreski = groeien, kreskaĵo = iets dat gegroeid is (gewas, plant).

Ec(o) vormt abstracte woorden, die de eigenschap bedoelen door het grondwoord uitgedrukt.

Abstract is datgene, dat niet met de zintuigen kan worden waargenomen, bijv.: frato = broeder, frateco = broederschap; sana = gezond, saneco = gezondheid.

De meeste woorden op ec gaan in ’t Nederlandsch op heid of schap uit, doch geen enkele heeft een meervoudsvorm.

Leer van buiten:

tempo tijd
momento oogenblik
horo uur
minuto minuut
sekundo seconde
tago dag
nokto nacht
mateno morgen (ochtend)
vespero avond
semajno week
lundo Maandag
mardo Dinsdag
merkredo Woensdag
ĵaŭdo Donderdag
vendredo Vrijdag
sabato Zaterdag
dimanĉo Zondag
monato maand
januaro Januari
februaro Februari
marto Maart
aprilo April
majo Mei
junio Juni[29]
julio Juli
aŭgusto Augustus
septembro September
oktobro October
novembro November
decembro December
jaro jaar
sezono jaargetijde
printempo lente
somero zomer
aŭtuno herfst
vintro winter
dato datum
aĝo ouderdom, leeftijd
matura rijp
pura zuiver
agrabla aangenaam
grava belangrijk, ernstig
fortika vast, stevig
forta kloek, sterk, machtig
labori werken
dormi slapen
ami beminnen, houden van
rigardi kijken
plori weenen
malvarmumi een verkoudheid vatten
kosti kosten
kompari vergelijken
morgaŭ morgen (dag)
hieraŭ gisteren
frue vroeg
foje eens, keer
jam reeds

Vertaling:

Tage, nokte, tagmezo, saneco, malsaneco, eterneco, novaĵo, matureco, malpura, malpuraĵo, centjaro, blankaĵo, vereco, infaneco, parenceco, amikaĵo, boneco, beleco, bovaĵo, kokaĵo, estaĵo.

Vertaal in Esperanto:

Mannelijkheid, vriendschap, iets schoons, gewas (iets dat groeit), geschrift, gezang, hoeveelste, kinderachtigheid, jonkheid, oudheid, slechtheid, koude, ontevredenheid, zwakheid, vlugheid, ongerust, zuiverheid, oppervlakte (wat van boven is), omstreken, broederschap, vroolijkheid, gerustheid, binnenste (wat waar te nemen is).

Vertaling:

La semajno havas 7 tagojn. Mia fratino havas 19 jarojn (aŭ Mia fratino estas 19 jara). Hodiaŭ estas merkredo. 100 jaroj estas centjaro aŭ jarcento. Kiun daton ni havas hodiaŭ? Kiu tago estos morgaŭ? Hodiaŭ ni havas la dekan (tagon) de la monato. Unu monato estas dekduono de jaro. Unu tago estas tricent sesdek kvinono de jaro. Kioma horo estas nun? Estas la dua; kvarono de la tria; kvarono post la dua; duono de la tria; tri kvaronoj de la [30]tria; tri kvaronoj post la sesa; kvarono antaŭ la sepa. Kian aĝon vi havas? Bonan tagon, bonan vesperon. Januaro estas la unua monato de la jaro kaj decembro la dekdua. Nokte la policanoj en Parizo iras duope. Somere je la tagmezo estas ofte tre varma. La kiso estas amikaĵo. Mi amas la ĉirkaŭaĵojn de tiu urbo. Ni komparas la belecon de la printempo kun tiu de la aŭtuno.

Vertaal in Esperanto:

Een dag is het zevende deel van een week. Hoe laat (om welk uur) komt (venos) uw zuster? Den 13en Augustus kom (venos) ik bij u en blijf (restos) 3 dagen. Den hoeveelsten is het vandaag? (vertaal als: Welken datum hebben wij vandaag?) Hoe oud is uw broeder? Hij is 16 jaar. De vriendschapsbetuigingen van dien man zijn onwaar. De jonkheid is altijd gelukkig en vroolijk. De rustigheid van de omstreken van deze stad is zeer aangenaam in den zomer. De oppervlakte van dien steen is wit. Des daags moeten wij werken, ’s nachts kunnen wij slapen. ’s Zomers is het weder dikwijls zeer warm, in den winter zeer koud. Het is vandaag te koud voor (laŭ) het seizoen. In den zomer zijn de boomen groen. De 31e December is de laatste dag van het jaar. Een uur heeft 60 minuten en een minuut heeft 60 seconden.

Opmerking: Waar wij den tegenw. tijd van een werkwoord gebruiken, terwijl we over een handeling of werking in de toekomst spreken, gebruikt men in ’t Esperanto den toek. tijd, bijv: Ik kom morgen = Mi venos morgaŭ.

[Inhoud]

Zevende Les.

De Werkwoorden.

In de 1e les hebben we de onbepaalde wijs der werkwoorden reeds geleerd; deze gaat altijd uit op i.

Ook kennen, we reeds den tegenwoordigen tijd, welke uitgaat op as.

Dit noemen we de tegenwoordige tijd van de aantoonende wijs, omdat deze een handeling aanduidt, die [31]werkelijk geschiedt. Is een handeling voorbij of afgeloopen, dan noemt men dit den verleden tijd en moet een handeling nog geschieden, dan heet dit de toekomende tijd.

De verleden tijd gaat in Esperanto altijd uit op is.

De tegenwoordig toekomende tijd gaat altijd uit op os.

De verleden toekomende tijd of voorwaardelijke wijs, welke een voorwaarde aanduidt, gaat uit op us.

De gebiedende wijs, welke een bevel, wensch, wil, begeerte, noodzakelijkheid, verdienste of verplichting uitdrukt, gaat uit op u.

Deze uitgangen zijn voor alle personen enkel- en meervoud altijd dezelfde.

Vervoegen we dus het werkwoord lerni = leeren, dan krijgen we de onderstaande vormen:

Onbepaalde wijs: lerni = leeren.

Aantoonende wijs, tegenwoordige tijd:

mi lernas = ik leer;
vi lernas = gij leert;
li, ŝi, ĝi, oni lernas = hij, zij, het, men leert;
ni lernas = wij leeren;
vi lernas = gij leert;
ili lernas = zij leeren.

Aantoonende wijs, verleden tijd:

mi lernis = ik leerde of ik heb geleerd;
vi lernis = gij leerdet of gij hebt geleerd;
li, ŝi, ĝi, oni lernis = hij, zij, het, men leerde of heeft geleerd;
ni lernis = wij leerden of wij hebben geleerd;
vi lernis = gij leerdet of gij hebt geleerd;
ili lernis = zij leerden of zij hebben geleerd.

Aantoonende wijs, tegenwoordig toekomende tijd:

mi lernos = ik zal leeren;
vi lernos = gij zult leeren;
li, ŝi, ĝi, oni lernos = hij, zij, het, men zal leeren;
ni lernos = wij zullen leeren;
vi lernos = gij zult leeren;
ili lernos = zij zullen leeren.

[32]

Verleden toekomende tijd, of voorwaardelijke wijs:

mi lernus = ik zou leeren;
vi lernus = gij zoudt leeren;
li, ŝi, ĝi, oni lernus = hij, zij, het, men zou leeren;
ni lernus = wij zouden leeren;
vi lernus = gij zoudt leeren;
ili lernus = zij zouden leeren.

Gebiedende wijs.

lernu = leer;
vi lernu = leert;
ni lernu = laten wij leeren.

Zooals men bemerkt, kan de verleden tijd der aant. wijs ik heb geleerd, juist vertaald worden als ik leerde. Denk in ’t vervolg altijd hieraan, dat in ’t Esperanto het werkwoord hebben als hulpwerkwoord niet bestaat.

Het eenige hulpwerkwoord in ’t Esperanto is esti = zijn.

Achtervoegsels ar, er en ej.

Ar(o) vormt verzamelwoorden, d.w.z. woorden, die een verzameling uitdrukken van een aantal gelijknamige voorwerpen, die tezamen een nieuwe eenheid vormen, bijv.: arbo = boom, arbaro = woud, bosch; homo = mensch, homaro = menschdom, menigte; monto = berg, montaro = gebergte.

Er(o) duidt het kleinste samenstellende deel van een eenheid aan, bijv.: sablo = zand, sablero = zandkorrel; fajro = vuur, fajrero = vonk; polvo = stof, polvero = stofdeeltje.

Ej(o) duidt aan de plaats, die bestemd is voor datgene, wat door het grondwoord uitgedrukt wordt, bijv.: kuiri = koken, kuirejo = keuken (plaats waar gekookt wordt); baki = bakken, bakejo = bakkerij (plaats waar gebakken wordt); preĝi = bidden, preĝejo = kerk (plaats waar gebeden wordt); lerni = leeren, lernejo = school (plaats waar geleerd wordt). [33]

Leer van buiten:

domo huis
kastelo kasteel
muro muur
tegmento dak
korto open plaats
kelo kelder
etaĝo verdieping
balkono balkon
ŝtupo trede
ĉambro kamer
plafono plafond
planko vloer
pordo deur
fenestro venster
seruro slot
ŝlosilo sleutel
salono zaal
tapiŝo tapijt
kurteno gordijn
kuseno kussen
meblo meubel
tablo tafel
seĝo stoel
kanapo rustbank, canapé
benko bank
lito bed
matraco matras
lulilo wieg
ŝranko kast
komodo ladekast
tirkesto lade
kameno schoorsteen, haard
fajro vuur
tubo buis, pijp
spegulo spiegel
tualeto opschik, toilet
loko plaats
mono geld
hajlo hagel
mastro meester (v. h. huis)
strato straat
tero aarde
plezuro vermaak
vasta uitgestrekt, groot
larĝa breed
proksima dichtbij
riĉa rijk
oportuna gemakkelijk
necesa noodig
ekzisti bestaan
konsisti el bestaan uit
konstrui bouwen
detrui verwoesten, verdelgen
loĝi wonen
kuŝi liggen
fermi sluiten
ŝlosi sluiten (met sleutel)
eniri binnengaan
eliri uitgaan
supreniri naar boven gaan
troviĝi zich bevinden
stari staan
kuiri koken
voli willen
hejti warmen
bruli branden
manĝi eten
lavi wasschen
bani baden
viziti bezoeken
akcepti aannemen
manki ontbreken
prunti leenen
kies wiens, waarvan
tie daar (waar men is)
tien daar (waar men gaat)
tie-ĉi hier
hejme thuis
el uit
ĝis tot[34]
inter in, onder, tusschen
apud bij
pro wegens, door, ter wille van
pri nopens, omtrent, met betrekking tot
post na
ĉar want, omdat, daar
do dus
nek ... nek noch ... noch
ne ... plu niet ... meer

Vertaling:

Homaro, arbaro, ostaro, hundejo, meblaro, fajrero, tualetejo, monero, loĝejo, enirejo, elirejo, preĝejo, manĝaĵo, manĝejo, mallarĝa, malproksima, malriĉa, dometo, ĉambreto, skriboĉambro, dormoĉambro, kastelano, supro, necesaĵo, vasteco, oportuneco, pordego, ŝtonego, spegulego, dentdoloroj.

Vertaal in Esperanto:

Badkamer, hagelsteen, trap, gebit, zandkorrel, speelplaats, onderste verdieping, tusschenverdieping, ontsluiten, naar beneden gaan, wiegje, armstoel (groote stoel), waschgelegenheid.

Vertaling:

Hodiaŭ estas merkredo, hieraŭ estis mardo, morgaŭ estos ĵaŭdo. Hieraŭ mi vizitis vian patrinon kaj morgaŭ mi vizitos la mian. Via nevino diris, ke ŝi venus hieraŭ, sed mi ne vidis ŝin. Mi vidas la knabon, kiu ludas sur la sablo. La knabino kisis sian patrinon. Mia amikino venos morgaŭ. Iliaj geavoj loĝis en la dometo, kiun vi vidas tie. La enirejo de la domo ne estas tre larĝa. Mia frato konstruis tiun ĉi domon. Se la vetero estus bela, ni elirus. Kiu loĝas tie-ĉi? Morgaŭ ni havos la dekduan de februaro. Mi malfermis la fenestron. Mi volis ŝlosi la pordon, sed mi ne havis ŝlosilon. Mi vidis nek mian onklon nek mian onklinon. Metu la seĝon apud la tablon. Ŝlosu la pordon kaj fermu la fenestron. Mi skribus longan leteron al vi. Ni eniru la ĉambron. Kies estas tiu letero? Estas la mia. Sur la tegmentoj ni vidas kamentubojn. En la vilaĝo ne malproksime de mia urbo loĝas mia amikino; mi iros tien la postmorgaŭan tagon. Donu al mi nur unu monereton. La meblaro de tiu ĉi ĉambro estas malnova. [35]

Vertaal in Esperanto:

De ouders en de bloedverwanten kwamen om 8 uur. Wij zullen morgen om tien uur bij u zijn. Wie woont hier? Van wien is dit huis? Van mijne zuster. Zij komen spoedig, zij zullen met hun vijven zijn. Geef den sleutel aan uw zuster, zij moet hedenavond de deur sluiten. Wascht uwe handen, ze zijn vuil. De trap van ons huis is zeer hoog en smal. Ons gebit bestaat uit 32 tanden. De kinderen speelden tot 10 uur op de speelplaats en gingen toen (tiam) naar binnen. Daar het heden zeer warm is, zal ik de vensters openen. Er stond een groote stoel voor (antaŭ) het venster. Indien ik kan, zal ik u morgen om half zes bezoeken. Zullen uw zuster en haar vriendin ook komen? Ja, zij zullen reeds om 5 uur komen. Indien ik om half zes nog niet bij u ben, dan zal ik ook niet meer komen. Dr. Zamenhof werd geboren in het jaar 1859.

[Inhoud]

Achtste Les.

Voorzetsels.

De voorzetsels drukken verschillende betrekkingen uit tusschen twee zelfstandigheden. Dit kunnen betrekkingen zijn van tijd, plaats, oorzaak, bezit, enz.

De voornaamste voorzetsels zijn:

al naar, aan
en in
el uit
ekster buiten
super boven
sur op
sub onder
antaŭ vóór
post na, achter
apud bij (in de nabijheid)
ĉe bij (ten huize van)
inter tusschen, onder
cirkaŭ rondom, omstreeks
kontraŭ tegen, tegenover
anstataŭ in plaats van
kun met, mede, te zamen met
sen zonder
per door, door middel van, met behulp van, met
pri nopens, over, met betrekking tot
por voor (doel), ten behoeve van, om te
pro voor (reden), wegens, ter wille van
de van
da van[36]
laŭ volgens, naar
malgraŭ niettegenstaande
dum gedurende, terwijl
preter voorbij
krom uitgezonderd, behalve
ĝis tot
tra door, dwarsdoor
trans over, aan gene zijde van
po naar verhouding van, per stuk
je verschillende beteekenis

Woorden door een voorzetsel vooraf gegaan, krijgen geen n zoo ze geen richting uitdrukken.

Indien het moeielijk valt het juist vereischte voorzetsel te kiezen, bezigt men het voorzetsel je, dat een onbepaalde beteekenis heeft. De voorzetsels worden in ’t Esperanto niet zooals in ’t Nederlandsch met onjuiste beteekenis gebruikt. ’t Esperanto gebruikt slechts de voorzetsels in de beteekenis welke ze werkelijk hebben.

De uitdrukking op Maandag mag dus niet vertaald worden door sur lundo, maar door je lundo. Evenzoo om zes uur wordt je la sesa horo.

Na een hoeveelheid gebruikt men het voorzetsel da, bijv.: botelo da vino = een flesch wijn; kilogramo da viando = een kilogram vleesch.

Men lette op het verschil tusschen botelo da vino en botelo de vino. Het eerste beteekent een flesch wijn en het tweede beteekent een wijnflesch.

Wanneer het Nederl. voorzetsel van de beteekenis heeft van uit, dan wordt dit in ’t Esperanto vertaald door el, bijv.: Eén van mijn broeders = Unu el miaj fratoj. Indien het aanduidt uit welke stof iets gemaakt is, of uit welke stof iets bestaat dan wordt het eveneens vertaald door el, bijv.: Het huis is van steen = La domo estas el ŝtono.

Achtervoegsels estr, ist en il.

Estr(o) duidt dengene aan die het hoofd, de chef of de leider is van hetgeen het grondwoord uitdrukt, bijv.:

ŝipo = schip, ŝipestro = schipper of kapitein.
lernejo = school, lernejestro = hoofd der school.
urbo = stad, urbestro = burgemeester (van een stad).
vilaĝo = dorp, vilaĝestro = burgemeester (van een dorp).

[37]

Ist(o) duidt den persoon aan, die het beroep, het ambacht of de dagelijksche bezigheid uitoefent, door het grondwoord bedoeld, bijv.:

boto = laars, botisto = laarzenmaker.
instrui = onderwijzen, instruisto = onderwijzer.
pordo = deur, pordisto = portier.
porti = dragen, portisto = drager.

Il(o) duidt het werktuig aan waarmede men datgene doet, wat het grondwoord uitdrukt, bijv.:

haki = hakken, hakilo = hakmes, bijl.
tranĉi = snijden, tranĉilo = mes.
flugi = vliegen, flugilo = vleugel.

Leer van buiten:

objekto voorwerp
afero zaak
forno oven, kachel, fornuis
poto pot
pato pan
kaldrono ketel
kaserolo stoofpan
kruĉo kruik
pleto schaal
plado schotel
supujo soepkom
telero bord
forko vork
kulero lepel
kesto kist
funto pond
akra scherp
plata vlak, effen, plat
plena vol
kapabla bekwaam
utila nuttig
resti blijven
balai vegen
ŝoveli scheppen
tranĉi snijden
tondi knippen
haki hakken
segi zagen
falĉi maaien
kudri naaien
gladi strijken
pezi wegen (zwaar zijn) onoverg.
pesi wegen (gewicht bepalen) overg.
pentri schilderen
skulpti beeldhouwen
desegni teekenen
gliti glijden
tiri trekken
preni nemen
lasi laten
teni houden
kovri bedekken

[38]

Vertaling:

Ĝardenisto, ludilo, flugilo, policestro, balailo, ŝovelilo, tranĉilo, tondilo, hakilo, glitiloj, malakra, malplena, malutila, utilaĵo, utileco, kapableco, manĝilaro, skribilaro, desegnaĵo, skulptaĵo, pentraĵo, florpoto, anstataŭi, balaaĵo.

Vertaal in Esperanto:

Burgemeester (hoofd eener stad), maatstok, geneesheer, kamermeisje, slotenmaker, meubelmaker, kok, keukenmeid, keukenbeheerder, zaag, zeis, naald, naaister, strijkijzer, strijkster, gewicht, zwaar (veel wegend), schilder, beeldhouwer, tang (om te nemen), heft (om te houden), deksel, ontblooten.

Vertaling:

La tranĉilo tranĉas bone, ĉar ĝi estas akra. Antaŭ du tagoj mi vizitis vian patrinon, kaj mia vizito faris al ŝi plezuron. Ĉu vi jam trovis vian teleron? Tiu afero ne tuŝas min. La birdo flugis en la ĉambron, kiam mi malfermis la pordon. Nun ĝi flugas en la ĉambro. Kien (waarheen) vi iras? Mi iras en la ĝardenon. Mi metis la manon sur la tablon. Mi volis havi dekduon da ovoj. La tranĉilo estis tre malakra, mi ne povis tranĉi per ĝi la viandon. La skribilaro estas sur la skribotablo. La servistino metis la manĝilaron antaŭ mi sur la tablon. Mi gratulis mian kuzinon je la naskiĝtago de ŝia patrino. La infanistino eniris kun la infanoj en la ĝardenon. Je malbela vetero oni povas facile malvarmumi. La hundo trakuris la straton. Kiam la ĝardenisto eniris la ĝardenon, li vidis grandan hundon, kiu ludis kun la infano de sia mastro. Tiu ludilo kostas du guldenojn. La birdoj flugas per la flugiloj. La malriĉa virino demandis por paroli kun li. Mi balais la malpuraĵojn sur la planko, kaj nun mi lavos la manĝilaron. La tondisto tondis miajn harojn per la tondilo. Kiam ni vizitis la urbon, ni vidis belajn pentraĵojn. La juna servistino anstataŭos la maljunan, kiu estas nun tro maljuna por labori. [39]

Vertaal in Esperanto:

De burgemeester van onze stad gaat ’s zomers gedurende 3 weken naar het buitenland. De maatstok, welke ik u gegeven heb, heb ik niet meer gezien. De geneesheer zeide mij, dat mijn vader zeer ernstig ziek was (estas) en dat hij geen twee dagen meer zou leven (vivos). Het kamermeisje zal om 2 uur het middageten op de tafel zetten. De keukenmeid kookt het eten op het fornuis in de keuken. Het gewicht van deze koe is 500 pond. De schilder, die het landhuis van mijn oom wil schilderen, kwam gisteravond met den laatsten trein. De broeder van den schilder is een bekwaam beeldhouwer. De kat sprong op de tafel en at van het eten dat de meid daar plaatste. Morgen zullen wij met ons zessen uit de stad gaan. Wij zullen om 7 uur ontbijten en na het ontbijt naar mijn familie buiten gaan en daar den geheelen dag blijven. Indien het weêr niet goed zou zijn, zouden wij ook gedurende den nacht kunnen blijven. Ik hoop dat het weêr (of weder) goed blijft.

[Inhoud]

Negende Les.

Trappen van vergelijking.

Men kan personen, voorwerpen, enz. met elkaar vergelijken en dan kan men hebben:

1e. dat de personen enz. aan elkaar gelijk zijn. Men noemt dit de vergelijking van gelijkheid en drukt dit in ’t Esperanto uit door de woorden tiel ... kiel = (even) zoo ... als, bijv.: Li estas tiel granda kiel mi = Hij is (even) zoo groot als ik.

Verder kan men de volgende vergelijkingen nog hebben: Zulk een groot huis als dit is, heb ik nog nooit gezien = Tian grandan domon, kia estas tiu ĉi, mi ankoraŭ neniam vidis. Drink zooveel water als gij wilt = Trinku tiom da akvo, kiom vi volas.

2e. dat een persoon enz. een eigenschap in meerdere of mindere mate bezit dan een ander.

Men noemt dit de vergelijking van ongelijkheid of de vergrootende trap, welke wordt gevormd door de [40]woorden pli ... ol = meer ... dan, en malpli ... ol = minder ... dan; bijv.; Hij is grooter (meer groot) dan ik = Li estas pli granda ol mi. Hij is minder groot dan ik = Li estas malpli granda ol mi. Zegt men evenwel: Hij is kleiner dan ik, dan vertaalt men: Hij is meer klein dan ik = Li estas pli malgranda ol mi.

3e. dat een persoon enz. onder een aantal een eigenschap in de hoogste mate bezit, of wel een eigenschap bezit, die de eigenschappen van een aantal anderen overtreft. Dit noemt men de overtreffende trap en wel de betrekkelijk overtreffende trap, omdat die slechts betrekking heeft op een bepaald aantal en wordt gevormd door de woordjes la plej ... el = het meest ... van, of la malplej ... el = het minst ... van; bijv.: Mijn broeder is de grootste van ons = Mia frato estas la plej granda el ni.

Zooals men ziet moeten hiervoor minstens 3 personen, voorwerpen enz. zijn, anders zou men kunnen volstaan met den vergrootenden trap. Wordt dus in ’t Hollandsch de overtreffende trap gebruikt en heeft de vergelijking plaats tusschen 2 personen of zaken, dan wordt in het Esperanto steeds de vergrootende trap gebruikt, bijv.:

Van mijn twee broeders is Piet de grootste = El miaj du fratoj Petro estas la pli granda.

Indien de overtreffende trap een bijwoordelijke beteekenis heeft, dan wordt ’t lidwoord het niet vertaald, bijv.:

Hij schrijft het mooist = Li skribas plej bele.

De volstrekt overtreffende trap wordt gevormd door middel van de woorden tre (zeer) en kiel eble plej = zoo ... mogelijk, bijv.: Mia fratino estas tre bela = Mijne zuster is zeer mooi. Mia frato kuras kiel eble plej rapide = Mijn broeder loopt zoo vlug mogelijk.

Achtervoegsels ing en uj.

Ing(o) duidt het voorwerp aan, waarin men gewoonlijk de zaak, door het grondwoord uitgedrukt, steekt of plaatst. Woorden op ingo vormen die voorwerpen, welke slechts [41]één ding tegelijk, en dan nog maar voor een gedeelte, kunnen bevatten, bijv.: plumo = pen, plumingo = penhouder; kandelo = kaars, kandelingo = blaker, kandelaar; fingro = vinger, fingringo = vingerhoed.

Uj(o) duidt het voorwerp aan, dat datgene inhoudt of draagt, door het stamwoord uitgedrukt, bijv.: sukero = suiker, sukerujo = suikerpot; plumo = pen, plumujo = pennedoosje; pomo = appel, pomujo = appelboom; Belgo = Belg, Belgujo = België.

Aanmerking: Bij namen van boomen gebruikt men ook wel het woord arbo, bijv.: appelboom = pomujo of pomarbo; pereboom = pirujo of pirarbo.

Bij de vorming van landsnamen gebruikt men ook veel het woord lando, bijv.: België = Belgujo of Belglando; Frankrijk = Francujo of Franclando.

Alléén Holland, Groenland, IJsland en Finland moeten worden vertaald Holando, Grenlando, Islando en Finlando, en daarom ook Hollander, Groenlander, IJslander en Finlander door Holandano, Grenlandano, Islandano en Finlandano.

Leer van buiten:

botelo flesch
karafo karaf
korko kurk
glaso glas
kaliko beker, kelk
taso kop
barelo vat, ton
vazo vaas
kuvo kuip
sitelo emmer
skatolo doos
sako zak
lampo lamp
lanterno lantaarn
kandelo kaars
horloĝo uurwerk
martelo hamer
najlo spijker
pinglo speld
ŝraŭbo schroef
ligno hout
karbo kool (brandstof)
gaso gas
alumeto lucifer
porko varken
ŝafo schaap
pano brood
salo zout
ovo ei
sukero suiker
pipro peper
bombono lekkernij
butero boter
cigaro sigaar
cigaredo sigaret
lerta behendig[42]
estimata geacht
tuta geheel
sata verzadigd
dolĉa zoet
avara gierig
porti dragen
komenci beginnen
fini eindigen
difekti beschadigen
ekbruligi ontsteken, aansteken, aanmaken
estingi uitdooven
bezoni noodig hebben
peti verzoeken
deziri begeeren, wenschen, verlangen
respekti eerbiedigen
saluti groeten
trinki drinken
nutri voeden
perdi verliezen
precipe vooral
sufiĉe genoeg
cetere overigens
subite schielijk, plotseling
nu nu, wel
ve helaas

Vertaling:

Karbujo, panujo, supujo, ovingo, ovujo, pirujo, bombonujo, sukerujo, salujo, piprujo, buterujo, cigaringo, cigarujo, malfreŝa, malsata, malavara, ovaĵo, ŝafaĵo, ŝafidaĵo, sukeraĵo, porkido, trinkaĵo, dolĉaĵo, nutraĵo, salero, korktirilo, lignejo, karbero, lerteco, mallerta, lavvazo, skatoleto.

Vertaal in Esperanto:

Varkenshok, kolenhok, kolenbak, houtloods, suikergoed, bakker, vaderland, kandelaar, vingerhoed, appelboom, sigarettenpijpje, honger, varkensvleesch, haardos, jager, stijgbeugel (voor den voet), geldbeurs.

Vertaling:

En la komenco de la printempo la tago estas tiel longa kiel la nokto. Somere la tago estas pli longa ol la nokto, do la nokto estas malpli longa ol la tago. La 21a de junio estas la plej longa tago. Vi estas granda, via frato estas pli granda ol vi, sed mi estas la plej granda el ni. Mi kuris rapide, mia frato kuris pli rapide kaj mia amiko kuris kiel eble plej rapide. Du homoj povas pli multe fari ol unu. Mi metis la panon en la panujon. La manĝilaro estas jam sur la tablo, ankaŭ la salujo, la piprujo kaj la buterujo. Ĉu vi havas vian cigarujon ĉe vi? Mi volis fumi sed mi [43]vidas ke mi ne havas cigarojn ĉe mi. Ĉu ne estas ankoraŭ tempo por la tagmanĝo? Mi estas tre malsata, mi manĝos pli ol hieraŭ. Ni tagmanĝos hodiaŭ je duono de la sesa. La kuvo estas pli granda ol la sitelo. La domo de mia frato estas la plej alta el ĉiuj domoj en la strato.

Vertaal in Esperanto:

Zij zette de flesch en het glas op de tafel. Deze tafel is grooter dan die van mijn broeder. Dit gebouw is hoog, de kerk is hooger, maar de toren is het hoogst. Van mijne broeders ben ik de grootste. Wat loopt het snelst? Ik verlangde den hamer en hij gaf mij de tang. Zoudt gij mij uw mes willen geven, want het is scherper dan het mijne. Het weêr was zoo slecht, dat ik niet kon komen. Zij schrijft mooi, uw zuster schrijft minder mooi, maar uwe vriendin schrijft het minst mooi. Gij loopt vlugger dan uw zuster. De jager ging in den vroegen morgen het bosch in. Ik heb mijn geldbeurs verloren. Ik schroefde het deksel van de kist. Gisteren was het weder schooner dan nu. Geef mij dien vingerhoed. Ik heb hem niet gezien. Hij ging in de houtloods en nam hout mee om het fornuis aan te maken. Ik waschte mijn handen beter dan gij. Het paard loopt het vlugst. Wanneer hebben wij den laatsten dag van de maand?

[Inhoud]

Tiende Les.

Deelwoorden.

Deelwoorden zijn van werkwoorden afgeleid en stellen de werking voor als een voorbijgaande eigenschap of toestand.

De Nederlandsche taal heeft 2 deelwoorden en wel het tegenwoordig deelwoord, dat de werking of handeling voorstelt als nog voortdurende en het verleden deelwoord, dat de werking voorstelt als afgeloopen.

Het tegenw. deelwoord eindigt in ’t Nederlandsch op d en het verl. deelwoord begint meestal met ge, als: loopen, loopend, geloopen; leeren, leerend, geleerd; slaan, slaand, [44]geslagen; zien, ziend, gezien; vernemen, vernemend, vernomen; begeeren, begeerend, begeerd.

’t Esperanto nu heeft, behalve een tegenw. en een verl. deelwoord, ook nog een toekomend deelwoord, wat wij omschrijven met het woord zullende vóór het werkwoord, bijv.: zullende loopen, zullende leeren, zullende slaan enz.

Verder worden deze 3 deelwoorden onderscheiden in bedrijvende en lijdende deelwoorden.

Bedrijvende deelwoorden hebben altijd betrekking op den persoon, die de werking verricht en worden gevormd van de werkwoorden, door achter den stam te voegen:

voor den tegenw. tijd de uitgang anta;
voor den verl. tijd de uitgang inta;
voor den toek. tijd de uitgang onta.

Lijdende deelwoorden hebben altijd betrekking op den persoon of de zaak, die de handeling lijdt of ondergaat en worden gevormd van de werkwoorden, door achter den stam te voegen:

voor den tegenw. tijd de uitgang ata;
voor den verl. tijd de uitgang ita;
voor den toek. tijd de uitgang ota.

Let wel op de overeenkomst van de uitgangen der deelwoorden met die van de reeds geleerde uitgangen der werkwoorden, n.l.:

tegenw. tijd uitg. as, tegenw. deelw. uitg. anta of ata;
verl. tijd uitg. is, verl. deelw. uitg. inta of ita;
toek. tijd uitg. os, toek. deelw. uitg. onta of ota.

Hieronder volgen de verschillende deelwoorden van het werkwoord bati met de Nederlandsche beteekenis:

bati = slaan;
batanta = slaande;
batinta = geslagen hebbende;
batonta = zullende slaan;
batata = geslagen wordende;
batita = geslagen zijnde;
batota = zullende geslagen worden.

[45]

Deelwoorden hebben den bijvoeglijken uitgang a als ze op zelfst. n.w. of voornaamwoorden betrekking hebben, bijv.:

la falanta ŝtono = de vallende steen;
la falinta ŝtono = de gevallen steen;
la falonta ŝtono = de steen, die vallen zal;
la batata knabo = de geslagen wordende jongen (de jongen, die geslagen wordt);
la batita knabo = de geslagen zijnde jongen (de jongen, die geslagen werd);
la batota knabo = de jongen, die geslagen zal worden.

Deelwoorden kunnen ook zelfst n.w. worden en krijgen dan den uitgang o. Deze zelfst. n.w. duiden tevens aan of de persoon, die genoemd wordt, bezig is de handeling te verrichten (anto), of hij de handeling reeds verricht heeft (into) of dat hij deze nog verrichten moet (onto). Voor den lijdenden vorm zijn deze uitgangen resp. ato, ito en oto, bijv.:

savanto = iemand die redt, dus ’n redder;
savinto = iemand die gered heeft;
savonto = iemand die zal redden;
savato = iemand die gered wordt;
savito = iemand die gered is;
savoto = iemand die gered zal worden.

Aanmerking: Men verwarre de beteekenis van den uitgang anto niet met dien van het achtervoegsel isto. Waar isto een beroep of een ambacht te kennen geeft, duidt anto slechts een persoon aan, die een werking of handeling verricht, zonder daarvan een beroep te maken.

Vergelijk: skribisto = beroepsschrijver, skribanto = iemand die schrijft; kantisto = beroepszanger, kantanto = iemand die zingt; hakisto = (hout)hakker van beroep, hakanto = iemand die hakt.

Verder kunnen deelwoorden bijwoordelijk gebruikt worden (met uitgang e) als ze te kennen moeten geven, dat de handeling, die ze uitdrukken, een andere handeling vergezelde, voorafging of volgde, bijv.: [46]

La virino laboras kantante = de vrouw werkt (al) zingende (terwijl zij zingt).

Trovinte pomon, mi ĝin manĝis = Een appel gevonden hebbend, at ik hem op.

Skribonte mi prenis mian plumingon = Zullende schrijven nam ik mijn penhouder.

Vokate, la knabo estis en la ĝardeno = De knaap, geroepen wordende, was in den tuin. (Toen de knaap geroepen werd, was hij in den tuin).

Vokite, la knabo tuj venis = geroepen geworden zijnde, kwam de knaap dadelijk. (Toen de knaap geroepen geworden was, kwam hij dadelijk).

Vokote, la knabo estis jam en la ĉambro = Geroepen zullende worden, was de knaap reeds in de kamer. (Toen de knaap geroepen zou worden, was hij reeds in de kamer).

Wanneer achter de w.w. zien, hooren, voelen, vinden enz. (waarnemingswerkwoorden) in denzelfden volzin een ander werkwoord volgt, dat in den Nederl. zin in de onbepaalde wijs staat, moet dit in ’t Esperanto als deelwoord gebruikt worden, bijv.:

Ik zag het paard vallen = Mi vidis la ĉevalon falantan.
Wij hoorden hem spreken = Ni aŭdis lin parolantan.
Ik voel den regen vallen = Mi sentas la pluvon falantan.

Het brengt eenige moeilijkheid mede of achter dit deelwoord een n geplaatst moet worden of niet.

Neemt men nu eens het voorbeeld:

Ik zag het paard vallen.

Legt men nu den klemtoon op zàg, dan wil het zeggen:

Ik zàg het paard, dat viel.

Legt men den klemtoon op vàllen, dan wil het zeggen:

Ik zag dat het paard viél.

In de eerste beteekenis wordt het vertaald met een n, dus: Mi vidis la ĉevalon falantan, in de tweede beteekenis zonder n, dus: Mi vidis la ĉevalon falanta. [47]

Zooals men dus ziet, wordt het deelwoord gebruikt met een n, wanneer het aangeeft den toestand, waarin, of de omstandigheid, waaronder de persoon of zaak verkeert. Zonder n, wanneer men speciaal de werking aan wil duiden, die de persoon of zaak verricht. Inplaats van het deelwoord zonder n mag men ook de onbepaalde wijs gebruiken. Bijv.: Ik zag hem loopen = Mi vidis lin kuranta, of Mi vidis lin kuri.

De beteekenis is dan dus: ik zag, dat hij liép.

Achtervoegsels ul en ad.

Ul(o) duidt personen aan die het kenmerk bezitten door het grondwoord uitgedrukt, bijv.:

juna = jong, junulo = jongeling.
maljuna = oud, maljunulo = grijsaard,
kontraŭ = tegen, kontraŭulo = tegenstander.

Somtijds heeft ulo ook betrekking op dieren en heel zelden op voorwerpen, bijv.:

piedo = voet, kvarpiedulo = viervoetig dier.
korno = hoorn, kornulo = hoorndier.
masto = mast, dumastulo = tweemaster.

Ad(i of o) drukt uit dat de werking niet als een voorbijgaande, maar als een voortdurende handeling of als een toestand moet worden gedacht, bijv.: paroli = spreken, paroladi = voortdurend spreken (redeneeren), parolado = redevoering; movi = bewegen, movadi = voortdurend bewegen, movado = beweging; progresi = vorderen, progresadi = voortdurend vorderen, progresado = vooruitgang.

Wanneer de onbepaalde wijs van een werkwoord in ’t Nederl. als een zelfst. n.w. gebruikt wordt, dan wordt dit gewoonlijk in ’t Esperanto vertaald door achter den stam van het werkwoord ado te plaatsen, bijv.: Het drinken van zuiver water is gezond = La trinkado de pura akvo estas saniga. [48]

Leer van buiten:

pano brood
bulko broodje, kadetje
tritiko tarwe
faruno meel (bloem)
pasto deeg
supo soep
kapro geit
ŝinko ham
lardo spek
ansero gans
anaso eend
meleagro kalkoen
kuniklo konijn
leporo haas
fiŝo visch
besto dier, beest
haringo haring
salmo zalm
sardelo sardine
ezoko snoek
legomo groente
ŝanco kans
freŝa versch
ranca rans
franca fransch
flandra vlaamsch
mordi bijten
sorbi slorpen
soifi dorst hebben
drinki overmatig drinken
fumi rooken
baki bakken
boli koken
friti bakken (braden)
rosti roosteren
ĉasi jagen
ŝteli stelen
diferenci verschillen
tamen nochtans, evenwel
uzi gebruiken
tremi beven
verki schrijven (v. boeken)

Vertaling:

Junulo, maljunulo, junulino, belulino, feliĉulo, malfeliĉulo, blindulo, riĉulo, malriĉulo, avarulo, ĉasaĵo, terpomo, drinkejo, panisto, ŝtelisto, policejo, kantado, ridado, dormado, parolado, uzado.

Vertaal in Esperanto:

Lieveling, een doove, een slechtaard, jager, drank, drinkebroer, zoetigheid (iets zoets), een rooker, een schrijver, zanger, redder, dief, tarwekorrel, varkensvleesch.

Vertaling:

Mi manĝis la rostitan panon. El la junuloj de mia vilaĝo, la filo de la meblisto estas la plej bela. La maljunulo ekglitis, falis teren, kaj bela knabino helpis lin. La blindulo trovas [49]la vojon per la palpo. Mi trovis lin dormantan sur la kanapo. Mi vidis sitelon starantan en la kuirejo. Mi vidis lin parolantan en la ĉambro. Salutante li foriris. Kiam mi skribas leteron, mi estas skribanto kaj kiam mi verkas libron, mi estas verkisto. Mi ne povis legi la skribitan leteron. La batota knabo estis en la ĝardeno. Mia en Roterdamo loĝanta amiko vizitos min morgaŭ. La konstruita domo estas tre bela. La konstruota domo estos tre alta. La seĝo staris antaŭ la fermita fenestro. Oni povas diri: “mi soifas” kaj ankaŭ “mi havas soifon”. Knabineto, tremanta pro malvarmo, kuris sur la strato. La parolonto venos en la urbon morgaŭ je la sepa vespere.

Vertaal in Esperanto:

Ik hoorde haar zingen (vertaal zingende) in den salon van mijne tante. Ik zie het kind spelen (vertaal spelende). De redder loopt met den geredde. Het brood in de broodbak is niet versch, het is oudbakken. Etende menschen spreken niet veel, slapende menschen spreken nog minder. Op de straat gekomen zijnde, zag ik een vrouw, weenende van de koude. Een bijtende hond. De beminnende moeder loopt met het beminde kind. Groetende kwam hij binnen. De jonge man en de jonge vrouw zijn op het veld, spelende met de kinderen. De ooms en tantes waren in den tuin en spraken over het mooie weder. Zingende kinderen zijn vroolijke kinderen. Brood is een voedsel voor mensch en dier. Hij zal veel geld geven aan de arme kinderen van de groote stad. Wie heeft den man zien loopen? Wie hoorde den jongen lachen? De redevoering was kort maar krachtig. Het voortdurend gezang van mijn buurman, den geheelen dag van den morgen tot den avond, is niet zeer aangenaam voor den hoorder.

[Inhoud]

Elfde Les.

Samengestelde Tijden.

Tot hiertoe hebben we geleerd de werkwoordelijke uitgangen as, is, os en us. Dit noemt men de uitgangen der enkelvoudige tijden. [50]

Er zijn ook nog samengestelde tijden.

De samengestelde tijden worden gevormd door verbinding van het hulpwerkwoord esti in de enkelvoudige tijden, met de deelwoorden.

Aanmerking: Daar de Nederlandsche taal twee hulpwerkwoorden van tijd heeft, n.l. zijn = esti en hebben = havi, is men zeer dikwijls geneigd ook in ’t Esperanto havi als hulpwerkwoord te beschouwen. Wees dus op uw hoede en gebruik, ook al staat in het Nederl. het werkwoord hebben in verband met een ander werkwoord, steeds het hulpwerkwoord esti = zijn.

Zeg ik bijv.: ik eet = mi manĝas, dan ben ik bezig met eten, dus: ik ben etende = mi estas manĝanta.

Zeg ik: ik at of ik heb gegeten = mi manĝis, dan zegt dit, dat ik nu klaar ben met eten. Gebruikt men nu in ’t Nederlandsch het hulp w.w. zijn, dan wordt het: ik ben gegeten hebbende = mi estas manĝinta.

Zeg ik nu: ik had gegeten, dan zegt dit dat ik op zeker tijdstip, dat voorbij is, reeds klaar was met eten, dus: ik was gegeten hebbende = mi estis manĝinta.

In dit laatste geval hebben we dus feitelijk een dubbelen verleden tijd, want ik spreek over iets in ’t verleden, hetgeen toen al verleden was, zooals:

Toen hij gisteren bij mij kwam, had ik reeds gegeten = Kiam li hieraŭ venis ĉe mi, mi jam estis manĝinta.

Ik vertel dus heden, dat hij gisteren bij mij kwam, en dat ik toen reeds klaar was met eten.

Voor zulke gevallen (dus voor de voltooid verleden tijd) moet men in ’t Esperanto steeds de samengestelde tijden gebruiken.

De voltooid tegenwoordige tijd (ik heb gegeten = mi estas manĝinta) moet alleen dan in den samengestelden tijd gebruikt worden, wanneer men speciaal te kennen wil geven dat een handeling reeds gebeurd is, bijv.: Leeft hij nog? = Ĉu li vivas ankoraŭ? Neen, hij is gestorven = Ne, li estas mortinta.

Deze zelfde regel kan ook in ’t Nederl. toegepast worden. Ik kan evengoed zeggen: Ik at gisteren bij mijn oom, als: ik heb gisteren bij mijn oom gegeten. Hiervoor gebruikt men dus in ’t Esperanto zooveel mogelijk den enkelvoudigen tijd. [51]

Hieronder volgen de samengestelde tijden van het werkw. laŭdi = prijzen.

Bedrijvenden vorm.

mi estas ik ben
vi estis laŭdanta gij waart prijzende.
li estos hij zal zijn
ŝi estus zij zou zijn

mi estas ik ben
vi estis laŭdinta gij waart geprezen hebbende.
li estos hij zal zijn
ŝi estus zij zou zijn

mi estas ik ben
vi estis laŭdonta gij waart zullende prijzen of op ’t punt van te prijzen.
li estos hij zal zijn
ŝi estus zij zou zijn

Lijdenden vorm.

esti laŭdata = geprezen wordende.
esti laŭdita = geprezen zijn.
esti laŭdota = op ’t punt van geprezen te worden of
zullende geprezen worden.
estu laŭdata = word geprezen.
weest geprezen wordende.
estu laŭdita = wees geprezen.
weest geprezen geworden zijnde.
estu laŭdota = wees geprezen zullende worden.
wees op ’t punt van geprezen te worden.
estante laŭdata = wordende geprezen.
estante laŭdita = zijnde geprezen.
estante laŭdota = op ’t punt zijnde van geprezen te worden.

mi estas ik word
vi estis laŭdata gij werd geprezen.
li estos hij zal worden
ŝi estus zij zou worden

mi estas ik ben
vi estis laŭdita gij waart geprezen geworden.
li estos hij zal zijn
ŝi estus zij zou zijn

[52]

mi estas ik ben
vi estis laŭdota gij waart op ’t punt van geprezen te worden.
li estos hij zal zijn
ŝi estus zij zou zijn

Daar de deelwoorden in de samengestelde tijden altijd bijvoeglijk gebruikt zijn, krijgen ze in het meervoud ook den meervoudsuitgang.

Het kan ook voorkomen, dat in ’t Nederlandsch de enkelvoudige tijd gebruikt wordt, waarvoor in ’t Esperanto de samengestelde tijd gebruikt moet worden.

Wanneer bijv. in één zin twee handelingen verricht worden, waarvan de eene reeds aan den gang was, toen de andere begon, dan moet de handeling, die reeds aan den gang was, in den samengestelden tijd gebruikt worden, bijv.:

Ik las een boek, toen hij mij riep = Mi estis leganta libron, kiam li vokis min.

Leer van buiten:

asparago asperge
brasiko kool
salato salade
lentoj linzen
bulbo ui
frukto vrucht
citrono citroen
kuko koek
piro peer
ĉerizo kers
frago aardbei
frambo framboos
daktilo dadel
nukso noot (in’t algemeen)
juglando noot (okkernoot)
avelo hazelnoot
peco stuk
mielo honig
oleo olie
vinagro azijn
mustardo mosterd
lakto melk
servico servies
fromaĝo kaas
kafo koffie
teo thee
ĉokolado chocolade
akvo water
vino wijn
biero bier
brando brandewijn
pipo pijp
objekto voorwerp
estonteco toekomst
linio lijn, linie
loterio loterij
ondo golf
tendo tent
antaŭdiri voorspellen
malfrui laat komen
fabriki vervaardigen
sveni bezwijmen
sopiri zuchten
heredi erven
dika dik
rekta recht
sen zonder
jen estas hier is

[53]

Vertaling:

Laktujo, laktejo, pirujo, peceto, pipego, antaŭdiro, senharulo, sopiro, heredaĵo, heredanto, kafejo, kafujo, kafopoto, ŝafido, malrekta, maldika.

Vertaal in Esperanto:

Koffiehuis, bierhuis, kerseboom, theebus, theepot, voortdurend zuchten, kaaspakhuis, sigarettenpijpje, ontbijt, middagmaal, avondmaal, iemand die altijd laat komt, iemand die dik is.

Vertaling:

La infano estas kisanta la patrinon. La infano estas kisata de la patrino. La knabo estis batanta la hundeton. La hundeto estis batata de la knabo. Li estos leganta mian leteron. Tiu letero estos legata de ŝi. La knabino estas skribinta leteron al sia avino. Mi estas skribonta. Mi estas amata de mia patrino. Vi estas vidita en la ĝardeno de mia najbaro. Tiu ĉi domo estas konstruata de mia frato. La fenestro estis fermita longe, sed mi malfermis ĝin. La tuta planko estis kovrita de malpuraĵoj. Mi estis skribonta longan leteron al vi, sed mi ne havis tempon. Kiam ni eliris la preĝejon, ni estis vidataj de nia najbaro. Mi estas balainta la malpuraĵojn sur la planko kaj nun mi lavos la manĝilaron. La policestro estis elironta, kiam malriĉa virino demandis por paroli kun li.

Vertaal in Esperanto:

Zoudt gij mij uw mes willen geven, want het is scherper dan het mijne. Water is de beste en gezondste drank. Het weêr was zoo slecht, dat ik niet komen kon. Uwe zuster zou niet zoo vroeg aangekomen zijn als gij, indien zij niet vroeger vertrokken was dan gij. In den tuin van mijn buurman staan vele appel- en pereboomen; zij dragen veel vruchten, welke spoedig rijp zullen zijn. Zeg aan de dienstbode, dat zij de theepot en het servies in den tuin brengt (portu). Wij kunnen met het schoone weêr thee drinken in den tuin. Indien gij hongerig zijt, hier is kalfsvleesch, groenten en aardappelen; eet zooveel (tiom, kiom) [54]gij wilt. Mijn dorst is grooter dan mijn honger. Hebt gij dorst, hier is water, bier en wijn. Toen ik gisteren thuis kwam bemerkte ik, dat ik mijn geldbeurs had verloren. Hebt gij ook gehoord of (ĉu) ze gevonden is (geworden). Ik kan het u niet zeggen, maar ga naar het politiebureau en zeg het aan den politiebeambte, die daar is. Daar ik hard geloopen had, was ik zeer vermoeid.

[Inhoud]

Twaalfde Les.

Onpersoonlijke Werkwoorden.

Onpersoonlijke werkwoorden noemen een werking, die aan geen persoon of zaak wordt toegeschreven; zij geven alleen het bestaan, het plaats vinden van de werking te kennen, zonder te vermelden wie de werking verricht.

De woordjes het, ’t of er die er vóór staan, worden niet vertaald, bijv.: het regent = pluvas, ’t hagelt = hajlas, het stormt = ventegas.

Het deelwoord van onpers. w.w. neemt den bijwoordelijken vorm aan, bijv.: estis pluvinte = het had geregend.

Ook in andere volzinnen bezigt men den bijwoordelijken vorm, als het onpers. w.w. geen betrekking heeft op een zelfst. n.w., bijv.:

Het is gevaarlijk = estas danĝere.
het is noodig = estas necese.
het is warm = estas varme.

Het woordje er in uitdrukkingen als: er is, er was, er zijn, er waren, enz., wordt niet vertaald en wordt dus alleen estas, estis enz.

Achtervoegsels ig en .

Ig(i) beteekent iets of iemand in den toestand brengen door het grondwoord uitgedrukt, bijv.:

bruli = branden, bruligi = doen branden.
varma = warm, varmigi = warm maken.
granda = groot, grandigi = groot maken.
fali = vallen, faligi = laten of doen vallen.

[55]

Aanmerking: Men zij voorzichtig met de vertaling van het werkwoord laten = lasi.

Laten heeft twee beteekenissen n.l. een waarin geen verandering in den toestand gebracht wordt en een waarin wel verandering in den toestand gebracht wordt.

In het eerste geval vertaalt men lasi en in het tweede geval wordt laten samengesmolten met het bijbehoorende werkwoord door hierbij het achtervoegsel ig te gebruiken.

Bijv.: Laat de dokter komen, wordt vertaald (zonder verandering van den toestand) Lasu veni la kuraciston, en (met verandering van den toestand) Venigu la kuraciston.

Verder wordt in de Ned. taal de aanvoegende wijs (welke de handeling voorstelt als gewenscht, uitgang u) veelvuldig uitgedrukt met het werkwoord laten. Dit laten mag nooit vertaald worden met het Esperanto werkwoord lasi daar n.l. een verandering in den toestand wordt gebracht, bijv.:

laat ons leeren = ni lernu.
laat ons gaan = ni iru.
laat ons beginnen = ni komencu.

(i) beteekent worden, zich maken, of in den toestand komen, wat het grondwoord uitdrukt, bijv.:

pala = bleek, paliĝi = bleek worden.
sidi = zitten, sidiĝi = zich nederzetten, gaan zitten.
fari = doen (maken), fariĝi = worden, ontstaan, zich tot .... maken.

Wederkeerige of Terugwerkende Werkwoorden.

Dit zijn werkwoorden, die een wederkeerigheid of terugwerking aanduiden en waarbij het onderwerp van den zin tevens het voorwerp der handeling is.

Deze werkwoorden worden in ’t Esperanto in 3 groepen verdeeld, n.l.:

1e. Werkwoorden, die de wederkeerigheid in zich sluiten,

bijv.: ĝoji = zich verheugen, mi ĝojas = ik verheug mij.
enui = zich vervelen, mi enuas = ik verveel mij.
kutimi = zich gewennen, mi kutimas = ik gewen mij.
imagi = zich verbeelden, mi imagas = ik verbeeld mij.
erari = zich vergissen, mi eraras = ik vergis mij.[56]
venĝi = zich wreken, mi venĝas = ik wreek mij.
konduti = zich gedragen, mi kondutas = ik gedraag mij.
memori = zich herinneren, mi memoras = ik herinner mij.

2e. Werkwoorden, die een handeling uitdrukken, die men zichzelf of een ander kan doen ondergaan, bijv.: lavi = wasschen (men kan zichzelf en een ander wasschen).

De wederkeerigheid wordt uitgedrukt door de pers. voornaamwoorden in den lijdenden vorm, dus met n, bijv.:

mi lavas min = ik wasch mij.
li lavas sin = hij wascht zich (vergelijk 4e les).
ni lavas nin = wij wasschen ons.

3e. Werkwoorden, waarbij het onderwerp door de werking, die het werkwoord voorstelt, in een bepaalden toestand komt, dat het wordt (iĝas) wat het grondwoord te kennen geeft. In dit geval gebruikt men het achtervoegsel , bijv.:

zich nederzetten = sidiĝi (in zittenden toestand komen).
zich nederleggen = kuŝiĝi (in liggenden toestand komen).
zich buigen = kliniĝi (in gebogen toestand komen).

Leer van buiten:

vesto kleedingstuk
veŝto mouwvest, vest
jako jas
pantalono broek
gamaŝo slobkous
robo kleed, japon
jupo rok
mantelo mantel
surtuto overjas
ŝtrumpo kous
ŝuo schoen
kravato halsdoek, das
ĉemizo hemd
maniko mouw
manumo manchet
kolumo halsband
ŝtofo stof
tolo linnen
tuko zakdoek, doek
ganto handschoen
kufo muts
soldato soldaat
ĉapelo hoed
poŝo zak
brava dapper
simila gelijkend
preta gereed
ĝentila beleefd
ĉarma bevallig
aĉeti koopen
pagi betalen
levi opheffen
butonumi toeknoopen
kombi kammen
ornami versieren
konsumi verbruiken[57]
naski baren
scii weten
malgraŭ niettegenstaande
preskaŭ bijna
aparte ter zijde, afzonderlijk
kaj tiel plu (k. t. p.) en zoo voort, enz.
jen estas zie hier, hier is, hier zijn

Vertaling:

Grandiĝi, pligrandiĝi, plibonigi, juniĝi, plijuniĝi, paliĝi, rapidiĝi, naskiĝi, devigi, fariĝi, purigi, dikiĝi, maldikiĝi, interesiĝi, sciigi.

Vertaal in Esperanto:

Neusdoek, grooter maken, tevreden stellen, geruststellen, ongerust worden, rijk worden, beleefdheid, schoenmaker, versiersel, verbruik, handschoenendoos, een dapper mensch, jong maken, jonger maken, oud maken, ouder maken.

Vertaling:

La belaj vestoj ne estas bonaj por vi, vi malpurigos ilin en unu tago. Matene, mi vekiĝas je la sepa. Tiu ĉapelo plijunigas vin kelkajn jarojn. Via kantado malsanigos min. Kiam mia amikino aŭdis, ke ŝia patrino estas tre malsana, ŝi paliĝis kaj rapidiĝis hejmen. Se vi ne estis devigita por eliri, mi kredas ke vi ĉiam restus hejme kaj vi bone scias, ke la kuracisto estas dirinta, ke vi devas eliri almenaŭ dum unu horo. Mi kredas ke la vivado sur la kampo sanigas vin, vi dikiĝas kaj via vizaĝo ne estas plu pala. Mia poŝhorloĝo estas pli bela ol la via, ĉar la mia estas pli nova ol la via, sed mi kredas ke la via estas pli forta ol la mia. Mi ĝojas pri via feliĉo. Mi lavas min en la lavvazo. Ŝi lavis sian infanon en la kuvo. Mi kutimis manĝi tre malmulte. Vi treege dikiĝas. Vi ne plu povas iri tra la pordo. Mi prenis mian surtuton kaj mi foriris. Mi sidiĝis sur la seĝon, starantan apud la pordo.

Vertaal in Esperanto:

De laarzenmaker maakt schoenen en laarzen. Hij wordt soldaat. In ons land bevinden zich geen bergen, maar slechts heuvels. In den zak van mijn broek draag ik een geldbeurs en in den zak van mijn overjas draag ik een portefeuille (paperujon). In mijn schrijftafel bevinden zich vier laden. In plaats van koffie gaf hij mij thee. De hoorders verlieten (forlasi) de zaal. Hij liet den geneesheer [58]komen. De versiering van de kamer was zeer mooi. De kamer zal vergroot worden. Hij wascht zich zonder water. Mijn overjas heeft me rijk gemaakt. De gierigaard is rijk geworden door gierigheid. De geslagen kinderen weenen. Mijn broek is te lang. Ik breng mijn schoenen naar den schoenmaker. Een dapper mensch is een dappere. Hare handschoenen zijn vuil, zij moet ze wasschen. Een mantel is een kleedingstuk voor vrouwen en meisjes. Ik had mijn manchet verloren, maar ik heb ze gevonden in den kist met gereedschappen. Ik zag een zeer groote stad, waarin zich aanhangers van onze vijanden bevonden. De 20ste Februari is de een en vijftigste dag van het jaar. Hij las: “ten vierde, de vogel vloog over het veld”. Al sprekende ging hij zitten. Hij sprak over een nieuwe taal.

[Inhoud]

Dertiende Les.

Korelativoj.

De op achterin bijgevoegde tabel genoemde woordjes zijn verschillende soorten van voornaamwoorden of bijwoorden, die dienen als vragende v.n.w., bezittelijke v.n.w., vragende bijwoorden enz. Deze woordjes noemt men korelativoj.

De bovenste rij van de tabel, dus ia, io, iu, ie, ial, iam, iel, iom en ies noemt men de grondwoorden waarvan de andere gevormd worden. Ze worden in onbepaalde beteekenis gebruikt.

Die welke beginnen met k zijn vragend;
Die welke beginnen met t zijn aanwijzend;
Die welke beginnen met ĉ zijn alles omvattend;
Die welke beginnen met nen zijn ontkennend.

De korelativoj op ia en iu kunnen den meervoudsuitgang hebben, terwijl ia, iu, io en ie een n na zich kunnen krijgen.

Eenige korelativoj worden ook wel zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt, bijv.:

la kialo = het waarom; kioma = hoeveelste.

Korelativoj op ia en io.

Korelativoj op ia zijn bijvoeglijk en bepalen iets omtrent de hoedanigheid of de soort. [59]

Ia = de een of andere, een zekere, eenigerlei, bijv.:

Ian tagon mi donos al vi la monon = De een of andere dag zal ik u het geld geven.

Li aĉetis iajn nuksojn = Hij kocht de een of andere soort noten.

Kia = welke, wat voor een, welke soort van, bijv.:

Kiajn nuksojn vi preferas? = Welke (soort van) noten verkiest gij?

Tia = zoodanig, dusdanig, dergelijk, zulk een, zulk een soort, bijv.:

Tia ĉapelo kostas kvin guldenojn = Zoo’n (zulk een) hoed kost vijf gulden.

Ĉia = elke soort van, iedere soort, elk, ieder, bijv.:

Ĉia persono bezonas monon = Elk mensch heeft geld noodig.

Nenia = geen enkele soort van, geen enkel, bijv.:

Li konas nenian floron = Hij kent geen enkele (soort van) bloem.

Korelativoj op io zijn zelfstandig en worden alleen voor zaken gebruikt. Ze hebben dan ook nooit een zelfst. n.w. achter zich.

Io = iets, het een of ander, bijv.:

Io kuŝis sur la tablo = Iets lag op de tafel.

Mi vidis ion = Ik zag iets.

Kio = wat? (vragend voornaamwoord) bijv.:

Kio povas manĝi? = Wat kan eten?

Kion vi vidas? = Wat ziet gij?

Tio = dat.

Tio estas bela = Dat is mooi.

Mi vidis tion = Ik zag dat.

Tio ĉi of ĉi tio = dit (in de nabijheid) bijv.:

Tio ĉi devas esti bona = Dit moet goed zijn.

Mi portos tion ĉi = Ik zal dit dragen.

Ĉio = alles, alle, elk ding, bijv.:

Ĉio estas en la butiko = Alles is in den winkel.

Li scias ĉion = Hij weet alles.

Nenio = niets, niet een enkel ding, bijv.:

Nenio falis = Niets viel.

Mi aŭdis nenion = Ik hoorde niets. [60]

Achtervoegsels em en ebl.

Em(a) vormt woorden, die de neiging uitdrukken tot hetgeen het grondwoord (meestal een werkwoord) uitdrukt, of de gewoonte van de hoedanigheid, in het grondwoord gelegen, bijv.:

kredi = gelooven, kredema = lichtgeloovig.
mensogi = liegen, mensogema = leugenachtig.
babili = babbelen, babilema = babbelachtig.

Ebl(a) drukt de mogelijkheid uit van hetgeen het grondwoord (altijd een werkwoord) beduidt, bijv.:

vidi = zien, videbla = zichtbaar.
legi = lezen, legebla = leesbaar.
aŭdi = hooren, aŭdebla = hoorbaar.

Leer van buiten:

butono knoop
broso borstel
sapo zeep
juvelo juweel
rubando lint
galono boordsel
punto kant
kotono katoen
lano wol
silko zijde
veluro fluweel
arĝento zilver
oro goud
bastono stok
ombrelo regenscherm
magazeno magazijn
butiko winkel
bazaro bazar
lukso pracht
truo gat
speco soort
elefanto olifant
spongo spons
broĉo borstspeld
ringo ring
ĉeno ketting
galoŝo overschoen
ĉifono vod, lor
fadeno draad
difekta beschadigd
delikata fijn, teeder
eleganta sierlijk
simpla eenvoudig
falsa valsch, vervalscht
ebla mogelijk
aminda beminnelijk
sindona dienstwillig
kompreni begrijpen, verstaan
interesi aanbelangen
intenci voornemens zijn
preferi verkiezen
ŝanĝi ruilen, verwisselen
ĵuri zweren, eed doen
alia andere
cetera overige
kelka, kelke da eenige
multa, multe da veel
malmulta, malmulte da weinig
tuta gansch
kiu ajn wie het ook zij

[61]

Vertaling:

Eble, juvelisto, ĉenero, ĉifonisto, ĉifonujo, lana, kombilo, levilo, ĝentilaĵo, edziĝo, poŝhorloĝo, falsisto, legebla, kredema, kredebla, dormema, trinkebla, drinkema, pagebla, uzebla, preferebla.

Vertaal in Esperanto:

Zilvergeld, eenvoudigheid, jonge olifant, knoopsgat, school, leerling, schoolhoofd, onderwijzer, portefeuille, inktkoker, leerboek, leesboek, verstaanbaar, leerzaam, schrijver, werkzaam.

Vertaling:

Ĉu vi aŭdis jam ion pri tia afero? Ne, mi aŭdis ankoraŭ nenion, sed se mi aŭdos ion, mi sciigos tion al vi. Mi donos al vi ĉion, kion mi havas. Kiam (toen) mi estis en la urbo, mi vidis en la butiko de la juvelisto tiajn belajn ĉirkaŭmanojn, ke mi eniris la butikon, kaj volis scii, kion ili kostis, sed mi povis aĉeti nenian. Io estas sub la tablo. Estas tempo por ĉio. Kio estas tio ĉi, kion mi vidos? Nenio estas preta; tio estas malagrabla. Estis ia truo en mia poŝo, ĉar mi perdis mian monujon. Kia lukso estas en la salono de la riĉulo. En la butiko mi aĉetis pluvombrelon. Mi sciigis tion al vi. Donu ian fadenon al mi. Mi havas nenian arĝentmonon ĉe mi. Apud la silko kuŝas la kotona rubando.

Vertaal in Esperanto:

Iets ligt op de tafel. Hij hoorde iets. Een kat liep in de kamer. Een of andere vogel zat op den toren. Wat schoon is moet eenvoudig zijn. Dat, wat gebeurde, was goed. De arme knapen konden niets geven aan den armen grijsaard. Welke (wat voor soort) kant hebt gij aan uwe japon? Wat zegt gij? Welk meisje is ongelukkig? Dat is niet waar. Welke noten eet gij? Hij kent geen enkele soort menschen. In allerlei (soort) steden bevinden zich dergelijke menschen. Welken ouderdom hebt gij? Ik had iets gezien, maar ik wist niet wat. Ik zou dit gelezen hebben, maar ik had geen tijd. Neem de zeep uit het zeepbakje en wasch uwe handen. De ketting was van goud en de borstspeld van zilver. De gouden borstspeld is mooier dan de zilveren. Leg de borstel in de kast en knoop je jas toe. [62]

[Inhoud]

Veertiende Les.

Korelativoj op iu en ie.

Korelativoj op iu kunnen zoowel voor personen als voor zaken gebruikt worden. In het eerste geval kunnen ze bijvoeglijk en zelfstandig gebruikt worden, en in het tweede geval alleen bijvoeglijk.

Iu = iemand, eenig, de een of andere persoon of zaak bijv.:

Iu estas en la ĉambro = Iemand is in de kamer.

Iu viro estas en la ĉambro = Een zekere man is in de kamer.

Mi vidis iun = Ik zag iemand.

Iu libro estas sur la tablo = Een zeker boek is op de tafel.

Kiu = wie of welk (vragend), bijv.:

Kiu kuras en la ĉambro? = Wie loopt in de kamer?

Kiu viro kuras en la ĉambro? = Welke man loopt in de kamer?

Kiun vi vidas? = Wien ziet gij?

Kiujn librojn li aĉetas? = Welke boeken koopt hij?

Kiu = die, welke, dat (betrekkelijk) bijv.:

La viro, kiu marŝas en la strato, estas maljuna = De man, die in de straat loopt, is oud.

La viro, kiun mi vidas, estas maljuna = De man, dien ik zie, is oud.

La libroj, kiujn mi legas, estas belaj = De boeken, welke ik lees, zijn mooi.

Tiu = die, dat, diegene, bijv.:

Tiu (viro) sidas sur la seĝo = Die (man) zit op de stoel.

Tiu libro kuŝas sur la seĝo = Dat boek ligt op de stoel.

Li legas tiujn librojn = Hij leest die boeken.

Tiu ĉi of Ĉi tiu = deze of dit (in de nabijheid) bijv.:

Tiu ĉi (virino) estas en la domo = Deze (vrouw) is in het huis.

Tiu ĉi krajono kuŝas sur la tablo = Dit potlood ligt op de tafel.

Mi aĉetas tiujn ĉi pomojn = Ik koop deze appelen.

Ĉiu = ieder, iedereen, elk een.

Ĉiu (infano) ludas = Elk (kind) speelt. [63]

Ĉiun libron li havas = Elk boek heeft hij.

Mi vidis ĉiujn = Ik zag allen.

Neniu = niemand, geen, geen enkele, bijv.:

Neniu estas en la domo = Niemand is in het huis.

Li vidis neniun infanon = Hij zag geen enkel kind.

Vi legas neniun libron = Gij leest geen enkel boek.

Korelativoj op ie zijn plaats bepalende bijwoorden.

Ie = ergens, op de een of andere plaats, bijv.:

Li devas esti ie = Hij moet ergens zijn.

Ili marŝas ien = Zij loopen ergens heen.

Kie = waar, op welke plaats (vragend), bijv.:

Kie vi loĝas? = Waar woont gij?

Kien vi iras? = Waarheen gaat gij?

Kie = waar (betrekkelijk), bijv.:

Tie, kien ni iros, staras bela domo = Daar, waar wij heen gaan, staat een mooi huis.

Tie = daar, op die plaats, ginds, bijv.:

Tie staras ŝranko = Daar staat een kast.

Ĉu vi iras tien? = Gaat gij daarheen?

Tie ĉi of ĉi tie = hier, bijv.:

Ĉi tie kuŝas la libro = Hier ligt het boek.

Venu tien ĉi = Kom hier.

Ĉie = overal, op alle plaatsen, bijv.:

Ĉie mi aŭdis birdojn = Overal hoorde ik vogels.

Ni iras ĉien = Wij gaan overal heen.

Nenie = nergens, op geen enkele plaats, bijv.:

Nenie mi vidas seĝon = Nergens zie ik een stoel.

Ni iras nenien = Wij gaan nergens heen.

Achtervoegsel ind en voorvoegsel dis.

Ind(a) beteekent waardig van wat het grondwoord uitdrukt, bijv.:

kredi = gelooven, kredinda = geloofwaardig.
bedaŭri = beklagen, bedaŭrinda = beklagenswaardig.

Dis- beduidt verdeeling of verspreiding, bijv.:

semi = zaaien, dissemi = rondzaaien (naar alle kanten zaaien.)
kuri = loopen, diskuri = uiteenloopen.

[64]

Leer van buiten:

laboro werk
klaso klasse
kajero schrijfboek
papero papier
folio blad
plumo pen
inko inkt
krajono potlood
libro boek
paĝo bladzijde
leciono les
progreso vooruitgang
apatio onverschilligheid
fervoro ijver
piedpilko voetbal
muso muis
energio karaktersterkte
ordo orde
babili babbelen
lingvo taal
litero letter
letero brief
bileto briefje
adreso adres
justa oprecht, rechtvaardig, juist
partia partijdig
facila gemakkelijk
korekta nauwkeurig
atenta aandachtig
inteligenta vernuftig
severa streng
naĝi zwemmen
forveturi vertrekken (van treinen)
renkonti ontmoeten
koni kennen
lerni leeren
instrui onderwijzen
elparoli uitspreken
indulgi toegeven, ontzien, voorzichtig zijn met
memori zich herinneren
forgesi vergeten
pensi denken
opinii van meening zijn, denken
imagi zich inbeelden
ŝanceli wankelen
obei gehoorzamen
klopodi trachten
peni pogen
erari zich vergissen, missen
petoli stoeien
presi drukken
bindi binden
observi waarnemen
veturi rijden
taŭgi deugen
boji blaffen
depost sinds

Vertaling:

Vidinda, akceptebla, dezirinda, respektinda, respektebla, aĉetebla, aĉetema, preferinda, observebla, malfacila, malatenta, malobei, malfervoro, atenteco, skribaĵo, adresaro, bindisto, presilo, memorinda, disiri, disdoni, diskuri, dissendi, dissemi.

Vertaal in Esperanto:

Vergeetachtig, vergetenswaardig, onvergetelijk, denker, [65]leugenachtig, wetenswaardig, adresseeren, werkman, penhouder, de onderwezen wordende, papiermand, inktkoker, gemakkelijkheid, iets gemakkelijks, uitstrooien.

Vertaling:

Ĉu iu el vi scias la vojon? Iu persono devas scii tion. Prenu iun libron kaj legu. Li vidis iun en la ĝardeno de nia najbaro. Kiu loĝas en Roterdamo? Kiu birdo ne povas kanti? Kiu estas tiu granda monumento? Glaso de vino estas glaso en kiu antaŭe sin trovis vino, aŭ kiun oni uzas por vino; glaso da vino estas glaso plena je vino. La domo en kiu ni troviĝas, estas konstruita en 1750. Ie en la arbaro loĝis maljunulo. Kie via frato loĝas? Antaŭe li loĝis tie sed nun li loĝas tie ĉi. Kien vi metis la ŝlosilon? Ŝi diris al mi kiu kaj kie li estas. Kiu estas la monto, kiun mi vidas tie? Tie, kie vi loĝas, mi ankaŭ volus loĝi. Kia estas la nomo de tiu, kiu vin sendis tien? Ĉiu homo povas erari. Ĉiu mezuras la aliajn per sia mezurilo. Ĉiu por si, Dio por ĉiuj. Ĉie kaj ĉiam esperantistoj estas amikoj. Dum la leciono ne estas permesate al vi rigardi ĉien. Neniu estis vidinta la infanon. Neniuj homoj estis ankoraŭ sur la strato. Nenie mi vidis mian plumingon. Ĉu vi memoras ke mi diris al vi: “iru nenien”?

Vertaal in Esperanto:

Heeft iemand mijn potlood gezien? Niemand zag het sinds gisteren. Vandaag ga ik nergens heen. Mijn hoed ligt ergens. Wie kent niet het schoone boek? Hij, die tevreden is, is gelukkig. Die jongens, welke deze appels stalen, gingen daarheen. Een blad papier uit dit schrijfboek. Vandaag ontmoet ik u overal. Kan iemand mij zeggen, hoe laat de laatste trein naar Z. vertrekt? Iedereen kan u dat zeggen. Daar ik niets van uw bezoek wist, zult gij u tevreden moeten stellen met ons eenvoudig middagmaal. Wat schoon is moet eenvoudig zijn. Daar het avond werd en mijne zuster nog niet thuis was, werden wij ongerust. De salon in het huis van mijn rijken buurman was prachtig versierd ter gelegenheid van (okaze de) het huwelijk van zijn dochter. De een zei [66]dit, de andere zei dat. Waar woont hij? Waarheen brengt gij dat boek? Wij gaan daarheen. Wij gaan overal heen. Wij gaan nergens heen.

[Inhoud]

Vijftiende Les.

Korelativoj op ial en iam.

Korelativoj op ial duiden reden of oorzaak aan.

Ial = ergens om, om de een of andere reden, bijv.:

Li ne povis veni ial = Hij kon om de een of andere reden niet komen.

Kial = waarom, om welke reden, bijv.:

Kial li estis en la urbo? = Waarom was hij in de stad?

Tial = daarom, om die reden, bijv.:

Tial mi venis = Daarom kwam ik.

Ĉial = overal om, om elke reden, bijv.:

La knabo ridis ĉial = De jongen lachte overal om.

Nenial = nergens om, om geen enkele reden, bijv.:

Mi iras hejmen nenial = Ik ga nergens om naar huis.

Korelativoj op iam hebben betrekking op den tijd.

Iam = eens, ooit, op zekeren tijd, op een of anderen tijd, bijv.:

Mi venos vidi iam = ik zal eens komen zien.

Kiam = wanneer, op welken tijd, bijv.:

Kiam vi venos? = Wanneer komt gij?

Kiam = toen, in de beteekenis van als, wanneer, zoodra, bijv.:

Kiam li venis, li estis bonvena = Toen hij kwam, was hij welkom.

Ni estis elirontaj, kiam li alvenis = Wij zouden uitgaan, toen hij kwam.

Tiam = dan, toen, op dien tijd, destijds, bijv.:

Tiam estis tempo por foriri = Dan was het tijd om te vertrekken.

Ĉiam = altijd, ten allen tijde, steeds, bijv.:

Li laboras ĉiam = Hij werkt altijd. [67]

Neniam = nooit, nimmer, op geen enkel oogenblik, bijv.:

Li venas neniam = Hij komt nooit.

Voorvoegsels ek- en re-.

Ek- duidt een werking aan, die aanvangt of van korten duur is, bijv.:

dormi = slapen, ekdormi = inslapen.
kanti = zingen, ekkanti = aanheffen, beginnen te zingen.
krii = roepen, ekkrio = uitroep.

Re- duidt een herhaling der handeling aan, bijv.:

vidi = zien, revidi = herzien.
veni = komen, reveni = opnieuw komen.
trovi = vinden, retrovi = opnieuw vinden, weervinden.

Leer van buiten:

koverto omslag
historio geschiedenis
fabelo vertelling
fablo fabel
verso vers
poeto dichter
poezio dichtkunst
teatro schouwburg
dramo drama
verko werk (letterkundig)
muziko muziek
kolego ambtgenoot
majstro meester (in zijn kunst)
profesoro leeraar
spirito geest
animo ziel
prudento rede, verstand
kapabla bekwaam
diligenta vlijtig
saĝa wijs
severa streng
antikva oud, antiek
admono vermaning
dubi twijfelen
konsili aanraden
demandi vragen
respondi antwoorden
silenti stilzwijgen
mensogi liegen
prepari bereiden
montri toonen, aanwijzen
rakonti vertellen
kalkuli rekenen
konduti zich gedragen
rekompenci beloonen
laŭdi prijzen, loven
admiri bewonderen
puni straffen
ordoni gebieden
parkere van buiten
vane tevergeefs
okaze toevallig
prosperi bloeien, gelukken, slagen
aroganta aanmatigend
perfidi verraden
vitrokahelo glasruit
kapti vangen
okaze de ter gelegenheid van

[68]

Vertaling:

Reveni, revidi, rediri, retrovi, ekkanti, ekgliti, ekbruligi, ekkoni, rekoni, ekdormi, resendi, verkaĵo, verkisto, muzikanto, mensogulo, maldiligenta, saĝulo, represi, ekpensi, ekkomenci, rekomenci.

Vertaal in Esperanto:

Bewonderenswaardig, lovenswaardig, strafbaar, berekenbaar, pennedoosje, vertaler, begrijpelijk, gedicht, vertelling, begrijpelijk maken, wijzer, bezienswaardigheid, omstreken, bezoeker.

Vertaling:

Vivis iam reĝo, kiu havis du filojn. Kien vi iros morgaŭ? Kial vi plendas, vi devas esti gaja, ĉar vi estas sana kaj riĉa, kaj tamen vi ĉiam estas malgaja. Mi neniam vidis ankoraŭ tiajn belajn ĉirkaŭaĵojn. Morgaŭ mi iros al amiko kiu loĝas en domo ie sur la kampo, apud mia naskiĝurbo. Kial vi do foriras? La infaneto ploradis ial, sed la patrino ne sciis kial kaj ne povis trovi la kialon. Kiam mia amikino aŭdis, ke ŝi povas foriri, ŝi rapidiĝis hejmen. De tiam ili estas amikoj. Kiam vi vizitos vian fraton, tiam salutu lin de mi. En la tiama tempo mi vizitis Parizon ĉiujare. Dek cigaroj kostas tridek cendojn, tial unu cigaro kostas tri cendojn. Tiu malsanulo ĉial estas malkontenta. Mi ĉiam leviĝas tre frue. Vi ĉiam estas malkontenta; vi ĉiam deziras ion multe pli belan. Mi ĉiam iras al la teatro. La infanoj ridas ĉial. En tiu ĉambro mi vidis nenian pentraĵon. Malesperu neniam. Mi neniam vidis ion de via laboro. Mi nenial forlasos vin. La knabo batis sian fratinon nenial. La forkurinta infano nenie estis videbla.

Vertaal in Esperanto:

Eens zag ik een groote stad, waarin altijd groene boomen stonden. Waarom deedt gij dat? Komt gij ergens om (om een of andere reden)? Neen, ik kom nergens om. Wanneer men iets doen moet, wil men gaarne het waarom weten. Daarom (om die reden) kwam ik gisteren niet. Gij moet [69]niet overal om lachen. Gij deedt beter nergens aan te denken. Wanneer ik u de geschiedenis zal verteld hebben, dan zult gij begrijpen, waarom hij dat deed. Zaagt gij ooit zulke schoone omstreken? Neen, ik ben nog nooit in Amsterdam geweest. Zijt gij ooit gestraft geworden? Muziek is altijd aangenaam als ze goed is. Toen ik was ingeslapen, begon ik te droomen. Zij heffen een lied aan. Na langen tijd sliep ik in en droomde een schoonen droom. Herinnert gij u nog den dag, dat gij den eersten keer naar school gingt? Die dag is niet licht te vergeten (onvergetelijk). De onderwijzer staat voor de klasse en gebiedt den kinderen, dat zij zullen zwijgen (silentu). Het onderwijs begint. Indien de leerlingen zeer vlijtig zijn geweest, zal de onderwijzer hun een mooie geschiedenis vertellen. Hebt gij uw portefeuille verloren? Ik heb er een gevonden. U spreekt dat woord niet goed uit. Toon mij uw hand en ik zal u zeggen wie gij zijt. Verstaat gij mij? Neen, mijnheer, ik heb u niet verstaan. Ik moet hem bewonderen. Hij liegt alsof het gedrukt is. Antwoord, wanneer men u iets vraagt. De leerlingen waren zeer vlijtig.

Lees- en Vertaaloefening:

MALFELIĈA KOMERCISTO.

Juna homo, kiu en sia urbo havis nenian okupon, venis Londonon por serĉi helpon ĉe unu sia parenco. Tiu ĉi lasta donis al li kelkan nombron da ĉapoj kaj konsilis al li stari sur la strato kaj vendi ilin. Ĝoja, ke li nun povos iom perlabori, la junulo prenis la ĉapojn kaj iris kun ili sur unu homplenan straton kaj sidiĝis en unu oportuna anguleto. Vespere li revenas al la parenco, kaj tiu ĉi demandas: Nu, ĉu vi multe vendis? Ha, malgaje respondas la junulo, eĉ unu ĉapon mi ne vendis! Ĉu vi al neniu proponis? kion do vi faris la tutan tagon? Mi tenis la ĉapojn bone kaŝitajn en mia korbo, por ke la polvo ilin ne malbonigu, sed proponi al iu mi ne trovis okazon en la daŭro de la tuta tago, ĉar el la granda amaso da homoj, kiuj pasis antaŭ mi, ĉiuj havis jam ĉapojn sur la kapoj.

(El Fundamenta Krestomatio.) [70]

[Inhoud]

Zestiende Les.

Korelativoj op iel en iom.

Korelativoj op iel duiden de manier of wijze aan.

Iel = op de een of andere wijze, bijv.:

Iel li devis trovi laboron = Op de een of andere manier moest hij werk vinden.

Kiel = hoe, op welke manier (vragend), bijv.:

Kiel vi fartas? = Hoe vaart u?

Kiel = als, zooals (betrekkelijk), bijv.:

Diru ĝin, kiel vi volas = Zeg het, zooals gij wilt.

Tiel = zoo, op die manier, derwijze, bijv.:

Tiel vi devas uzi la plumon = Zoo moet gij de pen gebruiken.

Ĉiel = op elke manier of wijze, bijv.:

Li povas skribi ĉiel = Hij kan op elke manier schrijven.

Neniel = geenszins, op geen enkele manier, in ’t geheel niet, bijv.:

Mi povis skribi al li neniel = Ik kon hem op geen enkele manier (in ’t geheel niet) schrijven.

Korelativoj op iom hebben betrekking op de hoeveelheid en worden gevolgd door da indien zij een zelfst-n.w. voorafgaan.

Iom = wat, een beetje, een weinig, bijv.:

Pruntu al mi iom da mono = Leen mij een weinig geld.

Kiom = hoeveel, welke hoeveelheid (vragend), bijv.:

Kiom da mono vi havas? = Hoeveel geld hebt gij?

Kiom = als (betrekkelijk), bijv.:

Diru al mi tiom, kiom vi scias = Zeg mij zooveel, als gij weet.

Tiom = zooveel, zulk een hoeveelheid, bijv.:

Li havas tiom da mono = Hij heeft zooveel geld.

Ĉiom = alles, de gansche hoeveelheid, bijv.:

Li donis ĉiom = Hij gaf alles (van hetgeen hij had).

Neniom = niets, niemendal, bijv.:

Estis neniom de la meblaro en la domo = Er was niets van de meubelen in huis. [71]

Het achtervoegsel um.

Het achtervoegsel um heeft geen vaste beteekenis, en het verdient daarom aanbeveling de onderstaande woorden, welke de meest voorkomende met um zijn, uit het hoofd te leeren.

aerumi = luchten.
akvumi = drenken, bevochtigen.
amindumi = het hof maken.
arĝentumi = verzilveren.
brulumo = ontvlamming, ontsteking.
buŝumi = muilbanden, buŝumo = muilband.
butonumi = toeknoopen.
cerbumi = malen, tobben.
datumi = dateeren, dagteekenen.
gustumi = proeven.
kalkanumo = hak (van een schoen), kiel (van een schip).
kolumo = boord, kraag.
komunumo = gemeente.
krucumi = kruisigen.
kulerumi = opscheppen.
laktumo = hom (afgeroomde melk).
lotumi = verloten.
malvarmumi = kouvatten, malvarmumo = verkoudheid.
manumo = manchet.
martelumi = behameren.
mastrumi = huishouden.
nazumo = lorgnet, knijpbril.
ombrumi = beschaduwen.
orumi = vergulden.
palpebrumi = lonken, knipoogen.
parazitumi = schuimen, klaploopen.
partumo = breuk of deel (wiskunde).
pensiumi = pensioneeren.
plenumi = vervullen.
proksimume = ongeveer.
sapumi = inzeepen.
serpentumi = zich kronkelen.
ventumi = waaien (met waaier), ventumilo = waaier.

[72]

Leer van buiten:

scienco wetenschap
arto kunst
gusto smaak, neiging
religio godsdienst
pacienco geduld
pasio drift, hartstocht
kolero gramschap, woede
timo vrees
humoro gemoedsgesteldheid, luim
pastro priester
almozo aalmoes
tombo graf
leĝo wet
rajto recht
paco vrede
komerco handel
potenca machtig
fiera trotsch
modesta zedig
ĵaluza afgunstig
egala gelijk
efektiva wezenlijk, werkelijk
agi handelen
bapti doopen
beni zegenen
preĝi bidden (tot God)
permesi toestaan
saluti groeten
voki roepen
prezenti aanbieden
danci dansen
juĝi oordeelen
savi redden
pafi schieten
inviti uitnoodigen
konduki geleiden
gardi bewaken
festi feestvieren
kondamni veroordeelen
militi strijden
vundi kwetsen

Vertaling:

Dancejo, fiereco, militisto, militistaro, gardisto, pafilo, tombejo, malpermesi, singardema, ekpafi, devo, komercisto, ĵaluzeco, almozulo, modesteco, saluto, kondukanto, kondamnato, milito.

Vertaal in Esperanto:

Rechter, verhinderen, gerechtsgebouw, gerechtshof, kunstenaar, feest, humorist, handelbaar, geestigheid, vreedzaam, kwetsbaar, kanon, salvo (aanhoudend schieten), schutter, schietbaan.

Vertaling:

Iel mi perdis mian poŝtranĉilon. Kial vi ne respondas? respondu iel. Li estas iom fiera. La kafo estas iom tro malvarma. Ĉu vi volas doni al mi iom da akvo? Iel vi [73]devas devigi tiun malobean knabon. Ĉu mi povas iel servi al vi? Kiel estas la vetero? Kiel mia bofrato rakontis tion al mi, tiel ĝi estas. Mi ne scias kiel min savi. Kiom da pomoj vi volas havi? Je kioma horo vi deziras ke la servisto veku vin? Donu tiom, kiom estas necesa. Via onklo estas tiel malavara kiel afabla. Tiel perdi la tempon estas malagrable. Malfortuloj ĉiel devas vivi singardeme. Li volas vendi al mi ĉiom. Mi mendis tagmanĝon kaj formanĝis ĉiom. Li neniel atendis aŭdi tian belan historion. Li skribis malbonege, oni neniel povas legi lian leteron. Mi komprenis nenion el tio, kion li diris. Kiu volas havi ĉiom, ofte akiras neniom. Hieraŭ ni estas vidintaj la vidindaĵojn de via urbo. Tiu akvo ne estas trinkebla, ĝi estas malpura. Mia frato estas tre kredema, li kredas ĉion, kion oni rakontas al li. Kiun libron vi preferas, tiun kun la verda koverto aŭ tiun-ĉi kun la ruĝa koverto? Mi preferas la verdan ol la ruĝan.

Vertaal in Esperanto:

Heb een weinig geduld. Op de een of andere manier moet gij ons helpen. Hij vertelde mij hoe trotsch zij was. Ik weet zelf niet hoe er over (over het) te denken. Hoeveel tijd hebt gij noodig om naar de stad te gaan? Op welke manier lezen blinde menschen? Zoo te handelen is zeer onvoorzichtig. Zooveel wijn kan ik niet drinken. Geef mij evenveel melk als koffie. Geef mij alles wat drinkbaar is. Hij heeft al (de gansche hoeveelheid) het geld. Esperantisten helpen elkander op elke manier. Wij hebben dat heelemaal niet (in ’t geheel niet) noodig. Gij behoeft u geenszins te verontrusten. De zieke heeft gedurende twee dagen niets gegeten. Gelooft gij, dat hij niets geen geld bij zich heeft? Toen ik uw brief ontving, deelde ik alles aan mijn vriend mede, maar hij heeft mij nog niets geantwoord. Hebt gij uw lees- en rekenboek bij u? Neen, ik heb ze vergeten. Gij zijt zeer vergeetachtig. Hij is afgunstig op uw vooruitgang. De priester zegende de menigte. Gij handelt tegen den godsdienst door zoo te spreken. Hartstocht is een slechte eigenschap. Geduld is zulk een groote schat. [74]

Lees- en Vertaaloefening:

ANEKDOTO DE SWIFT.

Kiam Swift prenadis novajn servantinojn, li ĉiam diradis al ili, ke ili en lia domo devas antaŭ ĉio observadi du aferojn: unue, fermi post si la pordon, kiam ili venas en ĉambron, kaj due—denove fermi la pordon, kiam ili eliras. Unu fojon unu servantino petis de li la permeson iri al la festo de edziĝo de ŝia fratino. Tre volonte, diris Swift, mi eĉ donos al vi ĉevalon kaj servanton por akompani, kaj vi povas ambaŭ kune veturi. Tute ekster si de ĝojo, la servantino, elirante, lasis la pordon ne fermita. Kvaronon da horo post ilia forveturo Swift ordonis seli alian ĉevalon kaj sendis sur ĝi rapide alian servanton kun la ordono revenigi ilin. Tiu ĉi trovis ilin en la mezo de vojo, kaj ĉu ili volus aŭ ne—ili devis veturi returne. Tute depremita, la knabino eniris en la ĉambron de sia sinjoro kaj demandis, kion li ordonos. Nenion pli ol nur ke vi fermu post vi la pordon, li diris kaj lasis ŝin post tio ĉi denove forveturi.

(El Fundamenta Krestomatio.)

[Inhoud]

Zeventiende Les.

Korelativoj op ies.

Korelativoj op ies geven een bezit te kennen.

Ies = iemands, bijv.:

Ies ĉapelo falis en la akvon = Iemands hoed viel in het water.

Kies = wiens (vragend), bijv.:

Kies ĉapelo estas tiu? = Wiens hoed is dat?

Kies = wiens, wier (betrekkelijk), bijv.:

La knabo, kies libro kuŝas tie ĉi, estas malsana = De knaap, wiens boek hier ligt, is ziek.

Ties = diens, dier, bijv.:

Ties laboro estas la plej bela = Diens werk is ’t mooist.

Ĉies = ieders, elks, van ieder, bijv.:

Li prenis ĉies propraĵon = Hij nam ieders eigendom.

Nenies = niemands, van niemand, bijv.:

Mi bezonas nenies helpon = Ik heb niemands hulp noodig. [75]

Het voorvoegsel fi en het achtervoegsel .

Deze geven beiden een minachtende beteekenis aan het stamwoord, waarvan fi op de innerlijke en op de uiterlijke eigenschap doelt, bijv.:

fiĉevalo = paard met streken, ĉevalaĉo = knol.
fiviro = man met slechte eigenschappen, viraĉo = vent, kerel.
fivirino = vrouw met slechte eigenschappen, virinaĉo = wijf.

Het achtervoegsel ĉj(o) dient om verkleinende, liefkoozende mannelijke persoonsnamen te vormen; men voegt den uitgang na den 2en tot den 5en letter van den naam, bijv.: Miĥaelo = Michiel, Miĉjo = Michieltje.

Petro = Pieter, Peĉjo = Pietje.

Het achtervoegsel nj(o) wordt gebruikt op dezelfde wijze als ĉj(o), doch dient voor vrouwelijke persoonsnamen, bijv.:

Mario = Marie, Manjo = Marietje.

Emilino = Emilia, Eminjo = Emilietje.

De uitdrukking Moŝto is een beleefdheidstitel, die dient voor alle Nederlandsche titels, als: Majesteit, Heiligheid, Excellentie, WelEdele, WelEdelGestrenge, Hoogedelgeboren, enz. Wanneer de waardigheid van den te noemen persoon het woord Moŝto voorafgaat, dan neemt die waardigheid den vorm van het bijv. n.w. aan, bijv.:

Zijne Majesteit de Koning = Lia reĝa Moŝto.

Zijne Excellentie Graaf.... = Lia grafa Moŝto....

Zijne Heiligheid de Paus = Lia papa Moŝto.

Leer van buiten:

industrio nijverheid
poŝto brievenpost
signo teeken
stacio station
raso geslacht
gento volksstam
reĝo koning
regno staat
bieno goed, landgoed
opinio meening
perfekta volmaakt
libera vrij
prava wie gelijk heeft
certa zeker
sama zelfde
sendi zenden
donaci schenken (een geschenk doen)
ricevi ontvangen[76]
gajni winnen
akiri verkrijgen
mezuri meten
ofendi beleedigen
plendi zich beklagen
bedaŭri betreuren
aparteni toebehooren
posedi bezitten
malprava wie ongelijk heeft
decidi besluiten, beslissen
danki bedanken
ĉagreni verdrieten
enui zich vervelen
amuzi vermaken
sin amuzi zich vermaken
daŭri duren
resti blijven
ĉesi ophouden
ĵeti werpen
peli wegjagen, weg zenden
ŝajni schijnen, blijken
gratuli gelukwenschen
envii benijden
helpi helpen
zorgi zorgen
supre omhoog
malsupre omlaag
tuj dadelijk
ĵus juist
preskaŭ bijna
sendube ongetwijfeld
adiaŭ vaarwel
precipe vooral
sufiĉe genoeg
tro te, teveel
jen ... jen nu eens ... dan weer
ju pli ... des pli hoe meer ... des te meer

Vertaling:

Ekplendi, posedaĵo, poŝtisto, ekĵeti, mallibera, libereco, reĝino, regnano, malliberejo, domaĉo, parolaĉi, fikomercaĵo, hundaĉo, skribaĉi, fiinfano, disflugi, deflugi, forflugi, deiri, disiri, foriri.

Vertaal in Esperanto:

Gevangene, gevangenschap, gelukwensch, bedelaar, vreesachtig, bang maken, dankbaar, beklagenswaardig, betreurenswaardig, benijdenswaardig, uitstrooien (werpen naar alle kanten), terugroepen, overdenken, welvaren, kunstmatig, beginnen te lachen, beginnen te weenen, beginnen te klagen.

Vertaling:

Ies perdo ne estas ĉiam ies gajno. Ĉies ideo estas diversa. Kies plumon vi uzis? Nenies, (ĝi) estas mia. Ties [77]opinio ne multe valoras. Ĉu estas ies tiu ĉi pinglo? Ĉu tiuj estas la gepatroj, kies infanoj ludas kun la viaj? La mono ne estas ties, kiu ĝin trovas. Ĉies traduko estis bona. Mi estas nenies malamiko. La fervoraj infanoj estos rekompencataj, sed la malfervoraj infanoj estos punataj. Ĉu vi scias kie estas la adresaro de Roterdamo? En mia libertempo de la antaŭa jaro mi vizitis la plej sudan (zuidelijk) parton de nia lando, kaj admiris la belan pejzaĝon (landschap). Li ne povas kompreni min aŭ ne volas kompreni min. Kiam ni estis revidintaj nian fraton, ni estis tre feliĉaj, ke li estas en tia bonfarto. Ĉar mi ne volis akcepti rekompencon pro mia konsilo, mi resendis al li la donacojn. Nenio estas perfekta. Mi tute ne estas certa, ĉu vi estas prava. Vi estas malprava. La verda stelo estas signo de Esperanto.

Vertaal in Esperanto:

Iemands hoed viel in het water. Is dit paard van iemand? Van wien is dit papier? De vrouw, wier zoon viel, is ongelukkig. De man, wiens kind in het water viel, sprong van de brug. De moeder zeide: Wie niet wil gehoorzamen, diens straf zal groot zijn. Wees niet allemans vriend. Over deze zaak wil ik gaarne ieders meening hooren. Niemands hoed lag meer op de tafel. Ik heb niemands hulp noodig. Waar hebt gij mijn penhouder gelegd? Ik legde hem juist bij het overige schrijfgereedschap. Kan iemand mij zeggen, wie gelijk heeft? Het boek, dat mijn vriend geschreven heeft, is waardig gelezen te worden. Hij kon niet komen wegens zijn werk. Wij hebben alle bezienswaardigheden van Amsterdam bezocht. De kinderen houden niet van stil zijn en zitten, maar loopen en stoeien gaarne den ganschen dag. Ik ben niet zoo lichtgeloovig uwe leugenachtige woorden te gelooven, en ik raad u aan nooit meer over die zaak te spreken, want gij zoudt u vele vijanden maken. Ter gelegenheid van den verjaardag harer moeder leerde mijn nichtje een versje van buiten. Het geschenk van den koning was prachtig. Waarom draagt gij niet allen hetzelfde teeken? [78]

Lees- en Vertaaloefening:

SEVERA BIBLIOTEKISTO.

Ĉiu el la regimentoj, kiuj staras en Parizo, posedas propran bibliotekon, kies gardisto estas ordinare ia maljuna sub-oficiro, kiu estas multe pli kompetenta en aferoj militaj, ol en literaturo. Unu leŭtenanto de la maristaro sendis unu fojon en tian bibliotekon sian servanton kun la komisio, ke li alportu al li el la biblioteko la 9an volumon de la vortaro de Larousse (kun la literoj I. J. K.). Post unu horo la soldato alportas al li la volumon unuan, raportante al li, ke la bibliotekisto ne povis doni la naŭan volumon al persono, kiu ne legis la ok unuajn, kaj ke, traleginte tiujn ĉi, la leŭtenanto ricevos tion, kion li deziras.

(El Fundamenta Krestomatio.)

[Inhoud]

Achttiende Les.

Voegwoorden.

De voegwoorden dienen, om zinnen of zinsdeelen met elkander te verbinden en duiden meestal eenigermate de betrekking aan, die er tusschen de zinnen bestaat.

De voornaamste voegwoorden zijn:

kaj = en.
ke = dat.
se = indien (voorwaardelijk).
ĉu = of, indien (twijfelend, onrechtstreeksche vraag).
ĉar = want, aangezien, daar.
tial-ke = omdat, doordat.
por ke = opdat.
ĝis = totdat.
dum = terwijl.
almenaŭ = tenminste.
sekve = dus, bijgevolg.
do = dus.[79]
kontraŭe = daarentegen.
kvankam = alhoewel, ofschoon.
kvazaŭ of kiel se = alsof.
ĉu ... ĉu = hetzij (dat) .... hetzij (dat).
kiam = toen.
tuj kiam = zoodra.
laŭ tio se = volgens dat, naar gelang.
antaŭ ol = vooraleer, alvorens, vóórdat.
anstataŭ = inplaats van
se ne ke = tenzij.
esceptinte ke = behalve dat.
malgraŭ ke = ondanks, niettegenstaande.
tamen = nochtans, evenwel, toch.
sed = maar, echter.

De voegwoorden worden gevolgd:

a. door de aantoonende wijs, wanneer de werking als zeker wordt voorgesteld, bijv.:

Kvankam li estas malsana = Ofschoon hij ziek is.

b. door de voorwaardelijke wijs, wanneer de werking als verondersteld of voorwaardelijk opgegeven wordt, bijv.:

Se vi estus malsana, mi irus al vi = Indien gij ziek waart, zou ik naar u gaan.

c. door de aanvoegende wijs (die den vorm heeft van de gebiedende wijs), wanneer de werking als doel voorgesteld wordt, bijv.:

Ordonu ke li venu = Gebied dat hij kome.

Estas necese ke li iru = Het is noodig dat hij ga.

Anstataŭ en por worden altijd gevolgd door de onbepaalde wijs, bijv.:

Anstataŭ babiladi, laboru = Inplaats van te babbelen, werk.

Mi venas por vidi = Ik kom om te zien.

Antaŭ ol kan gevolgd worden door de onbep. wijs, en door de aant. wijs, bijv.:

Antaŭ ol foriri, li diris: = Alvorens weg te gaan, zei hij:

Antaŭ ol li foriris, li diris: = Alvorens hij weg ging, zei hij: [80]

Se wordt gevolgd door de voorwaardelijke wijs, wanneer men zich bevindt voor een twijfelachtige zaak, afhangende van een veronderstelling of voorwaarde, bijv.:

Se vi volus, vi estus feliĉa = Indien gij wildet, zoudt gij gelukkig zijn.

Por ke wordt altijd gevolgd door de aanvoegende wijs, bijv.: Por ke oni rekompencu vin, konvenas, ke vi ĝin meritu = Opdat men u beloone, betaamt het, dat gij het verdient.

Ke wordt gevolgd door de aanvoegende wijs, wanneer de werking of de toestand afhangt van een bede, den wil, de begeerte, de noodzakelijkheid, de betamelijkheid of de verdienste, door het voorafgaande w. w. uitgedrukt, bijv.:

Vi meritas, ke oni pendigu vin = Gij verdient, dat men u ophange.

Aanmerking: De voegwoorden, evenals de betrekkelijke voornaamwoorden, worden altijd door een komma voorafgegaan. Het is in ’t Esperanto regel, in den zin een komma te plaatsen, waar die ook in ’t Nederlandsch voorkomt.

Wanneer het voorzetsel zonder gevolgd wordt door de onbepaalde wijs, dan wordt het vertaald door ne met het deelwoord, bijv.:

Zonder te groeten ging hij heen = Ne salutante, li foriris.

Uitdrukkingen met dan ook, zooals: wie dan ook, wat dan ook, waar dan ook, worden vertaald door ajn, bijv.:

Kiu ajn faros ĝin = Wie het (dan) ook zal doen.

Kion ajn vi faros = Wat gij (dan) ook zult doen.

Kie ajn vi estos = Waar gij (dan) ook zult zijn.

Voorvoegsels pra- en eks-.

Pra- heeft een oorsprong aangevende beteekenis, meestal betrekking hebbend op vervlogen tijden. Het kan beteekenen oer-, voor-, oud- en achter-, bijv.:

pratempo = oertijd; pragepatroj = voorouders; pranepo = achterkleinzoon; praonklino = oudtante. [81]

Eks- beteekent voormalig, gewezen, oud, ex, bijv.:

ekskapitano = voormalig kapitein.
eksinstruisto = gewezen onderwijzer.
eksmembro = oudlid.
eksministro = exminister.

Leer van buiten:

Dio God
universo heelal
globo aardbol
mondo wereld
naturo natuur
astro hemellichaam
suno zon
radio straal
lumo licht
luno maan
stelo ster
ĉielo hemel
aero lucht
horizonto gezichtseinder horizon
temperaturo luchtsgesteldheid
frosto vorst
neĝo sneeuw
glacio ijs
nubo wolk
nebulo nevel, mist
fulmo weerlicht
vento wind
maro zee
lago meer
bordo oever, boord
insulo eiland
monto berg
valo dal, vallei
fonto fontein, bron
rivero rivier
konko schelp
greno graan of koren
ponto brug
vojo weg, baan
dezerto woestijn
trajno trein
besto dier, beest
leono leeuw
tigro tijger
lupo wolf
vulpo vos
azeno ezel
aglo arend
korvo raaf
alaŭdo leeuwerik
papago papegaai
rano kikvorsch
vermo worm
serpento slang
insekto insect
abelo bij (insect)
araneo spin
formiko mier
muŝo vlieg
papilio vlinder
promeni wandelen
fali vallen
droni verdrinken
parfumi welriekend maken, parfumeeren
penetri doordringen
danĝere gevaarlijk
for ver, weg
nepenetrebla ondoordringbaar

[82]

Vertaling:

Eksurbestro, praavo, praarbaro, praa, eksoficiro, malluma, malseka, leonino, tigrino, azenino, lageto, rivereto, bestego, insulano, montano, leonido, azenido, stelaro, neĝero, glaciejo, glaciaĵo, glaciigi, insularo.

Vertaal in Esperanto:

Aanhoudende vorst, licht maken, donker maken, donker worden, waterval, stralen (w.w.), lichtstraal, beginnen te vriezen, slangenbeet, boekwinkel, boekhandelaar, adresseeren, afzender, slijpen (scherp maken), slijpsteen, mogelijk maken.

Vertaling:

Se li scius, ke mi estas tie ĉi, li tuj venus al mi. Ordonu al li, ke li ne parolu. Se la lernanto scius bone sian lecionon, la instruisto lin ne punus. Estas necese, ke li venu. Kiam vi ekparolis, ni atendis aŭdi ion novan, sed baldaŭ ni rimarkis ke ni trompiĝis. Li foriris, ne salutante. Permesu, ke mi diru tiun malagrablan veron. Mi deziras ke vi tuj respondu. Antaŭ ol ekparoli, oni devas pripensi. Ni revenos de la urbo je la sesa. Por ke mi aŭdu viajn vortojn, estas necese ke vi rediru ilin. Ne vidinte mian amikinon dum kvar jaroj, mi ne rekonis ŝin. Gardu, infanoj, ekkriis la patrino, tie estas granda hundo, kiu mordos vin. Mi neniam permesos, ke vi eliros ankoraŭ tiel malfrue. Estas via devo ke vi restu hejme, kaj gardu la infanojn. Kiam la gardisto venis en la plej malproksima parto de la ĝardeno, li aŭdis ion, sed vidante nenion, li foriris. Kian ajn libron vi legas, legu atente. Vi devas foriri kien ajn. Li devas fari tion kiel ajn. Ne estas permesate diri ĝin al kiu ajn. Donu al mi ion, kion ajn.

Vertaal in Esperanto:

Opdat gij morgen niet te laat zult komen voor den eersten trein, zal ik u om 5 uur wekken. De arme vrouw, die uit honger een brood stal, werd door den rechter niet veroordeeld. De gevangene bracht den tijd van zijn gevangenschap door met lezen (lezende). Ik kon niet verhinderen, dat mijn broeder u beleedigde, maar gij zijt zelf [83]de oorzaak daarvan. Ik deed den kunstenaar mijn hartelijke gelukwenschen en hij accepteerde ze vriendelijk. Wij geven niet aan bedelaars, die aan de deur komen. Indien men oud wordt, heeft men gaarne een vreedzaam tehuis. Ik ben u zeer dankbaar voor het geschenk, dat gij mij met mijn verjaardag hebt geschonken. Het is betreurenswaardig, dat gij zooveel uitgaat en zoo weinig aan uw werk denkt. Overdenk toch, dat gij nu den ouderdom hebt, op welken men het gemakkelijkst leert. Hij strooide de graankorrels naar alle kanten uit. Wilt gij de dienstbode nog eens roepen, het is noodig, dat ik haar iets beveel. Ik verzoek u dit te doen, hoe dan ook. Gij kunt het in de kamer zetten, waar dan ook. Een van u moet het gedaan hebben, wie dan ook. Gij moet uit den salon gaan, waarheen dan ook. Zoodra het kleine meisje haar vader zag aankomen, begon het te lachen.

Lees- en Vertaaloefening:

MIRINDAĴOJ.

Okaze kunvenis kvar sinjoroj, grandaj majstroj kaj amantoj de mensogado. Longan tempon ili sidis silente, fine unu diras:—Ĉu vi aŭdis, kian sukceson havis Aramburo? Mi mem vidis, ke en la teatro estis tiel malvaste, ke oni ne povis aplaŭdi en horizontala direkto, sed aplaŭdis en vertikala.—Tre povas esti, diris la dua; kaj mi unu fojon estis en teatro, kaj prezentu al vi, tie estis tiel plenege, ke oni ne povis ridi en horizontala direkto, sed ridis en vertikala....—Ĉio ĉi estas malvera diris la tria; sed jen mi, kiam mi estis en Afriko, vidis negron tiel nigran, ke oni bezonis, por lin rigardi, ekbruligi kandelon.—Nu, tio ĉi ankaŭ estas malvera, diris la kvara; sed jen mi, kiam mi estis en Anglujo, mi vidis tie maldikan fraŭlinon, ke ŝi bezonis du fojojn eniri la ĉambron, por ke oni povu ŝin rimarki.

(El Fundamenta Krestomatio).

[Inhoud]

Negentiende Les.

Nog iets over het gebruik van voor- en achtervoegsels.

Vóór- en achtervoegsels kunnen ook op zichzelf gebezigd worden, bijv.: [84]

ilo = werktuig; aro = verzameling; ano = lid; inda = waardig.

Vóór- en achtervoegsels kunnen samen verbonden worden en dan nieuwe woorden vormen, bijv.:

ilaro = gereedschap; ebligi = mogelijk maken; disigi = scheiden; fiiĝi = zich verachtelijk maken; inaro = vrouwenschaar.

Bij gebruik van meerdere voorvoegsels tegelijk neme men in acht, dat het voorvoegsel, op welks beteekenis de nadruk moet gelegd worden, vooraan moet staan, bijv.: bogepatroj = schoonouders, in tegenstelling met natuurlijke ouders, terwijl gebopatroj beteekent: schoonvader en schoonmoeder samen.

Bij gebruik van meerdere achtervoegsels tegelijk neme men in acht, dat het achtervoegsel, op welks beteekenis de nadruk valt, aan het eind van het samengestelde woord komt, bijv.:

arbareto = klein bosch.

arbetaro = een bosch van kleine boomen.

Bijvoeglijk naamwoord.

Het bijv. n.w. kan in ’t Esperanto zoowel vóór als achter het zelfst. n.w. geplaatst worden. Men kan dus evengoed zeggen:

La viro batas la knabon malfeliĉan, als

La viro batas la malfeliĉan knabon.

Het bijvoeglijk n.w. volgt het zelfst. n.w. in getal en naamval en noemt men zoo’n bijv. n.w. attributief gebruikt.

Het bijv. n.w. kan ook praedicatief gebruikt worden en dan krijgt het wel den meervouds-, doch niet den 4en naamvalsuitgang. Het wordt dan altijd achter het zelfst. n.w. geplaatst, bijv.:

La viro batas la knabon malfeliĉa = De man slaat den jongen ongelukkig (d.w.z. dat hij ongelukkig wordt).

Men krijgt dus de twee volgende vormen:

Mi trovas la vinon bonan = ik vind den goeden wijn.

Mi trovas la vinon bona = ik vind den wijn goed (dat de wijn goed is).

Wanneer een praedicatief gebruikt bijv. n.w. geen betrekking heeft op een zelfst. n.w. of een pers. v.n.w., doch [85]op een werkwoord in de onbepaalde wijs of op een geheelen volzin, dan wordt het in ’t Esperanto vertaald door een bijwoord, bijv.:

Hier te staan is zeer gevaarlijk.

Stari tie ĉi estas tre danĝere.

Het is goed dat gij komt.

Estas bone, ke vi venas.

Leer van buiten:

herbo gras
radiko wortel
branĉo tak
burĝono bot, knop
kverko eik
abio spar
nesto nest
arko boog
fero ijzer
vagono wagon
seka droog
klara klaar, helder
brila schitterend
ebena glad, effen, plat
profunda diep
fluida vloeibaar
krei scheppen
tondri donderen
flui vloeien
blovi blazen
amelo stijfsel
nacio natie, volksstam
gazeto krant
regularo reglement
kreto krijt
akno puist, pukkel
digo dijk, dam, wal
placo plein
monumento gedenkteeken
sentaŭga ondeugend
valori waard zijn, geldig zijn
barakti trappelen, spartelen
ponardo dolk
tabulo schoolbord
ardeztabulo lei
vanta ijdel
taksi schatten, waardeeren
disciplo leerling, volgeling
fundo bodem
sekreto geheim
insulti beleedigen
apopleksio beroerte
signifi beteekenen
reciproke wederkeerig
hoko haak, angel
peni trachten
frost-sentema kouwelijk
komforto gerief, gemak
medalo medalje
kinino kinine
difekta defect
pilolo pil
frazo volzin
ĉarlatano kwakzalver
ŝmiri smeeren
dorloti vertroetelen
kroĉi aanhaken, ophangen
supozi veronderstellen
raboti schaven
gvidi leiden
logi lokken
trafi treffen

[86]

Vertaling:

Malklareco, profundeco, profundegaĵo, monteto, herbejo, aglonesto, vagonaro, universestro, maristo, maristaro, fervojo, blovilo, arego, geanaroj, malebligi, malsanetulo, malsanuleto, laŭdindulino, paletigi, videbleco, pruvebleco, bedaŭrindege.

Vertaal in Esperanto:

Vloeibaar maken, vloeibaar worden, duidelijk maken, verklaarbaar, vloeibaar te maken, schepper, beginnen te waaien, beginnen te donderen, weerschijn, schietboog, wegblazen, opvroolijken (vroolijk maken), de Esperantistenschaar, ziekenhuis, opnieuw vijand worden, opnieuw ziek worden.

Vertaling:

Promenante sur la strato, mi falis. La falinta viro ne povis sin levi. La pasinta tempo neniam revenos. La policanoj kondukis la malliberulojn tra la stratoj. Vidante ke pluvegis ni kunprenis niajn pluvombrelojn. Salutinte la gesinjorojn, ni foriris. Ridetante li salutis min. Dirinte tion, li foriris el la ĉambro. Kiam lernanto finis la studadon de Esperanto, venas al li la demando: Kian utilon havas por mi Esperanto? Pro la nebulo ni ne povis iri antaŭen, sen timo fali en profundegaĵon. Elirinte la domon, ni vidis ke la vetero estis tre malbela, blovegis kaj neĝis, kaj la stratoj estis tre malpuraj kaj glataj. Hieraŭ estis jam mallume je la kvara, la neĝo ekfalis kaj ekblovegis. Akvo estas klara fluidaĵo. Vidinte la leonon kaj la tigron, la infano ekploris. Fermu la fenestron, ĉar estas tre malvarme kaj mi estas tre frost-sentema. La sentaŭga knabo prenis pecon da kreto kaj skribis sur la dorso de la maljunulo. La monumento staris sur la placo, kontraŭ la digo. En la lernejo vi povas trovi tabulon kaj ardeztabulojn. Li havas grandan aknon en la mezo de sia vizaĝo. La ĉarlatano diris ke la ŝmiraĵo, kiun li vendis, estis bona ĉial. Li batis la ĉevalon kripla. Li kolorigos la pordon verda.

Vertaal in Esperanto:

De aanhoudende vorst en de strenge koude dwingen [87]ons thuis te blijven. Laten wij naar huis gaan, het wordt reeds donker. In den zomer, bij groote hitte en droogte, zien wij dikwijls, dat sommige riviertjes geheel droog zijn. Voor het raam van den boekhandelaar zagen wij verscheidene Esperantowerken en wij haastten ons den winkel binnen te gaan en er eenige te koopen. Gij adresseert dien brief niet goed. De persoon, aan wien gij schrijft, woont niet meer in die straat, daar hij verhuisd is. Hij zal de groene deur verven. Doe uw werk goed. Hij vond den weg goed. Het is noodig, dat de bediende de messen slijpt, want ze zijn zeer bot. Gij hebt gelijk, hij zou het gisteren reeds gedaan hebben, maar de slijpsteen was defect. Het is jammer, dat het slechte weer en de vuile weg het ons onmogelijk maken, om naar u toe te komen, want wij zouden gaarne het feest bijgewoond hebben. In de diepte van de zee liggen prachtige schelpen. De verschrikkelijke afgrond was zoo diep, dat wij den bodem niet konden zien. Ik veronderstel, dat gij weet wat het waard is. Een beroerte had hem getroffen. De timmerman schaaft het hout, totdat het glad is als een spiegel.

Lees- en Vertaaloefening:

LA KULERETO.

En bona restoracio estas granda amaso da homoj, kiuj manĝas kaj trinkas. Apud du tabletoj, proksime de la enirejo, sidas du sinjoroj, unu jam nejuna kun friponeta vizaĝo; antaŭ li sur la tablo staras malplena glaseto kaj telero kun duono da pantranĉo kun ŝinko; la dua—juna homo, dande vestita, videble ĵus sidiĝinta apud la tableto; li detiris siajn ŝamajn gantojn kaj disbutonumas la superveston. La nejuna sinjoro legas gazeton kaj de post ĝi li de tempo al tempo ĉirkaŭrigardas la publikon.—Servanto! vokas la juna dando: tason da kafo kaj pasteĉeton! Post kelkaj minutoj la servanto alportis. La juna homo komencas trinki la kafon, rigardas ĉirkaŭen sur ĉiuj flankoj kaj subite kaŝas la kulereton de sia kafo en la poŝon. Tion ĉi rimarkis la maljuna sinjoro. Li vokas la servanton. Tiu ĉi aperas.

Daŭrigota. [88]

[Inhoud]

Twintigste Les.

Eenige nieuwe voor- en achtervoegsels.

Uit de “Internacia Scienca Revuo” van December 1910 blijkt, dat de commissie voor het samenstellen van wetenschappelijke en technische woorden, de navolgende nieuwe voor- en achtervoegsels heeft aangenomen, n.l.:

Het voorvoegsel hiper-.

Het hiermede samengestelde woord (werkwoord) beteekent: doen op de uiterste, meest werkzame manier datgene, wat door het grondwoord wordt uitgedrukt, bijv.:

saturi = verzadigen, hipersaturi = oververzadigen.

flui = vloeien, hiperflui = overvloeien.

Het voorvoegsel mis-.

Het hiermede samengestelde woord (werkwoord) beteekent: slecht, verkeerd of bij vergissing doen datgene, wat het grondwoord aanduidt, bijv.:

kompreni = verstaan, miskompreni = misverstaan.

kunigi = verbinden, miskunigi = verkeerd verbinden.

Het voorvoegsel retro-.

Het met retro samengestelde woord (werkwoord) beteekent het doen eener handeling of beweging, tegengesteld aan die, welke door het grondwoord wordt uitgedrukt, bijv.:

iri = gaan, retroiri = teruggaan.

doni = geven, retrodoni = teruggeven.

Dit voorvoegsel is gemaakt ter voorkoming van verwarring met het voorvoegsel re, wat beteekent: opnieuw de handeling verrichten in het grondwoord uitgedrukt.

Het achtervoegsel iv.

Het met iv samengestelde woord (bijv. n.w.) beteekent dat datgene, wat er nader door omschreven wordt, in staat is de handeling tot stand te brengen, door het grondwoord (altijd bedrijvend werkwoord) aangeduid, bijv.:

konduki = geleiden, kondukiva = geleidend.

izoli = isoleeren, izoliva = isoleerend. [89]

Het achtervoegsel iz.

Het hiermede samengestelde woord (werkwoord) beteekent: (in werkelijkheid) insmeeren met, inwrijven met, voorzien van, bijv.:

gudro = teer, gudrizi = teeren.

oleo = olie, oleizi = olieën.

In de figuurlijke beteekenis dient men evenwel het achtervoegsel um te gebruiken.

Het achtervoegsel oid.

Het hiermede samengestelde woord (bijv. n.w.) drukt uit dat datgene, wat omschreven wordt, een overeenkomstige vorm of aanzien van het grondwoord vertoont, bijv.:

sfero = bol, sferoida = bolvormig.

arbo = boom, arboida = op een boom gelijkend.

Het achtervoegsel oz.

Het met oz samengestelde woord (bijv n.w.) beteekent dat datgene, wat er door uitgedrukt wordt, een zoodanige hoeveelheid bevat der stof, door het grondwoord aangeduid, dat daardoor de eigenschap of het aanzien verandert, bijv.:

ŝtono = steen, ŝtonoza = steenhoudend.

kalko = kalk, kalkoza = kalkhoudend.

fero = ijzer, feroza = ijzerhoudend.

Leer van buiten:

raso ras
rizo rijst
pelvo bekken, schaal, kom
metio ambacht, beroep
fenomeno verschijnsel
betulo berk
fantomo spook
cinamo kaneel
kavo kuil, holte
kliento klant
roso dauw
gazo gaas
vesperto vleermuis
falko valk
eĥo echo
simio aap
kalkano hiel
pensio pensioen
tombo graf
temo onderwerp
rimeno riem (leer)
apetito eetlust
deserto dessert, nagerecht
farmo hoeve
krepusko schemering
brido toom, teugel
fripono schurk
bukedo ruiker, bouquet[90]
koto slijk, vuil
ŝlimo modder
kulo mug
pugno vuist
limo grens
vipo zweep
aviatoro vliegenier
vosto staart
peĉo pek
bruto vee
celo doel
pasero musch
fazeolo boon
trabo balk
akcepti ontvangen
streko streep
leŭtenanto luitenant
modesta bescheiden
scivolema nieuwsgierig
nuntempe thans
freneza krankzinnig, gek
nuda naakt, bloot
griza grijs
nei ontkennen
ĉarpenti timmeren
inciti prikkelen, tergen
sufoki verstikken
turmenti kwellen, pijnigen, martelen
vagi zwerven
buĉi slachten
fandi smelten, gieten
forĝi smeden
apogi leunen
tedi vervelen
civilizi beschaven
sonori klinken
fajli vijlen
pumpi pompen
plugi ploegen
linii linieeren
nomi noemen
kribri ziften, zeven
filtri filtreeren
erpi eggen
superi overtreffen
sveni bezwijmen
halti stilhouden, ophouden
grimpi klimmen
viŝi vegen, wisschen
fosi graven
miksi mengen
enhavi bevatten
arogi aanmatigen

Vertaling:

Parfumisto, aera, brilo, brili, fluidaĵo, fulmotondro, duoninsulo, ĉielarko, sunkuŝiĝo, duonfrato, forĝisto, oroza, arĝentoza, hipervarmigi, brulebla, bruliva, salizi, misaŭdi, simioida, inferoida, retrodoni.

Vertaal in Esperanto:

Vergulden, teruggaan, terugzenden, opnieuw zenden, terugbetalen, opnieuw betalen, zich belachelijk maken, een klein hongerig meisje, beschaving, krankzinnigheid, vervelend, schurkenstreek, muggebeet, bescheidenheid, ambachtsman. [91]

Vertaling:

La patro dividis inter ili ĉion, kion li posedis. Ŝi metis glacion en mian glason. Mi ĵus ricevis leteron de mia familio, kiu petas, ke mi tuj revenu hejmen. Sur la ŝtuparon, kovritan per irtapiŝo, la servistino faligis la malpuran akvon. Kvazaŭ morta ŝi falis teren. En somero la salmoj naĝas en la riverojn; post kelkaj semajnoj ili renaĝas en la maron. Ili foriris dum la suno ĵetis sian lastan radiaron sur la kamparon. Laboradu, la laboro donas la plej certan renton. Ŝi gajnis sufiĉe por vivi per kudrado, lavado aŭ ia alia laborado. Simio estas tre scivolema kaj ĝi faras ĉion, kion ĝi vidas. Ne turmento viajn instruistojn, sed klopodu, kontentigi ilin per via laborado. En Ĥindujo estas manĝata multe da rizo. Por juĝi juste, oni devas scii ĝuste, kio okazis. La trompisto logis multe da klientoj, ĉar li loĝis en belega domo. Tiu malsaĝa knabo metis pecon da peĉo en sian poŝon. La hundeto kuris tien kaj reen (af en aan). Ŝi rakontis la sekreton al unu el siaj fratinoj kaj tiam mi baldaŭ sciiĝis. Oni devas aerumi, ĉar oni preskaŭ sufokiĝas tie ĉi pro la fumo.

Vertaal in Esperanto:

Door kouvatten heeft zij haar stem verloren. Hij is een vervelende vent. De man zeept zijn gezicht in en scheert zich daarna. Wilt gij mij uw manchetknoopen laten zien? Ik verzocht eenigerlei opheldering. Zeep zal een neger niet wit maken. Laat Johan komen om mijn koffer te dragen. Men richtte in het park een standbeeld van den koning op. Om de bloemen te plukken, bukte hij zich voorover. Een driedubbele draad zal niet spoedig breken (vaneenscheuren). De arbeid maakt de menschen moede en de menschen, die werken, worden moede. Het meisje maakte hare wangen wit met krijt. Niet alle menschen hebben een edel karakter. Alle personen, die willen, kunnen zonder betaling binnengaan. Zwitserland zal altijd het mooiste land van Europa blijven. De vrouw zei, dat zij voorheen drie kinderen had, en nu geen enkel meer. Hij keek achterom en zag niemand. Als men tot hiertoe Esperanto geleerd heeft, moet men ook verder studeeren. Denk er om dat de examens voor Esperanto jaarlijks moeilijker worden. [92]

Lees- en Vertaaloefening:

LA KULERETO.

(Daŭro kaj fino).

Tason da kafo kaj pasteĉeton! La postulitaĵo estas alportita. La sinjoro manĝas.—Se vi volas, mi montros al vi ĵonglon, li diras al la servanto, alvokinte lin. La servanto ridetas.—Rigardu: ĉu tio ĉi estas kulereto?—Jes, sinjoro.—Kie do ĝi estas nun? demandis la sinjoro, rapide kaŝante la kulereton en la poŝon.—En via poŝo.—Ne, ne en la mia, sed en la poŝo de tiu ĉi juna sinjoro. La servanto, senvole returnas sin al la dando. Tiu ĉi suprensaltas.—Volu, sinjoro, elpreni la kulereton el via poŝo, turnas sin al li la nejuna homo. Vole-ne-vole la dando enŝovas la manon en la poŝon kaj eltiras la kulereton.—Nu, vi estas vera ĵonglisto, li rimarkas konfuzite.—Jes. Prenu por la kafo; la brando estas pagita, diras la ĵonglisto, ĵetante moneron sur la tablon, kaj foriĝas, akompanata per salutoj de la mirigita servanto kaj forportante la kaŝitan kulereton.

(El Fundamenta Krestomatio.)

[Inhoud]

Verkortingen.

e. = ekzemple = bijvoorbeeld.
k. a. = kaj aliaj = en anderen.
k. c. = kaj ceteraj = en overige.
k. s. = kaj similaj = en dergelijke.
i. a. = inter alie = onder anderen.
k. sekv. = kaj sekvantaj = en volgende.
k. t. p. = kaj tiel plu = en zoo voort, enz.
t. e. = tio estas = dat wil zeggen.
Do. = doktoro = dokter.
Fino. = fraŭlino = mejuffrouw.
Po. = profesoro = professor.
So. = sinjoro = mijnheer.
Sino. = sinjorino = mevrouw.

[93]

[Inhoud]

Herhalings-Oefeningen.

1.

Toen de politie kwam, gingen de menschen uiteen. Hij sprong op, hief een lied aan en liep weg. Ik zal dadelijk terugkomen. Het kind is bezig haar moeder te kussen. Hij doodde twee vijanden. Hij vulde het huis met rook. Het huis werd vol rook. De zeelucht maakt mij gezond. Ik moet hier weer genezen. Het stormde den geheelen nacht. Een vonk kan gevaarlijk zijn. Goede vriendschap is zeer aangenaam. Noch ik, noch hij heeft het gezien. De eetschaal was ledig. Dat boek is niet waard om gelezen te worden. Zijne woorden waren niet te begrijpen. Wees niet zoo vergeetachtig. Het zwaard moet in de schede zijn. Hebt gij dat ooit gehoord? Neen, nog nooit. Ik spreek van het kind. Het kind heeft zijn pen verloren. Haar vader is gestorven. Hebt gij een grooten hond en heeft hij mooie ooren? Opdat gij de kinderen niet zult wakker maken, is het noodig, dat gij niet zoo babbelt. Een honderdtal kinderen zijn in den tuin. 3 × 3 = 9, 3/4 × 3/4 = 9/16, 1/3 × 1/3 = 1/9. Hoe laat is het? Half tien. Van die twee broeders is hij de grootste. Hij is de beste van al mijn vrienden. Dit huis is van steen gebouwd. De portier opende de deur voor mij. Gisteren werd de bedrieger bedrogen. De cursus zal 5 maanden duren. Verleden Zondag heeft hij mij bezocht. Het adresboek van Rotterdam is groot.

2.

Het boek, dat hier ligt, behoort aan mijn broeder, die nu ziek is. Ik heb hem nog niet gezien, maar hij zal spoedig komen. Waar gaat gij heen? De suikerpot is op de tafel, maar er is geen suiker in. Het wordt reeds avond en het weer is koud; laten wij naar binnen gaan. De zon begon reeds onder te gaan, maar het was nog zeer warm. Het werk maakte mij moede, daarom ging ik spoedig naar bed. Het feest begon, zoodra het bestuur aangekomen was. Hij woont tegenover de kerk in een groot huis. Volgens mijne meening is het wonen hier gezond; een ziek mensch kan hier spoedig gezond worden. [94]Ongeveer de helft van de vogels stierf van de koude; de overigen vlogen naar het Zuiden. De gierigaard vreest steeds, dat men zijne bezittingen zal stelen. De molenaar is een vriend van den wind, doch te veel wind is niet goed voor den molen. De oogarts is uit de stad; indien gij geholpen wilt worden, moet gij naar een anderen dokter gaan. Die man is 60 jaar oud, maar hij ziet er uit als een persoon van 40 jaar. Gij doet zeer verstandig, door zoo te handelen. Ik zal onderzoeken, wie van u allen dit gedaan heeft. Hij is een vriend van mij, daarom mag hij elken dag komen. Hij glimlachte, terwijl hij mij een hand gaf. Het aantal menschen, dat kan zwemmen, is zeer groot.

3.

Het is noodig, dat gij vlugger loopt, anders zult gij veel te laat op uw werk aankomen. Met de eene hand wees hij naar mij, terwijl hij de andere hand in den zak stak (metis). Eén van u allen heeft het gezegd, dat is zeker; nu zal ik moeten onderzoeken wie het gezegd heeft en dus de zondaar is. Een kers is een lekkere vrucht; het is jammer, dat men ze het geheele jaar niet kan koopen. Een pereboom is een boom, waaraan peren groeien. Mijn inktkoker brak in drie stukken en al de inkt viel op het boek. Zij verzorgt hare kinderen niet goed; de andere vrouw zorgt beter voor hare kinderen. Ik ben reeds dikwijls in Amsterdam geweest; het aantal malen is niet te raden. Hij verzekerde ons, dat alles, wat hij zei, de zuivere waarheid was, maar het was niet te bewijzen. Het is niet te wenschen, dat hij vóór 6 uur thuis komt, want zijn middagmaal moet nog klaar gemaakt worden. Door het slechte weer kon ik u niet vroeger bezoeken. Het geleende geld stelde mij in staat, zulke groote inkoopen te doen. Ik ben u dankbaar voor de hulp, welke gij mij gegeven hebt. De president van Frankrijk heeft verleden jaar ons land bezocht. Ik schreef aan den WelEd. Heer J. P. te Z., alwaar ook mijn broeder woont. Ik weet niet of gij dat moet doen of ik. Of het morgen mooi weer is, of dat het regent, ik ga toch uit. Hij viel dood op den grond; wij droegen hem weg en waarschuwden zijne ouders. Zonder om te kijken, liep hij mij voorbij. Nieuwsgierige menschen kijken dikwijls om. [95]

4.

Ik heb onder die menschen alles verdeeld, wat ik bezat. Oude menschen zijn zeer veranderlijk; zij willen nu eens dit, dan weer dat. De zieke was gedurende den geheelen dag omgeven door de geheele familie. Hoe minder geld hij heeft, hoe minder hij drinkt. Deze menschen wonen reeds drie jaar in een huis van steen. Heeft hij geen gelijk? Neen? In hoeverre heeft hij ongelijk? Van wien is deze beurs? Van niemand of van ieder? Voor den misdadiger staan overal netten, maar de hoofdzaak (ĉefafero) is, hem er in te vangen. Het glas brak in vier stukken. Dat paard zal niet vlugger loopen, hoeveel gij het ook slaat. Evenals ik, heeft ook hij zijne gebreken, maar zij zijn niet te zien; evenwel zij zijn niet te wenschen. Wat ’n reus! Zóó groot ben ik niet. Dat is niet wenschelijk. Ik vrees, dat een of ander ongeluk hem overkomen is. Eenige uren geleden zag ik iemand op de straat; nu zie ik niemand meer. Bij slecht weêr zou men thuis moeten blijven, doch een politieagent kan dat niet doen. Dat is ongelukkig genoeg, want daardoor vatten zij dikwijls kou. Het hoofd van onze school is een zeer streng mensch, doch hij heeft goede eigenschappen en dat is te prijzen. Deze scheepskapitein drinkt veel brandewijn; hij houdt niet van koffie. Leer deze heele les van buiten. Ik eisch, dat gij vroeger naar uw werk gaat. Geef mij s.v.p. een geldstuk, opdat ik brood kan koopen en geen honger behoef te lijden. Ik gaf hem een korf vol mooie peren. Ik zal het hem zeggen, zoodra ik hem zie. Er valt een zandkorrel in mijn oog; met een beetje water kan hij er uit.

5.

De koningin kwam het eerst aan. Haar geheele gevolg zou den volgenden dag komen. Hare Majesteit de koningin groette een ieder beleefd en ook zij werd door een ieder beleefd gegroet. De nieuwgekozene gaf een feestmaal. De hond leschte (trankviligi) zijn dorst, maar hij bleef nog zeer warm en moede. Leer deze les van buiten, opdat gij geene fouten zult maken. De kerk staat in het midden van het dorp. Zij is lid van de Roomsch-Katholieke kerk (eklezio). Behalve vijf gulden betalen, moest hij ook nog vijf dagen in de gevangenis doorbrengen. Toen ik het [96]boek gelezen had, bracht ik het weg. Deze man is arm; zijn zoon is nog armer en zijn neef is de armste van alle familieleden. Toen ik naar buiten ging, zag ik, dat het weêr mooi was. Verstandige menschen zeggen steeds de waarheid, maar moeten ook kunnen zwijgen. Zij moeten alleen dán spreken wanneer het noodig is, want het is dikwijls noodig, dat men zwijgt. Zenuwachtige menschen zeggen nu eens veel te veel, dan weer kunnen ze geen enkel woord uitspreken. Indien het noodig mocht zijn, zoo ben ik steeds bereid u te helpen. Toen ik hem een gulden gegeven had, ging hij naar huis, dus, toen hij van mij een gulden ontvangen had, zag ik hem niet weer. Er zijn menschen in deze wereld, die nooit tevreden zijn; hoeveel men hun ook geeft, zij klagen steeds. Allerlei menschen gingen naar het feest, zoowel arme als rijke. Ik keek naar boven en zag drie vogels, welke boven op het dak zaten, terwijl vier vogels over het dak vlogen.

6.

Overal zocht ik een rijtuig, doch nergens zag ik er een. Wat voor belooning moet ik hem geven? Wiens mes dit is, diens vriend ben ik. Het kind wilde niet gehoorzamen, daarom werd het gestraft. Men kan dat doen zonder iemands toestemming. De burgemeester van onze stad heeft ons gisteren bezocht. Die man is zeer medelijdend, hij geeft altijd aan arme menschen. Dat bevel is niet uitvoerbaar (te doen). Alles, wat gij zegt, is belachelijk. Halverwege bemerkte ik, dat ik geen geld bij mij had. Beveel haar, dat zij stil is. Dien hond te slaan is een kinderachtigheid en bedenk, dat ik niet van schurkenstreken (schurk = fripono) houd. Het kind werd rood van schaamte. Een mensen, dien men veel laat werken, wordt moede. Het fleschje brak, maar het water bleef er in. Laat Jan komen om mijn koffer te dragen. Gij handelt in strijd met uw plicht. Ik zal wachten tot zij gezongen hebben. Het kind wierp eenige steentjes in het water. Gij zult berouw hebben over die zaak. De bliksem trof het kasteel, welks toren direct in brand vloog. In het jaar 2000 zal de wereld vergaan (perei). Morgen om 2.45 n.m. ga ik weg. Tien gedeeld door vijf is twee. Het is mooi weêr; zouden wij gaan wandelen? Neen laten [97]wij rijden. Ik heb teveel broeders en zusters. Vandaag is het Vrijdag en morgen is het Zaterdag. Deze hond is niet te vertrouwen, hij bijt spoedig.

7.

Hoe minder hij arbeidt, zooveel te luier wordt hij. Waarom weet ik niet, maar toch lacht gij ergens om. Ik heb liever een glas wijn dan een wijnglas. Hij stond boven op den berg en keek naar beneden op het veld. Men hinderde mij zóó, dat ik mijn werk slecht maakte. De vader en zijn zoon gingen samen naar de kerk. Ik scheurde den brief aan stukken en strooide de stukken in alle hoeken van de kamer rond. Hij zeide dat hij mij niet gezien had, maar men kan hem slecht gelooven; men zegt dat hij een echte leugenaar is. Eerst ging ik naar Parijs, daarna naar Berlijn en eindelijk naar Antwerpen, doch nergens vond ik het verlorene terug. Als ik u morgen terug zie, zal ik zeer blij zijn, want het meest houd ik van oude goede vrienden. Door het lage water konden de schepen niet varen, de stuurlieden werden ontslagen en het overige scheepsvolk ontving pensioen. Gij allen zult getuigen zijn van de gebeurtenis, die plaats zal vinden (1 woord). Dat gezegde deed mij blozen, maar ik word niet gauw bang en liep niet weg. In hoeverre hij die belooning verdient, weet ik niet, maar ik verzeker u dat hij veel werkt, verbazend veel. Hij, die niet werkt, zal ook niet eten. Ik weet niet welke van die twee jongens de oudste is, maar ik geloof dat de grootste de jongste is. Het is mij onmogelijk, op zoo’n papier goed te schrijven, maar ik zal mijn best doen, opdat ik mij niet over mijn schrift behoef te schamen, en de menschen niet zullen zeggen: wat een slecht schrift (1 woord). Dat, wat mij niet raakt, zal mij niet ongerust maken. De man met wiens automobiel de dieven vluchtten, is nu gestorven; de misdadigers hadden hem bijna vermoord.

8.

Deze portier is een zeer sterke man; zijn voorganger was zeer zwak; ik zag hem eens vechten; hij viel op den grond en brak zijn been. De mijnwerkers moeten veel werken; schaapherders en politieagenten bijna nooit. Eene [98]koe loopt vlug, een paard loopt vlugger, doch een hond loopt het vlugst. Nadat zij de appels gestolen hadden, gingen zij naar huis; zonder iets aan hunne ouders te zeggen, gingen zij naar bed, sliepen spoedig in en bleven rustig slapen tot 7 uur den volgenden morgen. Nadat het den halven dag had geregend, helderde de lucht op, de zon kwam te voorschijn en het weêr werd prachtig. Heden las ik een mooie vertaling van den brand te Scheveningen. De schrijver was verrukt over het prachtige gezicht, dat hij ’s morgens aan het strand (vert. zeeoever) genoot en over het nog veel mooiere gezicht, dat hij ’s avonds gedurende den brand waarnam. Weet gij wel, hoe laat het reeds is? Het is al kwart voor acht en de muziek begint om kwart over acht. Laten wij ons dus haasten, want ik verlang, dat gij het hoort. Toen ik het boek gelezen had, gaf ik het aan mijn zwager. Vroeger waren de menschen veel sterker dan in den tegenwoordigen tijd. Ik wensch, dat gij vroeger naar uw werk gaat; gij zijt altijd laat. Onze vroegere hoofdonderwijzer is nu hoofd der school in mijn geboorteplaats. In mijn tuin groeit een groote verscheidenheid van bloemen, maar de mooiste van allen is de roos. Vriendschap is zeer aangenaam, maar door een zoogenaamden vriend met een stok geslagen te worden, is geen bewijs van vriendschap. Hij is een groote schreeuwer; het schijnt, dat hij denkt, dat alle menschen doof zijn. Deze man heeft mooie appelboomen, maar indien gij iets moois wilt zien, ga naar mijn buurman, die heeft veel moois in den tuin. Om met een weegschaal te kunnen wegen, moet men gewichten hebben, opdat men het gewicht van een voorwerp kan bepalen.

9.

Ik zag eens een armen man. Al zijn kleeren waren versleten (verslijten = eluzi). Wat hij sprak kon niemand verstaan. Van overal kwamen kinderen aangeloopen om zoo’n vreemden man te zien. Ieder kind wilde hem het beste zien en gebruikte allerlei middelen, de anderen weg te drukken. Hij begon weer iets te spreken, maar daar hij te zacht sprak, kon men niets hooren. Iemand van de politie liep naar hem toe en vroeg hem, wie hij was, van waar hij kwam, hoe hij heette, wiens onderdaan hij was, [99]waarom hij niet beter gekleed was, hoeveel kinderen hij had, wat zijn beroep was en wanneer hij hierheen gekomen was. De man keek den politieagent flink in de oogen en zei toen in het Esperanto: Ik spreek slechts de Spaansche taal en een weinig Esperanto. Gelukkig, zei de politieman, dat laatste spreek ik ook. Toen begon hij Esperanto te spreken en vroeg alles nog eens. Wat een geluk is dat voor mij, zeide de arme man; ergens ver van mijn vaderland met iemand te kunnen spreken. Daar, zeide hij, steeds wijzende naar het Zuiden, ligt mijn vaderland, mijn Spanje. Overal ben ik al geweest, doch nergens en nog nooit in zulke droevige omstandigheden als hier. Ik heb veel geld bij mij; ik zal u alles geven, zoodat ik niets overhoud. Zoo arm als gij misschien denkt, ben ik niet, doch ik heb een voorgevoel (antaŭsento) dat men mij om de een of andere reden het geld zal ontrooven (forrabi). Op de een of andere manier zal men misschien trachten dit te doen. Ik ben echter niemands vijand, ik heb totaal geen vijand, daarom kan het gebeuren, dat men mij heelemaal geen kwaad doet. Maar ik zal uwe vragen beantwoorden.

Ik ben een spaansch hoveling. Gij kent koning Alfonso? Nu, diens onderdaan ben ik. Om geen enkele reden zal ik voor u de waarheid verzwijgen. Ik had een of andere boodschap voor den koning van Denemarken. Wegens de spoorwegstaking kon ik Madrid op geen enkele manier verlaten en op last van den koning moest ik op elke manier trachten, Madrid te verlaten. Ik deed mijn best, want de koning wordt overal direct boos om, en ik moest een geldzending overbrengen. Ik verliet Madrid door middel van een luchtballon (aerostato), hopende te kunnen landen (surteriĝi) daar, waar geen staking heerschte. Ik nam geen voedsel mee en droeg mijn beste kleeren. De ballon daalde niet, voordat ik deze stad bereikte. Ginds nabij dat kleine huis ben ik geland. De menschen beroofden mij van al mijn kleeren en gaven mij deze vodden terug en ook het geld. Daarom heb ik zooveel geld bij mij. Ik verzeker u, ik ben een ieders vriend en wil niets kwaads doen. Mag ik om iemands hulp verzoeken? Natuurlijk, zeide de politieman en leidde den man, die beefde van koude, honger en dorst, naar het politiebureau, waar men voor alles zorgde. [100]

10.

Toen wij het huis bereikt hadden gingen wij naar binnen. Aan den boom had hij een touw gebonden. Hij was door het leven wakker geworden. De verwelkte bloemen liggen in den tuin (verwelken = velki). Zijn gezicht was rood geworden van schaamte. Hij had den drank vervloekt door te zeggen: “Vervloekte drank” (vervloeken = malbeni). Het blad (tabulo) van de tafel was geheel gebarsten. Ik had hem om 5 uur gewekt. Eindelijk was het huis bereikt. De geel geworden bladeren lagen op den grond. Hij was door het leven wakker gemaakt. Ik zou de vloer aangeveegd hebben, indien hij niet zoo bedekt geweest was met zand. Ik zou niet zoo dik geworden zijn, indien ik niet zoo veel geld verdiende. Gisteren zag ik mijn ouden buurman nog; die was zeer oud geworden. Dit huis is gebouwd in het jaar 1910; mijn broer zou het gebouwd hebben, maar werd ziek en het duurde te lang eer hij weer gezond werd. Zonder aan zijn kinderen te denken, ging hij in de herberg en dronk zooveel, tot hij dronken was. Daar ik hem niet gezien had, wist ik daar niets van. Ofschoon het weinig geregend had, waren de rivieren goed bevaarbaar. Men zegt dat in het buitenland hongersnood (malsatego) heerscht, maar ik heb daarvan niets gelezen. Evenwel, ik zou het ook niet gelezen kunnen hebben, want ik moet de courant nog ontvangen. De meeren in Holland zijn bijna allen drooggemaakt (senakvigi); maar toen de menschen ze drooggemaakt hadden, kon het land nog niet dadelijk bewerkt worden. [101]

[Inhoud]

Esperanto-Examens 11 October 1916.

Opgave Examen A.

Ter vertaling:

  1. 1. Als de kat ziek was, zou ze niet eten.
  2. 2. Uw huis is zeer oud, verkoop het.
  3. 3. Een viertal musschen zat op het dak.
  4. 4. Zij zeide het haar tweemaal.
  5. 5. In den herfst is het niet meer zoo warm als in den zomer.
  6. 6. Gij moet dat zoo goed mogelijk doen.
  7. 7. De soldaten marcheerden zingende door het dorp.
  8. 8. Vele gewonden sterven, verlaten op het veld.
  9. 9. Een mes snijdt goed als het scherp is.
  10. 10. Maria is de oudste van zijne zusters.
  11. 11. Des morgens verschijnt de zon opnieuw.
  12. 12. Ik herinner mij den naam van die bloem niet.
  13. 13. De kat sprong van den stoel op de tafel.
  14. 14. Wij reden (te paard) door een bosch waar de takken voortdurend onze schouders raakten en de vogeltjes voortdurend zongen tusschen de groene bladeren.
  15. 15. Mijn dochtertje had een gulden gespaard.
  16. 16. Te veel zout bederft het eten.
  17. 17. Het geheugen verzwakt als men oud wordt.
  18. 18. Die daad is zeer te betreuren.
  19. 19. Zijn slecht schrift is niet te lezen.
  20. 20. Hare voorouders leefden in Engeland.

[102]

[Inhoud]

Overzicht Korelativoj.

Kunnen veranderen: Plaats. Reden of oorzaak. Tijd. Manier of wijze. Hoeveelheid. Bezitter of eigenaar. (Persoon of zaak).
Soort. Hoedanigheid. Onbenoemd ding. Bepaalde persoon of zaak.
Grondwoorden. Ia Io Iu Ie Ial Iam Iel Iom Ies
de (het) een of andere, een zekere, eenigerlei. iets, het een of het ander. iemand, eenig, de een of andere persoon of zaak. ergens, op de een of andere plaats. ergens om, om de een of andere reden. eens, ooit, op zekeren tijd, op de een of andere tijd. op de een of andere wijze wat, ’n beetje, een weinig, iets. iemands, van den een of ander, van iets.
Vragend. Betrekkelijk. Uitroepend. Kia Kio Kiu Kie Kial Kiam Kiel Kiom Kies
welke, wat voor een, welke soort van. wat. wie, die, welke, dat, dewelke. waar, op welke plaats. waarom, om welke reden. wanneer, op welke tijd, toen, als, zoodra. hoe, op welke manier, hoedanig, als, zooals. hoeveel, welke hoeveelheid als. wiens, wier, van wie, welks.
Aanwijzend. Tia Tio Tiu Tie Tial Tiam Tiel Tiom Ties
zoodanig, dusdanig, dergelijk, zulk een, zulk een soort. dat. Tio ĉi dit. die, dat, diegene. Tiu ĉi dit. daar, ginds, op die plaats. Tie ĉi hier. daarom, om die reden. dan, toen, op dien tijd, destijds. zoo, op die manier, derwijze. zooveel, zulk een hoeveelheid. diens, dier, van die, deszelfs.
Verdeelend. Alles omvattend. Ĉia Ĉio Ĉiu Ĉie Ĉial Ĉiam Ĉiel Ĉiom Ĉies
elke soort van, iedere soort, elk, ieder. alles, alle, elk ding. ieder, iedereen, elk een. overal, op alle plaatsen. overal om, om elke reden. altijd, ten allen tijde, steeds. op elke manier of wijze. alles, de gansche hoeveelheid. ieders, elks, van ieder.
Ontkennend. Nenia Nenio Neniu Nenie Nenial Neniam Neniel Neniom Nenies
geen enkele soort van, geen enkel, geenerlei. niets, niet een enkel ding. niemand, geen, geen enkele. nergens, op geen enkele plaats. nergens om, om geen enkele reden. nooit, nimmer, op geen enkel oogenblik. geenszins, op geen enkele manier, in ’t geheel niet. niets, niemendal. niemands, van niemand.

[104]

[Inhoud]

UITGAVEN VAN W. ZWAGERS TE ROTTERDAM.


ESPERANTO-UITGAVEN.

A. BLOK. HET ESPERANTO IN TWINTIG LESSEN, bewerkt voor Zelfonderricht. Cursus en Schoolgebruik, zevende druk ing. ƒ 1.10. gecart. ƒ 1.65.

A. BLOK. SLEUTEL OP HET ESPERANTO IN TWINTIG LESSEN, ten behoeve van Zelfstudeerenden en Onderwijzers in Esperanto, derde druk ƒ 0.50.

A. BLOK. ESPERANTO-ZAKWOORDENBOEKJE.

Esperanto-Nederl. en Nederl.-Esperanto ƒ 0.55.

Een populaire uitgave, waarin men de meest gebruikt wordende woorden en uitdrukkingen kan vinden. Het leent zich uitnemend om steeds bij zich te dragen.

MERKURIO (Rotterd. Esp.-Vereen.) HANDELSBRIEVENBOEK ESPERANTO-NEDERLANDSCH ƒ 1.20.

Voor Vereenigingen gelden tevens de getalsprijzen: bij 5 ex. ƒ 1.–, 10 ex. ƒ 0.90, 25 ex. ƒ 0.85, 50 ex. ƒ 0.80 per ex.

Leden van Vereenigingen kunnen dus dit uitnemende boekwerk, waar alle soorten brieven, ook voor particulier gebruik, in voorkomen, bij gezamenlijke bestelling voor een beduldend lageren prijs bekomen.

WAAR FAALT HET PLAN DER PACIFISTEN?

Esperanto, fundament voor wereldvrede? 10 ct.


UITGAVEN VAN W. ZWAGERS TE ROTTERDAM.

Inhoudsopgave

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door Jeroen Hellingman en het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.

This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org.

This eBook is produced by Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at www.pgdp.net.

Codering

Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.

Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.

Software en een woordenlijst voor het Esperanto zijn hier te vinden: http://www.xdobry.de/esperantoedit/index_en.html

De Esperanto Letters:

ĉ Ĉ c circumflex
ĝ Ĝ g circumflex
ĥ Ĥ h circumflex
ĵ Ĵ j circumflex
ŝ Ŝ s circumflex
ŭ Ŭ u breve

Documentgeschiedenis

  1. 2008-05-15 Begonnen.

Externe Referenties

Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Plaats Bron Verbetering
Bladzijde 11 [Niet in bron] .
Bladzijde 14 der den
Bladzijde 34 [Niet in bron] ,
Bladzijde 44 , .
Bladzijde 47 = ,
Bladzijde 48 folis falis
Bladzijde 50 . ,
Bladzijde 50 ( )
Bladzijde 51 werdt werd
Bladzijde 52 krjgen krijgen
Bladzijde 52 zuchen zuchten
Bladzijde 62 ĉi-krajono ĉi krajono
Bladzijde 63 bjv bijv
Bladzijde 67 legen liegen
Bladzijde 76 [Niet in bron] ...
Bladzijde 82 v vi
Bladzijde 89 hoeveelhed hoeveelheid
Bladzijde 96 Zi Zij
Bladzijde 97 [Niet in bron] .