Title: De strijd tusschen Noord en Zuid
Author: Jules Verne
Release date: June 10, 2009 [eBook #29095]
Most recently updated: January 5, 2021
Language: Dutch
Credits: Produced by The Online Distributed Proofreading Team at
https://www.pgdp.net/
De strijd tusschen Noord en Zuid
Snelpersdruk van H. C. A. Thieme te Nijmegen.
Florida, die langwerpige strook gronds, welke zich als een overgroote splinter tusschen den Atlantischen Oceaan en den Mexicaanschen zeeboezem uitstrekt, en die in 1819 bij de groote Amerikaansche federatie ingelijfd was geworden, werd eenige jaren later tot bondgenootschappelijken Staat verheven.
Door die inlijving was het grondgebied der Groote Republiek met zeven en zestig duizend vierkante mijlen vergroot geworden. Maar de Floridasche ster schittert slechts met een glans van den tweeden rang aan het firmament der zeven en dertig sterren, welke op de vlag der Vereenigde Staten van Noord-Amerika prijken.
Dat Florida is slechts een smalle lage landtong. Hare geringe breedte belet aan de rivieren, welke het landschap besproeien, zich over eenige lengte van belang te ontwikkelen en eenige gewichtigheid te erlangen. Hierop maakt evenwel de Sint John eene gunstige uitzondering.
Met eene zoodanige geringe terreinsverheffing als Florida bezit, hebben de rivieren en beken te weinig verval om een sterken stroom te verkrijgen.
De streek bevat geene bergen; slechts eenige reeksen van die »blufs” of heuvels, welke in het centrum en het noordelijk gedeelte van de Vereenigde Staten zoo veelvuldig aangetroffen worden.
Wat den vorm van het land betreft, men zou dien kunnen vergelijken met een castorstaart, die in de zee zou hangen, hebbende ten oosten den Atlantischen Oceaan en ten westen de Golf van Mexico.
Florida heeft dus geene grensburen, tenzij de Staten Georgië en Alabama, die er in het noorden aan grenzen. Die grens vormt als het ware eene breede landengte of beter landbasis, waardoor het schiereiland aan het vasteland verbonden is.
Om kort te gaan, Florida doet zich voor als een bijzonder land, als een vreemdsoortig land zelfs. Daar brengen de bewoners [2]wel het hunne toe bij. Zij zijn toch voor een derde Spanjaarden, voor een ander derde Amerikanen, en voor het laatste derde Indianen. Deze laatsten behooren tot den Seminolen-stam en verschillen zeer veel van hunne rasgenooten uit het Far West.
De bodem is vrij droog, zandig en bijna geheel omzoomd door duinen, die achtereenvolgens door den Atlantischen Oceaan op de zuidkust opgeworpen zijn. In het noordelijk gedeelte is de streek bewonderenswaardig vruchtbaar.
Die streek verdient den naam van Florida volkomen. Hare flora is er prachtig, krachtig en van eene buitengewoon weelderige verscheidenheid. Dat wordt ongetwijfeld daardoor veroorzaakt, dat die streek door de Sint John besproeid wordt. Die stroom ontwikkelt zich op breeden voet van het zuiden naar het noorden over eene uitgestrektheid van twee honderd vijftig mijlen, waarvan er honderd en zeven tot aan het Georges-meer gemakkelijk bevaarbaar zijn. De lengte, welke de andere rivieren des lands missen, ontbreekt der Sint John niet, die dat aan hare hoofdrichting van zuid naar noord te danken heeft. Talrijke rio’s en beken voeren haar heur water toe en vormen menigvuldige kreken en haften op de beide oevers.
De Sint John is dus de slagader des lands. Zij, met hare levenwekkende wateren, vervult waarlijk de rol van ader, die het bloed door het aardlichaam rondvoert.
Op den 7den Februari van het jaar 1862 stevende de stoomboot Shannon de Sint John af. Zij zou tegen vier uren ’s avonds bij het kleine gehucht Picolata aanleggen, na de hooger gelegen aanlegplaatsen der rivier en de verschillende forten van de graafschappen Sint Jan en Putnam aangedaan te hebben. Eenige mijlen lager zoude het vaartuig op het grondgebied van het graafschap Duval aankomen, hetwelk zich tot aan het graafschap Nassau uitstrekt, welk laatste door de rivier van denzelfden naam begrensd wordt.
Picolata bezit uit zich zelve hoegenaamd geene belangrijkheid. Maar hare omstreken bevatten rijke indigo-plantages, vruchtbare rijstvelden, weelderige katoen- en suikerrietvelden, en onmetelijke cypressenbosschen.
De bevolking ontbreekt er dan ook geenszins in den omtrek.
Hare ligging daarenboven verleent haar een zeker handelsverkeer, waardoor koopwaren en reizigers hunnen uitweg daarheen zoeken. Niet ver daarvan verwijderd—een twaalftal mijlen—wordt Sint-Augustijn aangetroffen, een der voornaamste steden van Florida, die op de oostkust, aan den Atlantischen Oceaan gelegen, en door het langwerpige eiland Anastasia tegen de hooggaande deining uit volle zee beschut, als de beste havenplaats in deze streken te beschouwen is. Een bijna rechte weg verbindt Picolata met Sint-Augustijn.
Dien dag trof men in de nabijheid der aanlegplaats te Picolata [3]een grooter aantal reizigers aan dan gewoonlijk. Eenige vlugge rijtuigen, eenige »stages”, een soort vervoermiddel met acht zitplaatsen, hetwelk met vier of zes muildieren bespannen is, die als dollen over dien weg, welke door het moerassige land heenvoert, rennen, hadden die reizigers van Sint-Augustijn aangevoerd. Het was zaak het aanleggen der stoomboot niet mis te loopen, wilde men eene vertraging van minstens acht en veertig uren vermijden, om de steden, dorpen, gehuchten en forten stroomafwaarts gelegen te bereiken.
Inderdaad, de vaart van de Shannon was geen dagelijksche dienst om de gemeenschap tusschen de beide oevers der Sint John te onderhouden. Op dat tijdstip bestond er nog geene concurrentie en was die boot de eenige om dien dienst te volvoeren. Men moest dus te Picolata zijn op het oogenblik, dat zij aanlegde, anders was het mis. De rijtuigen hadden dan ook reeds een uur te voren de passagiers afgezet.
In dit oogenblik bevonden zich een vijftigtal reizigers op het aanleghoofd van Picolata. Men had kunnen opmerken, dat dezen zich in twee groepen verdeelden. Was het eene belangrijke handelszaak, die hen te Sint-Augustijn te zamen had gebracht, of wel eene staatkundige beraadslaging?
Wat er van zij, zooveel is zeker, dat gerust beweerd kon worden, dat de goede verstandhouding onder hen ontbrak. Zij waren als vijanden te zamen gekomen, als vijanden gingen zij weer van elkander. Dat kon men genoegzaam aan de blikken gewaar worden, die zij op elkander wierpen, aan den afstand, dien de beide groepen onderling handhaafden, aan eenige onvoegzame woorden, die weerklonken en waarvan de tartende bedoeling voor niemand verborgen bleef.
Intusschen werd een schril gefluit vernomen, dat bovenstrooms de lucht als het ware verscheurde. Weldra verscheen de Shannon bij de ombuiging van een hoek op den rechter-rivieroever, op een afstand van een halve mijl van Picolata. Dikke stoomwolken ontsnapten uit hare beide schoorsteenen en dwarrelden door de kruinen van het zware geboomte, die door den sterken wind heftig heen en weer geschud werden.
De naderende romp der boot werd voor het oog al grooter en grooter. De eb begon door te staan. De stroom der rivier, die sedert drie of vier uren ten gevolge van den vloed tegen was geweest, was nu gunstig en voerde de wateren der Sint John thans naar hare zeemonding af.
De scheepsklok werd eindelijk vernomen. De raderen, die thans achteruit sloegen, stuitten de vaart der Shannon, die het landhoofd op zijde schoot en daaraan met trossen vastgemeerd werd. [4]
De inscheping geschiedde toen met een zekere haast. Een der twee groepen stapte de loopplank over, zonder dat de andere haar poogde voorbij te ijlen. Dat was ongetwijfeld daaraan toe te schrijven, dat deze nog een of twee passagiers wachtte, die niet op tijd waren en die gevaar liepen de boot te missen.
Twee of drie mannen verlieten dan ook de groep, om tot op een punt van de kade van Picolata te gaan, vanwaar men den weg naar Sint-Augustijn overzien kon. Vandaar keken zij, blijkbaar in de meest ongeduldige stemming, oostwaarts op.
En dat ongeduld had zijne oorzaak; want de gezagvoerder van de Shannon, die reeds op de brug tusschen de beide raderkasten stond, riep:
»Aan boord!... Aan boord!...”
»Nog een paar minuten, kapitein,” vroeg een der mannen van dat gedeelte van de groep, hetwelk op het landhoofd was blijven staan.
»Ik kan niet wachten, heeren!”
»Slechts eenige minuten!”
»Eenige minuten?... Gij spreekt er gemakkelijk over!”
»Slechts twee, kapitein!”
»Neen, geen enkele!”
»Slechts een oogenblik!”
»Neen, onmogelijk! De eb is ingetreden; als ik nog draal, tref ik geen diep water genoeg op de bank van Jacksonville aan.”
»Daarenboven,” merkte een der passagiers op, »er bestaat geen enkele reden waarom wij aan de grillen van de te laat komenden zouden moeten onderworpen worden!”
Hij die zoo sprak, behoorde tot de eerste groep, die reeds bij de roef van het achterschip der Shannon plaats genomen had.
»Dat is ook mijne meening, master Burbank,” antwoordde de gezagvoerder. »De dienst gaat voor alles... Kom, heeren, aan boord; want ik laat de meertrossen innemen!”
Reeds hadden een paar matrozen der stoomboot een boom gegrepen, om haar van het landhoofd af te duwen, en reeds liet de stoomfluit een schrillen gil hooren, toen een kreet weerklonk.
»Daar is Texar!... Daar is Texar!...”
Een rijtuig, dat in vollen ren voortjoeg, werd bij de ombuiging van de kade van Picolata ontwaard en naderde snel. Weinige seconden later stonden de muildieren, welke de bespanning uitmaakten, bij het landhoofd stil. Een man steeg er uit. Zij, die tot op den weg gegaan waren, om naar hem uit te kijken, stapten haastig naar hem toe, waarna allen de loopplank der boot overschreden en zich inscheepten.
»Een oogenblik later,”... sprak een uit de groep. [5]
»Nu, wat zou een oogenblik later?” vroeg de nieuw aangekomene.
»Dan waart ge niet meegegaan.”
»Dat zou jammer geweest zijn,” was het bedaarde antwoord.
»Ja, zeer jammer, en niet alleen jammer, maar ook teleurstellend.”
»Zeker; want er zouden twee dagen hebben moeten verloopen,” vervolgde een ander, »alvorens gij hadt kunnen vertrekken naar... Ja, waarheen? Wij zullen het weten, als ge het ons zult willen zeggen.”
»Wanneer de kapitein naar dien onbeschoften James Burbank geluisterd had,” viel een derde in, »dan zou de Shannon zich nu reeds op een kwart mijl beneden Picolata bevinden!”
»Nogmaals, dat zou jammer zijn,” antwoordde de nieuw aangekomene.
Texar had zich, vergezeld van zijne vrienden, naar het voorschip begeven. Hij vergenoegde zich master James Burbank, van wien hij slechts door de breedte der brug gescheiden was, aan te kijken. Neen, hij sprak geen enkel woord; maar de blik, dien hij op hem wierp, was voldoende om te doen begrijpen, dat er een onverzoenlijke haat tusschen die beide mannen bestond.
Wat James Burbank betrof, deze draaide Texar, na hem vlak in het aangezicht gekeken te hebben, den rug toe en nam plaats bij het achtergedeelte der roef, alwaar zijne makkers reeds gezeten waren.
»Wat ziet die Burbank er ontevreden uit!” zei een van de makkers van Texar.
»Hetgeen trouwens te begrijpen is,” antwoordde een ander.
»Zijne leugens hebben hem niet gebaat en de recorder heeft zijne valsche getuigenissen alle recht laten wedervaren.”
»Maar de recorder heeft hem niet gevonnist...”
»Dat is waar, Texar.”
»Welnu, met dat vonnissen belast ik mij,” zei Texar.
De meertrossen waren middelerwijl losgegooid. Het voorschip was door middel van lange boomstaken van het landhoofd afgeduwd geworden, de schepraderen der boot volvoerden eenige omwentelingen, en weldra gleed de Shannon snel met den stroomdraad, waarbij zij door de ingetreden eb krachtig geholpen werd.
De beide oevers der Sint John gleden als met verbazende snelheid voorbij.
De lezer weet misschien, hoe de stoombooten, die bestemd zijn op de Amerikaansche rivieren en meren dienst te verrichten, er uitzien. Het zijn ware huizen met verscheidene verdiepingen, die met breede terrassen bekroond zijn. Zij worden beheerscht door beide schoorsteenen der machine, en door een tweetal masten, die de hoofdtouwen [6]te dragen hebben, waaraan de spinnekoppen bevestigd zijn, welke de zonnetenten uitgespreid moeten houden.
Die stoombooten zijn op de Mississippi ware vlottende paleizen, die ieder de geheele bevolking van een vrij groot gehucht zouden kunnen bevatten. Voor den dienst op de Sint John en voor de Floridasche steden waren zulke paleizen niet noodig. Neen, de Shannon was slechts een vlottend hôtel, hoewel zij zoowel door hare innerlijke inrichting als door haar uiterlijk de meeste overeenkomst had met de Kentucky’s en met de Dean Richmonds.
Het weer was prachtig. Het donkerblauwe uitspansel was met eenige lichte nevelvlokjes gevlekt, die hier en daar, langs het hemelgewelf verspreid, zweefden. Het luchtgestel gedurende de maand Februari is in de bedoelde streken der Nieuwe Wereld, gelegen onder den dertigsten graad noorderbreedte, bijna zoo warm als dat van de streken der Oude Wereld, op de grenzen der Sahara, die snikheete woestijn, gelegen. Toch temperde een zachte bries, welke de zeewind van den Atlantischen Oceaan toevoerde, dat klimaat eenigermate en belette, dat het er onverdragelijk heet werd.
Het meerendeel der passagiers van de Shannon was dan ook op het dek gebleven, om, tegelijk met de frischheid van het windje, de doordringende geuren te genieten, welke het uit de oever-bosschen tot hen overbracht. De schuin neerschietende stralen van de dagvorstin konden hen onder het afdak der uitgespannen zonnetenten, die door de luchtverplaatsing, door de snelheid der boot teweeggebracht, als punka’s heen en weer bewogen werden, niet bereiken.
Texar had met vijf of zes zijner makkers, die met hem aan boord gekomen waren, goedgevonden naar de »dining-room” te gaan, die in het benedenschip gelegen was. Daar bevochtigden zij hunne keelen, die aan de sterke dranken der Amerikaansche bar’s gewoon geraakt waren, met boordevolle glazen gin, bitter en Bourbonwhiskey. Het waren, om kort te gaan, ruwe kerels, die in hun uiterlijk niets voornaams vertoonden, meer met lederen dan met lakensche kleeding gekleed waren, uiterst onbeschaafd en onbehouwen in hunne uitdrukking en dan ook eerder moesten geacht worden tot de oudere dan wel tot de Floridasche steden te behooren.
Texar scheen eenig recht van meerderheid op hen uit te oefenen, hetgeen waarschijnlijk zijn oorsprong zoowel in de geestkracht van zijn karakter als in de belangrijkheid van zijn maatschappelijken toestand of van zijn vermogen had. Toen dan ook Texar den mond niet opende, bewaarden zijn volgelingen allen een stipt stilzwijgen en benuttigden de gelegenheid om den tijd, dien zij niet met praten doorbrachten, aan drinken te besteden.
Eindelijk ontviel evenwel aan Texar, die met verstrooiden blik [7]een der dagbladen ingezien had, welke op de tafels der dining-room ter lezing lagen:
»Dat alles is oude kost!”
»Nogal begrijpelijk,” antwoordde een zijner makkers.
»Hoe zoo?”
»Gij hebt eene courant in de hand, welke drie dagen oud is.”
»En in drie dagen gebeurt zooveel,” viel een ander van het gezelschap in.
»Vooral sedert hier in de buurt gevochten wordt,” vulde een ander aan.
»Hoe staat het met den oorlog?” vroeg Texar.
»Wat ons meer in het bijzonder betreft, Texar, ziehier de staat van zaken: het federalistisch gouvernement zou zich, zooals algemeen beweerd wordt, onledig houden met het uitrusten van eene expeditie naar Florida. Het gevolg daarvan is, dat wij ieder oogenblik een vijandelijken inval vanwege de Noordelijken te verwachten hebben.”
»Is dat zeker?”
»Och, kom...” wilde er een tusschenbeide brengen.
»Dat kan ik niet zeggen,” ging de berichtgever voort; »maar het gerucht er van heeft te Savannah geloopen, en ik heb het ook te Sint-Augustijn hooren bevestigen.”
»Welnu, laat die federalisten maar komen, nu zij met aanmatiging verkondigen, dat zij ons onderwerpen willen!” riep Texar uit, terwijl hij met de vuist zoo op de tafel sloeg, dat flesschen en glazen rinkelend opsprongen. »Ja, laat ze maar komen! Zij zullen dan ontwaren, of de slaven-eigenaars van Florida genegen bevonden zullen worden, om zich door die abolitionnistische dieven te laten uitschudden en bestelen!”
Dat antwoord zou eene tweeledige inlichting verschaft hebben aan hen, die niet op de hoogte waren der gebeurtenissen, waarvan Noord-Amerika op dat tijdstip het tooneel was. Namelijk, vooreerst dat de secessie of afscheidingsoorlog, die feitelijk verklaard was door het kanonschot hetwelk op den 11den April 1861 op het fort Sumter gelost werd, toen in zijn hevigst tijdperk was; want hij strekte zich toen bijna tot aan de uiterste grenzen der Zuidelijke Staten uit; en eindelijk dat Texar aanhanger van het stelsel van den slavenhandel was en gemeene zaak maakte met de overgroote meerderheid van de bevolking der slavendistrikten.
En juist bevonden zich dien dag aan boord van de Shannon verscheidene vertegenwoordigers van de beide partijen in elkanders tegenwoordigheid.
De inscheping geschiedde toen met een zekere haast. (Bladz. 4).
Was eene vrouw op het punt die trap af te dalen. (Bladz. 10).
Aan den eenen kant: Noordelijken, anti-slavenhouders, abolitionnisten of federalisten, zooals zij gedurende dien oorlog gewoonlijk [10]genoemd werden; aan den anderen kant: Zuidelijken, slavenhouders, slavenhalers, secessionnisten of geconfedereerden.
Texar en zijne tochtgenooten stonden een uur later, nadat zij meer dan voldoende hunnen dorst gelescht hadden, van hunne zitplaatsen op, om zich naar het bovendek der Shannon te begeven.
Men was reeds de Trent-kreek en de Zes-Mijlen-kreek voorbijgestoomd. De eerste dier haftvormingen verleende toegang aan het water tot aan de grens van een dicht cypressenbosch; de andere tot het uitgestrekte moeras, de Zes-Mijlen-kreek genaamd, welker naam den omvang dier moerassige oppervlakte aangeeft.
De stoomboot stevende toen tusschen twee oevers, overdekt met prachtige bosschen van Virginische tulpenboomen, van magnolia’s, van pijnboomen, van cypressen, van altijd groenende eikenboomen, van Adams-naaldboomen en van vele andere, die zich even prachtig voordeden en welker stammen te midden van verwilderde azalea-struiken en van onuitwarbare slingerplanten niet te bespeuren waren. Soms bij het voorbijstevenen van de kreek-mondingen, waardoor de water-toevoer naar de moerasachtige vlakten van de graafschappen Sint Jan en Duval plaats heeft, werd eene sterke muskuslucht, die den dampkring als het ware verontreinigde, ontwaard. Die doordringende geur was niet afkomstig van sommige boomen of struiken, welker uitwasemingen in dit luchtgestel zoo onaangenaam scherp kunnen zijn, maar wel van de alligators, die bij het luidruchtig voorbijstevenen van het stoomschip in allerijl eene toevlucht zochten te midden der lange biezen en andere grasgewassen, welke de boorden van de rivier overdekten.
Wijders ontwaarde men velerlei soorten van vogels, zooals bonte spechten, jacamars, reigers, roerdompen, duiven met witte koppen, orpheeën, spotvogels en meer anderen met uiteenloopend gevederte. Daaronder was voornamelijk de kat-vogel, die met zijne buiksprekersstem alle mogelijke geluiden, die hij waarnam, nabootst, zelfs die van den kraaghaan, welke een gekraai uitstoot met metaalachtigen klank, schetterend als het getoet eener trompet en wat op een afstand van vier of vijf mijlen vernomen wordt.
Toen Texar de laatste trede van de kajuitstrap opgestegen was om op het dek op een vouwstoeltje plaats te nemen, was eene vrouw op het punt om die trap af te dalen, welke ook naar het salon der boot voerde. Zij trad haastig terug, toen zij zich tegenover dien man geplaatst zag. Dat was eene mestische vrouw, die bij de familie Burbank in dienst was. Haar eerste gebaar was dat van een niet te onderdrukken walging, toen zij zich plotseling in tegenwoordigheid van dien aartsvijand van haren meester bevond. Zonder zich te bekreunen over den giftigen blik, dien Texar haar toewierp, [11]sprong zij op zijde. Hij trok de schouders verachtelijk op en keerde zich tot zijne makkers.
»Ja, dat is Zermah,” riep hij uit, »een der slaven van dien James Burbank, die er op snoeft geen aanhanger van de slavernij te zijn!”
Zermah antwoordde niet.
Zoodra de toegang tot de kajuitstrap vrij was, daalde zij naar het salon van de Shannon af, zonder het minste gewicht aan die gesproken woorden te hechten.
Texar van zijn kant begaf zich naar het voorschip van de stoomboot, zette zich daar neder, stak eene sigaar aan en scheen zich, zonder verder eenige aandacht aan zijne tochtgenooten, die hem gevolgd hadden, te schenken, geheel en al te verdiepen in de nauwgezette waarneming van den linkeroever der Sint John, die daar de grens van het graafschap Putnam uitmaakte.
Middelerwijl ging ook het gesprek op het achterschip van de Shannon zijn gang.
Natuurlijk was ook daar de oorlog het onderwerp van het gesprek.
Nadat Zermah zich naar het salon begeven had, was master James Burbank alleen gebleven met de twee vrienden, die hem naar Sint Augustijn vergezeld hadden. De een was zijn zwager, de heer Edward Carrol, de andere was een Floridiaan, die te Jacksonville woonde en master Walter Stannard heette. Ook zij spraken met eene zekere opgewondenheid over den bloedigen strijd, waarvan de uitslag eene quaestie van leven of dood voor de Vereenigde Staten van Noord-Amerika was. Maar zooals men wel uit het vervolg van dit verhaal zal ontwaren, oordeelde James Burbank, met het oog op de mogelijke gevolgen, geheel anders dan Texar over dien oorlog.
»Ik heb haast,” zei hij, »om te Camdless Bay terug te zijn.”
»Dat wil ik wel gelooven,” antwoordde Walter Stannard.
»Wij zijn twee dagen geleden vertrokken,” ging master Burbank voort. »Wellicht zijn tijdingen van den oorlog ingekomen.”
»Dat kan wel.”
»Misschien zijn Dupont en Sherman reeds meester van Port Royal en in het bezit van de eilanden van Zuidelijk Carolina.”
»In ieder geval kan dat niet lang uitblijven,” betuigde Edward Carrol, »en het zou mij wel verwonderen, wanneer de president Lincoln er niet toe overging om den oorlog naar Florida over te brengen.”
»Waarlijk, het zal niet te vroeg zijn!” hernam James Burbank. »Ja! het is meer dan tijd om den wil van de Unie aan al die Zuidelijken van Georgië en Florida, die meenen, dat hunne Staten door den grooten afstand onbereikbaar zijn, te beteekenen. Gij ziet tot welken graad van onbeschoftheid die straffeloosheid kerels van het gehalte van Texar kan vervoeren. Hij gevoelt, dat hij ondersteund wordt [12]door de slavenhouders der streek, en hij hitst hen op tegen ons mannen van het Noorden, welker toestand al moeielijker en moeielijker wordt en de wisselingen van den oorlog in hooge mate ondervinden!”
»Gij hebt gelijk, master James,” hernam Edward Carrol, »het is noodig dat Florida zoo spoedig mogelijk onder de autoriteit van het wettig gezag te Washington terugkeere!”
»Ja, dat is noodig!” bevestigde Walter Stannard met nadruk.
»Ik ben dan ook ongeduldig,” ging Edward Carrol voort, »om het federalistische leger te zien opdagen, om er de wet te komen stellen, anders zullen wij verplicht zijn onze plantages te verlaten.”
»Volgens mij, waarde Burbank,” antwoordde Walter Stannard, »kan dat nog slechts eene quaestie van eenige dagen zijn. Voorgisteren, toen ik Jacksonville verliet, begonnen de gemoederen zich te verontrusten over de plannen, die aan den Commodore Dupont toegeschreven worden, namelijk om de bank der Sint John te overschrijden. En dat heeft aanleiding gegeven tot het uiten van bedreigingen jegens hen, die andere denkbeelden toegedaan zijn dan zij, die aanhangers der slavernij zijn. Ik vrees...”
»Vreest gij?... Maar, wat?”
»Ik vrees, dat door een oproer de autoriteiten der stad zullen verjaagd worden en dat het bestuur in handen zal vallen van kerels van de ergste soort.”
»Dat zou mij niets verwonderen,” antwoordde master James Burbank. »Wij moeten er dan ook op bedacht zijn, dat wij bij het naderen van het federalistische leger ernstige, ja kwade dagen zullen te doorworstelen hebben.”
»Zullen die niet te vermijden zijn?”
»Neen, dat is volgens mij onmogelijk!”
»Die gedachte is toch ontmoedigend,” sprak Walter Stannard. »Zoowel te Jacksonville als op andere punten van Florida, bevinden zich verscheidene edele kolonisten, die eenstemmig met ons over het vraagstuk van de slavernij denken. Zij zijn evenwel te weinig talrijk, om zich tegen de buitensporigheden der secessionnisten te kunnen verzetten. Voor onze veiligheid mogen wij slechts op de aankomst van het federalistisch leger rekenen, waarbij gerust de wensch mag gevoegd worden dat, wanneer tot militaire interventie besloten is, zij zoo spoedig mogelijk uitgevoerd worde.”
»Ja, waarlijk,” antwoordde master James Burbank, »ik deel hetzelfde gevoelen, en met u uit ik den wensch: dat zij komen! dat zij spoedig mogen komen, master, om ons van dat slechte gespuis te verlossen!”
Men zal weldra zien, of die mannen van het noorden, welker familie- of vermogen-belangen hen noodzaakten, wilden zij te midden [13]eener slavengezinde bevolking kunnen leven, zich naar de zeden van het land te schikken, redenen hadden om zoo te spreken, redenen hadden om alles te duchten.
Alles wat James Burbank en zijne vrienden van den oorlog dachten, was zuiver waar. Het federalistisch gouvernement bereidde eene expeditie voor, die de onderwerping van Florida in opdracht zoude hebben. Het gold niet zoozeer zich van dien Staat meester te maken of hem door de militaire macht te doen bezetten, dan wel om alle toegangen tot dat gewest te sluiten voor de smokkelaars, welker handwerk daarin voornamelijk bestond om de maritieme blokkade te verbreken, zoowel om de binnenlandsche producten uit te voeren, als om wapenen en munitie in te voeren.
De Shannon waagde zich er dan ook niet meer aan, om de zuidelijke kusten van Georgië, die in de macht der troepen van de Noordelijken waren, aan te doen. Het vaartuig ging uit voorzichtigheid niet verder dan de grens, dat wil zeggen weinig buiten de riviermonding van de Sint John, tot bij de noordelijke punt van het eiland Amalia, tot bij de havenplaats Fernandina, alwaar de spoorwegbaan van Cedar Keys een aanvang neemt en het Floridasche schiereiland in schuine richting doorsnijdt, om bij de golf van Mexico te eindigen. Wanneer de Shannon verder dan het eiland Amalia en de rio Sint Mary gestevend ware, zou zij gevaar geloopen hebben, door de schepen genomen te worden van het federalistische smaldeel, hetwelk dat gedeelte van het kustland onverpoosd bewaakte.
Uit het medegedeelde volgt derhalve, dat de passagiers der stoomboot voornamelijk uit Floridianen bestonden, die door hunne zaken niet genoodzaakt werden zich buiten de grenzen van Florida te begeven. Allen waren inwoners van de steden, dorpen en gehuchten, welke op de oevers van de Sint John verrezen of op de oevers van hare bijrivieren. Voor het meerendeel behoorden zij te huis hetzij te Sint Augustijn, hetzij te Jacksonville. Bij die verschillende plaatsen konden zij op de landhoofden ontschepen, die bij de aanlegplaatsen opgericht waren, of konden zich van die houten staketsels bedienen, van die »piers”, welke volgens Engelsch model gebouwd waren, en de ontschepingsvaartuigen der rivier noodeloos maakten.
Een der passagiers van de stoomboot zou haar evenwel middenstrooms verlaten. Zijn voornemen was het vaartuig te verlaten, zonder te wachten, totdat het een der voorschriftmatige aanlegplaatsen zou aangedaan hebben. Hij wilde ontschepen op een gedeelte van den oever, alwaar geen dorp, geen gehucht, zelfs geen enkele alleenstaande woning, zelfs geen jagers- of visschershut in het gezicht was. [14]
Die passagier was Texar.
Tegen zes uren in den avond liet de Shannon drie scherpe stooten van hare stoomfluit vernemen. Hare raderen werden bijna onmiddellijk daarop gestopt, terwijl het vaartuig zich met den stroom liet mededrijven, die op dit gedeelte van de rivier volstrekt niet snel is.
Het bevond zich toen dwars van de Zwarte Kreek.
Die kreek is zeer diep in den linkeroever van de Sint John ingesneden, terwijl een kleine rio, welke geen naam draagt, maar den voet van het fort Steilman bespoelt, er in uitwatert. Deze rivierarm vormt de grensscheiding tusschen de graafschappen Putnam en Duval. Hare smalle monding wordt geheel en al bedekt door een gewelf van zware takken, welker loof zich als een dicht netwerk ineenstrengelt. Die sombere lagune is als het ware geheel en al onbekend aan de lieden van de omstreken. Niemand heeft ooit gepoogd daarin door te dringen, en niemand wist derhalve, dat zij tot verblijfplaats strekte aan dien Texar. Die onbekendheid werd veroorzaakt, doordat de oever van de Sint John bij de monding der Zwarte Kreek geene opening vertoont, zoodat hij zich als onafgebroken voordoet.
Bij zoo’n staat van zaken, moest men dan ook uiterst bekend met het vaarwater van die donkere kreek zijn, om er zich bij het vallen van den nacht, die in deze gewesten zeer spoedig intreedt, met eene sloep in te wagen.
Op het eerste schrille gefluit van de Shannon was dadelijk een kreet, die tot drie malen toe herhaald werd, tot antwoord gegeven. Daarop werd men eerst het flikkerend licht van een vuur tusschen de biezen van den oever gewaar, hetwelk evenwel spoedig in beweging geraakte.
Dat was het bewijs dat eene sloep vooruitstevende, om bij de boot aan te leggen.
Toen dat vaartuig dichterbij gekomen was, bemerkte men dat het slechts een »squif” was, een kleine notendop van boomschors vervaardigd, die door een enkele pagaai voortbewogen en bestuurd werd. Het vaartuigje naderde snel en weldra was het nog slechts op eene halve kabellengte van de Shannon verwijderd.
Texar naderde toen de valreepsopening in de verschansing van het voorschip, en van zijn hand een soort scheepsroeper makende:
»Aoh!” praaide hij.
»Aoh!” kreeg hij tot antwoord terug.
»Ben jij het, Squambô?”
»Ja, meester!”
»Leg aan boord!”
De squif schoot langs zijde. Bij het schijnsel van de seinlantaarn, [15]welke aan den voorsteven vastgehecht was, kon men den man zien die het vaartuigje stuurde. Het was een Indiaan met verward zwart haar, die tot aan het middel naakt was. Het was, te oordeelen naar den romp, die daar onder de lichtstralen van de seinlantaarn zichtbaar was, een stevige pootige vent.
Texar keerde zich in dit oogenblik tot zijne makkers en drukte hen de hand, terwijl hij hen een beteekenisvol »tot weerziens” toeriep. Daarna daalde hij, na nog een dreigenden blik naar de zijde van master Burbank geworpen te hebben, de valreeptrap af, welke achter de kast van het bakboordrad geplaatst was en vervoegde zich bij den Indiaan Squambô.
Na weinige omwentelingen harer raderen, had de stoomboot zich van de squif verwijderd, en niemand aan boord kon gissen, dat het lichte vaartuigje eene toevlucht zou gaan zoeken onder het donkere loof van den oever.
»Een schurk minder aan boord!” zei toen Edward Carrol, zonder er zich in het minst om te bekreunen, of hij door de makkers van Texar gehoord werd.
»Ja,” antwoordde James Burbank, »een schurk, die tevens een gevaarlijk boosdoener is.”
Zijne reisgenooten keken hem vragend aan.
»Dienaangaande bestaat bij mij niet de geringste twijfel, hoewel de ellendeling er altijd in geslaagd is, zich door inderdaad onverklaarbare alibi’s uit den pekel te redden.”
»In ieder geval,” zei master Walter Stannard, »wanneer dezen nacht eene misdaad in de omstreken van Jacksonville bedreven wordt, dan zal men hem niet kunnen beschuldigen, niet waar? daar hij de Shannon verlaten heeft!”
»Ik wil er geen eed op doen, dat hij onschuldig zoude zijn!” antwoordde master James Burbank. »Wanneer men mij verzekerde, dat men hem op dit oogenblik, waarin wij te zamen spreken, heeft zien stelen en moorden op vijftig mijlen hiervandaan, bij voorbeeld in het noorden van Florida, zou ik waarachtig niet verwonderd zijn.”
»Dat is sterk!” riepen eenige der omstanders.
»Ik moet er bijvoegen,” ging James Burbank voort, »dat, wanneer hij er in slaagde het bewijs te leveren, dat hij niet de bedrijver der misdaad was, mij dat, na alles wat met hem gebeurd is, evenmin zoude verwonderen. Maar wij doen dien kerel te veel eer aan, door ons zoolang met hem bezig te houden.”
»Dat is waar.”
»Keert gij naar Jacksonville terug?”
»Dezen zelfden avond.”
»Wacht uwe dochter u?” [16]
»Ja, en ik ben inderdaad ongeduldig om bij haar te zijn.”
»Dat begrijp ik,” antwoordde James Burbank. »Maar tegen wanneer denkt gij bij ons te Camdless Bay te komen?”
»Over eenige dagen.”
»Kom zoo gauw als gij zult kunnen, waarde Stannard.”
»Dat zal ik voorzeker doen, master James Burbank.”
»Gij weet, wij staan aan den vooravond van zeer ernstige gebeurtenissen, die bij de nadering der federalistische troepen nog ernstiger zullen worden. Ik vraag mij dan ook vol bezorgdheid af, of uwe dochter Alice en gij niet beter in veiligheid bij ons in onze woning te Castle-House zoudt zijn, dan te midden van die stad, alwaar de Zuidelijken in staat geacht kunnen worden tot de ergste uitspattingen over te slaan.”
»Mooi gezegd; maar, waarde Burbank, gij vergeet dat ik zelf een Zuidelijke ben.”
»Ongetwijfeld zijt gij dat, Stannard, maar gij denkt en handelt, alsof gij een Noordelijke waart!”
»Ik zal uwe woorden in gezette overweging nemen, master Burbank. Eene dadelijke beslissing kan ik evenwel niet nemen.”
Een uur later stevende de Shannon onder den aandrang der eb, die al sneller en sneller doorstond, het kleine gehucht Manderijn, hetwelk op een kleinen steeds groenen heuvel gelegen was, voorbij. Ongeveer vijf of zes mijlen lager hield het stoomschip bij den rechter-oever der rivier stil.
Daar was eene inschepings-kade aangelegd, waaraan de schepen vastmeeren konden, om zoo op de gemakkelijkste wijze te kunnen lossen en laden. Iets meer bovenstrooms was een bevallige pier van hout gebouwd, die in de buiging van twee gebogen ijzeren stangen door middel van twee metalen kabels opgehangen was.
Dit was de ontschepingsplaats van Camdless Bay.
Aan het uiteinde van de pier stonden twee zwarten te wachten. Zij waren van brandende lantaarns voorzien, want de nacht was zeer donker.
James Burbank nam afscheid van master Walter Stannard, en besteeg, gevolgd door Edward Carrol, de pier.
Achter hem kwam de mestische vrouw Zermah, die reeds van uit de verte eene fijne kinderstem beantwoordde:
»Daar ben ik, Dy!... Daar ben ik!”
»Waarlijk?” riep het kind.
»Ja, waarlijk!” antwoordde Zermah.
»En is papa er ook?”
»Ja, papa is er ook!”
De lantaarns verwijderden zich en de Shannon stoomde verder en stak de rivier naar den linker-oever over. Drie mijlen voorbij [17]Camdless Bay, maar bij den anderen oever der rivier, stopte zij bij het landhoofd van Jacksonville, om daar het meerendeel harer passagiers te ontschepen.
Daar stapte ook Walter Stannard, tegelijkertijd met drie of vier van die lieden, welke Texar, die anderhalf uur vroeger, toen de Indiaan Squambô hem met zijne squif van boord afhaalde, verlaten had, aan wal. Toen bleef er hoogstens nog een dozijn reizigers aan boord van de stoomboot over. Een gedeelte daarvan had tot bestemmingsplaats een klein gehucht, Pablo genaamd, hetwelk bij den vuurtoren verrezen was, die bij de mondingen der Sint John opgericht was. Een ander gedeelte zoude zich naar het eiland Talbot begeven, hetwelk in volle zee, dwars van de bedoelde mondingen gelegen is. Een ander gedeelte eindelijk zou de reis tot de havenplaats Fernandina voortzetten.
De Shannon ging dus voort met de wateren van den stroom met hare schepraderen te zweepen. Een uur later was zij zonder ongevallen over de bank gestoomd en weldra bij de bocht van de Trout-Kreek, alwaar de Sint John hare reeds sterk bewogen wateren in de deininggolven van den Atlantischen Oceaan stort, verdwenen. [18]
Camdless Bay, zoo heette de plantage, welke aan master James Burbank toebehoorde.
Daar woonde die rijke planter met zijne geheele familie. De naam Camdless was ontleend aan den naam eener kreek of inham van de Sint John, welker monding iets boven Jacksonville, maar op den tegenovergestelden oever der rivier gelegen was. Ten gevolge van die nabijheid kon men zeer gemakkelijk met de Floridasche hoofdplaats gemeenschap onderhouden.
Een goede zeilsloep, eene flinke noorder- of zuiderbries, het voordeel van de eb bij het heenvaren of van den vloed bij het terugkomen, ziet, met al die gegevens was er niet meer dan één uur noodig om de drie mijlen af te leggen, die Camdless-Bay van genoemde hoofdplaats scheiden.
James Burbank bezat daar een der fraaiste eigendommen van den geheelen Staat. Hij was rijk, zoowel uit zich zelven als vanwege zijne verwantschap. Zijn vermogen bestond daarenboven ook nog in uitgestrekte bezittingen en landerijen, gelegen in den Staat New-Jersey, welke aan den Staat New-York grenst.
De plaats, op den rechteroever van de Sint John, was zeer gelukkig gekozen, om er eene onderneming van zeer groote waarde te stichten. Aan de uiterst voordeelige gesteldheid van den bodem, door de natuur in het leven geroepen, had de hand des menschen niets te veranderen of te verbeteren gehad. Dat terrein was uit zich zelf geschikt voor de meest uiteenloopende behoeften eener uitgestrekte onderneming.
De plantage van Camdless-Bay werd door een ijverig en kundig man, in de volle kracht des levens, bestuurd. Hij werd in zijne taak ter zijde gestaan door een talrijk en ontwikkeld personeel. Het geld, om de onderneming te drijven en in de behoeften van werkkapitaal te voorzien, ontbrak niet. Geen wonder dus bij al die [19]elementen van slagen, dat de onderneming in bloeienden staat verkeerde.
Zij had een omvang van twaalf mijlen en besloeg eene oppervlakte van vierduizend Amerikaansche bunders, gelijkstaande met drieduizend hectaren. Ja, er bestonden grootere ondernemingen in de Zuidelijke Staten der Unie, maar eene beter bestuurde voorzeker niet. Het woonhuis, de verblijven voor de bedienden, de stallen, zoowel voor de paarden als voor het overige vee, de woningen voor de slaven, de pakhuizen, bestemd tot opberging der producten, de magazijnen, de gebouwen benoodigd voor de exploitatie, de keeten voor de manipulatie, de werkplaatsen, de machinekamer, de railways, die van den omtrek van het landgoed naar de kleine havenplaats uitstraalden, de karrenwegen,—dat alles was uit een practisch oogpunt bewonderenswaardig gebouwd en aangelegd.
Met een enkelen oogopslag zag men, dat een Amerikaan van het Noorden die werken uitgedacht, overwogen en uitgevoerd had. Slechts de voornaamste etablissementen van Virginia of van Noord- of Zuid-Carolina hadden met de onderneming te Camdless-Bay kunnen wedijveren.
Daarenboven, de bodem van de plantage bevatte ”high hummocks” of hooge terreinen, die zich bijzonder voor het telen van granen eigenden, ”low hummocks” of lage terreinen, die meer in het bijzonder voor de koffie- en cacao-cultuur geschikt waren, en ”marshes” of eene soort van gezouten savanen of vlakten, waar de rijst en het suikerriet zeer voordeelig gedijen.1
Zooals men weet, zijn de katoensoorten van Georgië en Florida de meest gewilde op de stapelmarkten van dat product in Europa en in Amerika. Dat hebben zij te danken aan de lengte en het zijdeachtige van hunnen vezel. De katoenvelden, met hunne regelmatig in rijen en op bepaalde afstanden geplante struiken, welker loof van eene zachtgroene kleur is en welker gele bloemen eene maluwachtige tint verraden, stelden dan ook een der voornaamste inkomsten van de onderneming daar.
Tegen het tijdstip van den oogst, overdekten die velden, welke ieder eene oppervlakte van een paar bunders hadden, zich met hutten, waarin dan de slaven met vrouwen en kinderen woonden, wien het binnenbrengen van het product opgedragen was.
Die arbeid bestond vooreerst in het plukken der zaaddoozen, om dezen daarna te ontdoen van haren wolligen inhoud. Dit laatste was [20]een zeer teedere arbeid, daar vooral de vezel niet mag verbroken worden.
De verkregen katoen werd dan eerst in de zon gedroogd, daarna door middel van getande raderen en rollen in molens gezuiverd en eindelijk onder hydraulische persen te zamen geperst, om in balen met ijzeren banden omgeven, verpakt en zoo in de magazijnen opgeschuurd te worden. Het product was dan geheel tot verzending gereed. De zeilschepen of stoomvaartuigen konden dan die katoenbalen bij de kaden van de haven van Camdless-Bay komen inladen.
Met de katoen, teelde James Burbank ook koffie en suikerriet. Hier ontwaarde men tuinen, die duizend tot twaalfhonderd koffiestruiken bevatten, die vijftien tot twintig voet hoogte bereikten. Hun bloesem heeft wel iets van de Spaansche jasmijn, maar hun geur is zachter en oneindig fijner. Hunne vruchten of beter bessen, die wel ietwat op kleine kersen gelijken, zijn in rijpen toestand donkerrood van kleur en bevatten de beide zaden of welbekende boonen, met de platte zijden tegen elkander gedrukt. Die bessen behoeven slechts gedroogd, daarna van de roode en vervolgens van de hoornschil ontdaan te worden, waarna de boonen in zakken verpakt worden en zoo ter verzending gereed zijn. Elders zag men uitgestrekte velden, die met moerassen konden vergeleken worden, welke met duizenden en duizenden van die rietstengels overdekt waren, welke van negen tot achttien voeten hoog worden en welker bloempluimen zich onder den invloed van den wind als de vederbossen van een op marsch zijnd cavalerie-korps bewegen. Dat suikerriet was het voorwerp van bijzondere zorg te Camdless-Bay; want de geoogste stengels leverden de suiker onder den vorm van eene vloeistof, welke in de raffinaderijen, die in de Zuidelijke Staten groote vorderingen gemaakt hebben, tot de meest volmaakte geraffineerde suiker herschapen werd. Als bijproducten werden stroopsoorten gewonnen, die tot het vervaardigen van tafia, of van rum, of van rietwijn gebezigd werden. Eene andere likeur werd verkregen door het suikervocht te vermengen met het sap van ananassen of oranjeappels.
Hoewel die koffie-teelt en die suikerfabricatie, bij den katoen-aanplant vergeleken, slechts eene tweede plaats innamen, zoo leverden zij toch belangrijke inkomsten op.
Verder bestonden nog op de onderneming te Camdless-Bay eenige bunders, beplant met cacaoboomen, anderen beplant met Turksche tarwe, met jamswortelen, met pataten, met indisch koren, met tabak; terwijl eene vrij aanzienlijke uitgestrektheid aan de rijstteelt afgestaan was. Dit alles bij elkander leverde ook nog een belangrijk contingent aan de inkomsten van James Burbank.
Maar eene andere exploitatie geschiedde naast de opgenoemde [21]die niet minder winsten afwierp dan de katoen-teelt. Dat was de ontginning van de onuitputtelijke wouden, waarmede het grootste gedeelte van de oppervlakte der plantage overdekt was. Zonder te gewagen van de opbrengst der kaneelboomen, peperstruiken, oranjeboomen, citroenboomen, olijfboomen, vijgeboomen, mangaboomen, broodboomen, zonder ook te spreken van de opbrengst van de Europeesche vruchtboomen, die in Florida uitstekend gedijen, wenschen wij hier meer de aandacht te vestigen op de houtsoorten, die in de wouden voortkwamen en geregeld uitgekapt werden. Welk een rijkdom aan campèchehout, aan gazuma’s, aan Mexicaansche olmen, welke thans voor zoo verschillende zaken gebezigd worden, aan baobab’s, aan koraalhout met zijn bloedroode takken en bloemen, aan altijd groenende eiken, aan pijnboomen der zuidelijke streken, die zoo geschikt zijn zoowel voor timmerwerk als voor scheepsmasten en ra’s, aan pavieren, eene soort van geelbloeiende kastanjeboom, aan zwarte notenboomen, aan pachirieren, welker zaaddoozen de zonnewarmte doet openbarsten met een ratelend geluid, alsof vuurpijlen uit elkander springen, aan zonneschermvormige pijnboomen, aan tulpboomen, aan dennensoorten, aan ceders, maar vooral aan cypressen, eene boomsoort, die zoo talrijk op het Floridasche schiereiland voorkomt, dat zij er bosschen vormt, die eene lengte van zestig tot honderd mijlen bereiken.
James Burbank had verscheidene belangrijke houtzagerijen op verschillende punten van zijne onderneming moeten oprichten. Afdammingen, opgeworpen in verscheidene beken, welke schatplichtig aan de Sint John zijn, hadden haren kalmen loop in watervallen veranderd, en die watervallen verleenden op breede schaal de noodige werkkracht om die zaagmolens in beweging te stellen, welke die boomstammen in balken, delen en planken moesten veranderen, en die jaarlijks aan honderden schepen bevrachting verschaften.
Bovendien moeten nog uitgestrekte vette weilanden vermeld worden, waarin paarden, muildieren en groote kudden runderen graasden, welker opbrengst in alle landbouwkundige benoodigdheden voorzag.
Wat het pluimgedierte betreft, hetwelk de bosschen bewoonde of in de velden en de vlakten rondhuppelde, dat behoorde tot de meest uiteenloopende soorten, en men zou zich moeielijk eene voorstelling kunnen maken van hunne voorttelingskracht daar op dat landgoed te Camdless-Bay, die evenwel in niets verschilde van die, welke door geheel Florida waargenomen werd.
Boven de bosschen zweefden arenden met witte koppen, die eene breede vlucht hadden, en wier scherpe kreet op het fanfaar-geschetter [22]eener gebarsten trompet geleek; valken van eene buitengewone wreedaardige woestheid; reusachtige roerdompen met lange bekken, scherp als bajonetten.
Tusschen de hooge biezen van den rivieroever en onder het ineengestrengeld loof der reusachtige bamboestruiken leefden rose-roode of scharlakenroode flamingo’s; geheel witte ibissen, die men zou meenen, dat van het een of ander Egyptisch monument weggevlogen waren; pelikanen van buitengewone grootte, duizenden en nog eens duizenden zeezwaluwen van allerhande soort; krabbenvangers, versierd met groene kuif en kleed; vuurroode pluvieren met bruin donzigen hals en met witte stippen gevlekt; Amerikaansche goudvogels; gevlekte ijsvogels met vergulden weerschijn; eene geheele wereld van duikereendjes, waterhoenders, »widgeons,” eene soort van fluiteenden, van talinkjes, grauwe pluvieren, zonder nog te rekenen de ontelbare stormvogels, stormduikers, schaarbekken, marlpriemen, zeeraven, meeuwen en stroostaarten, die gewoonlijk door een windvlaag tot binnen de monding der Sint John gejaagd werden, waarbij dan zelfs vliegende visschen waargenomen werden, die door de lekkerbekken op hoogen prijs gesteld worden.
In de lage weilanden werden ontelbare troepjes van gewone snippen, watersnippen en rietsnippen aangetroffen, zoo ook wulpen, gemarmerde poelsnippen, sultane-kippen, met gevederte dat tegelijkertijd rood, blauw, groen, geel en wit is, »colins-ouis”, eene patrijssoort, duiven met sneeuwwitte kopjes en vuurroode pootjes.
Eindelijk had men er natuurlijk ook viervoetige dieren, waarvan wij slechts eenige eetbare soorten zullen opsommen, zooals: vliegende eekhorentjes, langgestaarte tapijnen, eene diersoort, welke het midden houdt tusschen het konijn en den haas in Europa, geheele troepen damherten; eindelijk nog raccoons of Amerikaansche waschbeeren, schildpadden, en ichneumons of spoorwezels.
Dat waren de vertegenwoordigers van het dierenrijk op dat fraaie landgoed van Camdless-Bay.
Dat daar in die weelderige natuur de vergiftige slangen niet ontbraken, zal wel niet behoeven verzekerd te worden.
Wanneer wij van de vertegenwoordigers van het dierenrijk spraken, dan was dat natuurlijk ongerekend de negers, zoowel mannelijke als vrouwelijke, die op de plantage hunne diensten te verrichten hadden. En daarin hadden wij ongelijk; wij hadden hen onder de diersoorten moeten brengen; want wat maakte die monsterachtige instelling der slavernij toch van al die menschelijke wezens anders dan dieren, die als slachtvee of als trekossen gekocht of verkocht werden? [23]
Hoe kwam het toch dat master James Burbank, die een aanhanger was der anti-slavenleerstellingen, die een Noordelijke was, die alles van de overwinning der Noordelijken verwachtte, aan de slaven zijner plantage de vrijheid nog niet gegeven had?
Zou hij aarzelen dit te doen, wanneer de omstandigheden zich daartoe gunstig voordeden? Neen voorzeker; dat niet!
En dat was nog slechts eene quaestie van weken, van dagen misschien, daar het federalistisch leger reeds eenige punten van een der aangrenzende Staten bezet had en eene expeditie naar Florida voorbereidde.
Intusschen had James Burbank toch reeds alle maatregelen te Camdless-Bay getroffen, die het lot zijner slaven konden verbeteren. Op het landgoed waren ongeveer zevenhonderd zwarten van beider geslacht aanwezig. Die lieden waren zindelijk in barakken gehuisvest, die zorgvuldig onderhouden werden. Zij waren goed en doelmatig gevoed, en het werk, dat zij te verrichten hadden, was naar den aard hunner krachten geregeld.
De hoofdbestuurder en de onderbestuurders der plantage hadden stipt bevel, om hen met rechtvaardigheid en zachtheid te behandelen. Het natuurlijk gevolg daarvan was, dat de verschillende diensten veel beter uitgevoerd werden dan elders het geval was, hoewel de lijfstraffen sedert lang te Camdless-Bay buiten werking gesteld waren.
Deze opvatting van toestanden stelde eene scherpe tegenstelling daar met hetgeen op de andere Floridasche plantages geschiedde, en, zooals wel te begrijpen is, werd die opvatting niet dan met leede oogen door de buren van James Burbank aangezien. Daaruit ontstond—zooals men wel uit het vervolg van dit verhaal zien zal—een zeer gespannen toestand, vooral in het tegenwoordige tijdperk, waarin de slavenquaestie door de wapens zoude worden beslecht.
Het talrijke personeel van de plantage was in gezonde en goed ingerichte hutten gehuisvest.
Bij vijftigtallen gegroepeerd, vormden die hutten een tiental gehuchten, die ook wel barakken genoemd werden en langs de oevers van stroomend water opgericht waren.
Daar leefden die zwarten met hunne vrouwen en kinderen. Ieder gezin werd zooveel mogelijk bij dezelfde velden, bij dezelfde boschperceelen of bij dezelfde werkinrichting ten arbeid gesteld, zoodanig dat de leden van dat gezin niet gedurende de werkuren van elkander verspreid waren.
De squif schoot langs zijde. (Bladz. 15).
Aan het uiteinde van de pier stonden twee zwarten te wachten. (Bladz. 16.)
Een onderbestuurder stond aan het hoofd van elk dier gehuchten en was er in waarheid de hoofdman van, eigenlijk de burgemeester van die kleine gemeente, welke aan de hoofdplaats van het kanton [26]onderhoorig was. Die hoofdplaats was het privaat-domein van Camdless-Bay, hetwelk door eene omheining van hooge palissaden omgeven was. Die palissaden, welke van zware boomstammen vervaardigd waren, die zorgvuldig tegen elkander gevoegd en rechtstandig geplant waren, stonden halfverscholen onder het loof van den weelderigen Floridaschen plantengroei.
Te midden van dat afgesloten terrein verhief zich de woning van de familie Burbank.
Die woning, die het midden hield tusschen een heerenhuis en een kasteel, had den naam van Castle-House ontvangen en verdiende dien ten volle.
Camdless-Bay behoorde sedert vele jaren aan de voorouders van James Burbank.
In een vroeger tijdvak, toen de verwoestende invallen der Indianen te duchten waren, hadden de grondbezitters hun woonhuis moeten versterken. Het was nog zoo heel lang niet geleden, dat generaal Jessup Florida tegen de Seminolen te verdedigen had. Gedurende een lang tijdperk hadden de kolonisten vreeselijk vanwege die stroopers te lijden gehad. Niet alleen stonden zij aan ontvreemding en aan diefstallen bloot, maar veelvuldige moorden werden toen in hunne woningen gepleegd, die daarna in brand gestoken werden.
Zelfs de steden werden meermalen overvallen en met plundering bedreigd.
Op vele plaatsen worden nog bouwvallen aangetroffen als onwraakbare bewijzen van de wreedaardige en bandelooze handelwijze van die bloeddorstige Indianen. Op een kleinen afstand van Camdless-Bay, op nog geen vijftig mijlen, in de nabijheid van het gehucht Manderijn, wijst men den reiziger nog het »bloedige huis” aan, waarin een kolonist, master Motle genaamd, met zijne vrouw en zijne drie nog jeugdige dochters door die bandieten gescalpeerd en daarna op de meest wreedaardige wijze vermoord waren.
Maar thans was de uitroeiingsoorlog tusschen de blanke en de roode menschen geëindigd. De Seminolen waren ten lange laatste afdoende overwonnen geworden en hadden eene toevlucht moeten zoeken in de dichte bosschen aan gene zijde van de Mississippi. Men verneemt tegenwoordig niets meer van hen. Slechts eenige hunner benden, die aan de algemeene slachting zijn ontkomen, zwerven nog in de moerasachtige streken van Zuid-Florida rond. Het land heeft dus niets meer van die woeste, wreede inboorlingen te duchten.
Maar men begrijpt, dat de woningen der kolonisten in dat tijdperk zoodanige ingericht werden, dat zij tegen een plotselingen aanval der Indianen genoegzame veiligheid aanboden, ja zelfs in staat waren een beleg te doorstaan, in afwachting van de vrijwilligersbataljons, [27]die in de naburige steden en dorpen bij zulke gelegenheden werden opgeroepen.
En zoo was het ook met het kasteel van Castle-House geschied.
Castle-House was op eene geringe terreinverheffing, te midden van een afgezonderd park, hetwelk eene oppervlakte van ruim drie bunders besloeg, gebouwd. Dat park rondde zich op een afstand van een paar honderd yards van den oever der Sint John-rivier af. Een vrij diepe gracht omgaf dat park, terwijl eene hooge omheining van stevige palissaden dat verdedigingsstelsel vervolledigde. Een bruggetje over de singelgracht was de eenige toegang tot die stelling. Achter het kasteel overdekten verscheidene fraaie boomgroepen de hellingen van den heuvel, waarop het verrees, en vormden een prachtigen steeds groenen gezichteinder. Een frissche laan van bamboestruiken, die hunne fijne topeinden hoog in de lucht in ogiefvormige figuren kruisten, vormde een lang gewelf, dat zich van de ontschepingsplek bij de kleine havenkom van Camdless-Bay tot bij de eerste grasperken uitstrekte.
Binnen de omheining was de geheele ruimte tusschen de boomen door steeds groene graszoden ingenomen, waarin breede wandellanen en paden gesneden waren, die door witgeverfde staketsels omzoomd waren en op een met wit zand bedekt plein voor het voorfront van Castle-House te zamen liepen.
Dat kasteel, hetwelk vrij onregelmatig van constructie was, bood in het geheel van zijne bouworde zeer veel onverwachts en in zijne bijzonderheden niet minder grilligheden aan. Maar voor het geval dat de aanvallers de palissadeering van het park bemachtigd hadden, zou het in zich zelve eenig verdedigingsvermogen bezeten hebben en—wat vooral belangrijk was—een beleg van eenige uren hebben kunnen uithouden.
De vensters der benedenverdieping waren door middel van ijzeren stangen getralied. De hoofddeur, namelijk die in het voorfront, kon in waarheid eene valpoort van een vestingfront genoemd worden. Op sommige punten was op den bovenkant der gevelmuren eene soort van bastionvormige peperbussen in marmersteen naar buiten gebouwd, die de verdediging zeer vergemakkelijkten, daar zij gedoogden de aanvallers in de flank te kunnen beschieten.
Om kort te gaan, nam men alles te zaam, zijne toegangen die tot het strikt noodzakelijke beperkt waren, zijn centralen toren, die het geheel beheerschte en waarboven de sterrenvlag der Vereenigde Staten van Noord-Amerika in den wind golfde, de rijen van schietgaten, die in sommige muren gebroken waren, de schuine helling zijner muren bij hun grondvlak, zijne hoogverheven daken, zijne veelvuldige uitsteeksels, de dikte zijner muren, waarin hier en daar embrasuren aangelegd waren, dan geleek dit woonhuis meer op [28]een versterkt kasteel, dan op een buitengoed of op eene tot weelde ingerichte woning.
Zooals reeds gezegd is, was men genoodzaakt geweest die bouworde aan te nemen ter wille van de veiligheid van hen, die Castle-House ten tijde der woeste invallen van de Indianen op het grondgebied van Florida bewoonden. Er bestond zelfs een tunnel, een soort van onderaardsche gang, die onder de palissadeering en de ringgracht doorvoerde en zoo het hoofdgebouw in gemeenschap stelde met een klein haft van de Sint John-rivier, de Marinokreek genaamd. Die tunnel was bestemd om in den uitersten nood de vlucht te kunnen nemen.
Voorzeker, in den tegenwoordigen tijd waren de Seminool Indianen, die van het Floridasche schiereiland bijna geheel verjaagd waren, sedert een twintigtal jaren niet meer te duchten. Maar wist men wat de toekomst verborgen hield?
Het is waar, van den kant der Indianen dreigde geen gevaar meer; maar wie weet of het niet van den kant van landgenooten zou kunnen komen?
Stond James Burbank niet als Noordelijke geheel geïsoleerd te midden van die Zuidelijke Staten, en was hij daardoor niet blootgesteld aan alle kansen van den burgeroorlog, die tot heden zoo hardnekkig bloederig gevoerd was geworden en tot zoovele gevallen van weerwraak aan weerskanten aanleiding gegeven had?
Maar die noodzakelijkheid om op de veiligheid van Castle-House bedacht te zijn, had aan de gezellige en doelmatige inrichting van het innerlijke van het woonhuis niet geschaad. De zalen waren ruim, de vertrekken weelderig en keurig verdeeld. De familie Burbank genoot er, te midden van eene heerlijke ligging, alle gemakken, alle genoegdoeningen, welke de weelde verschaffen kan, wanneer zij bij hen, die haar bezitten, aan een waren kunstzin gepaard gaat.
Achter het kasteel strekten zich in het afgesloten park, prachtige tuinen uit tot bij de palissadeering, welker palen verdwenen onder een dek van slingerplanten, waaronder de ranken van de passiebloem en te midden waarvan duizenden colibri’s, die vliegende juweel-vogeltjes, fladderden. Geheele boschjes van oranjeboomen, olijfboomen, vijgeboomen, granaatboomen, pontederiaplanten met hare azuren bloembouquetten, geheele groepen van magnolia’s, welker kelken met hunne tint van oud ivoor de heerlijkste geuren verspreidden, geheele struiken van sabal-palmen, welker waaiervormige bladeren door de bries bewogen werden, geheele festoenen van coboca’s met hare violetkleurige bloemen, geheele boschjes van tupea’s, met groene rosetvormige bloemen, van yukka’s, welker zaaddoozen een geklikklak als van gescherpte sabels doen hooren, van rooskleurige rododendrons, van myrten en van [29]pompelmoezen, in één woord: van alle gewassen, die in eene luchtstreek voortgebracht kunnen worden, welke aan de keerkringslanden grenst, waren dan ook in die tuinen, in die perken, in die bloembedden, tot streeling zoowel van den reuk als van het oog, aanwezig.
Bij de grens van de omheining, onder het loofgewelf der cypressen en der baobabs, waren de stallen, de rijtuigloodsen, de hondenhokken, de melkinrichting en de hoenderhokken verscholen. Dank zij de ver uitgespreide takken en het dichte loof van die boomen, waardoor de dagvorstin zelfs op deze breedte niet vermocht door te dringen, hadden de huisdieren niets te lijden van de zonnehitte, terwijl daarenboven stroomend water, afgeleid uit naburige beken en riviertjes, er eene aangename en gezonde frischheid onderhield.
Zooals men ziet, was dit particulier eigendom, geheel en al ten gebruike van de bewoners van Camdless-Bay, een bewonderenswaardig geënclaveerd gedeelte van de uitgestrekte onderneming van master James Burbank. Noch het spektakel der katoenmolens, noch het geknars der houtzaagmolens, noch het gebons van de bijlslagen op de boomstammen, noch een enkel der geluiden, zoo eigen aan eene zoo belangrijke onderneming, konden zich aan de binnenzijde der palissadeering doen hooren.
Slechts de duizenden vertegenwoordigers van de Floridasche vogelenwereld konden over die omheining heen vliegen. Maar die gevleugelde zangers, waarvan het gevederte met de schitterende bloemen van deze zone wedijverden, werden even gulhartig welkom geheeten als de geuren, waarmede de bries bezwangerd werd, als zij de weilanden en de wouden met haren adem kuste.
Zoo was Camdless-Bay, de plantage van James Burbank. En inderdaad, zij mocht onder de rijkste ondernemingen van oostelijk Florida gerekend worden. [30]
1 Men leert dagelijks wat nieuws: koffie en cacao in lage terreinen, rijst en suikerriet op gezouten velden! Wat zullen onze Ned. Ind. plantkundigen verwonderd staan kijken!
Eenige woorden zijn noodig over den secessie-oorlog, waarmede deze geschiedenis zoo innig samenhangt.
Laten wij eerst en vooraf als uitgemaakt vaststellen, dat, zooals de Graaf van Parijs, vleugel-adjudant van den generaal Mac Clellan, in zijne merkwaardige Geschiedenis van den burger-oorlog in de Vereenigde Staten van Noord Amerika geschreven heeft, deze oorlog veroorzaakt werd noch door eene tarievenquaestie, noch door eene veete gesproten uit een verschil van afkomst tusschen de Noordelijken en de Zuidelijken. Het Anglo-Saksische ras regeerde tegelijkertijd over het geheele grondgebied der Vereenigde Staten. Een handelsquaestie heeft ook geene aanleiding tot dien vreeselijken strijd tusschen broeders gegeven. »Niet anders dan de slavernij, die in de eene helft der republiek bloeide en in de andere helft afgeschaft was, heeft twee groepen in het leven geroepen, die elkander vijandig waren. Die slavernij had ten zeerste de zeden der bewoners gewijzigd, alwaar zij voortheerschte, hoewel zij daarbij voor het uiterlijke den regeeringsvorm onaangetast liet. Zij was het, die niet het voorwendsel of de gelegenheid aan de hand gaf, maar de eenige oorzaak was van de tweespalt, die den burger-oorlog tot onvermijdelijk gevolg had.”
In de Slavenstaten bestonden drie klassen. Geheel op de laagste sport vier millioen negers, die hunne vrijheid kwijt waren; maar het derde gedeelte der bevolking uitmaakten. Op de bovenste sport stond de kaste der eigenaars, die betrekkelijk weinig onderwezen, maar rijk en van zelfgenoegzaamheid doortrokken waren. Dezen hadden het bestuur der openbare zaken geheel en al tot zich getrokken. Tusschen die twee bestond de rumoerige, de luie, de ellendige klasse der half-blanken. Dezen verklaarden zich, tegen alle verwachting in, voor het behoud der slavernij, grootendeels uit vrees dat de negerklasse bij invrijheidstelling tot hun peil zou kunnen stijgen.
Het Noorden moest dus als vijandig beschouwen niet alleen de [31]rijke grondbezitters, maar ook de half-blanken, die vooral buiten de steden te midden der slavenbevolking woonden.
De strijd, welke zich ontspon, was dan ook vreeselijk. Hij verwekte zelfs te midden der huisgezinnen zoodanige oneenigheden, dat men broeders zag strijden, de een onder de vanen der geconfedereerden, de andere onder die der federalisten. Om het even, een groot volk mocht en kon niet aarzelen, om de slavernij met wortel en tak uit te roeien. Reeds in de vorige eeuw had de beroemde Franklin de afschaffing van die mensch-onteerende instelling geëischt. In 1807 had Jefferson het congres aanbevolen »om een handel te verbieden, welks verdwijning door de moraliteit, door de eer en door de dierbaarste belangen van het land gevorderd werd.”
Het Noorden had dus recht, toen het tegen het Zuiden oprukte, om het ten onder te brengen. Daarenboven, een meer innige band zou tusschen al de elementen der republiek geboren worden, door de vernietiging van de zoo noodlottige en zoo bedreigingsvolle leer, dat ieder burger eerst en vooral gehoorzaamheid verschuldigd was aan den Staat waartoe hij behoorde en eerst daarna en dus eerst in de tweede plaats aan het algemeen belang der Amerikaansche federatie.
Nu was het juist in den Staat Florida, dat de eerste quaestiën betreffende de slavernij en den slavenhandel geopperd werden. In het begin der XIXde eeuw had een Indiaansch opperhoofd, een mesties van oorsprong, Oscéola genaamd, eene boschnegerin, of duidelijker uitgedrukt: eene voortvluchtige negerslavin, tot vrouw genomen. Deze was geboren in dat moerassige gedeelte van het Floridasche grondgebied, hetwelk Everglades geheeten wordt. Deze vrouw werd op een vroegen morgen als voortvluchtige slavin gevat en met geweld weggevoerd. Oscéola, die niet verkoos zich bij zulk een handeling neer te leggen, riep zijne Indianen te wapen en begon met hen den eersten veldtocht tegen het slavenstelsel. Hij delfde evenwel het onderspit, werd gevangen genomen en stierf in de kasematten van de versterking, waarin men hem opgesloten had. Maar de oorlog was daarmede niet uit, hij werd integendeel met de meeste verbittering voortgezet, en, zooals de geschiedschrijver Thomas Higginson zich uitdrukt: »de somme gelds welke tot het voeren van dien strijd benoodigd was, overtrof ruim driemalen die, welke in vroegere jaren aan Spanje voor den aankoop van Florida betaald was.”
Ziedaar de beginpunten van dien secessie-oorlog. Wij deelen ook den staat van zaken mede gedurende de maand Februari van het jaar 1862, het tijdstip waarop James Burbank en zijn huisgezin zóó schrikkelijk den weeromstuit dier gebeurtenissen zouden ondervinden, omdat wij het belangrijk genoeg achten daarvan het onderwerp van dit verhaal te maken. [32]
Ieder gezin werd zooveel mogelijk bij dezelfde velden ten arbeid gesteld. (Bladz. 23).
[33]
Op den 16den October 1859 maakte de heldhaftige kapitein John Brown aan het hoofd van een kleinen troep voortvluchtige slaven, zich meester van Harpers-Ferry in den Staat Virginia. De bevrijding uit het slavenjuk van de kleurlingen was zijn doel. Dat beleed hij, dat verkondigde hij openlijk. Eindelijk werd hij door de militie-compagnieën, welke tegen hem afgezonden waren, overwonnen, gevangen genomen en op den 2den December 1859 te Charlestown met zes zijner makkers opgehangen.
Een conventie kwam op den 20sten December 1860 in Zuid-Carolina bijeen, verklaarde zich permanent en nam het besluit van secessie, of van afscheiding van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika met geestdrift aan.
In het daarop volgende jaar werd Abraham Lincoln op den 4den Maart 1861 tot president van de republiek benoemd. De Zuidelijke Staten beschouwden die verkiezing als eene bedreiging tegen de slaven-instelling.
Op den 11den April 1861 viel het fort Sumter, een der sterkten, die den toegang tot de reede van Charlestown verdedigden, in handen der Zuidelijke troepen, die door generaal Beauregard aangevoerd werden.
Noord-Carolina, Virginia, Arkansas en Tennessee schonken onmiddellijk na dat wapenfeit hunne adhaesie aan het besluit tot afscheiding.
Het federalistisch Gouvernement riep toen een leger van vijf-en zeventig duizend vrijwilligers onder de wapenen.
Maar in de allereerste plaats hield men zich onledig, met Washington, de hoofdstad der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, tegen een onverhoedschen aanslag vanwege de geconfedereerden te beveiligen.
Men vulde de arsenalen van het Noorden, die zich in berooiden toestand bevonden, terwijl die van het Zuiden onder het bestuur van den president Buchanan overvloedig voorzien waren. Het oorlogsmaterieel werd ten koste van de grootste geldelijke opofferingen en dank zij der grootste inspanning gecompleteerd.
Eindelijk verklaarde Abraham Lincoln de havenplaatsen der Zuidelijken in staat van blokkade.
De eerste oorlogsfeiten vielen in Virginia voor. Mac Clellan drong de opstandelingen in westelijke richting terug. Maar op den 21sten Juli werden de federalistische troepen onder de bevelen van Mac Dowel te Bull Run geslagen en zetten zij hunne bandelooze vlucht tot bij Washington voort.
Waren de Zuidelijken niet meer voor de veiligheid van Richmond, hunne hoofdplaats, beducht, thans was het de beurt der Noordelijken, om voor het behoud der hoofdplaats van de Amerikaansche republiek te vreezen. [34]
De federalistische troepen werden weinige maanden later andermaal bij Ball’s Bluff geslagen.
Gelukkig werd aan deze noodlottige voorvallen een tegenwicht verschaft door verschillende krijgstochten, waardoor het fort Hatteras en Port-Royal-Harbour in handen der Noordelijken geraakten.
Op het einde van het jaar 1861 werd de algemeene bevelvoering over de troepen der Unie opgedragen aan den Generaal-majoor Georges Mac Clellan.
Intusschen hadden gedurende dit jaar zich kapers, door de Zuidelijke Staten uitgerust, in alle zeeën der beide halfronden vertoond. Deze kapers genoten eene welwillende ontvangst in de havenplaatsen van Frankrijk, Engeland, Spanje en Portugal. Dit kon als een grove misslag aangerekend worden; want het toekennen aan de secessionnisten van de rechten eener oorlogvoerende partij had tot uitslag, dat de kaapvaart aangemoedigd en de duur van dien vreeselijken burgeroorlog verlengd werd.
Alsnu volgden de oorlogsfeiten ter zee, die eene merkwaardige plaats in de geschiedenis dier dagen verworven hebben.
Vooreerst het kaperschip Sumter, waarover de beroemde kapitein Semmes het bevel voerde. Dan de verschijning van het ramschip Manassas. Op den 12den October 1861 werd het zeegevecht bij den ingang tot de vaarwaters van de Mississippi-mondingen geleverd. Op den 8sten November daarop volgende werd de Trent, welk vaartuig de commissarissen der geconfedereerden aan boord had, door den kapitein Wilkes der Noordelijken genomen. Maar de Trent was een Engelsch schip, voer onder Engelsche vlag, zoodat dit feit de Vereenigde Staten van Noord-Amerika in die kritieke tijdsomstandigheden in groot gevaar bracht in een oorlog met Groot-Brittanje gewikkeld te worden.
Middelerwijl leverden de tegenstanders en de aanhangers der slavernij elkander bloedige gevechten met afwisselend geluk en ongeluk. Het terrein van den oorlog werd tot in den Staat Missouri uitgebreid.
Lyon, een der voornaamste Generaals van de Noordelijken, sneuvelde, hetgeen den terugtocht der federalistische troepen op Rolla en het voortdringen van Price aan het hoofd van het leger der geconfedereerden in noordelijke richting ten gevolge had. Op den 21sten October leverde men slag te Frederictown, op den 25sten te Springfield en op den 27sten bezette Generaal Fremont aan het hoofd van de federalistische troepen laatstgenoemde stad.
Op den 19den December bleef het gevecht te Belmont, waar de wederzijdsche troepen door de Generaals Grant en Polk aangevoerd werden, onbeslist. Eindelijk kwam de winter, welke in die streken van Noord-Amerika zoo gestreng kan wezen, een einde aan de krijgsverrichtingen maken. [35]
De eerste maanden van het jaar 1862 werden besteed tot het treffen van maatregelen om den veldtocht te vervolgen en werden daarbij aan weerskanten de grootste ijver en de verreikendste inspanning aan den dag gelegd.
In het Noorden nam het congres een wetsvoorstel aan, waarbij eene lichting van vijfmaal honderd duizend vrijwilligers onder de wapenen geroepen werd. Men zou het later daarbij niet laten, daar het getal strijders der abolitionnisten vóór het einde van den reuzenstrijd het cijfer van een millioen te boven gingen. Men schreef daarenboven eene leening uit van vijf honderd millioen dollars. Groote legers werden in het leven geroepen, waaronder dat der Potomac. De Generaals, die aan het hoofd van die legers geplaatst werden, waren: Banks, Butler, Grant, Sherman, Mac Clellan, Meade, Thomas, Kearney en Halleck. Dit zijn slechts de namen van de voornaamsten en van de meest beroemden. Alle wapens en diensten werden voltallig gemaakt. De infanterie, de cavalerie, de artillerie, de genie werden allen nagenoeg op dezelfde wijze in divisiën ingedeeld. Met eene onbeschrijfelijke voortvarendheid werd er allerwege gewerkt, om het benoodigde oorlogs-materieel te vervaardigen, zooals: Minié- en Colt-karabijnen, getrokken kanonnen volgens de stelsels van Parrot en Rodman, kanonnen met gladde ziel en Columbiads-geschut volgens het stelsel Dahlgren, houwitser-kanonnen, revolver-kanonnen, Shrapnel-granaten, belegeringsparken, enz. enz. Men regelde de diensten der militaire telegraphie en der militaire luchtvaart, ook den reporters-dienst der groote dagbladen, de transportdienst, welke door twintig duizend karren, door vier en tachtig duizend muildieren getrokken, verricht zou worden. Men bracht de noodige hoeveelheden levensmiddelen te zamen, die onder het bestuur van den directeur der intendance gesteld werden. Men vervaardigde nieuwe grondvormen van ramschepen, die de »rams” van kolonel Ellet genoemd werden; ook »gun-boats,” die den naam van kanonneerbooten van den Commodore Foote erlangden. Deze laatstgenoemden verschenen voor de eerste maal bij een zeeoorlog.
Bij de Zuidelijken werd niet minder ijver en geestdrift ontwikkeld.
Er bestonden vele kanongieterijen in New-Orleans, bij voorbeeld te Memphis. Er werden smederijen te Tredogar, in de nabijheid van Richmond aangetroffen, alwaar Parrot- en Rodman-kanonnen vervaardigd werden. Maar dat kon onmogelijk bij den bestaanden staat van zaken voldoende wezen. Het gouvernement der geconfedereerden deed toen bestellingen in Europa. Luik en Birmingham verzonden geheele scheepsladingen met wapenen, voornamelijk kanonstukken volgens het stelsel van Armstrong en Whitworth. De blokkadebrekers, die katoen tegen spotprijs kwamen laden in de havenplaatsen [36]der Zuidelijken, konden geene vracht dan in ruil van oorlogsmateriëel verkrijgen.
Het leger werd vervolgens uitgerust en georganiseerd. De Generaals der Zuidelijken waren Johnston, Lee, Beauregard, Jackson, Critenden, Floyd, Pillow, enz. Aan de vier honderd duizend vrijwilligers, die voor hoogstens drie jaren en voor minstens een jaar onder de wapenen geroepen waren, voegde men korpsen ongeregelde troepen toe, zooals: militietroepen en guerilla-benden. Dat alles werd op den 8sten Augustus 1861 door het Separatistisch Congres met eene onbeschrijfelijke geestdrift aan den president Jefferson Davis toegestaan.
Alle die voorbereidende maatregelen beletten evenwel niet, dat de strijd hervat werd, zoodra het tweede gedeelte van den eersten winter om was. Van het geheele grondgebied, waarop slaven gehouden werden, was nog slechts Maryland, West-Virginia, eenige gedeelten van Kentucky, het grootste gedeelte van Missouri en een zeker getal plaatsen op de kuststreek door de federalistische troepen bezet.
De vernieuwde vijandelijkheden begonnen het eerst in het oostelijk gedeelte van Kentucky. Op den 7den Januari had Generaal Garfield de geconfedereerde troepen te Middle-Creek geslagen. Op den 20sten daarop volgende delfden zij andermaal het onderspit te Logan-Cross of Mill-Springs. Op den 2den Februari scheepte Generaal Grant zich in met twee divisiën op eenige groote stoombooten van Tennessee, die door de gepantserde flottilje van den Commodore Foote ondersteund werden. Op den 6den reeds viel het fort Henry hem in handen. Zoo werd een schakel van de keten verbroken, »waarop,” zooals de geschiedschrijver van dien burgeroorlog verklaart, »het geheele stelsel van verdediging van zijn tegenstander Johnston steunde.”
Geheel Cumberland en de hoofdplaats van den Staat Tennessee werden toen onmiddellijk en binnen korten tijd door de federalistische troepen bedreigd. Johnston poogde dan ook zijne geheele macht om het fort Donelson te concentreeren, ten einde een steviger steunpunt te hebben bij den verdedigenden oorlog, welken hij wenschte te voeren.
Tegen datzelfde tijdstip zakte eene andere expeditie, welke bestond uit een korps van zestien duizend manschappen, onder de bevelen van Generaal Burnside, uit een flottilje van vier en twintig stoomschepen, die behoorlijk ten aanval bewapend waren, en uit vijftig transportvaartuigen, de Chesapeake af en stak op den 12den Januari van Hampton Roads in zee. In weerwil dat die scheepsmacht door hevige stormen geteisterd werd, stevende zij de toegangen van Pamlico-Sound binnen, om zich van het eiland Roanoke meester te [38]maken en de kust van Noord-Carolina tot werkeloosheid en onmacht te doemen.
Castle-House. (Bladz. 27.)
Het eiland was evenwel versterkt. Het toegangs-kanaal werd ten westen verdedigd door eene afdamming van gezonken scheepsrompen. Batterijen en veldverschansingen beletten den toegang. Vijf of zes duizend man, gesteund door een flottilje van zeven kanonneerbooten stonden gereed, om iedere poging tot ontscheping tegen te gaan.
Maar, in weerwil van dat alles, en in weerwil van den moed der verdedigers, in de dagen van den 7den en 8sten Februari ten toon gespreid, viel dat eiland in handen van Burnside, die daarbij twintig kanonnen buit maakte, terwijl hij meer dan tweeduizend man krijgsgevangen maakte.
Daags daarna waren de federalistische troepen meester van Elisabeth City en van de geheele kust van Albermarle Sound, dat wil zeggen van het noorder gedeelte van die binnenzee.
En eindelijk, om deze beschrijving van den toestand tot op den 6den Februari te besluiten, moeten wij nog spreken van dien Generaal der Zuidelijken, van dien gewezen professor in de scheikunde, van Jackson, van dien puriteinschen soldaat, die den Staat Virginia verdedigde.
Nadat Generaal Lee naar Richmond teruggeroepen was, voerde hij het bevel over het Zuidelijke leger. Hij verliet op den 1sten Januari Winchester met zijne tienduizend man, trok het Alleghanies-gebergte over om Bath, aan den Ohio-spoorweg gelegen, te bezetten; maar hij werd door het ruwe weder overwonnen. Sneeuwstormen dreigden zijn leger te vernietigen, zoodat hij verplicht werd naar Winchester terug te keeren, zonder zijn objectief bereikt te hebben.
En nu wat betreft de Zuidelijke kusten en meer in het bijzonder van af den Staat Carolina tot aan Florida, ziehier wat er gebeurd was:
De Noordelijken bezaten gedurende de tweede helft van het jaar 1861 genoeg snelvarende schepen, om het noodige politie-toezicht in die zeeën uit te oefenen, hoewel zij zich niet hadden kunnen meester maken van het beruchte kaperschip Sumter, dat in Januari 1862 Gibraltar aandeed, om de Europeesche wateren te kunnen afschuimen. De Jefferson Davis, die voor de federalistische schepen de wijk moest nemen, wilde zich te Sint Augustijn in Florida in veiligheid stellen, maar verongelukte op het oogenblik, toen zij het vaarwater wilde binnenstevenen.
Bijna terzelfder tijd bemachtigde de Anderson het kaperschip Beauregard.
Maar in Engeland werden nieuwe schepen ter kaapvaart ingericht en gewapend.
Toen vaardigde de president Abraham Lincoln eene proclamatie [39]uit, waarbij de blokkade ook over de kusten van Virginia en over die van Noord-Carolina en zelfs de fictieve blokkade, dat wil zeggen de blokkade op papier, over eene uitgebreidheid van vierduizend vijfhonderd kilometers kustlijn uitgestrekt werd. Om die uitgestrektheid evenwel gade te slaan, had men slechts twee smaldeelen, waarvan het eene de Atlantische kusten, het andere die in de golf van Mexico moest blokkeeren.
De geconfedereerden poogden het eerst op den 12den October de mondingen van den Mississippi-stroom met de Manassas,—het eerste schip, hetwelk gedurende dezen oorlog geblindeerd of gepantserd werd, te bevrijden. Het oorlogsschip werd daarbij door een flottilje branders gesteund. Maar hoe goed ook gesmeed en voorbereid, de aanslag gelukte niet. Het korvetschip Richmond ontsnapte aan het gevaar en kon zich op den 29sten December veilig terugtrekken. Daarentegen slaagde de kleine stoomer Sea Bird er in, eene federalistische goelet in het gezicht van het fort Monroe te bemachtigen.
Intusschen werd het noodig gerekend een punt te bezetten, hetwelk tot operatie-basis kon dienen voor de kruistochten op den Atlantischen Oceaan. Het federalistisch Gouvernement besloot toen tot de bemachtiging van het fort Hatteras, hetwelk den toegang of zeeëngte van dien naam beheerschte en waarlangs de blokkadebrekers veelal hunnen weg namen. De bemachtiging van dat fort was geen gemakkelijke taak. Het hoofdwerk werd door een vierkante redoute gesteund, welke fort Clarke heette. Een duizendtal vrijwilligers en het 7de regiment van Noord-Carolina waren met de verdediging belast.
Maar om het even; het federalistisch smaldeel, bestaande uit twee fregatten, drie korvetten, een adviesvaartuig en twee groote stoombooten, ankerden op den 27sten October voor de zeeëngte. De Commodore Stringham en de Generaal Butler leidden den aanval. Eerst werd de redoute Clarke genomen. Het gevecht duurde voort en eindelijk heesch het fort Hatteras, na langen tijd weerstand geboden te hebben, de witte vlag.
De Noordelijken hadden die operatie-basis voor den geheelen duur van den secessie-oorlog verworven.
In November werd het eiland Santa Rosa, ten oosten van Pensacola, eene onderhoorigheid van de Floridasche kust in de golf van Mexico, in weerwil van den meest hardnekkigen tegenstand, door de Zuidelijken geboden, eindelijk door de federalistische troepen genomen.
Toch scheen het bezit van het fort Hatteras niet voldoende voor de leiding der verdere krijgsoperatiën. Andere punten op de kusten van Zuid-Carolina, van Georgië en van Florida moesten noodzakelijk [40]in bezit genomen worden. Twee stoomfregatten, de Wasbah en de Susquehanna, drie zeilfregatten, vijf korvetten, zes kanonneerbooten, verscheidene adviesvaartuigen, vijfentwintig kolenschepen, beladen met brandstof en met de noodige levensmiddelen en munitiën, twee en dertig stoomschepen met vijftienduizend zeshonderd manschappen aan boord, aangevoerd door Generaal Sherman, werden onder de bevelen van den Commodore Dupont gesteld.
Die flottilje lichtte het anker op den 25sten October en vertrok van het fort Monroe. Na een vrij hevigen storm in volle zee ter hoogte van kaap Hatteras doorstaan te hebben, kwam zij de toegang-vaarwaters van Hilton-Head, tusschen Charlestown en Savannah, verkennen.
Daar wordt de baai van Port-Royal aangetroffen, destijds een der voornaamsten van de Amerikaansche confederatie, alwaar de Generaal Rippley de landmacht der Zuidelijken aanvoerde. De twee forten Walker en Beauregard bestreken den ingang van de baai en waren op vierduizend meters van elkander gelegen. Acht stoombooten werkten tot de verdediging mede; maar wat haar bijna onneembaar maakte, was de zandbank, die er voor ligt en waarop eene vreeselijke branding staat. Die maakte haar schier ontoegankelijk.
Op den vijfden November was het zeegat of beter het vaarwater, hetwelk toegang tot de baai verleende, afgebakend. Dupont drong, na eenige kanonschoten met de forten gewisseld te hebben, er in door, zonder evenwel in de mogelijkheid te zijn, de troepen van Sherman aan wal te zetten.
In den voormiddag van den 7den viel hij het fort Walker en daarna het fort Beauregard aan. Hij overstelpte die sterkten onder een hagelslag als het ware van zijne zwaarste bommen en granaten. Tegen zulk een vuur was niets bestand. De forten werden verlaten en de federalistische troepen namen er bijna zonder gevecht bezit van. Zoo kwam Sherman in het bezit van dat punt, hetwelk voor het vervolg der krijgsoperatiën zoo belangrijk zoude zijn.
Dat was de Slaven-Staten in het hart zelve aantasten. De naburige eilanden vielen nu voor en na in handen van de Noordelijken, zelfs het eiland Tybec en het daarop gelegen fort Puloski, hetwelk de monding der Savannah-rivier beheerschte.
Toen het jaar ten einde liep, was Dupont meester van de vijf groote baaien van North-Edisto, van Sint-Helena, van Port-Royal, van Tybec en van Warsaw, alsook van dien geheelen krans van eilandjes, welke langs de kusten van Carolina en Georgië gezaaid liggen. Een laatste succes, op den 1sten Januari 1862 behaald, gedoogde den Commodore om de uitbreiding der versterkingswerken der Zuidelijken op de oevers der Coosaw te beperken. [41]
James Burbank had den brief geopend en bekeek hem. (Bladz. 44).
[42]
Zoo was dus de toestand der oorlogvoerende partijen bij het begin van de maand Februari des jaars 1862. Daaruit is duidelijk de voortgang van het federalistisch gouvernement naar het zuiden te ontwaren, nu het tijdperk naderde, dat de schepen van den Commodore Dupont en de troepen van den Generaal Sherman Florida bedreigden. [43]
Het was iets over zeven uren, toen master James Burbank en Edward Carrol de treden van het perron opstegen, waarop de voornaamste deur van Castle-House, naar den kant van de Sint-John rivier, toegang verleende. Zermah, die het kleine meisje bij de hand hield, volgde hen onmiddellijk. Weldra bevonden zij zich in de hall, eene soort van groote vestibule, welker achtergedeelte, koepelvormig afgerond, de dubbele omwenteling van de groote trap bevatte, welke naar de bovenverdiepingen voerde.
Mevrouw Burbank bevond zich daar in gezelschap van den heer Perry, die de geheele administratie van de plantage voerde.
»Is er geen nieuws van Jacksonville gekomen?” vroeg James Burbank aan zijne echtgenoote.
»Neen, manlief.”
»Zijn er geen tijdingen van Gilbert?”
»Toch... er is een brief!”
»God zij gedankt! Waar is hij?”
»Ziehier.”
James Burbank nam den brief en brak hem, na zijne vrouw en ook de kleine Dy, zijne dochter, hartelijk gekust te hebben, open.
Die brief was niet geopend geworden gedurende de afwezigheid van James Burbank. De omstandigheden in aanmerking genomen, waarin hij, die hem geschreven had, en ook zijne familie in Florida zich bevonden, had mevrouw Burbank het geraden geacht, dat haar echtgenoot het eerst van den inhoud kennis nam.
»Die brief is ongetwijfeld niet met de gewone postgelegenheid gekomen?” vroeg James Burbank bezorgd.
»O, neen, mijnheer Burbank,” antwoordde Perry.
»Dat zou van den kant van Gilbert te onvoorzichtig zijn,” vulde mevrouw Burbank aan.
»Wie heeft zich met de bezorging belast?”... vroeg de echtgenoot [44]
»Een man uit Georgië, op wiens toewijding onze jonge luitenant vertrouwen meent te kunnen stellen.”
»Wanneer is deze brief aangekomen?”
»Wanneer?”
»Ja, op welken dag? Gisteren of vandaag?”
»Gisteren.”
»En de man?”
»Wien bedoelt gij?”
»De man, de bode, welke dien brief gebracht heeft?”
»O, die is denzelfden avond weer vertrokken.”
»En is hij voor zijn dienstbetoon goed beloond geworden?”
»Ja, manlief; maar niet door ons...”
»Niet door u?”
»Neen, maar door Gilbert. Zoo zei hij en daarom wilde hij niets van ons ontvangen.”
»Dat is zonderling,” zei James Burbank peinzend.
De hall was door twee helder brandende lampen verlicht, die op eene marmeren tafel voor een breeden divan stonden. James Burbank nam bij die tafel plaats, terwijl zijne echtgenoote en zijne dochter naast hem gingen zitten. Edward Carrol had, nadat hij zijne zuster de hand gedrukt had, in een leuningstoel plaats genomen. Zermah en Perry stonden dicht bij de trap. Zij waren genoegzaam vertrouwd met de familie Burbank, dan dat hunne tegenwoordigheid bij het lezen van dien brief aan onbescheidenheid zou kunnen worden toegeschreven.
James Burbank had hem geopend en bekeek hem.
»Hij dagteekent reeds van den 3den Februari,” zei hij.
»Reeds vier dagen oud!” antwoordde Edward Carrol. »Dat is lang in de tijdsomstandigheden, die wij doorleven.”
»Lees dan toch!” zei mevrouw Burbank.
»Ja, lees dan toch, papa!... lees dan toch!” zei het kleine meisje, trillend van ongeduld, hetgeen voor haren leeftijd zeer begrijpelijk was.
Ziehier, wat die brief inhield:
»Aan boord van de Wasbah, ter ankerplaats te Edisto, den 3den Februari 1862.
»Waarde Vader!
»Ik begin met u een kus toe te zenden voor mijne dierbare moeder, voor mijne kleine zuster en voor u. Ik vergeet daarbij mijn oom Carrol niet. En om niets te verzuimen, zend ik tevens aan de goede Zermah de meest liefderijke groeten van haren echtgenoot, van mijn braven en toegenegen Mars.
[45]
Jacksonville.
[46]
»Wij beiden zijn zoo gezond mogelijk en lijden slechts aan eene gemeenschappelijke kwaal, namelijk aan de begeerte om bij ulieden te zijn! De vervulling dier begeerte zal wel niet lang meer uitblijven, hopen wij, al zou Perry ons ook daarom moeten vloeken, hij onze waardige administrateur, die, daar hij de meest verstokte voorstander der slavernij is, daarom als een razende moet aangaan, nu de Noordelijken zoo’n voortgang maken...”
»Ziezoo,” zei Edward Carrol, »dat is voor u Perry. Daar kunt gij het vooreerst mede doen!”
»Ieder heeft zijne eigene meeningen daaromtrent,” antwoordde Perry, op den toon van iemand, die volstrekt niet genegen is de zijne prijs te geven.
James Burbank vervolgde:
»Deze brief zal u overhandigd worden door een man, omtrent wien ik verzekerd ben. Vreest derhalve dienaangaande niets. Gij zult wel reeds vernomen hebben, dat het smaldeel van den Commodore Dupont zich van Port Royal en de nabijgelegen eilanden meester gemaakt heeft. De Noordelijken dringen de Zuidelijken dus langzamerhand achteruit. Het komt mij dan ook als zeer waarschijnlijk voor, dat het federalistisch gouvernement trachten zal de voornaamste havenplaatsen van Florida, zoowel langs den Atlantischen Oceaan als langs de golf van Mexico, in handen te krijgen. Men praat veel over een krijgstocht, die Dupont en Sherman tegen het einde van deze maand denken te ondernemen.
»Zeer waarschijnlijk zullen wij dan de baai van Sint Andrews bezetten. Dat is volgens mij het meest geschikte punt, om van daaruit den Floridaschen Staat binnen te dringen.
»Hoe ongeduldig ben ik, waarde vader, om dien krijgstocht aan boord van onze zegevierende flottilje mede te maken. De toestand mijner verwantschap te midden dier bevolking van heftige aanhangers der slavernij beangstigt mij steeds. Maar het oogenblik nadert al meer en meer, dat wij openlijk de beginselen kunnen doen zegevieren, welke steeds op de plantage van Camdless-Bay voorgezeten hebben en daar nimmer verloochend zijn.
»O, kon ik toch een uitstapje maken. Een slippertje, zooals wij hier zeggen, al ware het slechts voor vierentwintig uren; hoe zou ik mij haasten, om u te komen opzoeken!
»Maar neen, dat zou te onvoorzichtig handelen zijn, zoowel voor u als voor mij. Beter is het nog wat geduld te oefenen. Nog eenige weken en dan zullen we allen te Castle-House vereenigd zijn!
»En nu ik zal gaan eindigen, vraag ik mij af, of ik niemand vergeten heb, toen ik u opdroeg mijne groeten over te brengen. En, waarlijk, ik vergat mijnheer Walter Stannard en mijne bekoorlijke Alice, die ik zeer ongeduldig ben om terug te zien! [47]»Doet mijne hartelijke groeten aan haren vader, maar... geef aan haar toch nog iets meer.
»Ik noem mij met den meesten eerbied en hartelijke liefde, uwe u liefhebbende zoon:
»Gilbert Burbank.”
Toen hij met lezen ophield, legde James Burbank den brief op tafel neder. Zijn echtgenoote greep het papier en bracht het aan de lippen. Daarna volgde de kleine Dy, die een klinkenden zoen op de handteekening van haren broeder drukte.
»Brave kerel!” zei Eduard Carrol.
»En brave Mars!” vulde mevrouw Burbank aan, terwijl zij Zermah aankeek, die het kleine meisje in hare armen sloot en onstuimig aan haar hart drukte.
»Zeg, manlief,” vervolgde mevrouw Burbank, »weet ge wat ge doen moest?”
»Als gij het mij zeggen zult, zal ik het weten, vrouwlief.”
»Gij moest aan Alice mededeeling doen,” ging de liefhebbende moeder voort, »dat wij een brief van Gilbert ontvangen hebben.”
»Juist, dat is eene goede gedachte,” antwoordde James Burbank. »Ik zal haar schrijven....”
»Schrijven?...”
»Of beter... binnen eenige dagen moet ik toch naar Jacksonville gaan en zal dan Walter Stannard ontmoeten. Sedert Gilbert dezen brief geschreven heeft, zijn waarschijnlijk nadere berichten omtrent den voorgenomen krijgstocht ontvangen. O, dat zij toch spoedig mogen komen, onze Noordelijke vrienden, en dat ons schoon Florida toch weer spoedig onder de vlag der Unie moge gesteld worden! Want onze toestand zoude ten lange laatste eindigen met eenvoudig onhoudbaar te worden!”
En inderdaad sedert het oorlogsgewoel al meer en meer het zuiden naderde, onderging de openbare meening in Florida eene onmiskenbare wijziging ten opzichte van de quaestie, welke de Vereenigde Staten zoo wreed verscheurde. Tot op dat tijdstip had zich de slavernij niet buitengewoon ontwikkeld in die vroegere Spaansche kolonie, die de beweging niet met dezelfde geestdrift, als in de Staten Virginia, Noord- en Zuid-Carolina, Georgië of Alabama het geval was, gevolgd had. Maar heethoofdige volksmenners hadden zich weldra aan het hoofd der voorstanders van de slavernij geplaatst. Die lieden, die steeds tot muiterij en opstand gereed waren, hadden niets te verliezen, daarentegen alles te winnen, wanneer de zaken in de war liepen en troebelen uitbraken. Zij beheerschten de autoriteiten te Sint Augustijn, maar vooral te Jacksonville, waar zij bij het afzichtelijkste gedeelte der bevolking steun zochten. [48]
En daarom kon de toestand van James Burbank, wiens afkomst en denkbeelden niet onbekend waren, op een gegeven oogenblik zeer onrustbarend worden.
Het was ongeveer twintig jaren geleden, toen master James Burbank, na den Staat New Jersey verlaten te hebben, alwaar hij nog eenige grondeigendommen bezat, zich met zijne vrouw en zijn zoon, toen nog slechts vier jaren oud, te Camdless-Bay was komen vestigen. Men weet, hoe de plantage was vooruitgegaan, dank zij zijner oordeelkundige bedrijvigheid, alsook dank zij den krachtigen bijstand, dien Edward Carrol, zijn zwager, hem geboden had.
Hij gevoelde dan ook eene onwrikbare aanhankelijkheid voor dat grondbezit, hetwelk hij van zijne voorouders geërfd had. Daar was zijn tweede kind, de kleine Dy, geboren, vijftien jaren nadat hij zijn intrek op Castle-House genomen had.
Master James Burbank was toen zes en veertig jaren oud. Hij was een man van een ijzersterk gestel, die aan den arbeid gewoon was en zich niet spaarde, wanneer het gold het goede voorbeeld te geven. Men wist dat hij een geestkrachtvol karakter had. Hij was zeer aan zijn eenmaal opgevatte meeningen gehecht, en deinsde er niet voor terug die openlijk te verkondigen. Zijne gestalte was lang, zijn hoofdhaar begon nauwelijks te grijzen, zijn gelaat vertoonde een ernstigen trek, maar ademde toch welwillendheid en stootte volstrekt niet terug. Evenals de Amerikanen der Noordelijke Staten, droeg hij een kinbaard, zonder knevels of bakkebaarden en stelde zoo het type daar van den echten Yankee van Nieuw-Engeland.
Hij was op de geheele plantage, hoe uitgestrekt ook, bemind; want hij was goedig. Men gehoorzaamde hem gaarne; want hij was rechtvaardig. Zijne zwarten waren innig aan hem verknocht en hij wachtte, evenwel niet zonder ongeduld, dat de omstandigheden hem gedogen zouden, hen van het slavenjuk te kunnen bevrijden.
Zijn schoonbroeder, die ongeveer zijn leeftijd bereikt had, was hoofdzakelijk met de comptabiliteit van Camdless-Bay belast. Edward Carrol leefde in alles in de beste verstandhouding met hem, en deelde zijne meeningen ten opzichte van de slavenquaestie volkomen.
Er was dus slechts de administrateur Perry, die te midden van die kleine wereld te Camdless-Bay een ander gevoelen toegedaan was. Maar men moet daarom niet gelooven, dat die waardige man de slaven mishandelde. Integendeel, hij zorgde goed voor hen en stelde alle pogingen in het werk, om hen in hun toestand zoo gelukkig mogelijk te maken.
»Maar,” verkondigde hij, »er zijn streken in de warme landen, waar de veldarbeid slechts door de zwarten kan verricht worden. [49]En nu zouden zwarten, die geene slaven waren, geen zwarten meer zijn!”
Dat was zijne theorie, zijne meening, die hij bij iedere gelegenheid, welke zich voordeed, hardnekkig volhield. Men liet hem gaarne redekavelen, zonder veel naar hem te luisteren. Maar, toen het wapengeluk de tegenstanders der slavernij toelachte, hield master Perry niet met raaskallen op.
»Men zal mooie dingen op Camdless-Bay zien gebeuren,” zei hij, »wanneer master Burbank zijn negers de vrijheid zal verleend hebben.”
Maar, zooals gezegd is, het was een best, zelfs een uitstekend mensch, en daarbij moedig ook. Toen toch James Burbank en Edward Carrol deel hadden uitgemaakt van dat detachement der militie, hetwelk de »minutemen” genoemd werd—minuut-menschen, om aan te duiden, dat zij iedere minuut, ieder oogenblik gereed moesten staan om uit te rukken—had hij zich zonder aarzelen bij hen aangesloten, om de laatste overgebleven benden der Seminool-Indianen te bevechten.
Mevrouw Burbank droeg toen ten tijde hare jaren met eere. Men zou nimmer gezegd hebben, dat zij reeds negen en dertig was. Zij was nog zeer schoon. Ongetwijfeld zou hare dochter haar gelijken.
James Burbank had in haar eene liefhebbende en aantrekkelijke levensgezellin gevonden, aan wie hij een groot gedeelte van het geluk, hetwelk hij gesmaakt had, verschuldigd was. De edelmoedige vrouw leefde slechts voor haren echtgenoot, voor hare kinderen, die zij in de volste beteekenis des woords aanbad, en omtrent welker toekomst zij de levendigste ongerustheid gevoelde in de gegeven omstandigheden, waardoor de burgeroorlog tot in Florida zou overgebracht worden.
Ja, zij had Diana, of beter Dy, zooals het vroolijke en beminnelijke meisje gewoonlijk genoemd werd, op Castle-House bij zich; maar Gilbert daarentegen was er niet. Die bevond zich te midden van het volle oorlogsgewoel. En dat was oorzaak, dat de liefderijke moeder onophoudelijke doodsangsten doorstond en zij zich niet in staat gevoelde, die steeds en altijd te bemantelen.
Gilbert was een jongeling, die toen vier en twintig jaren oud was, en bij wien men de edele eigenschappen en hoedanigheden van zijn vader terugvond. Hij was evenwel iets meer mededeelzaam van karakter, terwijl hij lichamelijk met meer bevalligheid en aantrekkelijkheid bedeeld was. Bovendien was hij een stoutmoedige kerel, die zijne zenuwen door alle mogelijke lichaamsoefeningen gestaald had. Hij was even behendig ruiter als bekwaam zeevaarder en ervaren jager. Tot grooten schrik zijner moeder had [50]hij veelal de uitgestrekte wouden en moerassen van het graafschap Duval tot tooneel zijner jachtbedrijven gekozen. Ook met de veelvuldige kreken en zeemondingen van de Sint John was hij bekend, en meermalen had hij zijne tochten tot bij de Pablo-monding uitgestrekt.
Gilbert gevoelde zich dan ook natuurlijk geheel aangetrokken tot het soldatenleven, toen de eerste schoten bij het uitbreken van dien onzaligen secessie-oorlog gewisseld werden, en was tot het doorstaan van de vermoeienissen, aan dat leven verbonden, geheel en al geschikt. Hij begreep, dat zijn plicht hem in de gelederen der federalistische troepen riep en aarzelde niet. Hij verzocht om te mogen vertrekken. En James Burbank dacht er geen oogenblik aan, om den wensch zijns zoons te weerstreven, hoeveel verdriet zijne echtgenoot ook over het genomen besluit mocht ondervinden en hoevele gevaren de toestand ook mocht aanbieden. Hij dacht evenals zijn zoon, dat plicht gebood en dat plicht boven alles moet gaan.
Gilbert vertrok dus naar het noorden; maar zijn heengaan werd zoo geheim mogelijk gehouden. Wanneer men toch te Jacksonville vernomen zoude hebben, dat de zoon van James Burbank bij het leger der Noordelijken in dienst getreden was, zou dat voorzeker represaille-maatregelen tegen Camdless-Bay uitgelokt hebben. De jonge man had aanbevelingsbrieven medegekregen voor vrienden, die zijn vader in den Staat New Jersey behouden had. Daar hij steeds een zekere voorkeur voor het zeemansleven aan den dag gelegd had, verschafte men hem spoedig eene verbintenis op de federalistische vloot.
In dien tijd kwam men in dienst snel vooruit, en daar Gilbert tot hen behoorde, die niet van luilakken houden, baande hij zijn weg. Daarenboven had het gouvernement van Washington het oog op dien jongen man gevestigd, die bij het uitbreken der vijandelijkheden geen oogenblik geaarzeld had, om zijne diensten aan te bieden. Bij den aanval op het fort Sumter had Gilbert het geluk gehad bijzonder uit te munten. Hij was op de Richmond, toen dit schip in de Mississippi-monding door de Manassas aan boord geloopen werd, en hij bracht in ruime mate het zijne er toe bij, om het veroverde vaartuig te ontdoen van de entertrossen en haken en het te hernemen.
Na die verrichting werd hij, hoewel hij niet afkomstig was van de zeevaartkundige inrichting te Annapolis, evenmin als al die geïmproviseerde officieren, welke aan den handel ontleend waren, tot adelborst bevorderd. In dezen nieuwen graad kwam hij bij het smaldeel van den Commodore Dupont aan en woonde het schitterende wapenfeit van het nemen van het fort Hatteras, daarna het bezetten der Sea Islands bij. [51]
Hij was nu luitenant ter zee aan boord van een der kanonneerbooten van den Commodore Dupont, die zich gereed maakten om de toegangen tot de Sint John te bemachtigen.
Ja, dit jongmensch was ook ongeduldig om dien onzaligen en bloedigen broederoorlog een einde te zien nemen. Hij beminde toch en werd weder bemind!
Wanneer zijn diensttijd om zoude zijn, zou hij naar Camdless-Bay vliegen, alwaar hij met de dochter van een der beste vrienden zijns vaders in het huwelijk zoude treden.
Master Walter Stannard behoorde niet tot de klasse der kolonisten van Florida. Hij was als weduwnaar, evenwel niet geheel zonder vermogen, bij den dood zijner gade achtergebleven en had zich geheel en al willen wijden aan de opvoeding zijner dochter. Hij woonde te Jacksonville en had derhalve de rivier slechts vier of vijf mijlen op te varen, om zich naar Camdless-Bay te begeven. In de laatste vijftien jaren was er geen week voorbijgegaan, dat hij geen bezoek aan de familie Burbank gebracht had. Men zou dus gerust kunnen beweren, dat Gilbert Burbank en Alice Stannard te zamen opgevoed waren.
Vandaar dan ook dat men reeds sedert langen tijd plannen van een huwelijk tusschen de jongelieden gevormd had. Die plannen hadden nu tot eene beslissing geleid, die het geluk van beiden moest verzekeren.
Hoewel Walter Stannard van zuidelijke afkomst was, zoo was hij toch, evenals meerdere zijner medeburgers in Florida, een bepaald tegenstander van de slavernij. Maar hij en zijne medestanders waren niet talrijk genoeg, om aan de groote meerderheid der kolonisten en der bewoners van Jacksonville, welker denkbeelden steeds scherper aan den dag kwamen en zich al meer en meer voor de zaak der afscheiding uitspraken, het hoofd te kunnen bieden. Daaruit volgde, dat die eerlijke lieden door de volksmenners in het graafschap, door de half-blanken en vooral door de heffe des volks, die tot alle buitensporigheden en uitspattingen in staat was, met vertoornden blik nagekeken werden.
Walter Stannard was een Amerikaan, van Nieuw Orleans geboortig. Mevrouw Stannard, van Fransche afkomst, was op jeugdigen leeftijd gestorven, maar had de edele hoedanigheden, welke het Fransche ras zoo eigen zijn, op hare dochter overgedragen.
Toen het oogenblik van vertrek voor Gilbert gekomen was, had Alice eene groote geestkracht aan den dag gelegd. Zij was het, die toen mevrouw Burbank getroost en gerustgesteld had. Hoewel zij Gilbert evenzeer beminde als hij haar liefhad, hield zij niet op zijne moeder er op te wijzen, dat het zijn plicht was om te vertrekken, dat het zijn plicht was om voor zulk eene menschlievende zaak te [52]strijden. Strijden voor die zaak, was strijden voor de bevrijding van een geheel menschenras.
Miss Alice was toen negentien jaren oud. Het was een blond jong meisje met bijna zwarte oogen, met eene warme en levendige huidtint, met eene bevallige gestalte en met lieve en voorname gelaatstrekken. Zij was wellicht een weinig ernstig, maar daarbij toch zoo bewegelijk van uitdrukking, dat de minste glimlach voldoende was om haar fraai gelaat te doen uitkomen.
En nu nog de schildering van een paar anderen.
Waarlijk, de kennismaking met de familie Burbank zou onvolkomen zijn, wanneer men naliet de beide dienstboden Mars en Zermah met een paar penseelstreken te vermelden.
Zooals men uit den brief van Gilbert gezien heeft, was deze niet alleen vertrokken. Mars, de echtgenoot van Zermah, had hem vergezeld. De jonge man zou geen meer verknochten makker hebben kunnen aantreffen dan die slaaf van Camdless-Bay, die vrij was, zoodra hij het grondgebied der anti-slaven-gezinde Staten betreden had. Maar Gilbert was steeds voor Mars zijn jonge meester en hij had hem niet willen verlaten, hoewel het federalistische gouvernement reeds lang overgegaan was tot het vormen van neger-bataljons, waarin hij natuurlijk een plaats had kunnen vinden.
Mars en Zermah behoorden niet door hunne geboorte tot het zuivere negerras. Zij waren beiden mestiezen. Zermah had tot broeder dien heldhaftigen slaaf, Robert Small genaamd, die vier maanden later in de baai zelve van Charlestown aan de geconfedereerden een stoomscheepje, bewapend met twee kanonnen, zou ontnemen, om het als hulde aan de federalistische vloot aan te bieden.
Zermah was dus van goed ras; maar Mars ook. Het was een gelukkig huisgezin, dat gedurende de eerste jaren van hun huwelijk, zich meermalen door den hatelijken slavenhandel in hun geluk bedreigd had gezien. Het was zelfs ten gevolge van zulk een oogenblik, waarbij zij door de wisselvallige kansen van eene verkooping gescheiden zouden worden, dat zij te Camdless-Bay in het personeel der plantage waren opgenomen geworden.
Ziehier onder welke omstandigheden dat plaats had.
Zermah was thans een-en-dertig jaren oud, Mars vijf-en-dertig jaren. Zij waren zeven jaren vroeger getrouwd, toen zij aan een zekeren kolonist toebehoorden, Tickborn genaamd, wiens onderneming een twintig mijlen hoogerop en bovenstrooms van Camdless-Bay gelegen was. Die kolonist had sedert jaren in drukke betrekking gestaan met Texar. Deze laatste bracht veelvuldige bezoeken op de plantage van den eerstgenoemde, alwaar hij steeds goed ontvangen werd. Dat kan geen bevreemding baren, daar Tickborn iemand was, die hoegenaamd geene achting in het graafschap genoot. Zijn [54]bevattelijkheid was gering, en daar zijne zaken in de war geraakten, was hij verplicht eene partij zijner slaven te verkoopen.
Daarop nam hij plaats bij den achtersteven, greep zijn pagaai. (Bladz. 58.)
Juist tegen dat tijdstip had Zermah, die, evenals het overige slavenpersoneel van de plantage Tickborn, zeer mishandeld was geworden, een armzalig klein wezen ter wereld gebracht, dat haar bijna dadelijk ontnomen was geworden. Terwijl zij de straf onderging voor de eene of andere misdaad of verzuim, dat zij niet begaan had, of waaraan zij niet schuldig was, stierf haar kind in hare armen. Dat men oordeele welke droefheid de arme Zermah bezielde, maar ook welken toorn Mars voelde opwellen!
Maar wat konden die rampzaligen tegen een meester uitrichten, aan wien hun vleesch, hetzij levend hetzij dood, toebehoorde? Hij had het immers gekocht!
Bij dat verdriet zou een nog veel verschrikkelijker gevoegd worden. En inderdaad, den morgen volgende op den dag dat hun kind gestorven was, waren Zermah en Mars ten verkoop aangeslagen geworden. Maar... de troost om zich bij een anderen meester weer bij elkander aan te treffen, zouden zij zeker niet hebben mogen smaken. Er had zich toch een man voorgedaan, die Zermah wilde koopen; maar Zermah alleen, hoewel hij geene plantage bezat. Een gril voorzeker! En die man was Texar. En zijn vriend Tickborn was op het punt de vereischte koopakte op te maken, toen in het laatste oogenblik door een nieuwen kooper een opbod gedaan werd.
Die nieuwe kooper was master James Burbank, die bij dien verkoop der slaven van Tickborn tegenwoordig was. Hij gevoelde zich zeer bewogen met het lot der arme mestiesche vrouw, die tevergeefs bad en smeekte, dat men haar toch niet van haren echtgenoot zoude scheiden.
James Burbank had juist eene min voor zijn dochtertje noodig. Toen hij vernam, dat eene der slavinnen van Tickborn, wier kind pas gestorven was, in de gewenschte omstandigheden verkeerde, had hij slechts ééne gedachte, namelijk die om haar te koopen. Maar innig bewogen door de tranen van Zermah, aarzelde hij niet om voor haren man en haar een veel hoogeren prijs te loven dan tot nu toe geboden was.
Texar kende master James Burbank, die hem reeds verscheidene malen van zijn landgoed als een man van zeer verdachte reputatie verjaagd had. Dat was dan ook de oorzaak van den haat, dien Texar aan de geheele familie op Castle-House toedroeg.
Texar poogde tegen zijn rijken concurrent op te bieden; maar dat ging niet. Hij hield evenwel vol, zoodat de prijs tot het dubbele steeg van dien, welken Tickborn voor de beide mestiezen, voor man en vrouw, gevraagd had. Dat diende tot niets dan om James Burbank [55]te noodzaken zooveel duurder te betalen. Eindelijk werd hem het paar toegewezen.
Dus, niet alleen zouden Mars en Zermah niet van elkander gescheiden worden, maar zij zouden in dienst komen bij den meest edelaardigen van alle kolonisten van geheel Florida.
Dat was waarlijk eene verzachting in hun leed. Zij zagen dan ook met een zeker gevoel van veiligheid de toekomst, die zich zoo verschrikkelijk voorgedaan had, tegemoet.
Zermah was zes jaar later op het toppunt harer schoonheid als mestiesche vrouw. Zij bezat eene geestkrachtvolle geaardheid, daarenboven een hart, dat geheel aan hare meesters gewijd was. Zij was meer dan eens in de gelegenheid geweest,—en zou in het vervolg ook nog in de gelegenheid komen,—om hun hare dankbare toewijding te bewijzen en te toonen. Mars was ten volle die vrouw waardig, waaraan de liefderijke daad van James Burbank hem voor immer vastgeklonken had. Hij was een opmerkenswaardig type van dit Afrikaansche ras, hetwelk zich op zoo breeden voet met het Kreoolsch bloed gekruist heeft. Hij was lang, uiterst stevig gebouwd en bezat een moed, die gerust bij iedere gelegenheid op de proef gesteld kon worden. Daardoor was hij in staat gesteld, om zijn meester de meest belangrijke diensten te bewijzen.
Die twee nieuwe dienaren, welke aan het personeel der plantage van Camdless-Bay toegevoegd waren, zouden evenwel niet als gewone slaven behandeld worden. Door hunne goedhartigheid en hunne schranderheid waren zij al heel gauw op hunne juiste waarde geschat geworden.
Mars werd in het bijzonder voor den dienst van den jeugdigen Gilbert bestemd.
Zermah werd natuurlijk de min, de voedstermoeder van de lieve kleine Diana.
Die schikkingen eigenden zich in het bijzonder, om die twee zoo innig mogelijk in de vertrouwelijke intimiteit der familie Burbank binnen te voeren.
Zermah gevoelde daarenboven al heel spoedig eene moederlijke liefde voor dat jonge meisje in haar hart opwellen, eene liefde, die zij niet meer voor haar eigen overleden kindje kon koesteren. Dy betaalde haar die liefde met woekerwinst uit, en de kinderlijke liefde van de eene beantwoordde ten volle aan de moederlijke liefde van de andere. Was het wonder, dat mevrouw Burbank de meest vriendschappelijke en meest dankbare gevoelens voor die twee mestiezen koesterde?
Dezelfde edelaardige band was tusschen Gilbert Burbank en Mars ontstaan.
De mesties was behendig en krachtig. Door zijn voorbeeld en [56]onderwijs had hij er veel toe bijgebracht, om zijn jeugdigen meester eene zekere behendigheid in alle lichaamsoefeningen te verleenen. James Burbank wenschte zich zelven dan ook geluk, dat hij dien persoon aan zijn zoon verbonden had.
Dus de toestand en de levensvoorwaarden van Zermah en van Mars waren nimmer zoo gelukkig geweest.
Zij zouden nimmer vergeten, wat zij bij dien Tickborn geleden hadden, ook niet, dat zij op het punt geweest waren in handen van een man als Texar te geraken. [57]
Niemand zou in dit doolhof den weg hebben kunnen vinden. (Bladz. 59.)
[58]
Den volgenden morgen, bij het eerste krieken van den dageraad, wandelde een man op den oever van een der kleine eilandjes, welke als verloren te midden van die lagune der Zwarte Kreek bestaan.
Dat was Texar.
Niet ver van hem, slechts op weinige passen van hem verwijderd, was een Indiaan in de squif gezeten, die den vorigen dag bij het stoomschip Shannon aangelegd had. Het vaartuigje scheen pas aangekomen, maar ook weer gereed te zijn de lagune in of de rivier op te stevenen.
Die Indiaan—zal het nog wel noodig zijn hem te noemen?—was Squambô.
Na eenige malen heen en weer gedrenteld te hebben, bleef Texar voor een magnolia-boom stilstaan, greep een der benedentakken, boog dien tot zich en plukte een blad met stengel af. Daarna haalde hij een klein briefje uit zijn notitieboekje, dat slechts drie of vier woorden, met inkt geschreven, bevatte. Hij rolde dat briefje tot den kleinst mogelijken vorm op en verborg het toen tusschen de onderhuid van het magnolia-blad. Dat werd zeer behendig verricht, en wel zoodanig, dat aan het uiterlijke van dat blad niet te bespeuren was, dat daarin iets verborgen was.
»Squambô!” riep Texar toen.
»Meester?” vroeg de Indiaan.
»Ga, gij weet wel waarheen.”
Bij die woorden reikte Texar hem het magnolia-blad aan.
Squambô nam het aan en legde het in het voorste gedeelte van de squif neder. Daarop nam hij plaats bij den achtersteven, greep zijn pagaai, sloeg dien te water, rondde met zijn vaartuigje weldra de eindpunt van het eilandje en verdween eindelijk in een bochtig vaarwater, te midden van het dichte gewelf, hetwelk de loofkruinen der boomen over de lagune vormden. [59]
Die lagune vormde een labyrinth, een waar doolhof van kanalen, die met een uitgestrekt netwerk te vergelijken was. Zij was gevuld met een zwart gekleurd water, niet ongelijk aan dat van de uitgeveende turfgronden in Drenthe.
Niemand zou in dit doolhof den weg hebben kunnen vinden, tenzij hij door langdurige ervaring eene grondige kennis opgedaan zoude hebben van de vaarwaters en doorgangen van dat diepe uitwateringsbekken, waarin de neventakken van de Sint John zich uitstorten.
Maar Squambô aarzelde geen oogenblik.
Hij stuurde stoutmoedig zijne squif naar plekken, waar het oog geen doorvaart kon ontwaren. De lage takken, die hij ophief, om den doortocht te erlangen, hernamen achter hem hun vorigen stand, en niemand zou hebben kunnen vermoeden, dat een vaartuig daar ter plaatse voorbij gestevend was.
Zoo vervolgde de Indiaan zijn weg en stevende door die lange bochtige kanalen, die soms niet eens zoo breed waren als die voren in de polders gegraven, om het naburige land droog te leggen. Eene groote menigte van watervogels vloog bij zijne nadering op. Glibberige alen, met verdachte koppen, die aan slangen deden denken, schoten onder de struikwortels, die boven water uitstaken.
Squambô, als echte Indiaan, vreesde dat schuifelend gedierte niet, evenmin de krokodillen, die in de modder lagen te slapen en die hij wekken kon, door ze met zijn pagaai of met de kiel van zijn vaartuig aan te raken. Hij stevende steeds vooruit en wanneer hem de ruimte ontbrak om te kunnen pagaaiën, dan greep hij een staak, waarmede hij zijn vaartuigje dan voortboomde.
In weerwil dat het reeds volle dag was, in weerwil dat het nachtelijk duister bij het schitteren der eerste stralen van de opkomende zon verdwenen was, zoo was het toch onmogelijk de dagvorstin onder dat ondoordringbaar dak van loof te ontwaren. Zelfs bij den meest schellen zonneschijn, zelfs wanneer dat hemellichaam in het zenith stond, was het onmogelijk dat een enkele lichtstraal tot op de oppervlakte van het zwarte water doordrong.
Het was alsof die moerassige streek slechts een halfduister noodig had, zoowel voor het kruipend gedierte, hetwelk in dat smerige water rondwriemelde, als voor de waterplanten, die op hare oppervlakte dreven.
Zoo stevende Squambô gedurende ruim een half uur van het eene eilandje naar het andere. Toen hij stil hield, was zijn vaartuigje bij een der meest verwijderde hoeken der kreek aangekomen.
Bij die plek, waar het moerassige gedeelte der lagune eindigde, stonden de boomstammen minder dicht bij elkander en waren de [60]boomkruinen minder ondoordringbaar. Hier en daar waren dan ook enkele lichtstralen te ontwaren.
Iets verder strekte zich een uitgestrekt weiland uit, hetwelk met wouden omzoomd was. Het waterpas van den bodem van dat weiland was weinig boven de oppervlakte van de Sint John verheven. Ternauwernood groeiden vijf of zes alleenstaande boomen er op. Wanneer de voet zich op dien moddergrond neerzette, ondervond hij een gevoel, alsof hij op eene veerkrachtige matras trad. Eenige sassafras-struiken, met hun mager loof en hunne kleine violetkleurige bessen, teekenden grillige arabesken op het groene grastapijt.
Na zijn squif aan een stronk op den oever vastgemeerd te hebben, sprong Squambô aan wal. De nachtelijke nevelen begonnen op te trekken. Het weiland, dat geheel verlaten was, begon langzamerhand uit den mist te voorschijn te treden. Te midden der vijf of zes boomen, welker omtrekken in slechts onzekere beelden te bespeuren waren, stond een magnoliaboom van middelmatige ontwikkeling.
De Indiaan trad op dien boom toe en bereikte hem binnen weinige minuten. Bij hem gekomen, deed hij, wat hij Texar had zien doen; hij greep een der benedentakken en boog dien naar zich toe. Maar in stede van er een blad van te plukken, bevestigde hij het blad, hetwelk hij van zijn meester ontvangen had, er aan vast. Toen hij daarmede klaar was, liet hij den tak weer los, die zijn vorigen stand hernam en dat blad te midden der duizenden anderen van den boom als verloren voerde.
Squambô keerde toen naar zijn vaartuigje weder en stevende naar het eilandje terug, waar Texar hem wachtte.
Die Zwarte Kreek, naar hare donkerkleurige wateren aldus genoemd, besloeg een uitgestrektheid van ongeveer vijf- of zeshonderd bunders. Zij werd door de Sint John gevoed en vormde eene soort van archipel, die volkomen ondoordringbaar was voor hem, die er de doolwegen en de kronkelende vaarwaters niet van kende. Het getal eilandjes, hetwelk op hare oppervlakte werd aangetroffen, bedroeg zeker een honderdtal. Om de gemeenschap daartusschen daar te stellen, bestonden geene bruggen of veren. Neen, slechts enkele lange dooreengevlochten lianen, eene soort van slingerplanten, overspanden het vaarwater, slechts enkele hooge takken kruisten zich boven de ontelbare waterspruiten, welke die eilandjes van elkander scheidden. Dat was alles. Niets meer. En, het moet erkend worden, dat deze verbindingsmiddelen niet zeer geschikt waren, om de gemeenschap druk te doen zijn.
Een dezer eilandjes, nagenoeg in het midden van het stelsel gelegen, was door zijne uitgestrektheid van een twintigtal bunders en door zijne verhevenheid van vijf of zes voeten boven den gemiddelden [61]waterstand zoowel van de Sint-John als van den Atlantischen Oceaan, als het voornaamste aan te merken.
In een lang vervlogen tijdvak, had dit eilandje tot emplacement gediend van een klein fort, een soort blokhuis, dat thans uit een militair oogpunt verlaten was en welks slooping aan den tand des tijds overgelaten was, zooals de officiëele uitdrukking luidt. Zijne palissadeering, die reeds half verrot was, stond nog onder de hooge boomen, onder de magnolia’s, de cypressen, de steeds groenende eiken, de zwarte noteboomen, de zuidelijke pijnboomen, die met hunne lange festoenen van cobea’s en andere eindelooze slingerplanten doorvlochten en getooid waren.
Binnen de omwalling ontwaarde het oog eindelijk onder de dichte loofkruinen van dat geboomte de geometrische lijnen van dat kleine fort of beter gezegd: van dien observatiepost, die nimmer voor meer geschikt geweest was, dan tot opneming van een detachement van een twintigtal manschappen. Smalle schietgaten waren in die houten muren der palissadeering ingesneden. De graszoden daken dekten de gebouwen met een dikke laag aarde, die bestemd was om de kogels der aanvallers op te vangen.
In het innerlijke bevonden zich eenige kamers, welke het centrale reduit uitmaakten en aan een magazijn grensden, waarin vroeger de levensmiddelen en de munitiën, voor de bezetting benoodigd, opgeborgen waren.
Om binnen dat reduit van het fortje te geraken, moest men eerst langs eene smalle poterne door de walgang dringen, daarna de esplanade of binnenplaats overschrijden, die met eenige boomen beplant was, en eindelijk een tiental treden opstappen, die in den grond uitgestoken waren en door balken gesteund werden. Dan vond men de eenige deur, die tot het innerlijke van het reduit toegang verleende, en die was nog, om de geheele waarheid te zeggen, slechts eene oude embrasure of kanonschietgat, hetwelk tot dat doeleinde gewijzigd was.
Dat was het gewone verblijf, of beter de gewone schuilplaats van Texar, die niemand kende.
Daar leefde hij, verscholen voor iedereen, met dien Squambô, die aan den persoon van zijn meester zeer verknocht was. Deze en vijf of zes slaven, die daar ook verblijf hielden, waren niet veel beter dan Texar.
Zoo als men ziet, lag dat eilandje van de Zwarte Kreek nog al verwijderd van de rijke ondernemingen, die op de beide oevers der Sint John aangetroffen werden. Onmogelijk zouden Texar en zijne makkers, hoe weinig eischend zij ook waren, daar hebben kunnen bestaan. Zij bezaten slechts eenige huisdieren en verder eenige roeden bouwgrond, waarop zij pataten, maniokwortels, komkommers [62]teelden, en waarop zich eenige vruchtboomen, die evenwel schier verwilderd waren, verhieven. Dat was alles. Het is waar, zij konden in de nabijgelegen wouden jagen en in de kanalen en bochten der lagune visschen, hetgeen in ieder seizoen kon geschieden; maar dat alles was onvoldoende, om hun bestaan te rekken, en dus moesten daartoe andere middelen te baat genomen worden, middelen, waarvan Texar en Squambô alleen het geheim bezaten.
Wat de veiligheid van het blokhuis betrof, die was door zijne ligging te midden van die onbereikbare schuilplaats verzekerd. Daarenboven, wie zou getracht hebben dat nest aan te vallen, en waarom zou zoo iets geschieden? In ieder geval zou iedere verdachte nadering dadelijk verraden worden door het geblaf der honden, op het eilandje aanwezig. Dat waren woeste speurhonden, vroeger door de Caraïben ingevoerd, die weleer gebruikt waren geworden door de Spanjaarden, om de gevluchte slavennegers op te sporen.
Ziedaar eene beschrijving van het verblijf van Texar, dat hem ten volle waardig was.
Texar was iemand van omstreeks dertig jaren. Hij was van middelmatige gestalte, maar van een stevig gestel, een gestel, dat gehard was geworden door dat leven in de open lucht, door dat leven vol avonturen, hetwelk hij sedert zijne kindsheid geleid had. Hij was van Spaansche afkomst, en die afkomst was in allen deele in hem herkenbaar. Hij had zwart en ruw hoofdhaar, dikke wenkbrauwen, zwartgroene oogen, een breeden mond met dunne naar binnen gekeerde lippen, alsof zij met een sabelhouw gespleten waren, een korten dikken neus met neusgaten als die van een wild dier. Zijn geheel uiterlijk duidde op een heftig, maar tevens listig karakter.
Vroeger droeg hij een vollen baard, maar nadat deze door een geweerschot bij het een of andere gevecht tot in de huid geschroeid was, schoor hij zich, hetgeen de scherpheid en hoekigheid zijner gelaatstrekken nog meer deed uitkomen.
Die gelukzoeker had zich een twaalftal jaren geleden hier in Florida komen vestigen en zijn intrek genomen in dat verlaten fortje, dat niemand ter wereld hem betwistte.
Vanwaar kwam hij? Dat wist niemand en daaromtrent vertelde hij nooit iets.
Wat was nopens zijne vroegere levenswijze bekend? Ook hoegenaamd niets.
Er waren er, die beweerden,—en die hadden het bij het rechte eind,—dat hij slavenhaler geweest was en dat hij geheele scheepsladingen van negers in de havenplaatsen van Georgië, Florida en van Noord- en Zuid Carolina had aan den wal gebracht. Had hij [63]bij dien afschuwelijken menschenhandel eenig vermogen vergaard? Dat bleek niet. Zooveel is zeker, dat hij niet de minste achting genoot, zelfs niet in dat land, waar toch menschen van zijn allooi bij de vleet voorkwamen.
Intusschen, al moest het erkend worden, dat Texar volstrekt niet in een reuk van heiligheid in de streken stond, zoo belette zulks niet, dat hij toch veel invloed in het geheele graafschap, maar voornamelijk te Jacksonville uitoefende. Het is waar, dat dit op het minst aanbevelingswaardige gedeelte der bevolking van die hoofdplaats geschiedde, maar die invloed was onmiskenbaar en daarom juist des te gevaarlijker.
Hij begaf zich zeer dikwijls naar die hoofdplaats voor zaken, waarover hij met niemand sprak. Hij had daar vele vrienden onder de half blanken en onder de meest verfoeielijke wezens der stad. Men heeft dit reeds kunnen ontwaren, toen hij in gezelschap van een half dozijn kerels van zeer verdacht allooi van Sint Augustijn aan boord van de stoomboot Shannon wederkeerde.
Zijn invloed strekte zich over eenige kolonisten in de streken van het Sint John-gebied uit. Hij bezocht dezen meermalen, en wanneer men hem geen bezoek terugbracht, dan was dat, omdat niemand zijne schuilplaats in de Zwarte Kreek kende. Maar dat belette niet, dat hij tot verscheidene ondernemingen op de beide oevers der rivier toegang had.
De jacht was natuurlijk een voorwendsel van die bijeenkomsten en die betrekkingen, die zoo spoedig aangegaan worden tusschen lieden van dezelfde zeden, van dezelfde gebruiken en van denzelfden smaak.
Die invloed had van een anderen kant in de laatste jaren zeer gewonnen, ten gevolge der heerschende meeningen, tot welker vurigste voorvechter Texar zich opgeworpen had.
Nauwelijks had de slaven-quaestie eene scheuring tusschen de beide helften van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika teweeggebracht, of de Spanjaard had zich als de hardnekkigste, als de meest vastbeslotene der voorstanders van de slavernij opgeworpen. Zooals hij dat luide uitbazuinde, kwam daarbij bij hem geen eigenbelang in het spel, daar hij slechts een half dozijn negers in eigendom bezat. Maar hij verklaarde het grondbeginsel van eigendom te willen verdedigen. Met welke middelen evenwel? Ja, het moet gezegd worden, door beroep te doen op de meest verfoeielijke van alle hartstochten, door de hebzucht van de lage volksklasse op te zweepen, door haar tot plundering, tot brandstichting, zelfs tot moord aan te zetten jegens de bewoners of kolonisten, die de meer edelaardige denkbeelden der Noordelijken deelden.
Begaf zich naar het fortje, stapte de poterne door en de trap van het blokhuis op. (Bladz. 70).
En thans strekten de plannen van dien gevaarlijken gelukzoeker [65]tot niets minder dan tot omverwerping van het gezag der bestaande civiele autoriteiten te Jacksonville, ten einde de vertegenwoordigers van dat gezag, die hem te gematigd in hunne staatkundige denkbeelden waren, te vervangen door de meest geestdriftvolle aanhangers der zijne. Wanneer hij zoodoende door oproer en muiterij meester van het graafschap zou zijn geworden, zou hij den tijd gekomen achten, om aan zijne personeele wraaknemingen den vrijen teugel te vieren.
Uit het vorenstaande zal de lezer gemakkelijk begrepen hebben, welke belangen James Burbank en eenige andere eigenaren van ondernemingen bij de bestaande omstandigheden hadden, om de handelingen van zoo’n kerel, die reeds in gewone tijden door zijne slechte geaardheid te duchten was, van zeer nabij gade te slaan. Uit dien toestand waren aan den eenen kant een ingekankerde haat, en aan den anderen kant een diep ingeworteld wantrouwen ontstaan, die door de aanstaande gebeurtenissen nog zouden toenemen.
Er kwam nog iets bij, namelijk dat, onder hetgeen men omtrent het verleden van Texar, sedert hij het baantje van slavenhandelaar had laten varen, meende te weten, zeer verdachte daadzaken voorkwamen. Alles scheen er toch op te wijzen dat hij, bij den laatsten inval van de Seminool-Indianen, in geheime betrekking tot hen gestaan had. Had hij hun de aanslagen aangeduid, die zij moesten uitvoeren? Of had hij hen de plantages aangewezen, die aangevallen moesten worden?
Had hij hen hulp verstrekt bij het leggen van hinderlagen of bij het doen van aanvallen?
Vele omstandigheden droegen er toe bij, om iedere twijfel dienaangaande te doen verdwijnen, en zelfs ten gevolge van een der laatste aanslagen van die Indianen, zagen de magistraten zich genoodzaakt den Spanjaard gerechtelijk te vervolgen, hem gevangen te nemen en voor de rechtbank te brengen. Maar Texar beriep zich op een alibi—een reddings-systeem, dat hem later ook dienen zou,—en hij leverde het bewijs, dat hij onmogelijk had kunnen deelnemen aan den aanval op eene pachthoeve in het graafschap Duval, omdat hij zich in datzelfde oogenblik te Savannah in den Staat Georgië bevonden had, op ruim veertig mijlen ten noorden en buiten de grenspalen van Florida gelegen.
Gedurende de daaropvolgende jaren werden verscheidene zeer belangrijke diefstallen gepleegd, hetzij op nabijgelegen ondernemingen, hetzij op reizigers, die op den openbaren weg in Florida aangevallen waren. Was Texar medeplichtig aan of bewerker van die misdaden? Hoe het ook zij, men verdacht hem zeer; maar alweer door gebrek aan bewijzen, moest men er van afzien het schuldig uit te spreken. [66]
Eindelijk deed zich eene gelegenheid voor, waarbij men dacht den misdadiger, die tot heden onaantastbaar geweest was, op heeter daad betrapt te hebben. Het was juist voor die zaak, dat hij daags te voren voor den rechter van instructie te Sint-Augustijn opgeroepen was.
Die zaak was namelijk deze: Toen James Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard op een avond zoo omstreeks tegen zeven uren, nu ongeveer acht dagen geleden, van een bezoek op eene naburige onderneming naar Camdless-Bay terugkeerden, vernamen zij angstgegil, hetwelk tot hen doordrong. Zij haastten zich naar de plek te ijlen, vanwaar die kreten kwamen, en bereikten zoo de gebouwen van eene alleenstaande pachthoeve.
Die gebouwen stonden in brand. De pachthoeve was vooraf door een bende boosdoeners, die zich verstrooid hadden, geplunderd geworden. De misdadigers konden niet verre zijn; men kon nog twee van die schurken ontwaren, die trachtten door het woud te ontvluchten.
James Burbank en zijne vrienden zetten die kerels, welke juist in de richting van Camdless Bay vluchtten, onmiddellijk en zonder aarzeling na. Die poging was evenwel tevergeefs. De brandstichters, door de terreinhindernissen te midden van dat woeste bosch begunstigd, slaagden er in te ontkomen.
Intusschen hadden de heeren Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard een hunner zeer goed kunnen herkennen en die eene was de Spanjaard.
Bovendien, eene andere bewijsvoerende omstandigheid sloot zich daarbij aan, namelijk toen die kerel bij een der krommingen van de woudgrens bij Camdless-Bay verdween, liep hij Zermah, die daar voorbijkwam, bijna tegen het lijf aan. De mestiesche vrouw schrikte hevig, maar zij herkende hem. Volgens haar was het wel degelijk Texar, die daar in alle haast vluchtte.
Zooals men wel begrepen zal hebben, baarde die zaak groot opzien in het graafschap.
Een diefstal gevolgd door brandstichting, is wel de misdaad, welke de kolonisten, die over eene groote uitgestrektheid van het grondgebied meestal eenzaam wonen, het meest duchten. Master James Burbank aarzelde dan ook geen oogenblik, om met eene formeele aanklacht op te treden.
Ten gevolge van zijne pertinente aanwijzingen, konden de autoriteiten niet anders doen, dan rechtsingang tegen Texar verleenen.
De Spanjaard werd te Sint-Augustijn voor den recorder gedaagd, om tegenover de getuigen gehoord en bij ontkentenis met hen geconfronteerd te worden. [67]
James Burbank, Walter Stannard, Edward Carrol en Zermah verklaarden eenparig, dat zij Texar herkend hadden in den kerel, die de in brand staande pachthoeve ontvluchtte. Volgens hen was hier geene vergissing mogelijk. Texar was een der euveldaders bij die misdaad.
Maar van zijn kant had de Spanjaard een zeker aantal tegengetuigen naar Sint-Augustijn doen oproepen. Dezen nu verklaarden formeel, dat zij zich dienzelfden avond, toen de misdaad bedreven werd, in gezelschap van Texar in de »tienda” de Torillo te Jacksonville bevonden hadden. Die tienda was eene slecht befaamde kroeg, die als zoodanig bij iedereen bekend was. Texar zou dat krot gedurende den geheelen avond niet verlaten hebben.
Eene nog meer bevestigende bijzonderheid werd er bij gevoegd, namelijk dat Texar, juist op het oogenblik dat de misdaad gepleegd werd, een twist had met een der gasten van die kroeg van Torillo, welke twist door bedreigingen gevolgd en met slagen geëindigd was, waarvoor ongetwijfeld klachten tegen hem zouden ingebracht worden.
Tegenover deze getuigenissen, die men niet wantrouwen kon, omdat zij door personen afgelegd werden, die den Spanjaard geheel vreemd waren, zag de magistraat van Sint-Augustijn zich verplicht de rechtsvervolging te staken en den beschuldigde vrij en frank te laten gaan.
De alibi was dan ook ditmaal ten voordeele van dezen vreemdsoortigen kerel ten volle bewezen geworden.
Het was na die rechtszaak, dat Texar in gezelschap van zijne getuigen van Sint-Augustijn, den zetel der arrondissements-rechtbank, in den avond van den 7den Februari terugkeerde. Men weet, welke houding hij aan boord van de Shannon, terwijl die boot den stroom afstoomde, aangenomen had.
Toen later de squif, door Squambô gevoerd, hem opgenomen had, was hij naar het verlaten fortje teruggekeerd, alwaar hij, zooals wij weten, moeielijk te volgen ware geweest.
Wat dien Squambô betreft,—waarover wij toch ook een enkel woord dienen te zeggen,—dat was een schrandere en listige Seminool-Indiaan, die de vertrouweling van Texar geworden was. Deze had hem, juist bij het einde dier laatste expeditie van die inboorlingen binnen het grondgebied van Florida, waarbij zijn naam zoo ten rechte gecompromitteerd was geworden, in dienst genomen.
De Spanjaard kon natuurlijk in den geestestoestand, waarin hij zich tegenover James Burbank bevond, aan niets anders denken, dan zich door alle mogelijke middelen te wreken. En nu, door de gebeurlijkheden, die door den oorlog dagelijks konden in het leven [68]geroepen worden, zou Texar, wanneer hij er in slaagde, het bestaande bestuur te Jacksonville omver te werpen, voor Camdless-Bay zeer gevaarlijk worden en derhalve zeer te duchten zijn.
Het is waar, dat de geaardheid van master James Burbank hem niet gedoogde voor iemand van zulk gehalte te beven; maar dat nam niet weg, dat mevrouw Burbank redenen te over meende te hebben, om voor haren echtgenoot en voor allen, die haar lief waren, te vreezen.
En wanneer die eerlijke familie nu nog had geweten, dat Texar vermoedde, dat Gilbert Burbank dienst had genomen in de gelederen van de strijdmacht der Noordelijken, dan zou zij voorzeker in onophoudelijke angsten geleefd hebben.
Hoe had die kerel die bijzonderheid toch vernomen? Gilbert was toch in stilte heengegaan en zijn vertrek was voor een ieder geheim gehouden. Daarop is geen antwoord te geven. Voorzeker had hij hen, die hij haatte, laten bespieden, en hij was gewoon, zooals wij wel later zullen zien, zich van spionnen te bedienen.
En inderdaad, zou men niet moeten duchten, nu Texar vermeende dat de zoon van master James Burbank in de gelederen der federalisten, onder de bevelen van den Commodore Dupont diende, dat hij zou pogen den jeugdigen officier een strik te spannen? Ja, dat zeker. Ook dat, wanneer hij er in slagen mocht, hem op het Floridasche grondgebied te lokken, hij zoude trachten zich van zijn persoon meester te maken, om hem aan de Zuidelijke autoriteiten over te leveren. Men begrijpt welk lot Gilbert zoude wachten, wanneer hij zich in handen zoude bevinden van die slavenhouders, die door den voorspoed der Noordelijken ten zeerste verbitterd waren.
Zoo stond de staat van zaken op het oogenblik, dat dit verhaal begint.
Zoo was de toestand der federalisten, die tot dicht bij de zeegrenzen van Florida genaderd waren.
Zoo was de toestand van master James Burbank te midden van het graafschap Duval.
Zoo was de positie van Texar niet alleen te Jacksonville, maar in de geheele uitgestrektheid van het slavenhoudende grondgebied van Florida.
Wanneer de Spanjaard er in slaagde, de bestaande regeering omver te werpen of hare macht te verlammen, dan zou het voor hem eene zeer gemakkelijke taak zijn, om de dweepzieke bevolking, die tot de grootst mogelijke woede ten opzichte van de tegenstanders van de slavernij opgezweept zoude zijn, aan te zetten zich op Camdless-Bay te werpen.
Beiden waren gezeten in een der pleizier-vaartuigen van Camdless-Bay. (Bladz. 72).
Een uur ongeveer nadat hij Texar verlaten had, was Squambô weer op het centraal-eilandje terug. Hij trok zijne squif op de oeverhelling, [70]begaf zich naar het fortje, stapte de poterne door en de trap van het blokhuis op.
»Hebt gij gedaan, wat ik u bevolen had?” vroeg Texar hem.
»Ja, meester.”
»En.... niets?”
»Neen, niets.” [71]
»Ja, Zermah, ja, je bent geschapen en ter wereld gebracht, om slavin te zijn!” herhaalde de administrateur Perry, wie weet voor de hoeveelste maal. »Ja, om slavin te zijn en volstrekt geen vrij schepsel!”
Als die man zijn stokpaardje bereed, was hij er onmogelijk af te brengen.
»Ik deel uwe meening niet,” sprak Zermah kalm en zonder van eenige aandoening te laten blijken.
Het goedige schepsel was gewoon geraakt aan het geleuter van den administrateur van Camdless-Bay.
»Zoo, deel je mijne meening niet?”
»Neen, master Perry!”
»Nu, om het even, Zermah! Mij kan het niet schelen, wat uwe meening ook zijn moge; maar gij zult toch eindigen moeten met de meening te deelen, dat er redelijkerwijze geene gelijkheid kan bestaan of in het leven geroepen worden tusschen blanken en zwarten.”
»Och, die gelijkheid is reeds in het leven geroepen, mijnheer Perry, en zij is dat door de natuur zelve.”
»Gij vergist u, Zermah.”
»Vergis ik mij, master Perry?”
»Ja, Zermah, en het bewijs daarvan is, dat het aantal blanken over de oppervlakte der aarde verspreid, tienmalen, twintigmalen...; maar wat raaskal ik?... honderdmalen dat der zwarten overtreft!”
»En daarom hebben zij hen tot slavernij gedoemd!” antwoordde Zermah.
»Juist.... Maar....”
»Omdat zij de macht hadden, hebben zij er misbruik van gemaakt!” [72]
»Maar luister dan toch, Zermah!”
»Wanneer de zwarten evenwel de getalsterkte aan hunne zijde hadden gehad, dan zouden zij de blanken tot slaaf gemaakt hebben!... Maar neen! Driemaal neen! Zij zouden veel meer rechtvaardigheidszin en veel minder wreedheid hebben aan den dag hebben gelegd!”
»Dat zou nog te bezien staan,” pruttelde de oude administrateur, niet tevreden over den loop van het gesprek. »God weet, wat die zwarte schelmen zouden uitvoeren, als zij eens de baas waren!”
Men moet nu uit dit gesprek, dat zoo nu en dan maar eens gevoerd werd, niet afleiden, dat de administrateur Perry en de gewezen min Zermah vijandig tegenover elkander stonden. O, zeker niet! Het tegendeel was waar; maar zij hadden voor het oogenblik niets anders te doen dan te babbelen en te kibbelen.
Er zou kunnen aangenomen worden, dat het onderwerp van hun onderhoud eene meer nuttige strekking zou kunnen gehad hebben, en dat zou ook waarschijnlijk het geval zijn, zonder het zwak van den administrateur, die steeds over de slavernij-quaestie wilde twisten.
Beiden waren gezeten in eene der pleizier-vaartuigen van Camdless-Bay, dat door vier varensgezellen van de plantage geroeid werd. Zij staken de rivier in schuine richting over en begaven zich naar Jacksonville, waarbij zij door de ingetreden eb goed geholpen werden. De administrateur had eenige zaken voor rekening van James Burbank ter hoofdplaats te behandelen, en Zermah vergezelde hem, om eenige toiletartikelen voor de kleine Dy in te koopen.
Men telde toen den 10den Februari.
Master James Burbank was te Castle-House en Texar in de Zwarte Kreek sedert drie dagen na het proces, te Sint-Augustijn gevoerd, teruggekeerd.
Het spreekt vanzelf dat master Walter Stannard en zijne dochter den volgenden ochtend een briefje van Camdless-Bay ontvingen, waarin hun in korte trekken van den inhoud van Gilberts brief mededeeling gedaan werd. Waarlijk, die tijdingen kwamen niet te vroeg, om miss Alice, die hare dagen, sedert het uitbreken van dien onzaligen burgeroorlog tusschen het zuidelijk en noordelijk gedeelte van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, in voortdurende ongerustheid doorbracht, eenigermate tot bedaren te stemmen.
Het vaartuig, waarin Perry en Zermah gezeten waren, was getuigd met een soort barkzeil en stevende flink vooruit. Nog een klein kwartieruur, dan zou het de haven van Jacksonville bereikt hebben. Er bleef den administrateur dan nog maar zeer luttel tijd over, om zijne geliefkoosde denkbeelden grondig te ontwikkelen. Hij liet dan ook de gelegenheid niet ontsnappen.
Wachtten de aankomst der stoomboot af, welker rookpluim benedenstrooms ontwaard werd. (Bladz. 76).
»Neen, Zermah, neen, geloof mij,” hernam hij. »Al hadden de [74]zwarten ook al de getal-meerderheid gehad, dan nog zou dat niets aan den staat van zaken veranderd hebben”....
»Hetgeen te bezien zou staan,” mompelde de mestiesche vrouw.
»En ik ga verder,” vervolgde Perry, »en beweer dat, welke ook de uitkomsten van den oorlog mogen zijn, men steeds tot de slavernij zal terugkeeren....”
»En dat waarom?” vroeg Zermah ietwat bits.
»Eenvoudig, omdat er slaven noodig zijn voor den dienst der plantages.”
»Zoo denkt master Burbank er toch niet over, zooals gij zeer goed weet!” antwoordde Zermah.
»Ja, dat weet ik, maar in weerwil van den eerbied, dien ik voor hem koester, durf ik beweren, dat master James Burbank zich vergist. Een zwarte behoort tot den inventaris eener onderneming, evengoed als de huis- en trekdieren, evengoed als de landbouwgereedschappen.”
»Het is wat moois!” bromde de mestiesche.
»Verbeeld je dat een paard kon weggaan, wanneer het wilde,” vervolgde de administrateur, »dat een ploeg het recht had uit eigen beweging in andere handen dan in die van zijn meester over te gaan, wanneer dat in zijn kraam te pas kwam, dan zou...”
»Maar dat is eenvoudig bespottelijk!” sprak Zermah heftig.
»Dan zou geene exploitatie meer mogelijk zijn,” ging Perry onverstoorbaar voort. »Juist Zermah, gij hebt het gezegd: dat zou eenvoudig bespottelijk zijn!”
»Maar, master Perry...”
»Laat master James Burbank zijne slaven in vrijheid stellen, dan zullen wij eens zien, wat er van Camdless-Bay terecht zal komen.”
»Hij zou dat reeds gedaan hebben, wanneer de omstandigheden zulks gedoogd hadden, dat weet gij ook wel, master Perry. En wilt gij weten, wat er gebeurd zoude zijn, wanneer de slaven in vrijheid gesteld waren?”
»Ja, dat wou ik wel eens weten, Zermah!”
»Welnu, dan zou geen enkele neger de plantage verlaten hebben.”
»Niet? Een mooie vrijheid dan.”
»Er zou niets veranderd zijn, dan het recht om hen als lastdieren te kunnen behandelen. En daar gij nimmer van dat recht gebruik gemaakt hebt, master Perry, zou Camdless-Bay, na de invrijheidstelling der slaven, gebleven zijn wat het tot dusver was.”
»Denkt gij mij bij geval tot uwe denkbeelden bekeerd te hebben, Zermah?” vroeg de administrateur.
»In geenen deele, master Perry. Daarenboven, dat zou geheel nutteloos wezen.”
»Nutteloos?” [75]
»Ja, geheel en al nutteloos, en weet gij waarom?”
»Welnu?”
»Om eene zeer eenvoudige reden...”
»En welke?”
»Wel, omdat gij in het wezen der zaak over die quaestie denkt evenals master Burbank, als master Edward Carrol, als master Walter Stannard en evenals alle anderen, die een edelmoedig hart en een rechtvaardigen geest hebben.”
»Nooit, Zermah, nooit!”
»Gij hebt mooi praten.”
»Nooit, Zermah, nooit! En ik beweer zelfs, dat, wat ik aanvoer, geheel en al in het voordeel der zwarten is. Als men hen aan hun eigen wil overlaat, dan zullen zij van ellende omkomen en hun ras zal onvermijdelijk te niet gaan.”
»Dat geloof ik niet, master Perry, al verteldet gij dat honderd malen!”
»Gij zult het zien.”
»Neen, nooit! nooit!... En al ware dat zoo... welnu, dan zou het beter zijn, dat het ras te niet ging, dan dat het aan de eeuwigdurende vernederende slavernij zoude gewijd zijn!”
De administrateur, die, zooals men wel bevroeden zal, zijne bewijsgronden nog lang niet uitgeput had, zou wel hebben willen antwoorden, maar het zeil was reeds ingenomen en het vaartuig schoot het houten staketsel van de aanlegplaats op zijde. Daar moest het op den administrateur en Zermah blijven wachten. Beiden ontscheepten weldra en spoedden zich heen, om zich ieder van hunnen kant aan hunne zaken te wijden.
Jacksonville is op den linkeroever der Sint-John aan de grens van een vrij lage vlakte gelegen. Die vlakte is door prachtige bosschen omzoomd, die haar eene steeds groene omlijsting schenken. Uitgestrekte velden van maïs of Turksche tarwe en van suikerriet besloegen dat geheele terrein, terwijl in de nabijheid der rivier rijstvelden aangetroffen werden.
Jacksonville was, nog slechts een tiental jaren geleden, niets meer dan een groot dorp, een stadje, bestaande uit hutten van »torchis” of biezen, die slechts tot woningen van de negerbevolking dienden.
In het tegenwoordige tijdvak was het dorp op weg om eene stad te worden. Men ontwaarde dat uit de meer voorname woningen, uit de beter aangelegde straten, die daarenboven goed onderhouden werden, uit het groote aantal inwoners, dat meer dan verdubbeld was. In het volgend jaar daarenboven zou die hoofdplaats van het graafschap Duval in belangrijkheid stijgen, door de spoorbaan, welke haar met Tallahassee, de hoofdstad van geheel Florida, in verbinding zoude brengen. [76]
De administrateur en Zermah hadden reeds bij hunne aankomst kunnen bemerken, dat eene groote opgewondenheid in de stad heerschte. Eenige honderden harer inwoners, waarvan de eene helft Zuidelijken van Amerikaanschen oorsprong, de andere helft mulatten of Spaansche mestiezen waren, wachtten de aankomst der stoomboot af, welker rookpluim boven het geboomte van een lagen hoek van de Sint-John benedenstrooms ontwaard werd.
Eenigen van die menigte, ongeduldig om des te spoediger in verbinding met dat stoomschip te komen, waren in de aanwezige havensloepen gesprongen en roeiden het tegemoet; anderen hadden plaats genomen in »dogres”, een soort vaartuig met een mast, hetwelk in de wateren van Jacksonville veelvuldig aangetroffen wordt.
En voor dat ongeduld bestond wel reden.
Sedert den vorigen dag toch waren ernstige berichten van het tooneel des oorlogs ingekomen. De projecten der krijgsverrichtingen, in den brief van Gilbert Burbank aangeduid, waren gedeeltelijk uitgelekt. Men wist, dat de vloot van den Commodore Dupont zeer spoedig onder stoom zoude gaan, en dat bij Generaal Sherman het plan bestond, hem met een sterk korps debarkementstroepen te vergezellen.
Waarheen zou die krijgsmacht zich wenden? Daarop wist niemand een bepaald antwoord te geven. Maar het lag voor de hand, dat de Sint-John en het Floridasche kustland het objectief zouden zijn.
Na Georgië was Florida dus direct aan een inval van de federalistische troepen blootgesteld.
Toen de stoomboot, welke van den kant van Fernandina kwam, bij de pier van Jacksonville aangelegd had, konden hare passagiers die tijdingen slechts bevestigen. Zij voegden er bij, dat de Commodore Dupont zeer waarschijnlijk in de baai Sint-Andrews zou ankeren, ten einde daar het gunstige oogenblik af te wachten, om het vaarwater van het eiland Amelia en de hoofdmonding der Sint-John te kunnen bemachtigen.
Dadelijk verbreidden zich benden door de stad, die luidruchtig de vele »urubus”, een soort van grooten aasvogel, wien alleen de reinigingsdienst van de straten overgelaten is, deden opvliegen. Men tierde en schreeuwde: »Op tegen de Noordelijken! Dood aan de Noordelijken!”
Dat waren woeste ophitsingen, welke uitgingen van de volksmenners, die de partij van Texar toegedaan waren, ja, in zijn dienst stonden. Natuurlijk vonden zij een gretig oor bij de reeds zoo opgewonden bevolking.
Diens huis was eene bevallige en gemakkelijk ingerichte woning, in een soort van groene oase gelegen. (Bladz. 78).
Volksoploopen en betoogingen hadden op het groote plein voor Court-House, voor het paleis van justitie en zelfs tot in de bisschoppelijke kerk plaats. De autoriteiten der stad hadden veel [78]moeite, om die volksbewegingen te bedwingen, hoewel de bewoners van Jacksonville, zooals wij reeds gelegenheid hadden te doen uitkomen, omtrent de quaestie der slavernij nog in twee kampen verdeeld waren.
Maar in zulke oproerige tijden zijn het de levenmakers en de schreeuwers, die het veld behouden, terwijl de meer gematigden en de andersdenkenden genoodzaakt zijn het hoofd voor den drang der omstandigheden te buigen.
Natuurlijk was de gelegenheid te schoon, om er geen gebruik van te maken om in de kroegen en in de tienda’s de keelen met sterken drank te bevochtigen. Daar werd ontzettend gesproken en geschreeuwd. De kamerstrategen, de generaals van den praat ontwikkelden er hunne onfeilbare plannen, om den inval der Noordelijken een onoverwinnelijken dam tegen te stellen.
»Men moet de militaire troepen naar Fernandina zenden!” riep de een.
»Met artillerie en cavalerie!” schreeuwde een ander.
»Men moet geballaste schepen in de vaarwaters van de Sint-John laten zinken,” brulde een derde.
»Schepen met rotsblokken geladen,” vulde een vierde aan.
»Men moet versterkingen aanleggen!” riep een vijfde.
»Ja, rondom de stad!” schreeuwde een zesde.
»En ze met geschut bewapenen, anders heb je er niets aan!”
»Juist! Versterkingen zonder geschut beteekenen niets!”
»Men moet hulp te Keys vragen!”
»Perfect! Die kan gemakkelijk met den spoorweg naar Fernandina overgevoerd worden!”
»Ja, het is gemakkelijker anderen voor ons te laten vechten!”
»Men moet het kustlicht van Pablo uitblusschen, om te beletten dat de flottilje bij nacht de Sint-John binnenstevent!”
»Dat is een goed idee!”
»En de rivierbedding met torpedo’s bezaaien!”
»Dat is een nog beter denkbeeld!”
Omtrent dit laatste vernielings-werktuig, hetwelk van nieuwere vinding, bij het uitbreken van den secessie-oorlog ternauwernood bekend was, hadden de schreeuwers zeer onvoldoende opvattingen. Toch begreep men, dat dit het meest afdoende verdedigingsmiddel in de gegeven omstandigheden zou zijn. Maar, vanwaar het nu vandaan gehaald? Vooral om oorlog te kunnen voeren, is degelijke voorbereiding noodig.
»Maar voor alles,” schreeuwde een der meest hartstochtelijke sprekers in de tienda de Torillo, »moeten al de Noordelijken der stad gevangengenomen worden, zoo ook die Zuidelijken, die hunne meeningen deelen!” [79]
Het zou waarachtig te verwonderen zijn geweest, wanneer niemand dien maatregel, die ultima ratio bij alle burgeroorlogen, waar ook ter wereld, voorgesteld had. Gelukkig voor de eerlijke lieden te Jacksonville, zouden de autoriteiten nog eenigen tijd aarzelen, alvorens aan dien volkswensch toe te geven.
Zermah had inmiddels, terwijl zij door de straten ging, alles trachten waar te nemen wat onder haar bereik kwam, om haren meester, die toch in het bijzonder kon bedreigd worden, dadelijk te kunnen waarschuwen.
»Wanneer men toch tot feitelijkheden, tot daden van geweld overging,” zoo dacht zij, »zouden de booswichten zich niet tot de stad bepalen. Neen, zij zouden hunne gewelddadigheden spoedig naar de omstreken, ja tot op de meest verwijderde plantages van het graafschap overbrengen. Ja, en in dat geval zou Camdless-Bay het eerst aan de beurt liggen!”
Zoo was de gedachtengang der mestiesche vrouw, en daarom trachtte zij alles uit te visschen wat haar zou kunnen inlichten. Om goed op de hoogte te komen, ging zij een bezoek brengen bij master Walter Stannard, die in eene soort voorstad buiten Jacksonville woonde.
Diens huis was eene bevallige en gemakkelijk ingerichte woning, welke in een soort van groene oase gelegen was, die door de woudontginners in dit hoekje van de vlakte uitgespaard was. Door de goede zorgen van miss Alice had dit woonhuis, zoowel innerlijk als uiterlijk, een goed voorkomen en werd dan ook op de meest onberispelijke wijze bestuurd. Men gevoelde, dat zich in dit jonge meisje, dat door den dood harer moeder op jeugdigen leeftijd geroepen werd om aan het hoofd van het huishouden van haren vader te staan, eene schrandere, degelijke en toewijdingsvolle huisvrouw ontwikkelde.
Zermah werd door het jonge meisje met zeer veel voorkomendheid bejegend. Miss Alice sprak haar dadelijk over den brief van Gilbert, waarvan Zermah haar de volzinnen bijna woordelijk kon mededeelen.
»Ja, hij is thans niet meer ver van ons,” zei miss Alice.
»Zoo denk ik ook,” antwoordde Zermah.
»Maar onder welke omstandigheden zal hij in Florida terugkeeren?” vervolgde het jonge meisje.
»Wie kan daarop antwoorden?” zuchtte de mestiesche.
»En welke gevaren kunnen hem nog dreigen, vóór die veldtocht afgeloopen zal zijn?”
»Gevaren, Alice?” kwam master Walter Stannard tusschenbeiden. »Stel u gerust! Gilbert heeft er veel grootere gedurende den kruistocht langs de kusten van Georgië en vooral bij het gevecht te Port Royal getrotseerd.” [80]
»Ja, maar, pa...”
»Volgens mij zal de tegenstand hier in Florida noch ernstig, noch langdurig zijn. Wat willen zij toch uitvoeren in de gegeven omstandigheden, nu de Sint-John aan de kanonneerbooten gedoogen zal, tot in het hart der graafschappen door te dringen.”
»Dat is waar, pa; maar...”
»Iedere verdediging komt mij hoogst moeielijk, zoo niet onmogelijk voor.”
»Och, dat gij toch waarheid mocht spreken, waarde vader!” zei Alice. »En dat toch aan dezen wreeden oorlog een einde moge komen!”
»Daaraan kan geen einde komen dan door de volkomene onderwerping, door de verplettering van de Zuidelijken,” antwoordde Walter Stannard.
»Maar dan kan het nog lang duren, pa!...”
»Dat kan het zeker; want ik twijfel er niet aan, of Jefferson Davis en met hem zijne Generaals Lee, Johnson en Beauregard zullen zich nog lang in de Staten, meer binnenlands gelegen, verdedigen.”
»Och, God!”
»Hij, die vermeent, dat de federalisten de geconfedereerden gemakkelijk zullen onderwerpen, vergist zich schromelijk.”
»Dat is verschrikkelijk!”
»Wat Florida evenwel betreft, dat zal niet moeielijk tot onderwerping te brengen zijn.”
»Denkt gij!”
»Ja zeker; maar ongelukkig levert die onderwerping de eindoverwinning niet op!”
»Als Gilbert nu maar geene onvoorzichtigheden of roekeloosheid begaat!” zei miss Alice, terwijl zij de handen vouwde.
»O, dat zal hij niet doen,” zei Zermah. »Waarom zou hij dat doen?”
»Och, als hij eens aan het verlangen gehoor gaf om zijne familie voor eenige uren weer te zien! Hij bevindt zich thans zoo nabij haar...”
»Zoo nabij haar en u, niet waar, miss Alice,” hernam Zermah. »Behoort gij niet reeds tot de familie Burbank?”
»Ja, Zermah, reeds door het hart!”
»Neen, vrees niet, Alice,” zei master Walter Stannard. »Gilbert is te verstandig om zich zoo bloot te stellen, vooral nu het den Commodore Dupont nog slechts weinige dagen zal kosten om Florida te bezetten. Nu zou zoo’n uitstapje in eene landstreek, waar de federalisten nog niet baas zijn, eene onverschoonbare roekeloosheid wezen.”
»Vooral, nu de gemoederen meer dan anders tot gewelddadige buitensporigheden geneigd zijn,” sprak Zermah. [81]
Een vaartuig wachtte hen in eene kleine kreek van de Sint John. (Bladz. 85).
[82]
»Inderdaad, de stad is dezen morgen zeer woelig,” hernam master Walter Stannard. »Ik heb die volksmenners gezien. Ik heb ze hooren schreeuwen! Texar verlaat hen in de laatste acht of tien dagen niet meer. Hij dwingt hen, hij hitst hen op, en die boosdoeners zullen eindelijk de lagere volksklassen in opstand brengen, niet alleen tegen de bestaande autoriteiten, maar ook tegen die inwoners, welke hunne zienswijze niet deelen.”
»Zoudt gij niet wèl doen, master Stannard,” zei toen Zermah, »door Jacksonville, althans voor eenigen tijd, te verlaten? Het zou dan voorzichtig zijn er niet weer te keeren, dan na de bezetting van Florida door de federalistische troepen. Master Burbank heeft mij opgedragen, u nogmaals te verzekeren, dat hij zich gelukkig gevoelen zou, wanneer miss Alice en gij uwen intrek in Castle-House zouden nemen.”
»Jawel... jawel!...” antwoordde master Walter Stannard. »Ik heb het aanbod van Burbank niet vergeten.”
»Welnu?” vroeg de mestiesche.
»Maar,” ging Stannard voort, »zal Castle-House zooveel veiliger zijn dan Jacksonville? Wanneer die gelukzoekers, die kerels zonder God of gebod, die verdwaasden, hier meester zullen zijn, zullen zij zich dan ook niet over de omstreken uitstorten en zullen de plantages een bolwerk zijn tegen hunne vernielzucht?”
»Mijnheer Stannard,” antwoordde Zermah, »mij dunkt dat het in oogenblikken van gevaar verkieselijk is, vereenigd en bij elkander te zijn.”
»Zermah heeft gelijk, pa,” zei Alice. »Mij dunkt ook dat het beter is, allen bij elkander te Camdless-Bay te zijn.”
»Ongetwijfeld, Alice,” antwoordde master Stannard. »Ik wijs het voorstel van mijn vriend Burbank niet van de hand. Maar ik geloof aan een anderen kant ook niet, dat het gevaar zoo onmiddellijk dreigend is. Zermah zal onze vrienden mededeelen, dat ik nog eenige dagen behoef, om regel op mijne zaken te stellen, en dan...”
»En dan?” vroeg Zermah.
»En dan?” herhaalde Alice. »Waarom aarzelt gij, pa?”
»Dan zullen wij te Castle-House de gastvrijheid inroepen,” voleindigde Stannard.
»En als mijnheer Gilbert terugkomt, dan zal hij allen, die hij liefheeft, vereenigd vinden,” zei Zermah.
Zermah nam afscheid van master Walter Stannard en zijne dochter. Daarna begaf zij zich, zonder zich om de heerschende volksopgewondenheid, die al meer en meer toenam, te bekreunen, naar den kant der kaden en der haven, waar de administrateur Perry haar reeds wachtte. Beiden stegen in het vaartuig, dat hen aangebracht had en staken de rivier over. Natuurlijk hervatte master [83]Perry het gesprek juist ter plaatse, waar het door hunne aankomst te Jacksonville afgebroken was geworden.
Misschien vergiste zich master Walter Stannard, toen hij beweerde dat het gevaar nog niet zóó dreigend was. Misschien had hij dat ook maar gezegd, om Alice gerust te stellen.
Maar de gebeurtenissen zouden sneller vooruitgaan dan menigeen denken kon, en Jacksonville zou daarvan het eerst den weerslag ondervinden.
Het moet evenwel erkend worden, dat het federalistisch gouvernement steeds met zeer veel omzichtigheid te werk ging, met het onmiskenbare doel, om de belangen der Zuidelijken zooveel mogelijk te sparen. Het wilde slechts langzaam met op elkander volgende maatregelen te werk gaan.
De voorzichtige Abraham Lincoln had twee jaren nadat de vijandelijkheden begonnen waren, de afschaffing der slavernij binnen het geheele grondgebied der Vereenigde Staten van Noord-Amerika nog niet afgekondigd. Verscheidene maanden zouden nog voorbijspoeden, alvorens eene boodschap van den President der Republiek de oplossing van het vraagstuk zoude voorstellen, door den terugkoop en de daardoor mogelijke invrijheidstelling der slaven, voordat de afschaffing der slavernij zoude afgekondigd worden.
Tot dat doeleinde werd bij de opening van het Congres eene som van twee en een half millioen dollars toegestaan, met bepaling dat voor iederen in vrijheid gestelden slaaf eene som van vijf honderd dollars bij wijze van schadeloosstelling zoude kunnen worden uitbetaald.
Eenige generaals van het leger der Noordelijken hadden zich gemachtigd gerekend, om de slavernij in de streken, door hunne troepen bezet, af te schaffen; maar tot heden waren zij gedesavoueerd geworden. De opinie omtrent die bevoegdheid was nog niet onverdeeld gevestigd, en men beriep zich op verscheidene militaire opperhoofden der Noordelijken, die hunne meening niet onder stoelen of banken verborgen, dat zij die maatregelen noch logisch noch ter goeder tijd getroffen vonden.
Middelerwijl had de oorlog zijn voortgang en viel geheel en al ten nadeele van de geconfedereerden of Zuidelijken uit. Hun Generaal Price had op den 12den Februari den Staat Arkansas met het contingent van de militietroepen van den Staat Missouri moeten ontruimen. Men had het reeds ervaren, dat het fort Henry door de federalistische troepen genomen en bezet gehouden was. Thans waren deze bezig met de belegering van het fort Donelson, hetwelk door een machtig artilleriepark verdedigd en door buitenwerken, die eene uitgestrektheid van vier kilometers hadden, en de kleine stad Dover daarin opnamen, gedekt werd. [84]
Toch, in weerwil van de koude en de sneeuwjachten, viel dit zoo sterke fort, van twee kanten besprongen, aan de landzijde door de vijftienduizend man van Generaal Grant, en aan de rivierzijde door de kanonneerbooten van den Commodore Foote, op den 14den Februari in handen van de Noordelijken, waarbij eene geheele divisie der Zuidelijke troepen in krijgsgevangenschap geraakte en hunne tegenstanders een aanzienlijken buit aan wapentuig, munitie en levensbehoeften maakten.
Dat was inderdaad een gevoelige nederlaag voor de geconfedereerden. De indruk, daardoor teweeggebracht, was dan ook in den volsten zin des woords onmetelijk te noemen.
Als onmiddellijk gevolg daarvan moest de terugtocht van Generaal Johnston beschouwd worden, waardoor de belangrijke stad Nashville, aan de Cumberland-rivier gelegen, de hoofdplaats van den Staat Tennessee prijs gegeven werd. Hare bewoners, door een panischen schrik overvallen, verlieten haar, terwijl die van de stad Columbus in den Staat Ohio weinige dagen later hetzelfde lot ondergingen. Daardoor geraakte de geheele Staat Kentucky weer in de macht van het federalistisch gouvernement.
Men zal zich gemakkelijk kunnen voorstellen met welke gevoelens van toorn, met welke denkbeelden van wraak die gebeurtenissen in den Staat Florida ontvangen en opgenomen werden. De autoriteiten zouden inderdaad onvermogend geweest zijn, om de beweging, welke ontkiemde en zich tot in de verst afgelegen gehuchten van de graafschappen voortplantte, te smoren of maar te breidelen.
Waarlijk, men kon gerust zeggen, dat het gevaar voor hen die de algemeene meeningen van de Zuidelijken niet deelden en hunne plannen van weerstand tegen de federalistische legerkorpsen niet omhelsden en schraagden, ieder uur grooter werd. Te Tallahassee en te Sint Augustijn hadden oproerige bewegingen plaats, die zeer moeielijk te onderdrukken waren. Maar voornamelijk dreigde de volksberoering zich te Jacksonville in ergerlijke daden van geweld te uiten.
Men begrijpt dat de toestand te Camdless-Bay in deze omstandigheden al meer en meer onrustbarend werd. Intusschen zou master James Burbank met zijne dienstbaren, die vol toewijding voor zijn persoon waren, wellicht weerstand kunnen bieden, althans de eerste aanvallen afslaan, hoewel het in die tijden zeer moeielijk was zich van munitie en wapenen te voorzien. Master Walter Stannard daarentegen, meer dadelijk bedreigd, had alle redenen om voor de veiligheid zijner woning en voor de toekomst van zijne dochter, van al de zijnen en ook van zich zelven te vreezen.
James Burbank, die al de gevaren van dien toestand inzag, schreef hem brief op brief. Hij zond verscheidene boden naar hem toe, [85]om hem uit te noodigen dadelijk en zonder uitstel naar Castle-House te komen.
Daar zou men betrekkelijk in veiligheid zijn, en wanneer men genoodzaakt werd eene andere schuilplaats te zoeken, wanneer men gedwongen werd meer binnenslands eene toevlucht te zoeken, totdat de federalistische troepen door hunne aanwezigheid de veiligheid zouden hersteld hebben, dan zou dat van daar uit gemakkelijk te volvoeren zijn.
Tegenover dien aandrang kon master Walter Stannard geen weerstand bieden. Hij besloot dan ook Jacksonville voor een korten tijd—zoo hij hoopte—te verlaten, om zijn intrek op Castle-House te nemen.
Hij vertrok in den ochtend van den 23sten Februari zoo geheimzinnig mogelijk en zonder zelfs iets omtrent zijne voornemens te hebben laten gissen. Een vaartuig wachtte hem in eene kleine kreek van de Sint John, op een afstand van ongeveer eene mijl bovenstrooms gelegen. Miss Alice en hij scheepten zich daarin in, staken de rivier over en kwamen in de kleine havenkom aan, alwaar hen de familie Burbank wachtte.
Het is niet moeielijk zich de ontvangst voor te stellen, die hen ten deel viel. Was toch miss Alice niet reeds eene dochter van mevrouw Burbank? Allen waren thans vereenigd, niet waar? Men zou die kwade dagen te zamen doorbrengen en men zou zich daardoor meer veilig gevoelen en minder angsten ondervinden.
Om de waarheid onverholen te zeggen, het was waarlijk meer dan tijd, dat de familie Stannard Jacksonville verlaten had. Den volgenden ochtend viel eene bende boosdoeners het huis van master Walter aan, die hunne euveldaden en hunne gewelddadigheden eene kleur van vermeende vaderlandsliefde verleenden. De autoriteiten hadden de grootste moeite om de plundering van die woning te beletten en slaagden daarin maar ternauwernood, zoo ook om eenige andere heerenhuizen te beveiligen, welke aan eerbare burgers toebehoorden, die evenwel geen aanhangers van de separatistische denkbeelden waren. Het was duidelijk dat het oogenblik naderde, dat die magistraten overvleugeld en door opperhoofden der muiters vervangen zouden worden.
En die laatsten, wel verre van de gewelddadigheden met kracht en ernst tegen te gaan, zouden eerder daartoe aansporen.
En inderdaad, zooals master Walter Stannard aan Zermah medegedeeld had, was Texar eenige dagen geleden er toe overgegaan om zijn onbekend woonoord te verlaten en naar Jacksonville te komen. Daar had hij zijne gewone makkers weergevonden, die onder het meest onzedelijke en walgelijke gedeelte der Floridasche bevolking van de verschillende plantages, op de beide oevers der [86]Sint John gelegen, te zamen gestroomd, aangeworven waren. Die woestelingen verkondigden luid, dat zij hunnen wil zoowel bij de bewoners der stad als bij die der omstreken zouden doen zegevieren. Zij hielden briefwisseling met het meerendeel hunner aanhangers in de verschillende graafschappen van Florida. Door het beginsel der slavenquaestie behendig op den voorgrond te plaatsen, wonnen zij dagelijks terrein.
Nog slechts weinige dagen, dan zouden zij zoowel te Jacksonville als te Sint Augustijn, alwaar reeds al de zwervelingen, al de gelukzoekers, al de woudloopers, die zoo veelvuldig in dat land werden aangetroffen, samenschoolden, meester van den toestand zijn, dan zouden zij over de macht beschikken, en dan zouden zij zoowel over de militaire als over de civiele aangelegenheden te beschikken hebben. De militie-korpsen, de geregelde krijgsmacht zou dan niet dralen gemeene zaak met die woestelingen te maken, hetgeen toch gewoonlijk en noodlottig genoeg geschiedt in die dagen van oproer en muiterij, waarin de gewelddadigheden aan de orde van den dag zijn.
James Burbank bleef niet onbekend met hetgeen buiten Camdless-Bay voorviel.
Verscheidene zijner vertrouwelingen, waarop hij volkomen staat kon maken, hielden hem voortdurend op de hoogte van de woelingen en bewegingen, die te Jacksonville voorbereid werden. Hij wist dat Texar daar weer opgetreden was, dat zijn verfoeielijke invloed op de lagere volksklasse, die evenals hij van Spaanschen oorsprong was, zich al meer en meer uitbreidde.
Zulk een man aan het hoofd der stedelijke regeering was eene voortdurende directe bedreiging tegen Camdless-Bay! James Burbank bereidde zich dan ook op iedere mogelijke gebeurlijkheid voor, zoowel tot het bieden van tegenstand, wanneer de mogelijkheid daarvan mocht blijken, als tot het aannemen van den terugtocht, wanneer men genoodzaakt mocht worden Castle-House aan plundering en brandstichting ten prooi te laten.
Vóór alles was het voorzien in de veiligheid van zijne familie en van zijne vrienden het onderwerp zijner gedachten.
Zermah betoonde gedurende die weinige dagen inderdaad eene grenzenlooze toewijding. Zij bewaakte ieder uur van den dag de toegangen naar de plantage, vooral die, welke van den kant der rivier kwamen. Eenige slaven, door haar onder de schrandersten en van de meest welwillende geaardheid uitgezocht, bleven nacht en dag op de posten, welke zij hun aangewezen had.
Zoo was men eenigermate tegen een overval beveiligd. Iedere poging toch om de plantage Camdless-Bay aan te tasten, zou onmiddellijk en bijtijds ontdekt worden, zoodat de familie Burbank nimmer [87]onverhoeds kon overvallen worden, maar steeds tijd zoude hebben, om binnen Castle-House hare toevlucht te kunnen nemen.
Maar James Burbank zou voorshands althans niet door een directen aanval, gewapenderhand uitgevoerd, verontrust worden. Zoolang de openbare macht niet in handen van Texar en zijne volgelingen gevallen was, zouden dezen met omzichtigheid te werk moeten gaan. Maar intusschen werden toch de nog aan het roer zijnde magistraten door de openbare meening genoopt om een maatregel te nemen, die eene soort van genoegdoening zoude verschaffen aan de aanhangers van de slavernij, als verbitterde vijanden tegen hunne tegenstanders, de Noordelijken.
James Burbank kon als de meest gewichtige van de kolonisten van Florida, ook als de meest rijke beschouwd worden, en men was maar al te zeer bekend met zijne vrijzinnige denkbeelden. Men had het vooral dan ook op hem gemunt, en hij was het die het eerst opgeroepen werd om uitleg te geven van zijne persoonlijke denkbeelden omtrent de bevrijding der slaven. Dat was waarlijk eene lastig op te lossen vraag te midden van eene slavenhoudende bevolking.
In den avond van den 26sten Februari kwam een ordonnans, die door het stedelijk bestuur van Jacksonville afgezonden was, te Camdless-Bay aan en overhandigde aan James Burbank een officieel schrijven, hetwelk aan hem geadresseerd was.
Ziehier wat dat schrijven inhield:
»Bevel aan master James Burbank, om zich morgen den 27sten Februari, des ochtends te elf uren in persoon te vervoegen bij de autoriteiten van Jacksonville op Court-Justice.”
Overigens behelsde dat papier geen woord! [88]
Wanneer dat de donderslag nog niet was, dan was het toch de bliksemstraal die hem voorafgaat.
En al toonde James Burbank zich niet ontsteld bij de ontvangst van dien brief, dan toch vervulde die de geheele familie met angst en ontzetting. En dat niet zonder reden.
Waarom toch was de eigenaar van Camdless-Bay naar de hoofdplaats Jacksonville opgeroepen? Ja, opgeroepen! Want het was degelijk een bevel en geene uitnoodiging om voor de autoriteiten te verschijnen.
Wat verlangde men toch van hem?
Was het een maatregel, welke een gevolg was van een voorstel tot onderzoek, dat tegenover hem ingesteld werd?
Werd zijne vrijheid, zijn leven wellicht daarom bedreigd?
En zou men hem, wanneer hij gehoorzaamde, wanneer hij de zijnen verliet, naar Castle-House laten wederkeeren?
En zou men, wanneer hij niet gehoorzaamde en niet naar Jacksonville ging, geweld gebruiken om hem te noodzaken?
O, aan welke gevaren, aan welke gewelddadigheden zou hij de zijnen in dit laatste geval niet blootstellen?
»Ge zult niet gaan, James!”
Het was mevrouw Burbank die zoo sprak en die—men gevoelde het—het woord uit aller naam voerde.
»Neen, mijnheer Burbank!” sprak miss Alice op hare beurt. »Gij kunt, gij moogt er niet aan denken om ons te verlaten...”
»Neen, dat mag niet!” herhaalde Walter Stannard.
»En waarom zoudt gij zoo iets doen?” vroeg master Edward Carrol.
James Burbank keek zijn vriend met doordringenden blik aan.
»Ja, kijk mij maar aan!” hernam deze. »Ik herhaal mijne vraag: waarom zoudt gij zoo iets doen? Om u aan de genade of beter aan de willekeur van dergelijke lieden over te geven?” [89]
»Gaat gij ons dan verlaten, paatje-lief?” vroeg de kleine Dy met tranen in de oogjes. (Bladz. 92).
[90]
James Burbank bleef nog steeds zwijgen. In de eerste oogenblikken was bij de ontvangst van die brutale oproeping zijne verontwaardiging opgewekt geworden, en die kon hij zoo spoedig niet bedwingen.
Maar wat was er toch geschied, dat die magistraten zoo stoutmoedig maakte? Waren de makkers en aanhangers van Texar reeds meester van het bestuur?
Hadden zij de regeering, die nog eenige gematigdheid aan den dag legde, reeds omver geworpen? En hadden zij hare plaats reeds ingenomen?
Neen, dat was het geval niet! De administrateur, master Perry, was dienzelfden namiddag van Jacksonville op de plantage teruggekeerd en had geene tijding medegedeeld, die zoo iets kon doen vermoeden.
»Misschien is in de laatste dagen een oorlogsfeit in het voordeel der Zuidelijken uitgevallen,” meende master Walter Stannard, »hetwelk de Floridasche autoriteiten kan aanzetten om meer gewelddadig tegenover ons op te treden.”
»Ik vrees waarlijk dat dit het geval is,” antwoordde Edward Carrol.
»En waaraan ontleent gij die vrees?” vroeg mevrouw Burbank.
»Wanneer de Noordelijken eene nederlaag geleden hebben, dan zullen de boosdoeners vermeenen geen redenen meer te hebben, om de nadering van den Commodore Dupont te duchten, en dan zijn zij in staat tot alle uitspattingen en losbandigheden over te slaan.”
»Men verhaalde dat de federalistische troepen in den Staat Texas voor de militietroepen van Sibley het veld hebben moeten ruimen,” hernam master Walter Stannard, »en dat zij, na eene vrij ernstige nederlaag bij Valvesde geleden te hebben, den Rio Grande weer hebben moeten overtrekken.”
»Maar is dat waar?”
»Zoo vertelde mij althans ongeveer een uur geleden een man van Jacksonville.”
»Klaarblijkelijk heeft die tijding,” meende Edward Carrol, »die kerels zoo stoutmoedig gemaakt.”
»Zullen het leger van Generaal Sherman en de flottilje van den Commodore Dupont dan nimmer komen?” riep mevrouw Burbank uit.
»Wij hebben nog slechts den 26sten Februari,” antwoordde miss Alice, »en volgens den brief van Gilbert zullen de schepen van den Commodore eerst op den 28sten zee kiezen.”
»En dan zal er nog tijd noodig zijn om de mondingen der Sint John te bereiken,” antwoordde master Walter Stannard, »daarna [91]andermaal tijd om de vaarwaters te bemachtigen, om de bank over te stevenen, om eene landing te Jacksonville te bewerkstelligen... Gij kunt gerust op tien dagen rekenen, alvorens...”
»Tien dagen?” mompelde miss Alice.
»Nog tien dagen!”... herhaalde mevrouw Burbank.
»Ja, nog tien dagen!” antwoordde Stannard.
»En wie weet hoeveel ongelukken wij in dat tijdsverloop kunnen ondervinden,” vervolgde de arme vrouw.
»Ja, God weet dat alleen!”
James Burbank had aan dat gesprek geen deel genomen. Hij peinsde; met de oproeping voor zich, vroeg hij zich af, wat hij doen moest.
Zou hij weigeren te antwoorden? Maar was dat het gevaar niet uitlokken om de geheele bevolking van Jacksonville, onder openlijke of stilzwijgende goedkeuring der autoriteiten, naar Camdless-Bay te zien stormen? En welke gevaren zouden dan aan zijne familie niet te wachten staan?
Neen, het was beter dat hij slechts zijn eigen persoon waagde. Al zou zijn leven of zijne vrijheid gevaar loopen, dan kon hij ten minste hopen, dat dit gevaar slechts hem zoude dreigen.
Mevrouw Burbank gevoelde de hevigste ongerustheid in haar gemoed opwellen en hield het oog op haren echtgenoot gevestigd. Zij kende hem en wist dat een hevige strijd in zijn binnenste woedde. Zij aarzelde evenwel eene vraag tot hem te richten.
En van hun kant aarzelden miss Alice, master Walter Stannard en Eduard Carrol ook om hem te vragen, welk antwoord hij vermeende te moeten geven op dat bevel van Jacksonville.
Het was de kleine Dy, die zich, ongetwijfeld geheel en al onbewust, tot tolk der geheele familie maakte. Zij was tot haren vader gegaan, die haar opgenomen en op zijn schoot geplaatst had.
»Papa?” zeide zij op vragenden toon.
»Wat wilt ge, lieve?”
»Zult gij naar die booze menschen gaan, die ons zooveel leed willen berokkenen?”
»Ja... kindlief... ik zal gaan...”
»James!...” riep mevrouw Burbank uit.
»Papa!”... kreet het kleine meisje ontzet.
»Het moet!... Het is mijn plicht!... Ja, ik zal gaan!”
James had met zulk een vastbesloten stem gesproken, dat iedereen gevoelde, dat het nutteloos zou zijn dit voornemen te bestrijden, waarvan hij de gevolgen, hoe schrikkelijk ook, voorzeker berekend en gewogen had. Zijne echtgenoote had naast hem plaats genomen; zij omhelsde hem, zij sloot hem in hare armen; maar zij sprak geen enkel woord. Wat zou zij bovendien ook hebben kunnen zeggen? [92]
»Vrienden,” sprak James Burbank, »het is, alles wel beschouwd, zeer goed mogelijk, dat wij de gevolgen van dat willekeurig bevel zeer ver overdrijven.”
»Ja, die mogelijkheid bestaat,” zei Edward Carrol.
»Waarvan kan men mij beschuldigen?” ging master Burbank voort. »Feitelijk van niets. Dat weet men zeer goed. Men kan mij mijne meeningen ten laste leggen, dat is zoo! Maar mijne meeningen zijn mijn eigendom, niet waar? Nimmer heb ik ze voor mijne tegenstanders onder stoelen of banken gestoken, en ik zal niet aarzelen hen in het aangezicht te zeggen, wat ik mijn geheele leven lang gedacht heb.”
»Maar dat zou juist gevaarlijk zijn!” kreet mevrouw Burbank handenwringend.
»Wij zullen u vergezellen, James,” zei Edward Carrol.
»Ja, wij gaan met u!” beaamde master Walter Stannard. »Wij zullen u niet zonder ons naar Jacksonville laten vertrekken. Neen, dat zullen wij niet.”
»Neen, dat kan niet, vrienden,” sprak James Burbank. »Ik alleen heb bevel gekregen, om voor de magistraten van Court-Justice te verschijnen; ik zal alleen naar Jacksonville gaan.”
»Maar... James!” riep mevrouw Burbank wanhopend uit.
»Het zou kunnen wezen,” vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay, »dat ik eenige dagen opgehouden werd. Gij Edward en gij Carrol moet dus gebiedend op de plantage blijven; want aan u moet ik thans mijne familie toevertrouwen.”
»Gaat gij ons dan verlaten, paatje-lief?” vroeg de kleine Dy met tranen in de oogjes.
»Ja, kleine meid,” antwoordde haar vader op luchtigen toon. »Maar...”
»Maar wat, papa?” vroeg het kleine ding.
»Als ik morgen niet met u ontbijt, dan reken ik er toch op, dat ik terug zal zijn om te dineeren. En... dan zullen wij den geheelen avond te zamen doorbrengen....”
Het kind sloeg hare betraande oogjes naar haren vader.
»Kom, zeg mij,” vervolgde hij medelijdend, »al zal ik niet veel tijd te Jacksonville hebben, zoo zal mij toch nog wel een kwartiertje overblijven, om wat voor je in te koopen. Zeg mij dus wat je genoegen zal doen? Wat moet ik voor je meebrengen?”
»Meebrengen?.... O, papa, breng u zelve mee!” antwoordde het lieve kind.
Na dat woord, hetwelk zoozeer het verlangen van allen schetste, ging de familie uiteen, om rust te zoeken. James Burbank beijverde zich evenwel, alvorens ook zoo te doen, al die veiligheids-maatregelen te treffen, welke door de omstandigheden geboden werden. [93]
Toen hij van de pier naar Castle-House terugkeerde, sprak hem Zermah, die hem ontmoette, aan. (Bladz. 94).
[94]
De nacht ging zonder bijzonder voorval voorbij.
Den volgenden ochtend ging James Burbank, die reeds bij het aanbreken van den dag opgestaan was, de bamboelaan door en richtte zijne schreden naar de kleine havenkom. Daar gaf hij de noodige bevelen, dat een vaartuig tegen acht uren zoude gereed zijn, om hem naar de overzijde der rivier over te zetten.
Toen hij van de pier naar Castle-House terugkeerde, sprak hem Zermah, die hem ontmoette, aan.
»Meester,” vroeg zij, »zijt gij vast besloten om naar Jacksonville te gaan?”
»Ja, Zermah,” antwoordde hij, »en ik ben in het belang der veiligheid van allen verplicht zoo te handelen. Gij begrijpt mij toch, niet waar?”
»Ja, meester. Ik gevoel dat eene weigering uwerzijds waarschijnlijk de benden van Texar naar Camdless-Bay zal lokken.”
»En dat gevaar, hetwelk als het grootste van alle te beschouwen is, moet, het koste wat het wil, vermeden worden!”
»Verlangt gij, dat ik u vergezellen zal?”
»Ik verlang integendeel, Zermah, dat gij op de plantage zult blijven. Gij moogt mijne echtgenoote, mijne dochter niet verlaten, voor het geval, dat een gevaar haar vóór mijne terugkomst zou kunnen bedreigen.”
»Welnu, ik zal ze niet verlaten, meester!”
»Geen enkel oogenblik, Zermah?”
»Geene minuut, geene seconde; daar kunt gij verzekerd van zijn. Wees dus gerust.”
»Hebt gij niets nieuws vernomen?”
»Neen. Het is evenwel vrij zeker, dat verdachte lieden rondom de plantage dwalen. Men zou zeggen dat zij haar bewaken en bespieden. Gedurende den nacht hebben nog twee of drie vaartuigen op de rivier gekruist.”
»Weet gij dat zeker?”
»Ja, master Burbank. En het komt mij voor alsof men gist, dat mijnheer Gilbert vertrokken is om dienst te nemen bij de federalistische krijgsmacht, dat hij onder de bevelen van den Commodore Dupont staat en dat hij door den lust bekropen kan worden om heimelijk naar Camdless-Bay te komen.”
»Mijn brave jongen!” antwoordde James Burbank. »Neen, zoo iets vrees ik niet. Hij is te verstandig om zulk eene onvoorzichtigheid te bedrijven.”
»Ik vrees, meester, dat Texar dienaangaande eenigen argwaan koestert,” hernam Zermah. »Men verzekert dat de invloed van dien schavuit iederen dag grooter wordt. Wantrouw vooral dien Texar, meester, wanneer gij te Jacksonville zult zijn. Wantrouw hem!” [95]
»Ja, zooals ik een vergiftige slang zou doen, Zermah. Ja, ik zal voorzichtig zijn en goed uitkijken. Maar wanneer hij gedurende mijne afwezigheid een aanslag op Castle-House ondernam....”
»Wees slechts bezorgd voor u zelven, meester, en vrees niets voor ons. Uwe slaven zullen de plantage wel weten te verdedigen. Als het zal moeten zijn, zullen zij zich tot den laatsten man laten dooden. Allen zijn vol toewijding voor u. Zij hebben u lief. Ik weet wat zij denken, wat zij zeggen en wat zij, als het oogenblik daar zal zijn, doen zullen. Men is reeds van andere plantages herwaarts gekomen, om hen tot opstand aan te zetten... Maar zij willen er niets van weten. Allen maken slechts ééne groote familie uit, die u innig verknocht is. Gij kunt op hen rekenen.”
»Ik weet het Zermah, ik weet het, en ik reken ook op hen.”
James Burbank ging naar het woonhuis terug. Toen het oogenblik tot vertrek gekomen was, zeide hij vaarwel aan zijne echtgenoote, aan zijn dochtertje, aan miss Alice. Hij beloofde hen, in tegenwoordigheid van die magistraten te Jacksonville, welke hem voor zich ontboden hadden, kalm te blijven en niets te doen of te zeggen wat hen tot gewelddadigheden zoude kunnen verlokken, onverschillig wie zij ook zijn mochten. Zeer zeker zou hij dienzelfden dag weer op Camdless-Bay terug zijn.
Daarna nam hij afscheid van al de zijnen en vertrok.
Zeer zeker had James Burbank alles voor zich zelven te duchten. Hij was evenwel veel meer ongerust over zijne familie, die hij op Castle-House moest achterlaten en die aan zoovele gevaren blootgesteld kon zijn.
Walter Stannard en Edward Carrol vergezelden hun vriend tot bij de kleine haven, die, zooals men weet, aan het uiteinde der bamboelaan gelegen was. Daar beval hij hun nogmaals zijne lievelingen aan en stapte toen in het vaartuig, dat, door eene flink doorstaande zuidwesten bries voortgestuwd, zich met snelheid van de aanlegplaats van Camdless-Bay verwijderde.
Een uur later, zoo omstreeks tegen tien uren, landde James Burbank op de kade te Jacksonville.
Die kade was toen nagenoeg verlaten. Er bevonden zich slechts eenige weinige vreemde zeelieden, die zich onledig hielden met het lossen van vrachtgoederen uit de doggers. James Burbank werd dus bij zijne aankomst niet herkend, en kon hij zich, zonder dat daarvan door iemand melding gemaakt werd, naar master Harvey, een zijner correspondenten, begeven, die aan het andere uiteinde der haven woonde.
Master Harvey was zeer verbaasd hem te zien en ontveinsde zijne ongerustheid deswege niet. Hij had de hoop gekoesterd, dat de heer Burbank niet aan de oproeping, om voor de Court-Justice [96]te verschijnen, zoude gehoorzamen. In de stad koesterde het meerendeel der bevolking dezelfde meening. Wat aanleiding tot dat kort en bondig bevelschrift had gegeven, om voor de magistraten te verschijnen, daaromtrent kon master Harvey niets mededeelen.
Zeer waarschijnlijk wilde men, om aan de openbare meening voldoening te schenken, aan James Burbank inlichtingen vragen over zijne houding sedert het uitbreken van den oorlog en over zijne denkbeelden ten opzichte der slavernij. Dit kon vrij overbodig geacht worden, daar èn die houding èn die denkbeelden genoegzaam bekend waren. Misschien wilde men zich van zijn persoon verzekeren, om in hem, die als aanhanger der Noordelijken en als de rijkste kolonist van geheel Florida beschouwd werd, een gijzelaar te hebben. Had hij niet beter gedaan met te Camdless-Bay te blijven? Zoo althans was de meening van master Harvey.
»En kunt gij niet dadelijk terugkeeren,” vroeg de waardige correspondent, »daar, zooals gij zegt, niemand te Jacksonville weet, dat gij aangekomen zijt?”
Neen, dat ging niet, James Burbank was niet gekomen om heen te gaan.
Hij wilde weten, waaraan hij zich voortaan te houden zoude hebben, en dat zou hij weten.
Hij richtte toen eenige vragen tot zijn correspondent, die in innig verband met den toestand, waarin hij zich bevond, stonden.
»Zijn de autoriteiten weggejaagd?”
»Nog niet. Maar hunne positie is niet benijdenswaardig en wordt wel bedreigd.”
»Dus de volksmenners zijn te Jacksonville nog niet op het kussen?”
»Neen, maar bij het eerste opstootje zullen zij er wel op komen. De toestand van de oude autoriteiten is volkomen onhoudbaar; bij de eerste beweging moeten zij omvergeworpen worden.”
»Heeft de Spanjaard Texar de hand in de oproerige beweging, die onder de bevolking voorbereid werd?”
»Ja, zeker.”
»Heeft hij invloed?”
»Men beschouwt hem als het hoofd van het meest geavanceerde gedeelte der partij van de aanhangers der slavernij.”
»En beschikt die partij over eenige macht?”
»Men rekent er op als op het onvermijdelijke, dat hij en zijne makkers weldra het gezag over de stad in handen zullen hebben.”
»Zijn de laatste wapenfeiten, waarvan de berichten zich over geheel Florida beginnen te verspreiden, al dan niet bevestigd geworden?”
»Ja, dat zijn zij thans. De organisatie der Zuidelijke Staten heeft geheel en al plaats gegrepen. Het gouvernement is op den 22sten Februari geïnstalleerd geworden.” [97]
James Burbank had zijne stem herkend. Maar hij draaide zelfs zijn hoofd niet naar dien kant. (Bladz. 100).
[98]
»Wie zijn tot regeeringsleden gekozen?”
»Tot president is Jefferson Davis en tot vice-president Stephens gekozen. Beiden zijn voor een tijdvak van zes jaren met het gezag bekleed. Drie dagen later heeft Jefferson Davis aan het Congres, dat uit twee kamers samengesteld en te Richmond te zamen geroepen is, het voorstel gedaan om den verplichten persoonlijken diensttijd in te voeren, en is dat met overgroote meerderheid van stemmen aangenomen.”
»En verder? Hoe is de loop der gebeurtenissen?”
»Sedert dat tijdstip hebben de geconfedereerden eenige partieele voordeelen behaald, die evenwel op geene groote belangrijkheid kunnen bogen. Daarenboven, een groot gedeelte van het leger van den Generaal Mac Clellan was, zooals men beweerde, op den 24sten Februari de boven-Potomac overgetrokken en had daardoor de ontruiming van Columbus door de Zuidelijken noodzakelijk gemaakt.”
»Maar dat zijn zeer gewichtige tijdingen, master Harvey.”
»Als ze zich bevestigen, zeker! Men vertelt ook, dat in de nabijheid van de Mississippi een groote veldslag aanstaande is. Daardoor zou het leger der Zuidelijken voeling met dat van Generaal Grant krijgen.”
»En hoe staat het met het smaldeel, hetwelk de Commodore Dupont naar de mondingen der Sint John gericht heeft?”
»Het gerucht heeft zich verspreid, dat de flottilje van dien zeevoogd de vaarwaters binnen een tiental dagen zou bemachtigen.”
»Dat zal den toestand hier nog meer gespannen maken, dunkt u niet?”
»Ja, zeker zal het dat! Wanneer Texar en zijne aanhangers een aanslag in den zin hebben, die hen het gezag over de stad in handen moet spelen en die hen veroorloven zal aan hunne persoonlijke wraakzuchtige gevoelens bot te vieren, dan moeten zij zich inderdaad haasten.”
Zoo was de stand van zaken te Jacksonville, en ... wie weet of het voorval met James Burbank de ontknooping niet ging verhaasten?
Toen het vastgestelde uur om te verschijnen gekomen was, verliet James Burbank de woning van zijn correspondent en richtte zijne schreden naar het plein, alwaar het gebouw van Court-Justice verrees. Er heerschte eene groote opgewondenheid in de straten. De bevolking drong in grooten getale naar dien kant. Men gevoelde als het ware, dat uit die zaak, welke uit haar zelve weinig belangrijk was, een oproer kon groeien, welks gevolgen betreurenswaardig konden zijn.
Het bedoelde plein was overvuld. Half blanken, mestiezen, mulatten en negers krioelden daar en waren natuurlijk zeer onstuimig. Wanneer ook al het getal van hen, die eene plaats binnen de [99]gerechtszaal van Court-Justice bekomen hadden, vrij beperkt was, zoo waren toch vooral aanhangers van Texar er in geslaagd daar binnen te dringen en bevonden zich te midden van een zeker aantal eerlijke lieden, die tegen iedere daad van onrechtvaardigheid en onbillijkheid gekant waren. Het zou dezen evenwel zeer moeielijk zijn weerstand te bieden aan dat gedeelte van de bevolking, dat er op uit scheen, het bestaande stedelijke bestuur van Jacksonville omver te werpen.
Toen James Burbank op het plein verscheen, werd hij dadelijk herkend. Heftige kreten, die hem volstrekt niet gunstig in de ooren konden klinken, barstten toen los. Eenige moedige burgers evenwel sloten zich bij hem aan en vormden een kring rondom hem. Zij wilden niet, dat een eervol man, zoo geacht als de grondbezitter van Camdless-Bay, zonder verdediging blootgesteld zoude zijn aan de handtastelijkheden van eene verdwaasde menigte.
Volgens hen had James Burbank, door aan de oproeping, die hij ontvangen had, te gehoorzamen, bewijzen gegeven van vastberadenheid en waardigheid. En daarvoor moest men hem dankwijten.
James Burbank was dus in staat, zich over dat plein een doortocht te banen. Hij betrad ongehinderd den drempel van de deur van Court-Justice, ging naar binnen en bleef voor den rechterstoel staan, waarvoor hij tegen alle recht en billijkheid in gedaagd was.
De eerste magistraat der stad en zijne hulpofficieren hadden hunne zetels reeds ingenomen. Dat waren gematigde mannen, die terecht den eerbied en het ontzag, welke zij genoten, verdienden. Aan welke schimpscheuten en aan welke bedreigingen die lieden sedert het uitbreken van den secessie-oorlog blootgestaan hadden, zal wel niet behoeven verteld te worden. Zij hadden meer dan buitengewonen moed moeten ten toon spreiden, om op hun post te blijven, meer dan buitengewone geestkracht moeten ontwikkelen, om zich daarop te handhaven. En dat zij er in geslaagd waren om aan alle aanslagen van de omwentelings-gezinden weerstand te bieden, vond daarin zijne afdoende reden, dat de quaestie der slavernij de gemoederen in Florida slechts middelmatig opwond, terwijl zij de hoofden in de naburige Staten hartstochtelijk in beroering bracht.
Het viel evenwel niet te ontkennen, dat de separatistische meeningen langzamerhand al meer en meer veld wonnen. En met haar werd de invloed der kerels, die op onverwachte aanslagen uit waren, der gelukzoekers, der zwervelingen, in aanzienlijken getale in het graafschap aanwezig, al meer en meer beduidend. En het was zelfs om eene soort van genoegdoening te verschaffen aan de openbare meening, die onder den druk der woestelingen stond, dat de magistraten er toe overgegaan waren om James Burbank, toen die [100]door den Spanjaard Texar, door dat hoofd van de partij der onverzoenlijken, aangeklaagd werd, voor hunnen rechterstoel te dagen.
Het gemompel, dat zich van den eenen kant goedkeurend en van den anderen kant afkeurend had laten hooren, toen de eigenaar van Camdless-Bay de gerechtszaal binnentrad, verstomde weldra.
James Burbank stond voor den rechterstoel rechtop, met den blik van iemand, die geen zwak oogenblik ondervond, en alvorens de magistraat hem de gewone vragen kon stellen, zei hij met heldere en onbewogen stem:
»Gij hebt James Burbank voor u gedaagd, heeren; James Burbank staat voor u!”
Daarna vroeg hij, nadat de gebruikelijke formaliteiten in dergelijke gevallen volbracht waren, waarbij hij op eenvoudigen toon maar zeer kortaf antwoordde:
»Waarvan beschuldigt men mij?”
»Men beschuldigt u, dat gij door woorden en misschien ook door daden tegenstand tracht te bieden aan de meeningen en aan de hoop, die thans in Florida geldig zijn!”
»En wie beschuldigt mij?” vroeg James Burbank.
»Ik!”
Dat was Texar, die sprak. James Burbank had zijne stem herkend. Maar hij draaide zelfs zijn hoofd niet naar dien kant. Hij vergenoegde zich met de schouders op te trekken, als een teeken van minachting voor den ellendigen aanklager, die tegen hem optrad.
De makkers en aanhangers van Texar moedigden hun hoofd met stem en gebaren aan.
»En waarop steunt de aanklacht van die zijde ingebracht?” vroeg James Burbank aan den magistraat.
Deze keek Texar vragend aan.
»Vooreerst,” zei deze, »zal ik James Burbank zijne qualiteit van Noordelijke in het aangezicht werpen. Zijne tegenwoordigheid te Jacksonville is eene voortdurende beleediging voor de bevolking van een geconfedereerden Staat. Daar hij zoowel door afkomst als door overtuiging de zienswijze der Noordelijken toegedaan is, waarom is hij dan niet naar het Noorden teruggekeerd?”
»Ik ben in Florida gekomen, eenvoudig omdat mij dat goed dacht,” antwoordde James Burbank, »en om dezelfde reden ben ik er gebleven. Ik woon nu sedert twintig jaren in het graafschap. Al ben ik er niet in geboren, dan weet toch iedereen vanwaar ik kom. Ik zeg dat voor hen, wier verleden onbekend is, die een verborgen bestaan leiden en wier daden eerder aan een onderzoek zouden moeten onderworpen worden dan de mijne.”
Texar, die door dat antwoord direct aangevallen was, werd [101]daardoor niet uit het veld geslagen. Integendeel, hij zette een nog hoogere borst dan vroeger.
»En nu verder?” zei James Burbank.
»Verder?”... antwoordde de Spanjaard.
»Ja, verder? Is dat alles, waarvoor ik hier heb moeten komen?”
»Welnu,” sprak Texar met de grootste heftigheid. »In dit oogenblik dat het land in opstand komt, om de instelling der slavernij te behouden, in dit oogenblik dat ieder goedgezind ingezetene van dezen Staat gereed is zijn bloed veil te hebben, om de federalistische troepen, die ons met een inval bedreigen, terug te slaan, beschuldig ik James Burbank, dat hij meeningen toegedaan is, die de instandhouding der slavernij verhinderen en dat hij voor die meeningen propaganda maakt!”
»James Burbank,” zei de magistraat, »gij zult begrijpen, dat die beschuldiging in de tijdsomstandigheden, welke wij doorworstelen, buitengewoon ernstig en belangrijk is. Ik moet u dus verzoeken daarop te antwoorden.”
»Mijnheer,” hernam James Burbank, »mijn antwoord zal zeer eenvoudig zijn. Ik heb nimmer eenige propaganda gemaakt en zal dat ook nimmer doen. Die beschuldiging is valsch!”
»Maar uwe meeningen omtrent de slavernij?”
»Wat die meeningen betreft, veroorloof mij, heer rechter, die hier uit te drukken. Ja! ik ben voor de afschaffing der slavernij! Ja! ik betreur innig den strijd, dien het Zuiden tegen het Noorden volhoudt! Ja! ik vrees, dat het Zuiden rampen tegemoet gaat, die het had kunnen vermijden! En in het belang van dat ongelukkige land zelve had ik gewenscht, dat het een anderen weg had ingeslagen, dan over te gaan tot dien noodlottigen oorlog, die tegen de reden en tegen het algemeen gezond verstand gevoerd wordt. Er zal een dag komen, dat gij u herinneren zult, dat zij die u woorden doen hooren, als die welke ik uitsprak, geen ongelijk hadden...”
Een gehuil van woede, dat in de zaal opsteeg, brak hier de rede van den spreker af. Met over elkander geslagen armen wachtte hij.... en toen de stilte weer eenigermate ingetreden was, toen hij zich althans weer kon doen verstaan, vervolgde hij:
»Wanneer het uur van een moreelen vooruitgang, van eene hervorming, eene herschepping geslagen heeft, dan is het dwaasheid zich daartegen te verzetten. Daarenboven, de afscheiding van het Noorden van het Zuiden zou eene misdaad tegenover het Amerikaansche vaderland zijn! Noch het gezond verstand, noch de rechtvaardigheid, noch de billijkheid, noch de macht zijn op uwe zijde, en derhalve, geloof mij, zal die misdaad niet voltrokken worden!”
Thans heerschte er stilte in de gerechtszaal. Dat duurde evenwel slechts kort. Toen eenig goedkeurend gemompel die vaderlandslievende [102]woorden begroette, werd dat onmiddellijk door een heftig geschreeuw overstemd. De meerderheid van het publiek, hetwelk uit lieden van zeer gering allooi bestond, kon zulke taal niet verdragen.
Toen eindelijk de magistraat er in geslaagd was, de stilte in de gerechtszaal te herstellen, hernam James Burbank het woord:
»En nu,” zei hij, »wacht ik dat er meer stellige beschuldigingen zullen worden ingebracht, maar betreffende feiten, niet betreffende meeningen. Als men ze mij bekend zal gemaakt hebben, zal ik er op kunnen antwoorden.”
Tegenover eene zoo waardige houding moesten de magistraten zich in het nauw gedrongen gevoelen. Hun was geen enkel feit bekend, dat James Burbank kon ten laste gelegd worden. Hunne rol bestond slechts daarin: gelegenheid te geven om beschuldigingen in te brengen, natuurlijk met de bewijzen tot staving, wanneer het althans mogelijk was die te leveren.
Texar begreep, dat van hem gevergd werd zich nader te verklaren, wanneer hij namelijk zijn doel wilde bereiken.
»Welnu, het zij zoo!” zeide hij. »Ik deel de meening niet, dat men zich op het punt der quaestie omtrent de slavernij op de vrijheid van denken kan beroepen, vooral wanneer een geheel land in opstand geraakt om die quaestie te steunen. Maar, al is het waar, dat James Burbank het recht heeft te denken zooals hij wil over dat vraagstuk, al is het waar, dat hij zich onthouden heeft aanhangers voor zijne meeningen te werven, dan toch ontziet hij zich niet gemeenschap te onderhouden met den vijand, die de grenzen van Florida genaderd is.”
Die beschuldiging van medeplichtigheid met de Noordelijken was zeer gewichtig in de gegeven omstandigheden. Iedereen begreep dat en allerwege werd dan ook hartstochtelijk gemompeld. Intusschen was het gesprokene nog slechts eene beschuldiging vervat in woorden. Wilde zij eenige waarde erlangen, dan moest zij door onwraakbare feiten gestaafd worden.
»Gij beweert, dat ik in verbinding met den vijand sta?” vroeg James Burbank.
»Ja!” bevestigde Texar.
»Gij zult dat wel kunnen bewijzen, niet waar?”
»Zooals gij verkiest,” hernam Texar.
»Komaan, ik luister.”
»Wij luisteren,” herhaalden de magistraten.
»Het is nu ongeveer drie weken geleden,” getuigde Texar, »dat een man, die naar James Burbank gezonden was, het federalistisch leger of de flottilje van den Commodore Dupont verlaten heeft. Die man is naar Camdless-Bay gegaan en hij is gevolgd en bespied [103]geworden van het oogenblik af, dat hij de grens van den Staat Florida overschreden heeft en gedurende den tijd, dien hij op de plantage doorgebracht heeft.—Zult gij dat loochenen, James Burbank?”
Klaarblijkelijk gold het hier den bode, die den brief van den jeugdigen luitenant aangebracht heeft. De spionnen van Texar hadden zich dienaangaande niet vergist. Dezen keer klonk de beschuldiging afdoende, en men wachtte niet zonder ongerustheid, welk antwoord James Burbank daarop zou geven.
Deze aarzelde geen enkel oogenblik om de stipte waarheid mede te deelen.
»Inderdaad,” zei hij, »is tegen dat tijdstip een man op Camdless-Bay aangekomen. Maar hij was geen vijand; hij was slechts een bode. Hij behoorde in geenen deele tot het federalistisch leger en bracht eenvoudig een brief van mijn zoon over.”
»Een brief van uw’ zoon!” riep Texar uit.
»Ja, van mijn zoon. Wat is daar vreemds in? Zou dat ook bij geval verboden zijn?”
»Van uw zoon,” vervolgde Texar, »die, als ik goed ingelicht ben, dienst genomen heeft bij de krijgsmacht der Noordelijken! Van uw zoon, die zich misschien in de voorste gelederen bevindt van de troepen, die op marsch zijn om een inval in Florida te bewerkstelligen!”
De woestheid, waarmede Texar die woorden uitgalmde, bleef niet in gebreke grooten invloed op het publiek in de gerechtszaal uit te oefenen. Wanneer James Burbank, na erkend te hebben, dat hij een brief van zijn zoon ontvangen had, thans zou bekennen dat Gilbert zich in de gelederen van de federalistische krijgsmacht bevond, hoe zou hij zich dan met vrucht kunnen verdedigen tegen de beschuldiging, briefwisseling gehouden te hebben met de vijanden van de Zuidelijken?
»Wenscht gij te antwoorden op de beschuldigingen, die tegen uwen zoon ingebracht zijn?” vroeg de magistraat.
»Neen, mijnheer,” antwoordde James Burbank met kalme maar vastberaden stem. »Ik heb daarop niet te antwoorden. Voor zoover ik weet, geldt het thans mijn zoon niet. Ik alleen ben beschuldigd in verbinding gestaan te hebben met het federalistisch leger. Welnu, dat loochen ik, en ik tart dien man, die mij slechts uit persoonlijken haat aanvalt, te bewijzen wat hij zegt!”
»Hij bekent dus,” riep Texar uit, »dat zijn zoon zich in de gelederen bevindt van hen, die tegen de geconfedereerden strijden!”
»Ik heb daaromtrent niets te bekennen,” antwoordde James Burbank »Gij poogt de rollen te verwisselen.” [104]
Texar knarsetandde van woede. Burbank vervolgde echter onverstoorbaar kalm:
»Gij moet eene beschuldiging met bewijzen staven.”
»Welnu, dat zal ik!” riep de Spanjaard uit.
»Ik ben geheel gehoor,” zei James Burbank hoonend.
»Wij luisteren,” zeiden de magistraten ernstig.
»Binnen weinige dagen zal ik in het bezit zijn van dat bewijs, dat men thans van mij vergt, en als ik het zal hebben....”
»Als gij het zult hebben,” sprak de magistraat, »dan zullen wij kunnen oordeelen, dan zullen wij uitspraak kunnen doen. Maar, tot nu toe zie ik nog niets, wat op eenige schuld van James Burbank zou wijzen.”
Die magistraat sprak, toen hij die woorden deed hooren, als een onkreukbaar eerlijk man. En ongetwijfeld had hij gelijk. Maar hij had tegenover een publiek, hetwelk zoo vooringenomen tegen den kolonist van Camdless-Bay was, ongelijk gelijk te hebben. Hieruit ontstond gemompel, zelfs protest tegen de makkers van Texar, welke zijne beschuldigingen steunden. De Spanjaard gevoelde dat wel. Hij liet dan ook de daadzaken betreffende Gilbert Burbank varen en herhaalde zijne beschuldigingen tegen den vader.
»Ja,” zei hij, »ik zal alles bewijzen, wat ik beweerd heb, namelijk dat James Burbank briefwisseling onderhoudt met den vijand, die zich gereed maakt om Florida binnen te rukken. In afwachting meen ik dat de meeningen, die hij koestert en verkondigt, en die heilloos voor de zaak der slavernij moeten gerekend worden, een publiek gevaar voor den Staat daarstellen. Ik verg dan ook in naam van al de slavenbezitters, die zich nimmer aan het juk zullen onderwerpen, hetwelk de Noordelijken hen wenschen op te leggen, dat men hem gevangenneme, om hem onschadelijk te maken!”
»Ja!... Ja!...” riepen al de aanhangers van Texar, terwijl een gedeelte van de aanwezigen tevergeefs poogde te protesteeren tegen zulk een niet te qualificeeren eisch.
Het rumoer was vreeselijk en duurde geruimen tijd. Het gelukte den rechter evenwel, na herhaalde pogingen, eenigermate stilte te verkrijgen. James Burbank nam toen het woord.
»Ik verzet mij uit alle macht, krachtens het recht,” zei hij, »tegen den willekeurigen maatregel, waartoe men de rechtbank dwingen wil. Dat ik voor de afschaffing der slavernij gestemd ben! Ja! dat is waar. Ik heb dat reeds beleden. Maar in het vrije Amerika, onder een bestuurs-stelsel, dat geheel en al op vrijheid gegrond is, zijn de meeningen vrij. Het is geene misdaad, geene overtreding, tegen den slavenhandel te zijn, en derhalve waar geen schuld, geen overtreding bestaat, kan de wet onmogelijk straf opleggen!”
Luide en talrijke goedkeuringen schenen James Burbank gelijk [105]te geven. Thans scheen het Texar toe, dat de gelegenheid gekomen was om van taktiek te veranderen, daar zijne aanvallen tot nu toe mislukt waren. Men zal zich dan ook niet verwonderen, dat hij eensklaps en geheel onverwacht James Burbank toevoegde:
»Welnu, stel dan uwe slaven in vrijheid, daar gij verklaart tegen de slavernij gestemd te zijn!”
»Dat zal ik doen,” antwoordde James Burbank.
»Zoo? maar wanneer?”
»Wanneer het oogenblik daartoe aangebroken zal zijn.”
»Inderdaad? Ja, wanneer het federalistisch leger meester in Florida zal zijn, niet waar?” grinnikte Texar hoonend. »Gij wacht op de soldaten van Sherman en op de mariniers van Dupont, om den moed te hebben uwe daden met uwe denkbeelden in overeenstemming te brengen! Dat is voorzichtig, maar tevens laf!”
»Laf?...” riep James Burbank, die niet begreep dat zijn ellendige tegenstander hem een strik spande, verontwaardigd uit.... »Laf?....”
»Ja, laf!” herhaalde Texar tartend. »Kom, laat zien. Heb toch den moed om uwe meeningen en denkbeelden in praktijk uit te voeren!”
»Ja, dien moed dient men te bezitten, wanneer men tegen de slavernij gekant is!” huilden verscheidene stemmen in de zaal.
»Stilte!” gebood de magistraat.
»Stilte!” schreeuwde de deurwaarder.
Toen die verkregen was, vervolgde Texar steeds hoonend:
»Waarlijk, ik geloof, dat ik niet ver van de waarheid verwijderd ben, wanneer ik beweer, dat gij slechts een gemakkelijk middel aanwendt om eene soort populariteit bij de Noordelijken na te jagen!”
James Burbank knarsetandde en balde de vuisten bij die zoo beleedigende woorden.
Texar vervolgde:
»Ja, anti-slaafsgezinde voor de leus, en in schijn zijt gij slechts een huichelaar; want inderdaad zijt gij in den grond van uw hart uit eigenbelang een voorstander van het behoud der slavernij!”
James Burbank had onder dien hoon zijne gestalte verheven. Dat was meer dan hij verdragen kon. Zoo’n verwijt van huichelarij was blijkbaar in tegenspraak met zijn geheele leven, hetwelk een leven van toewijding en loyauteit kon genoemd worden. Hij wierp een grimmigen blik van verachting op den ellendeling, en niemand verwonderde zich toen hij met eene luide en heldere stem, die door allen gehoord werd, antwoordde:
»Bewoners van Jacksonville, van heden af bezit ik geen enkelen slaaf meer! Van heden af proclameer ik de invrijheidstelling [106]van alle mijne slaven, en de afschaffing der slavernij op mijne geheele bezitting van Camdless-Bay! En die woorden zal ik gestand doen!”
In het eerste oogenblik werd die stoutmoedige verklaring met eenige hoerah-kreten beantwoord.
Ja, er was waarlijk moed toe noodig. Ja, moed! Maar of James Burbank voorzichtig gehandeld had? Instinctmatig gevoelde hij, dat hij zich door zijne verontwaardiging had laten vervoeren.
Nu was het maar al te duidelijk, dat die maatregel de belangen der andere planters in Florida zeer zou benadeelen. Dit bewustzijn bracht eene plotselinge verkoeling teweeg, die hare terugwerking op de aanwezigen in de gerechtszaal van Court-Justice niet miste. De eerste goedkeurende kreten voor den kolonist van Camdless-Bay werden spoedig overstemd en gesmoord door verwenschingen, die niet alleen geuit werden door hen, die uit grondbeginsel de slavernij toegedaan waren, maar zelfs door hen, die zich tot nu toe onverschillig voor het vraagstuk van den slavenhandel gevoeld hadden. En de vrienden en aanhangers van Texar zouden voorzeker van dien ommekeer der gevoelens en de gemoederen gebruik gemaakt hebben, om zich aan daden van geweld tegen James Burbank over te geven, wanneer de Spanjaard zelf hen niet weerhouden had.
»Laat af!” sprak hij bevelend.
En toen zijne makkers hem verwonderd aankeken, vervolgde hij:
»Laat begaan! James Burbank heeft zich zelven ontwapend!... Thans is hij ons!”
Die woorden, waarvan de lezer weldra de beteekenis zal begrijpen, waren voldoende, om zijne aanhangers van gewelddadigheden te doen afzien.
James Burbank werd dan ook in het geheel niet verontrust of lastig gevallen, toen de magistraten hem gezegd hadden, dat hij kon vertrekken. Bij afwezigheid zelfs van het geringste bewijsstuk, had men onmogelijk den eisch tot gevangenneming, door Texar gesteld, kunnen inwilligen.
Wanneer de Spanjaard, die zijne beweringen bleef volhouden, later deugdelijke en afdoende bewijzen zoude leveren omtrent de beweerde strafbare mededeelingen van James Burbank aan den vijand, dan zouden de overheden de vervolging hervatten. Maar tot zoolang moest de eigenaar van Camdless-Bay in vrijheid blijven.
Het is waar, die verklaring van de invrijheidstelling van het slavenpersoneel van Camdless-Bay, in het publiek afgelegd, zou later tegen de autoriteiten der stad en in het voordeel der muiterspartij aangewend worden.
Hoe het ook zij, hoewel James Burbank bij het verlaten van [107]Court-Justice, door een menigte gevolgd werd, die zeer veel kwaadgezindheid jegens hem aan den dag legde, slaagden de politie-agenten er toch in, om te beletten dat gewelddadigheid werd gepleegd. Hij werd uitgejouwd, ja zelfs bedreigd; maar hij ondervond geen enkele daad van mishandeling. Blijkbaar beschermde de invloed van Texar hem.
James Burbank kon dus ongehinderd de havenkade bereiken, alwaar zijn vaartuig hem wachtte. Daar nam hij afscheid van master Harvey, zijn correspondent, die hem geen oogenblik verlaten had.
Toen hij in de boot gestapt was, werd dadelijk van wal gestoken, en dank zij der lichaamskracht zijner roeiers, was hij weldra buiten het bereik van het schelden en schreeuwen, waarmede het plebs van Jacksonville zijn vertrek had meenen te moeten begroeten.
Daar de eb zwaar doorstond, had het vaartuig, dat met den zeer sterken stroom te worstelen had, niet minder dan twee uren noodig, om de aanlegplaats van Camdless-Bay, alwaar de geheele familie en de gasten van Castle-House James Burbank stonden op te wachten, te bereiken. Het zal wel onnoodig zijn de vreugde te beschrijven van dien kleinen kring bij dat weerzien. Er hadden toch zooveel redenen bestaan om te vreezen, dat men den edelaardigen man weerhouden zou hebben.
»Dus niet weggebleven, paatjelief!” riep de kleine Dy, terwijl zij in de handjes klapte.
»Neen, neen! mijn dotje!” riep de gelukkige vader, terwijl hij het kleine meisje optilde en haar met kussen overdekte. »Neen, neen!... Ik had je beloofd om vóór het diner terug te zijn. En je weet, lieveling, dat ik mijne beloften steeds stipt nakom.”
»Ja, dat weet ik!” juichte het kind. »Ja, dat zie ik, beste papa!” [108]
Dienzelfden avond, toen de kleine Dy te bed gebracht was, en de familie met hare vrienden te zamen vereenigd zat, stelde James Burbank allen op de hoogte van hetgeen in de gerechtszaal van Court-Justice voorgevallen was.
Hij deelde hen de hatelijke handelingen van Texar mede en stelde in het licht, hoe de dagvaarding, om voor de magistraten te verschijnen, aan den invloed van dien man en aan den aandrang van de lagere volksklasse van Jacksonville toe te schrijven was. Toch verdienden de magistraten slechts lof voor hunne houding in deze zaak. Op de beschuldiging van verstandhouding met de Noordelijken, hadden zij geantwoord met de opvordering van het bewijs der misdaad. En daar Texar dat bewijs niet had kunnen leveren, was James Burbank in vrijheid gelaten.
Intusschen viel het niet te ontkennen, dat te midden dier onbewezen beschuldigingen, de naam van Gilbert uitgesproken was geworden. Het scheen, dat niet in twijfel was getrokken geworden, dat de jonge man in de gelederen van de krijgsmacht der Noordelijken diende. En zou nu de weigering van James Burbank, om zich dienaangaande duidelijk te verklaren, niet als eene soort van erkenning uitgelegd worden?
Die omstandigheid verlevendigde de vrees en de angsten van mevrouw Burbank, van miss Alice en van die geheele familie, die zich toch al niet op haar gemak gevoelde. En die vrees was maar al te zeer gewettigd.
Zouden de woestelingen van Jacksonville, nu de zoon zich buiten hun bereik bevond, zich niet willen wreken op den vader?
Texar had ongetwijfeld gesnoefd, toen hij beloofd had, binnen weinige dagen het bewijs te leveren van de uitgesproken beschuldiging. Maar zou het niet mogelijk zijn, alles wel beschouwd, dat hij er in slaagde om dat bewijs in handen te krijgen? En wanneer dat geschiedde, dan zou de toestand in de hoogste mate onrustbarend worden. Dat moesten allen inderdaad erkennen. [109]
»Mijn arme Gilbert!” riep mevrouw Burbank uit. »Te weten, dat hij zich zoozeer in de nabijheid van dien Texar bevindt, die tot alles in staat is om zijn doel te bereiken!”
»Ja, dat is die ellendeling!” beaamde James Burbank.
»Maar, zou men Gilbert niet op de hoogte kunnen stellen van hetgeen te Jacksonville voorgevallen is?” vroeg miss Alice.
»Mij dunkt van ja,” zei Edward Carrol.
»Mij dunkt, dat zoo iets moet geschieden,” beaamde master Walter Stannard. »Vooral zouden wij hem moeten aanbevelen, dat iedere onvoorzichtige daad zijnerzijds de meest noodlottige gevolgen voor zijne familie-betrekkingen en ook voor hem zelven zoude hebben.”
»Maar hoe in verbinding met hem te komen?” vroeg James Burbank bezorgd.
»Ja, hoe? Die vraag heb ik mij al gedaan,” zei Edward Carrol.
»Het is maar al te zeker,” ging James Burbank voort, »dat voortdurend spionnen rondom Camdless-Bay zwerven. Reeds is de bode, dien Gilbert ons toegezonden heeft, bij zijn terugkeer gevolgd en bespied geworden. Iedere brief, dien wij Gilbert zouden schrijven, loopt gevaar in handen van Texar te vallen. Ieder man, dien wij met eene mondelinge boodschap tot hem zouden zenden, loopt gevaar onderweg aangehouden te worden.”
»Dat is waar,” beaamde master Walter Stannard met een hoofdknik.
»Neen, vriend,” vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay, »laten wij niets beproeven of ondernemen, hetgeen den toestand zou kunnen verergeren.”
»En geve de hemel!” zuchtte mevrouw Burbank, »dat het federalistisch leger Florida spoedig moge bezetten!”
»Ja, waarlijk, dat wordt inderdaad wenschelijk voor de minderheid der eerlijke lieden,” zei Walter Stannard, »die zoo ergerlijk door de meerderheid der schurken in het land bedreigd wordt.”
Inderdaad, James Burbank had gelijk. Het zou ten gevolge van het toezicht, dat ongetwijfeld rondom de plantage uitgeoefend werd, zeer onvoorzichtig zijn geweest, briefwisseling met Gilbert te houden. Daarenboven, het oogenblik naderde ras, waarin James Burbank en met hem alle noordelijk-gezinden onder de bescherming van het federalistisch leger volkomen in veiligheid zouden zijn.
En waarlijk, den volgenden morgen reeds zou de Commodore Dupont het anker lichten om van de reede te Edisto te vertrekken. Vóor dat drie dagen verloopen zouden zijn, zou men ongetwijfeld de tijding vernemen, dat de flottilje, na de kuststreek van Georgië voorbij gestevend te zijn, in de baai van Sint Andrews aangekomen was. [110]
James Burbank vertelde toen ook de ernstige mededeeling, in tegenwoordigheid der magistraten van Jacksonville gedaan. Hij deelde mede, hoe hij genoodzaakt was geworden, door de uitdaging van Texar met betrekking tot de slaven van Camdless-Bay, om te handelen zooals hij deed. Door zijn goed recht en door zijn geweten gesteund, had hij in het openbaar de afschaffing der slavernij op zijn landgoed verklaard. Wat nog geen Zuidelijke Staat had durven afkondigen, zonder daartoe door wapengeweld genoodzaakt te zijn, had hij vrijwillig en geheel en al uit vrije beweging gedaan.
Die invrijheidstelling was even stoutmoedig als edelmoedig, voorwaar!
Welke zouden er de gevolgen van zijn? Dat kon natuurlijk niemand voorspellen.
Klaarblijkelijk evenwel was zij weinig geschikt, om den toestand van James Burbank minder bedreigd en onrustwekkend te midden van die slavenhoudende bevolking te maken. Misschien zou zij zelfs aanleiding geven, om de neiging tot opstand onder de slaven der andere plantages eenigermate voedsel te verschaffen.
Maar die bijomstandigheid mocht niet wegen! De familie Burbank, bewogen door de grootschheid der daad, keurde ten volle en geheel onvoorwaardelijk de gedragslijn van haar hoofd goed.
»James,” zei mevrouw Burbank, »wat er ook gebeuren moge, gij hebt gelijk gehad met de hatelijke insinuatiën, welke u door dien Texar, dien ellendeling, naar het hoofd geslingerd werden, te beantwoorden zooals gij gedaan hebt.”
»Wij zijn trotsch op u, vader,” vulde miss Alice aan, die voor den eersten keer aan master Burbank den naam van vader gaf, »ik sluit mij aan bij de gedachte van Gilberts moeder.”
»Gij hebt goed gehandeld, master James Burbank!” betuigden èn Edward Carrol èn Walter Stannard.
»En thans, geliefde dochter,” sprak de eigenaar van Camdless-Bay, terwijl hij Alice’s wangen streelde. »En thans, wanneer Gilbert en de federalistische troepen Florida zullen binnenrukken, dan zullen zij op mijn landgoed geen enkelen slaaf meer aantreffen.”
»Ik dank u, mijnheer Burbank,” sprak Zermah, »ik dank u voor mijne lotgenooten en voor mij.”
»Gij behoeft mij daarvoor niet te bedanken, Zermah,” zei James Burbank.
»Zeker, master Burbank, zijn wij u dank schuldig, voor de groote gave, die gij ons verleent,” antwoordde de mestische.
»Gij beschouwt dus de vrijheid als eene groote gave, Zermah?”
»Wat mij betreft, master Burbank,” vervolgde de kleurlinge, »ik [111]heb nimmer den druk, van slavin te zijn, bij u gevoeld. Uwe goedheid en uwe edelaardigheid verschaften mij eene groote mate van vrijheid en ik gevoelde mij even vrij als thans.”
»Gij hebt volkomen gelijk, Zermah,” hernam mevrouw Burbank. »En verlies nimmer uit het oog, dat slavin of vrij, om het even, wij zullen u steeds liefhebben!”
Zermah poogde, maar tevergeefs, hare aandoening te verbergen. Zij greep de kleine Dy in hare armen, drukte haar aan hare borst en overdekte het kind zenuwachtig met kussen.
De heeren Edward Carrol en Walter Stannard hadden de hand van James Burbank gegrepen en drukten die met de meeste innigheid. Dat strekte hem duidelijk tot bewijs, dat zij zijne daad van stoutmoedigheid, maar ook van volkomen rechtvaardigheid in allen deele goedkeurden.
Blijkbaar vergat de familie Burbank onder den indruk dier edelaardige gevoelens, de verwikkelingen, welke uit die gedragslijn van haar hoofd voor de toekomst konden geboren worden.
Niemand dacht er dan ook aan te Camdless-Bay om James Burbank te gispen, of het zou ongetwijfeld de administrateur Perry moeten zijn, wanneer hij op de hoogte gesteld zoude wezen van hetgeen gebeurd was. Maar hij deed juist eene inspectie-reis op de plantage en zou eerst bij het vallen van den avond terugkomen.
Het was reeds laat toen men scheidde. James Burbank ging evenwel niet rusten alvorens verklaard te hebben, dat hij reeds den volgenden ochtend aan ieder zijner slaven hun bewijs van invrijheidstelling zoude overhandigen.
»Ik wensch daar haast mede te maken,” zei hij tot zijne huisgenooten en vrienden.
»Wij zullen bij u zijn, James,” antwoordde mevrouw Burbank, »wanneer gij hun zult mededeelen, dat zij vrij zijn.”
»Ja, dat zullen wij!” zei Edward Carrol.
»Ja, dat zullen wij allen!” voegde Walter Stannard er aan toe. »Niet waar, Alice?”
»Voorzeker papa!” antwoordde de jeugdige miss geestdriftvol.
»En ik ook, papa?” vroeg de kleine Dy vleiend aan haren vader.
»Ja, gij ook, lieveling!”
»Goede Zermah,” vervolgde het bekoorlijke kind, »zult gij ons thans gaan verlaten?”
»Neen, mijn kind!” antwoordde Zermah. »Wees gerust, ik zal u nimmer verlaten!”
»En nu, goeden nacht, allen!” sprak James Burbank, terwijl hij een kus met de eenen en een handdruk met de anderen wisselde.
»Goeden nacht!” [112]
En iedereen ging naar zijne kamer, ook James Burbank, die alvorens evenwel zich vergewiste, dat alle veiligheidsmaatregelen voor Castle-House genomen waren.
De eerste persoon, dien de eigenaar van Camdless-Bay den volgenden ochtend in het park ontmoette, was juist de administrateur, master Perry. Daar het geheim van het gebeurde stipt bewaard was gebleven, zoo wist die waardige man nog van niets. Hij vernam spoedig evenwel alles uit den mond van James Burbank, die zich intusschen op de verbazing van master Perry voorbereid hield.
»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!” zei hij.
De brave kerel kon waarlijk in zijne verbijstering geen andere woorden uitbrengen dan:
»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!”
»Ontstel toch zoo niet, master Perry,” meende James Burbank ter bedaring van den waardigen administrateur te moeten zeggen.
»O! mijnheer James!... O! mijnheer James!” herhaalde deze schier wezenloos.
»Mijne handeling kon u toch niet zoo verrassen, Perry,” ging James Burbank voort. »Ik ben slechts de gebeurtenissen vooruitgeloopen. Gij weet, dat de bevrijding der negers eene daad is, welke zich opdringt aan elken Staat, die eenig begrip van zijne waardigheid heeft...”
»Van zijne waardigheid, master James?”
»Ja, van zijne waardigheid, Perry!”
»Wat heeft waardigheid hierbij te maken, master James?”
»Vat gij dat woord waardigheid niet, Perry? Welnu het zij zoo! Laten wij dan zeggen, dat de bevrijding der negers zich opdringt aan elken Staat, die zijne belangen behartigt.”
»Zijne belangen!... zijne belangen, master James!... Gij durft zeggen: die zijne belangen behartigt?”
»Zeker durf ik dat!”
»O, God!... O, God!” prevelde de administrateur wanhopend.
»En de toekomst zal zich met het bewijs van de degelijkheid belasten, waarde Perry,” vervolgde master James Burbank.
»Maar waar zal men voortaan het dienstpersoneel, voor de plantages benoodigd, aanwerven, mijnheer Burbank?”
»Dat zal steeds onder de vrije negers gevonden worden, Perry.”
»Maar wanneer de negers in vrijheid gesteld zullen zijn, zullen zij niet meer willen werken.”
»Integendeel, zij zullen met meer ijver werken, daar het niet meer gedwongen, maar vrijwillig zal geschieden; zij zullen ook met meer genoegen werken, daar hun toestand zooveel verbeterd zal worden.”
»Maar uwe slaven... master James?” [113]
De slaven waren met hunnen gewonen arbeid bezig, te midden der rijstvelden. (Bladz. 114).
[114]
»Wat! mijne slaven, Perry? Wat bedoelt gij?”
»Uwe slaven zullen beginnen met ons te verlaten!”
»Het zou mij zeer verwonderen, waarde Perry, wanneer één enkele ook maar de gedachte koesterde om dat te doen.”
»Gij meent? God geve, dat gij gelijk hebt!”
»Gij zult zien dat ik gelijk heb.”
»Maar, o, God! Intusschen ben ik geen administrateur meer van de slaven van Camdless-Bay?”
»Gij zijt en blijft steeds de administrateur van het landgoed Camdless-Bay en ik vermeen dat uw toestand niet verminderd zal zijn door de omstandigheid, dat gij het opzicht over vrije menschen zult hebben, instede van bevelen aan slaven uit te deelen.”
»Maar...”
»Waarde Perry, ik moet u waarschuwen, dat ik op alle uwe »maren” een antwoord gereed heb, en geloof vrij: een steeds afdoend antwoord. Schik u dus in het onvermijdelijke en tracht vrede te hebben met een maatregel, die vroeg of laat toch moest getroffen worden en waaraan mijn gezin—ik voeg er dat uitdrukkelijk bij—zijne volle goedkeuring gehecht heeft.”
»En weten onze negers er reeds van, master James?...”
»Neen, nog niet,” antwoordde James Burbank. »En ik verzoek u, Perry, om er nog niet over te spreken.”
»Daaraan zal ik voldoen, master James,” beloofde de administrateur.
»Intusschen zullen zij heden die belangrijke tijding nog vernemen. Gij zult hun tegen drie ure in den namiddag in het park van Castle-House te zamen brengen...”
»En wanneer zij mij vragen, waartoe die samenkomst moet dienen, master James?”
»Dan kunt gij antwoorden, dat ik hun een belangrijke mededeeling te doen heb. En dat zal de volle waarheid zijn.”
Daarop vertrok de administrateur, terwijl hij groote gebaren van verbazing maakte en terwijl hij tusschen de tanden mompelde:
»Zwarten, die geen slaven meer zijn! Wie heeft dat ooit op een viool hooren spelen? Negers, die voor hun eigen rekening gaan werken! Zwarten, die verplicht zullen zijn in hunne eigen behoeften te voorzien! Dat is eene omwenteling, dat is eene omkeering van de sociale maatschappij. Dat is de omverwerping van alle menschelijke wetten! Dat is tegennatuurlijk!... Ja, tegennatuurlijk!”
James Burbank ging met Walter Stannard en Edward Carrol gedurende den voormiddag in een licht rijtuig een bezoek brengen aan een gedeelte der plantage, bij de noordelijke grens gelegen.
De slaven waren met hunnen gewonen arbeid bezig te midden [115]der rijstvelden, te midden der koffie-aanplantingen en der suikerriettuinen. Dezelfde ijver werd ook in de werkloodsen, in de keten en in de houtzaagmolens opgemerkt. Het groote geheim was dus stipt bewaard geworden. Geen gemeenschap tusschen Jacksonville en Camdless-Bay, waar langs het nieuws verspreid had kunnen worden, had nog plaats gevonden; zoodat zij, die er het meest bij betrokken waren en er dus het meeste belang bij hadden, nog niets van de plannen van James Burbank afwisten.
Bij dat bezoek langs de meest blootgestelde grens der plantage, wilden James Burbank en zijne vrienden er zich van verzekeren, dat daar niets verdachts aangetroffen werd. Na de verklaring, daags te voren in het openbaar afgelegd, was het te vreezen, dat een gedeelte der bevolking van Jacksonville of van de naburige streek er toe aangezet werd, om naar Camdless-Bay te trekken. Tot nu toe werd daarvan evenwel niets bespeurd. Men had zelfs geen zwervers, anders zoo talrijk in die streken, aan den rivierkant, of op de Sint John zelve ontwaard. De Shannon, die tegen tien uren de rivier opstoomde, legde zelfs aan de pier van de kleine havenkom der plantage niet aan en vervolgde haren koers naar Picolata. Neen, noch bovenstrooms, noch benedenstrooms werd iets ontwaard, dat voor de bewoners van Castle-House onrustwekkend mocht heeten.
Een weinig vóór het middaguur keerden James Burbank, Walter Stannard en Edward Carrol naar het woonhuis terug en reden de brug van de ringgracht van het park over. De geheele familie wachtte hen met het ontbijt.
Men was nu meer gerustgesteld. Men praatte meer onbelemmerd. Het was alsof eene ontspanning, eene verandering in den toestand had plaats gehad. Ongetwijfeld hadden het plichtbesef en de geestkracht der magistraten van Jacksonville ontzag ingeboezemd aan de drijvers van de partij van Texar.
Wanneer dat nu het geval was en wanneer die staat van zaken nog slechts weinige dagen aanhield, dan zou Florida door de federalistische troepen onder Generaal Sherman bezet zijn en dan konden zich de voorstanders van de afschaffing der slavernij, hetzij zij van afkomst tot de Noordelijken, hetzij zij tot de Zuidelijken behoorden, in veiligheid in den Staat rekenen.
James Burbank wou dus overgaan tot de plechtigheid van de invrijheidstelling zijner slaven. Dat zou de eerste daad van dien aard zijn, welke vrijwillig in een Slavenstaat verricht zoude worden.
Van al de negers van de geheele plantage van Camdless-Bay, was er een, die wel het meest vergenoegd van allen zou wezen. Dat was een lummel van ongeveer twintig jaren, die Pygmalion[116]—in het dagelijksch leven bij verkorting Pyg—geheeten werd. Pyg was bij den dienst van het woonhuis Castle-House zelve geplaatst en woonde dan ook in de bijgebouwen daarvan. Hij behoefde niet in het veld of in de werkplaatsen of keten of werven van Camdless-Bay te arbeiden. Het moet erkend worden, dat Pygmalion een bespottelijke kerel was, een snoever en een luiaard, van wien zijn meester uit goedhartigheid veel door de vingers zag.
Sedert de slaven-quaestie op het tapijt was gekomen, zette die lummel een hooge borst en men had hem eens moeten hooren hoogdravende volzinnen opdreunen over de vrijheid der menschen. Iedere gelegenheid greep hij aan, om pedante redevoeringen voor zijne rasgenooten te houden, die hem hartelijk in het gezicht uitlachten. Hij poogde eene belangrijke rol te vervullen, terwijl hij nauwelijks voor schoenpoetsen geschikt was. Maar daar hij, alles wel beschouwd, volstrekt niet kwaadaardig van inborst was, liet men hem praten. Maar de lezer zal wel reeds bevroeden welke twistredenen hij met den administrateur, master Perry, moest hebben, wanneer deze namelijk in eene gunstige stemming was, om naar hem te luisteren, alsook welke tevredenheid die lummel zal betuigen, wanneer hij in vrijheid zal gesteld zijn, en hij zich in zijne waardigheid van mensch hersteld zal gevoelen.
Zooals verhaald is, werd den negers bevolen zich tegen drie uren in het park van Castle-House te verzamelen. Dan zou hun eene belangrijke mededeeling gedaan worden door den eigenaar van Camdless-Bay.
Toen het vastgestelde uur naderde, begon het geheele personeel de barakken te verlaten en naar het park voor Castle-House toe te stroomen. Die brave lieden waren na hun middagmaal niet naar de werkplaatsen, naar de velden en ook niet naar de perceelen bosch gegaan, die geveld moesten worden. Zij hadden zich een weinig willen opschikken en hunne werkkleederen voor hun Zondagspak willen verwisselen, zooals trouwens gebruikelijk was, wanneer de poterne der palissadeering voor hen ontsloten werd. Er ontstond dus eene groote opgewektheid onder hen, een eindeloos heen en weer geloop van de eene hut naar de andere; terwijl de administrateur, master Perry, tusschen de barakken op en neer wandelde en tusschen de tanden mompelde:
»Als ik bedenk, dat in dit oogenblik nog handel te drijven is met die zwarten, dat zij nog steeds als koopwaar te beschouwen zijn! En over een uur, dan zal het niet meer geoorloofd zijn hen te koopen of te verkoopen! Ja, ja! ik herhaal het en ik zal het tot mijn laatsten ademsnik herhalen! Master Burbank heeft mooi praten en mooi handelen, en met hem de president der republiek Abraham [118]Lincoln, en met den president Abraham Lincoln al de federalisten van het Noorden en met die al de vrijheidsgezinden van de beide halfronden, van de geheele wereld, ik blijf er bij: het is tegennatuurlijk!”
Trok hij hem duchtig aan zijne ooren, die toch al reeds eene vrij aanzienlijke lengte bezaten. (Bladz. 118).
In dit oogenblik van innerlijke opgewondenheid bevond de waardige administrateur zich eensklaps van aangezicht tot aangezicht met Pygmalion.
»Zoo ben jij daar?” vroeg hij den neger.
»Ja, master Perry!” antwoordde deze.
»Het is je geluk, dat je bijtijds bent.”
»Dat ben ik altijd, als ik geroepen word,” zei de vlegel vrij brutaal. »Maar waarom worden wij opgeroepen, master Perry? Wilt gij de goedheid hebben mij dat te zeggen?”
»Zeker, domoor! Het is om je...”
Maar plotseling zweeg de administrateur stil. Hij bedacht, dat het hem verboden was de reden der samenkomst te verraden. Toen viel hem eene gedachte in.
»Kom hier, Pyg!” zeide hij.
Pygmalion naderde.
»Luister. Ik trek je wel eens aan je ooren, niet waar, lummel?”
»Ja, master Perry, dat doet gij, omdat gij daartoe het recht hebt, al strijdt dit ook met alle rechtvaardigheid, hetzij van goddelijken of menschelijken oorsprong!”
»Dus, je erkent, dat ik dat recht heb, niet waar?”
Pygmalion knikte ja.
En zonder zich toen om de kreten van den kerel te bekommeren, of zich daardoor te laten weerhouden, trok hij hem, hoewel hij zorgde hem daarbij niet te veel pijn te doen, duchtig aan zijne ooren, die toch al reeds eene vrij aanzienlijke lengte bezaten. Waarlijk, het schonk den administrateur eene soort van verlichting, nu hij nog eens, misschien wel voor den laatsten keer, zijn recht op een der slaven van de plantage kon doen gelden.
Toen het drie uren sloeg, verschenen James Burbank en zijne huisgenooten op het perron van Castle-House. Voor hen stonden op het groote grasveld voor het heerenhuis zevenhonderd slaven, mannen, vrouwen en kinderen gegroepeerd. Onder hen bevonden zich zelfs een twintigtal oude negers, grijsaards in den volsten zin des woords, die, toen erkend werd dat zij voor iederen arbeid ongeschikt waren, eene veilige toevlucht voor hun ouden dag in de barakken van Camdless-Bay gevonden hadden.
Zoodra de familie Burbank op het perron verscheen, trad eene diepe stilte in.
Master Perry en zijne onderopzieners deden op een gebaar van James Burbank, het personeel tot bij de trappen van Castle-House [119]naderen, opdat allen de mededeeling, welke gedaan zoude worden, duidelijk zouden hooren.
Toen allen aandachtig en met open mond luisterden, nam de eigenaar van Camdless-Bay het woord.
»Vrienden,” sprak hij, »gij weet dat een burgeroorlog, die reeds al te lang duurt en helaas! maar al te veel bloed gekost heeft, de bevolking van onze Vereenigde Staten van Noord-Amerika verdeelt. De ware oorzaak van dien oorlog is de slavenquaestie. Het Zuiden, dat zich slechts door een gevoel van eigenbelang heeft laten leiden, heeft het behoud der slavernij geëischt. Het Noorden, hetwelk in het belang der menschheid handelde, wilde die menschonteerende instelling uitroeien. God heeft de verdedigers van die rechtvaardige zaak gezegend en de overwinning heeft zich reeds meermalen ten voordeele van hen verklaard, die voor de bevrijding van een geheel menschenras strijden.
»Niemand is er onbekend mede, dat ik, getrouw aan mijne afstamming, steeds de meening der Noordelijken gedeeld heb, zonder evenwel in de gelegenheid gekomen te zijn, haar in de praktijk te kunnen toepassen. Nu hebben zich sedert gisteren zoodanige omstandigheden voorgedaan, dat ik in staat ben het oogenblik te verhaasten, om mijne daden en handelingen in overeenstemming met mijne meeningen te brengen.
»Luistert nu goed naar hetgeen ik u ook namens mijne geheele familie mede te deelen heb.”
Een dof gemompel van aandoening liep door de verzamelde menigte. Dat duurde evenwel slechts zeer kort; want bij het herhaald shut! shut! van master Perry en van zijne opzieners verstomde het dadelijk.
James Burbank uitte toen met eene heldere stem, die door iedereen duidelijk vernomen werd, de navolgende verklaring:
»Van heden af, den 28sten Februari 1862, zijn al de slaven van mijne plantage in vrijheid gesteld en bijgevolg van alle verplichte dienstbaarheid ontslagen. Zij kunnen onbeperkt over hunne eigene persoon beschikken. Er bevinden zich thans slechts vrije menschen op Camdless-Bay!”
De eerste uiting, dat zich van die nieuw bevrijden vernemen liet, was een doordringend hoerageschreeuw, hetwelk van alle kanten losbarstte. De armen strekten zich uit en bewogen, de handen wuifden ten teeken van dank. De naam van Burbank werd luide verheerlijkt. Allen drongen naar het perron. Mannen, vrouwen en kinderen wilden de handen kussen van hunne bevrijders. Het was eene onbeschrijfelijke geestdrift, welke zich daar ontwikkelde en die te meer aangrijpend was, daar zij niet voorbereid was, dus geheel onverwacht kwam. De lezer zal kunnen oordeelen, hoe [120]Pygmalion zich als een bezetene aanstelde, hoe hij gesticuleerde en een voorname houding trachtte aan te nemen.
Toen trad een oude neger, de deken als het ware van het personeel, vooruit, steeg de trappen van het perron op en daar aangekomen, verhief hij het grijze hoofd en sprak met eene diep bewogen stem:
»In naam van de slaven van Camdless-Bay, die thans vrij zijn, dank ik u, master Burbank, dat gij ons de eerste woorden van bevrijding hebt doen hooren, die in den Staat Florida uitgesproken zijn!”
Terwijl hij zoo sprak, was de oude neger langzaam nader getreden. Hij had de handen van James Burbank gegrepen en overdekte die met kussen; en toen de kleine Dy hem de mollige armpjes toestak, greep hij het kind, keerde zich om en vertoonde het zoo op zijn arm gezeten, aan zijne overgelukkige lotgenooten.
»Hoera!... Hoera, voor master Burbank!”
Die kreet weerklonk machtig en geweldig door de lucht en moest te Jacksonville aan de overzijde der Sint John gehoord worden, alwaar hij de tijding overbracht van de grootsche daad van menschenmin, die verricht was.
De familie Burbank stond daar diep bewogen. Tevergeefs poogde ieder harer leden die teekenen van geestdrift te doen bedaren. Eindelijk gelukte het aan Zermah, om eenigermate stilte te verkrijgen toen zij naar het perron toetrad, om op hare beurt het woord te voeren.
»Vrienden,” zei zij, »wij zijn thans vrij, dank zij der edelmoedigheid en der menschlievendheid van hem, die onze meester en de beste van alle meesters was!”
»Ja, ja!...” riepen honderden stemmen uit in eene edelaardige opwelling van dankbaarheid.
»Ieder onzer kan dus voortaan over zijn eigen persoon beschikken,” ging Zermah voort.
»Ja!... Ja!...” joelde de menigte.
»Ieder onzer kan dus de plantage verlaten, als hij dat wil. Hij is vrij en mag dus vrij handelen, zooals hem dat door zijn belang ingegeven wordt,” vervolgde de mestiesche.
»Ja!... Ja!...” jubelden de negers en negerinnen.
»Wat mij betreft,” ging Zermah steeds voort, zonder zich van haar stuk te laten afbrengen, »ik zal slechts den aandrang van mijn hart volgen en ik houd mij overtuigd, dat het meerendeel uwer niet anders zal handelen dan ik zal doen....”
»Laat hooren!... Laat hooren!...” riepen vele stemmen.
»Het is ruim zes jaren geleden, toen ik op Camdless-Bay aangebracht werd. Ik heb er met mijn echtgenoot tevreden geleefd en wij wenschen er ons leven te eindigen!” [121]
Zoodra de familie Burbank op het perron verscheen, trad eene diepe stilte in. (Bladz. 118.)
[122]
»Wij ook!... Wij ook!...” riep de overgroote meerderheid.
»Ik verzoek master Burbank dus,” vervolgde de kleurlinge, »om ons bij zich te houden nu wij vrij zijn, zooals hij ons bij zich hield, toen wij zijne slaven waren.... Dat zij dus, wiens wensch dat ook is....”
»Allen!... Allen!... Wij allen wenschen dat!”
En die woorden, duizendvoudig herhaald, verkondigden genoegzaam, welke edele waardeering de eigenaar van Camdless-Bay genoot, welke vriendschapsband en welke gevoelens van dankbaarheid hem met al die vrijgestelden van zijn landgoed verbonden.
James Burbank nam toen het woord. Hij verklaarde, dat allen, die zulks zouden verlangen, op de plantage konden blijven, zelfs nu hun toestand, hunne omstandigheden gewijzigd waren. Men behoefde nu slechts de belooning van den vrijwilligen arbeid en de rechten van de nieuw vrijgestelden te regelen.
De eigenaar van Camdless-Bay voegde er bij, dat eerst en vooraf de nieuwe toestand wettig bevestigd moest worden. Daarom zou iedere neger, zoowel voor zich zelven als voor zijn gezin, eene akte van invrijheidstelling ontvangen, die hem veroorloven zoude den rang en de plaats in de maatschappij in te nemen, die hem rechtens toekwamen.
Dat werd dadelijk door de goede zorgen van den administrateur Perry, geholpen door de onderopzieners, ten uitvoer gebracht.
Daar James Burbank reeds sedert lang voornemens geweest was zijne slaven in vrijheid te stellen, zoo had hij die documenten bijtijds doen in gereedheid brengen, en iedere neger ontving het zijne met alle teekenen der innigst gevoelde dankbaarheid.
Het einde van dien heugelijken dag werd aan vreugdebedrijven gewijd. Zou ook al het geheele personeel den volgenden dag den arbeid met ijver en vlijt hervatten, deze dag moest in eene feestelijke stemming doorgebracht worden.
De familie Burbank, welke tusschen de gelukkigen, die zij gemaakt had, bleef verwijlen, ontving de meest hartelijke en oprechte betuigingen van vriendschap, zoowel als de verzekering eener onbegrensde toewijding.
Middelerwijl dat alles plaats vond, stapte de administrateur Perry, na de bezorging der akten van invrijheidstelling geregeld te hebben, te midden zijner oude kudde van menschelijke wezens, als eene ziel in het vagevuur op en neer, en antwoordde op de vraag van James Burbank:
»Wel, Perry, wat zegt gij er van!”
»Wat ik zeg, master James? Ik zeg alleen en blijf er bij, dat al zijn die Afrikanen ook al vrij verklaard, zij daarom niet minder in Afrika geboren en dat zij ook niet van kleur veranderd zijn! [123]Dus daar zij dientengevolge zwart ter wereld gekomen zijn, zullen zij wel zwart blijven, en zwart sterven....”
»Maar zij zullen als blanken leven,” hernam James Burbank glimlachend, »en dat is, dunkt mij, het voornaamste!”
Dien avond vereenigde het diner de geheele familie Burbank en hare gasten, die allen de toekomst vol vertrouwen te gemoet zagen, rondom de tafel van Castle-House. Vooral de eigenaar van Camdless-Bay gevoelde zich gelukkig en genoot het bewustzijn zijner daad ten volle. Nog weinige dagen, dan zou de veiligheid in Florida ten volle verzekerd zijn. Daarenboven, geen enkele Jobs-tijding was van Jacksonville ontvangen. Het was toch niet onmogelijk, dat de houding van James Burbank voor de magistraten van Court-Justice op het meerendeel der bewoners een voldoenden gunstigen invloed had gehad.
Ook master Perry, de administrateur van Camdless-Bay, die wel genoodzaakt was, zich bij de genomen maatregelen, die hij niet had kunnen verhinderen, neer te leggen, woonde dat diner bij. Hij was zelfs geplaatst tegenover den deken der negers, die door James Burbank opzettelijk uitgenoodigd was, om in diens persoon goed te doen uitkomen, dat de invrijheidstelling, aan hem en zijne lotgenooten verleend, geen ijdele verklaring in mond of gedachte van den eigenaar van Camdless-Bay was.
Buiten barstten allerwege vreugdekreten los, en het park van Castle-House werd prachtig verlicht met illumineerglazen en feesttoortsen, die allerwege ontstoken waren en zelfs op de verst verwijderde punten van de plantage schitterden. Bij het eindigen van het feestmaal vertoonde zich eene deputatie der negers, die aan de kleine dochter van den eigenaar een prachtigen bouquet aanboden, voorzeker de mooiste, dien »mejuffrouw Dy Burbank van Castle-House” ooit ontvangen had.
Natuurlijk werden plichtplegingen en dankzeggingen, waarbij de gemoederen zeer aangedaan waren, over en weer gewisseld.
Daarna ging ieder naar huis en begaf de familie Burbank zich naar de hal van het woonhuis, in afwachting dat het uur gekomen zoude zijn, om zich naar de slaapvertrekken te begeven.
Het scheen een ieder toe, dat een dag, die zoo goed begonnen en zoo goed besteed was, niet dan prettig zou kunnen eindigen.
Het was ongeveer acht uren in den avond. Alles was rustig op de geheele plantage en de meening mocht gegrond heeten, dat niets die rust zoude komen storen, toen eensklaps buiten af een gerucht van verscheidene stemmen vernomen werd.
James Burbank stond dadelijk op en ging de groote deur der hal openen. [124]
Buiten stonden ettelijke personen, die met luide stem met elkander praatten, onder aan de trap van het perron te wachten.
»Wie is daar?” vroeg James Burbank.
»Ik ben het, master Burbank,” antwoordde een der opzieners van de plantage, die daarbij zijn naam noemde.
»En wat is er?”
»Er is bij de aanlegplaats van de havenkom een vaartuig aangekomen, mijnheer Burbank,” antwoordde de opziener.
»En vanwaar komt dat vaartuig?”
»Van de overzijde der rivier.”
»Wie bevindt zich aan boord?”
»Een bode, die vanwege de magistraten van Jacksonville naar u toegezonden is.”
»Een officieele bode?”
»Ja, master Burbank.”
»En, wat verlangt hij?”
»Hij verzoekt u een mededeeling te mogen doen.”
»Zoo!”
»Mag hij aan wal stappen?”
»Wel zeker, verzoek hem om hier te komen.”
Mevrouw Burbank was haren echtgenoot genaderd. Ook miss Alice was vlug op een der vensters van de hal toegetreden, terwijl master Walter Stannard en master Edward Carrol naar de deur gingen. Zermah, die het handje van de kleine Dy gegrepen had, was opgestaan.
Allen hadden er al een voorgevoel van, dat eene ernstige verwikkeling op til was.
De opziener was naar de aanlegplaats teruggekeerd en tien minuten later bracht hij den bode op Castle-House, die door het vaartuig van Jacksonville naar Camdless-Bay was overgebracht.
Dat was een man, die in de uniform der militie van het graafschap gekleed was. Hij werd de hal binnengeleid en vroeg den heer Burbank te spreken.
»Dat ben ik,” antwoordde de eigenaar van Camdless-Bay. »Wat verlangt gij van mij?”
»Mij is opgedragen u dezen brief te overhandigen,” antwoordde de bode.
Hij reikte hem een grooten omslag van officiëelen vorm over, die in een der hoeken het zegelstempel van Court-Justice voerde.
James Burbank brak den briefomslag open en las het volgende:
»Bevel van de nieuw opgetreden autoriteiten te Jacksonville, dat iedere slaaf, die, in weerwil der besluiten van de Zuidelijken, in vrijheid zal gesteld zijn, onmiddellijk van het grondgebied van den Staat zal verwijderd worden. [125]
»Aan dezen maatregel zal binnen de tweemaal vierentwintig uren uitvoering gegeven moeten zijn. In geval van weigering zal die verwijdering door den sterken arm geschieden.
»Uitgevaardigd te Jacksonville, den 28sten Februari 1862.
»Texar.”
De regeering, waarin de eerlijke lieden vertrouwen konden stellen, was omvergeworpen en de Spanjaard Texar, gesteund door zijne aanhangers, was thans aan het hoofd van het stedelijke bestuur van Jacksonville gekomen.
James Burbank dacht een oogenblik na.
»Wat moet ik antwoorden?” vroeg de bode.
»Niets!” hernam James Burbank.
De bode vertrok en werd naar zijn vaartuig teruggeleid, dat dadelijk van de aanlegplaats afstak en naar de overzijde van de rivier geroeid werd.
Dus op bevel van dien ellendigen Spanjaard zouden de gewezen slaven van de plantage Camdless-Bay verwijderd en heinde en verre verspreid worden! Dus door het feit, dat zij in vrijheid gesteld waren, zouden zij het recht missen om in vrijheid op het grondgebied van Florida te mogen leven! Camdless-Bay zou van zijn geheel personeel verstoken zijn, waarop James Burbank ten volle had kunnen rekenen om de plantage te verdedigen!
»Op die voorwaarden bevrijd?” vroeg Zermah.
»Gij ziet het, Zermah,” antwoordde James Burbank, terwijl hij op het noodlottige papier wees. »Kom hier en lees!”
»De vrijheid voor dien prijs!” vervolgde de mestiesche vrouw vertoornd en opgewonden. »Neen, dat nooit! Ik weiger de vrijheid. En daar het gemis mijner vrijheid noodig is, om bij u, waarde meester, te mogen blijven, wil ik liever weer slavin worden!”
En hare bevrijdings-akte grijpende, verscheurde Zermah dat document en viel toen voor de voeten van James Burbank op den grond neder. [126]
Dat waren de eerste gevolgen van de edelaardige opwelling, waaraan James Burbank, door zijne slaven, voordat het federalistisch leger van Sherman het grondgebied van den Staat Florida had overschreden, in vrijheid te stellen, gehoor had gegeven.
Thans voerden Texar en zijne aanhangers gezag in Jacksonville niet alleen, maar over het geheele graafschap. Zij zouden in de gelegenheid zijn, en die voorzeker ook benutten, om allerlei daden van geweld te plegen, die hun door hunne ruwe en woeste geaardheid zouden ingegeven worden, dat wil zeggen, dat zij zich schuldig zouden maken aan de verschrikkelijkste buitensporigheden.
Was het den Spanjaard bij slot van rekening ook al niet gelukt, om door zijne lasterlijke aantijgingen en door zijne valsche en onbewezen beschuldigingen de inhechtenisneming van James Burbank te bewerken, zoo had hij toch desniettemin zijn doel bereikt, door gebruik te kunnen maken van den eigenaardigen toestand van Jacksonville, welker bevolking zeer was geprikkeld geworden door de gevolgde gedragslijn der magistraten bij de behandeling der zaak van den eigenaar van Camdless-Bay.
Nadat de anti-slaven-gezinde kolonist, die de invrijheidstelling van alle de dienstbaren op zijn landgoed geproclameerd had, vrij en frank heen was gegaan, de Noordelijke die zoo kenmerkend getoond had tegen de meening der Zuidelijken gekant te zijn, had Texar de menigte van oneerlijke kerels, die de meerderheid in de stad uitmaakten, opgeroepen en had eene omwenteling in de stad tot stand gebracht.
Nadat de regeering der zoodanig verzwakte autoriteiten omvergeworpen was, had hij hunne plaats doen innemen door de meest woeste zijner partijgangers en had daarvan eenen raad gevormd, waarin de halfblanken voor de eene helft en de bewoners van Florida, die van Spaansche afkomst waren, voor de andere helft de macht in handen kregen. [127]
Verder had hij zich van de medewerking der militie-troepen verzekerd, die reeds lang bewerkt waren, en op het gewichtige oogenblik zich dan ook met de lagere volksklasse verbroederden.
Thans bevond zich het lot van al de bewoners van het geheele graafschap in zijn handen.
Hier ter plaatse dient verteld te worden, dat de handeling van James Burbank hoegenaamd geene goedkeuring bij het meerendeel der kolonisten, wier ondernemingen langs de beide oevers van de Sint John gelegen waren, ondervonden had. Deze konden toch terecht vreezen, dat hunne slaven hen zouden willen dwingen, om het gegeven voorbeeld te volgen. Verreweg het grootste gedeelte dier planters waren voorstanders van de slavernij en als zoodanig dan ook vastbesloten, om zich door alle middelen tegen de eischen van de Noordelijken te verzetten. Zij zagen de vorderingen, welke de federalistische leger-afdeelingen maakten, met leede oogen en verbittering aan. Zij eischten dan ook, dat Florida, evenals de andere Zuidelijke Staten, weerstand zoude bieden.
Had ook al het vraagstuk van de vrijmaking der slaven bij het uitbreken van den oorlog hen wellicht onverschillig gelaten, thans beijverden zij zich, om zich onder de door Jefferson Davis opgestoken vlag te laten inlijven. Zij toonden zich geheel gereed, om de pogingen der oproerlingen tegen het gouvernement van den president Abraham Lincoln met al hun vermogen te steunen.
Men zal zich onder die gegeven omstandigheden volstrekt niet verwonderen, dat het Texar, die begreep, dat hij aller meeningen en den invloed van het belang op zijne zijde had, om diezelfde belangen te verdedigen, gelukt was, zich aan de bevolking op te dringen, hoewel hij slechts weinig achting voor zijn persoon afdwong.
Hij zou voortaan als heer en meester kunnen handelen, niet zoozeer om den weerstand, om de verdediging der Zuidelijken te organiseeren, of om de flottilje van den Commodore Dupont terug te dringen, dan wel om zijne kwade neigingen bot te vieren.
Daarom, maar vooral ten gevolge van den haat, dien hij voor de familie Burbank koesterde, was de eerste zorg van Texar geweest om de invrijheidstelling der slaven van Camdless-Bay te beantwoorden met den maatregel, die, zooals de lezer reeds weet, ieder vrijgeworden slaaf noodzaakte het grondgebied binnen de tweemaal vierentwintig uren te ontruimen.
»Door zoo te handelen,” zei hij, »beveilig ik de belangen der kolonisten, die onmiddellijk bedreigd worden. Ja, zij zullen niet anders kunnen dan dien maatregel goedkeuren, daar zijn eerste gevolg zal zijn, den opstand der slaven in het geheele gebied van den Staat Florida te beletten.”
De groote meerderheid had dan ook den genomen maatregel [128]door Texar, zonder nevengedachten goedgekeurd, hoewel niemand zich ontveinsde, dat hij zeer willekeurig was.
Ja! willekeurig, onrechtvaardig en onhoudbaar!
James Burbank bleef bij de invrijheidstelling van zijne slaven geheel en al binnen de grenzen van zijn recht. Hij kon dat recht reeds uitgeoefend hebben, voor dat de oorlog eene scheuring ter zake van de quaestie der slavernij tusschen de Vereenigden Staten van Noord-Amerika veroorzaakt had. Nimmer had dat recht mogen aangetast worden, en nimmer zou de maatregel, door Texar getroffen, billijk, noch wettig, noch rechtvaardig genoemd kunnen worden.
Maar, met betrekking tot den toestand van de familie Burbank, valt vooreerst te vermelden, dat door dien maatregel Camdless-Bay van hare natuurlijke verdedigers beroofd zoude worden. Dienaangaande had de Spanjaard zijn doel volkomen bereikt.
Dat begreep men te Castle-House dadelijk en wellicht ware het te wenschen geweest, dat James Burbank met die invrijheidstelling zijner slaven gewacht had, totdat hij zonder gevaar had kunnen handelen.
Maar, zooals men weet, was hij ten aanhoore van de magistraten van Jacksonville beschuldigd geworden, dat zijne daden niet in overeenstemming met zijne grondbeginselen waren; hij had zich verplicht gezien om dadelijk, overeenkomstig die beginselen te handelen en onder den indruk zijner verontwaardiging had hij in het openbaar zijne verklaring afgelegd, en in het openbaar was hij ook tegenover het personeel der plantage er toe overgegaan, om de negers van Camdless-Bay tot vrije lieden uit te roepen.
Daar nu de toestand van de familie Burbank en van hare gasten ten gevolge van dat feit verergerd was, moest in alle haast besloten worden, wat er in de gegeven omstandigheden moest gedaan worden.
En vooreerst—en daarop kwam het voornaamste gedeelte der discussie dien avond neer—zouden er redenen bestaan om op de daad van invrijheidstelling terug te komen? Neen! Want dat zou aan den stand van zaken volstrekt niets veranderen. Texar zou geen rekening willen houden met dien te laten terugtred.
Daarenboven zoude de overgroote meerderheid der negers van de plantage, wanneer zij het ergerlijk besluit door de nieuwe autoriteiten van Jacksonville tegen hen genomen, zouden vernemen, zich niet beijveren het voorbeeld van Zermah te volgen? Zouden al de akten van invrijheidstelling niet verscheurd worden? Ja, waarlijk, om Camdless-Bay niet te verlaten, om niet van het grondgebied van den Staat Florida verjaagd te worden, zouden allen hun toestand van slaaf willen hernemen, totdat bij eene Staatswet bepaald zoude [130]zijn, dat zij het recht zouden hebben om vrij te zijn en te kunnen wonen, waar hun dat zou goeddunken.
Middelerwijl wandelden mevrouw Burbank en miss Alice in het park van Castle-House op en neer. (Bladz. 132.)
Maar, waartoe zou dat alles dienen? Daar zij toch vastbesloten waren om met hunnen meester ook de plantage, die voor hen een waar vaderland geworden was, te verdedigen, zouden zij dat met evenveel geestdrift en toewijding doen, nu zij vrijgemaakt waren. Zermah stelde zich borg daarvoor.
James Burbank was dan ook van oordeel, dat op zijn eenmaal genomen besluit niet mocht worden teruggekomen. En allen deelden dienaangaande zijne meening. En zij vergisten zich niet; want toen den volgenden morgen de nieuwe maatregel, door het bestuur van Jacksonville uitgevaardigd, bekend werd, braken de betuigingen van toewijding, van getrouwheid en verknochtheid van alle kanten op Camdless-Bay los.
»Als Texar zijn besluit wil ten uitvoer leggen,” werd er van den eenen kant geroepen, »dan zullen wij weerstand bieden!”
»Wanneer hij geweld wil gebruiken,” riep eene andere stem, »dan zullen wij hem met geweld te keer gaan!”
In het heerenhuis dacht men er iets kalmer over.
»De gebeurtenissen zullen nu gaan dringen,” zei Edward Carrol. »Binnen twee dagen, misschien wel binnen vier en twintig uren, zal de quaestie der slavernij in Florida haar beslag gekregen hebben.”
»Hoe bedoelt gij?” vroeg James Burbank.
»Wel, overmorgen kan de flottilje van de federalisten onder Dupont de mondingen der Sint John bemachtigd hebben.”
»Dat is zoo.”
»Maar wanneer de militietroepen, gesteund door de legerafdeeling der geconfedereerden, weerstand zullen bieden?” merkte meester Walter Stannard op.
»Wanneer die weerstand bieden, dan kan zulks niet lang duren,” antwoordde Edward Carrol. »Hoe zouden zij zich, zonder oorlogsschepen, zonder kanonneerbooten zelfs, tegen het binnenstevenen van den Commodore Dupont, tegen het landen van de debarkementstroepen van Generaal Sherman en tegen de bezetting der havensteden Fernandina, Jacksonville en Sint Augustijn kunnen verzetten?”
»Ik beken, dat het moeielijk is.”
»Welnu, wanneer die punten in handen der federalistische zee- en landmacht gevallen zijn, dan is Florida feitelijk in de macht der Noordelijken.”
»Dat erken ik ten volle; maar...”
»En dan blijft aan Texar en zijne aanhangers geen ander redmiddel meer over, dan het hazenpad te kiezen.”
»O, dat het integendeel toch gelukken moge hem in handen te krijgen!” riep James Burbank uit. [131]
»Dat help ik u van harte wenschen!” zei Walter Stannard.
»Wanneer hij in de macht der gerechtigheid van de Noordelijken zal zijn,” vervolgde James Burbank, »dan zullen wij eens zien of hij zich nogmaals op een alibi zal beroepen, om aan de gerechte straf voor zijne misdaden te ontkomen!”
»Ja, op dat gebied is hij slim, dat moet erkend worden,” antwoordde Edward Carrol.
»Maar, dan zouden wij toch zien!” mompelde James Burbank dreigend.
De nacht ging voorbij zonder dat de veiligheid van Castle-House bedreigd, zonder dat de stilte zelfs gestoord was geworden. Maar in weerwil daarvan hadden èn mevrouw Burbank èn Miss Alice dien nacht in de grootste ongerustheid doorgebracht.
Den volgenden dag—den 1en Maart—hield men het oor scherp geopend ter waarneming van de geruchten, die zich van buitenaf konden laten hooren. Niet dat de plantage dien dag in het bijzonder bedreigd was. Neen, het besluit van Texar toch hield in, dat de verdrijving der vrijgestelde slaven eerst na tweemaal vierentwintig uren moest geschied zijn.
Daar James Burbank vast besloten was, aan dat willekeurig bevel niet te gehoorzamen, had hij tijd in overvloed, om de verdedigingsmiddelen van Castle-House zooveel als mogelijk was in gereedheid te brengen.
Het voornaamste was, om goed op de hoogte te zijn van hetgeen op het tooneel des oorlogs voorviel. De berichten daarvan konden toch ieder oogenblik den staat van zaken wijzigen.
James Burbank en zijn zwager stegen dus te paard en verlieten bij het aanbreken van den dag Castle-House. Zij reden tot aan den rechteroever der Sint-John, en zich naar den benedenstroom richtende, wilden zij de monding der rivier verkennen. Vooral wilden zij hunne aandacht wijden aan de trechtervormige kom, die deze monding voorafgaat en op een tiental mijlen van de plantage gelegen is, en in de San-Pablo-kaap eindigt, waarop de vuurtoren, die het vaarwater aanduiden moet, verrijst.
Bij dien tocht moesten zij Jacksonville, op den linkeroever der Sint-John gelegen, voorbijrijden. Zij zouden dan zeer gemakkelijk kunnen waarnemen, of vaartuigen bij elkander gebracht waren of werden, hetgeen eenigermate als een teeken kon gelden, dat er een aanslag door de bevolking op de plantage Camdless-Bay ondernomen zoude worden.
Beiden hadden een half uur later de grensscheiding der plantage overschreden en reden steeds in noordelijke richting voort. De lezer weet waarschijnlijk, dat de Sint John van zuid naar noord stroomt. [132]
Middelerwijl wandelden mevrouw Burbank en miss Alice in het park van Castle-House op en neer, waarbij hare gedachtenwisselingen natuurlijk niet van geruststellenden aard waren. Master Walter Stannard poogde later het onmogelijke om haar tot kalmte te stemmen, maar helaas tevergeefs! Zij beweerden het voorgevoel van een op handen zijnd ongeluk te ondervinden.
Zermah van haren kant had zich beijverd naar de barakken der negers te wandelen. Hoewel de bedreiging van verjaagd te worden thans aan allen bekend was, dachten de gewezen slaven er niet aan om er rekening mede te houden. Zij waren eenvoudig aan den arbeid gegaan, zooals zij gewoon waren. Evenals hun meester, waren zij vastbesloten weerstand te bieden, en vroegen zich dan ook in gemoede af: krachtens welk recht zou men hen, nu zij vrij waren, uit hun aangenomen vaderland verjagen? Zermah kon dus hare meesteres van die zijde de meest gunstige berichten mededeelen. Men kon en mocht ten volle op het personeel van Camdless-Bay vertrouwen.
»Ja,” zeide zij, »al mijne lotgenooten zouden liever weer slaaf willen worden, zooals ik gedaan heb, dan de plantage te verlaten en de meesters van Castle-House in den steek te laten.”
»Maar als men hen daartoe noodzaakt, met geweld noodzaakt?” vroeg mevrouw Burbank.
»Wanneer men hen daartoe zou willen noodzaken,” antwoordde Zermah, »welnu.... dan zullen zij hunne rechten verdedigen! Dan zullen zij geweld met geweld keeren!”
»God geve, dat dit onnoodig moge zijn!” zuchtte de echtgenoote van den eigenaar van Camdless-Bay.
»Ja, God geve dat!” herhaalde Zermah.
Er bleef niets anders te doen over dan den terugkeer af te wachten van master James Burbank en van Edward Carrol. Het was volstrekt niet onmogelijk, dat de flottilje der federalisten dien zelfden dag—wij weten dat het den 1sten Maart was—den vuurtoren van San Pablo in het gezicht liep, in welk geval zij geheel gereed zoude zijn, de mondingen van de Sint John te bemachtigen en in bezit te nemen.
De geconfedereerden zouden aan alle hunne militietroepen waarachtig niet te veel hebben om den Noordelijken dien doortocht te betwisten en dan zouden de autoriteiten van Jacksonville, die zich dadelijk en persoonlijk bedreigd moesten gevoelen, niet meer in staat zijn hunne dreigementen ten opzichte der bevrijde slaven van Camdless-Bay ten uitvoer te leggen.
De administrateur, master Perry, ging middelerwijl voort zijn dienst te verrichten, alsof niets buitengewoons gebeurd was. Zoo bracht hij dien ochtend zijn dagelijksch bezoek aan de verschillende [133]inrichtingen en arbeidsketen in de plantage, en kon hij daarbij ook van zijn kant de gunstige gezindheid der negers opmerken. Hoewel hij dat uiterst moeielijk ten aanhoore van anderen erkend zoude hebben, zoo zag hij toch met zijne eigene oogen dat, al was ook al de toestand der negers geheel gewijzigd, hun vlijt en naarstigheid bij het werk, hunne toewijding aan de familie Burbank dezelfde gebleven waren. Ook begreep hij ras, dat zij vastbesloten waren, om iederen aanslag, dien de lagere volksklasse van Jacksonville tegen hen zoude willen ondernemen, met alle kracht te keer te gaan. Maar, volgens de meeningen van master Perry, die meer dan ooit hardnekkig aan zijn denkbeelden van voorstander der slavernij vasthield, konden die mooie gevoelens niet lang duren. De natuur zoude volgens hem hare rechten wel weten te hernemen. Wanneer zij van de onafhankelijkheid geproefd zouden hebben, dan zouden zij uit eigen beweging weer om de invoering der slavernij verzoeken. Zij zouden wederom tot den rang afdalen, die hun door de natuur op de ladder der wezens tusschen den mensch en het dier aangewezen was.
Terwijl hij zoo, in zijne gedachten verdiept, liep rond te drentelen, ontmoette hij den ijdelen en opgeblazen Pygmalion. Die domoor had een nog trotscher en nog snoevender voorkomen dan daags te voren. Wanneer men hem daar fier als eene pauw, met de handen op den rug gekruist, met het hoofd in den nek, en met de borst vooruit als eene kropduif, zag voortstappen, dan gevoelde men inderdaad, dat het een vrij mensch was, die zich daar vertoonde. Vrij was hij, dat is waar, vrij om te doen en te laten wat hij wilde, en als zoodanig maakte hij dan ook van dien toestand gebruik, om zoo min mogelijk te doen, of beter om niets te doen en alles, wat op arbeid betrekking had, na te laten.
»Goeden morgen, master Perry!” zei hij op uiterst voornamen toon.
»Goeien morgen....” knorde de administrateur binnensmonds. »Dat komt er nog bij, dat zoo’n lummel je goeien morgen mag wenschen!”
»Mooi weertje vandaag, master Perry!” vervolgde Pygmalion luchtig.
»Hum, ja.... Wat voer jij hier uit, luiaard?”
»Zooals ge ziet, master Perry, ik wandel.”
»Zoo, wandel jij?”
»Heb ik daartoe het recht niet, master Perry?”
»Het recht, uilskuiken?”
»Ja, het recht! Ik ben toch geen ellendige slaaf meer, meen ik, master Perry?”
»Zoo, meen je dat maar, domkop?”
»O, niet alleen dat, ik ben er ook zeker van. Heb ik niet de akte mijner invrijheidstelling in den zak?” [134]
»Wel bekome het je, ezelskop.”
»Dank u, master Perry.”
»Maar, zeg eens Pyg....”
»Wat is er?”
»Wie zal je voortaan voeden?”
»Wel ikzelf, master Perry.”
»Hoe zul je dat doen, Pyg?”
»Wel, master Perry, met mijn mond, door te eten.”
»En wie zal je te eten geven, schaapskop?”
»Mijn meester.”
»Je meester?... Heb je dan al vergeten, dat je geen meester meer hebt, domkop!”
»Neen, master Perry, ik heb geen meester meer en zal er nooit meer een hebben!”
»Welnu?”
»Maar master Burbank zal mij nimmer heenzenden van de plantage, waarop ik, zonder snoeverij, eenige diensten bewijs, master Perry.”
»Integendeel,....”
»Wat integendeel?”
»Hij zal je wel wegzenden!”
»Mij wegzenden?”
»Ongetwijfeld. Toen je hem toebehoordet, toen je zijn eigendom waart, kon hij je houden, zelfs al voerde je niets uit. Maar van het oogenblik, dat je hem niet meer toebehoort, zal hij je, wanneer je voortgaat den luiwammes te spelen en niet te willen werken, de deur goed en wel uitjagen!”
»Mij de deur uitjagen?”
»Ja, en dan zullen wij eens zien, wat je met je mooie vrijheid zult aanvangen, arme dwaas!”
Pygmalion trok een vervaarlijk leelijk gezicht. Het was helder als de dag, dat hij de quaestie der slavernij niet uit dat oogpunt beschouwd had.
»Wat, master Perry,” hernam hij, »zoudt gij denken, dat master James Burbank zoo wreed zoude kunnen zijn, om....”
»Daarbij komt geene wreedheid te pas, domoor,” antwoordde de administrateur, »zoo iets volgt uit de logica der feiten, begrijp je?”
Pyg schudde met het hoofd. Neen, hij begreep die orakelspreuk niet. Dat was erger dan latijn voor hem.
»Om het even,” ging mijnheer Perry voort, »of je het begrijpt of niet. Wat zou ook zoo’n negerkop kunnen begrijpen? Wat je evenwel duidelijk moet zijn, dat is, dat er—het moge master Burbank aanstaan of niet—eene ordonnantie vanwege de autoriteiten te [135]Jacksonville uitgevaardigd is, waarbij de uitzetting van al de bevrijde slaven buiten het grondgebied van Florida bevolen is.”
»Is dat dus waar, master Perry?”
»Zeer waar; en wij zullen eens zien, hoe gij en uwe lotgenooten het nu aanleggen zult, om aan den kost te komen, nu gij geen meester meer hebt.”
»Ik wil Camdless-Bay niet verlaten!” riep Pygmalion uit.
»Zoo, wil je niet, mijn jongen?” vroeg de administrateur sarcastisch glimlachend.
»Neen, ik wil niet!...” schreeuwde de neger. »Daar ik vrij ben....”
»Juist, Pyg.... je bent vrij om heen te gaan, maar je bent niet vrij om te blijven! Hoor je dat? Ik raad je dus aan om je bullen bijeen te pakken.”
»Maar, wat zal er van mij worden, master Perry?”
»Dat zijn zaken, die niemand anders aangaan dan je zelven. Je bent immers vrij!”
»Maar als ik dan vrij ben....” hernam Pygmalion, die maar steeds op zijn stokpaardje terugkwam.
»Dat is niet genoeg, zooals het schijnt.”
»Zeg mij, wat ik doen moet, master Perry?”
»Wat je doen moet, domme gans?”
»Ja, master Perry, ik bid u.”
»Welnu, luister dan.... en volg mijne redeneering, als je die namelijk vatten kunt.”
»O, ik zal ze wel vatten, wees gerust, master Perry. Ga uw gang.”
»Je bent een bevrijde slaaf, niet waar?”
»Ja, dat ben ik, master Perry! Dat ben ik! Ik heb de akte van invrijheidstelling in den zak!”
»Welnu, verscheur dat document!”
»Dat nooit!”
»Nooit?”
»Neen nooit!”
»Welnu, als je weigert dat middel te baat te nemen, dan ken ik nog slechts een, namelijk als je in den Staat Florida wilt blijven.”
»En dat is, master Perry.”
»Om van kleur te veranderen, domoor! Laat je bleeken, Pyg, laat je bleeken! En als je wit zult geworden zijn, dan zul je het recht verkregen hebben om op Camdless-Bay te blijven. Anders niet!”
Pygmalion, verwoed over die scherts, droop grommend af,
De administrateur zette, grinnikend van de pret over de bestraffing, die hij Pygs ijdelheid had doen ondergaan, zijne wandeling voort. [136]
De neger bleef eerst diep in gedachten verzonken. Hij gevoelde wel, dat er meer noodig was om in dienst van Castle-House te blijven, dan slechts een in vrijheid gestelde slaaf te zijn. Vooreerst zou hij blank moeten zijn. Maar, voor den drommel! hoe zou hij het moeten aanleggen, om blank te worden, nu de natuur hem met eene huid van het fraaiste ebbenzwart begiftigd had?
Toen Pygmalion zich naar de bedienden-gebouwen van Castle-House begaf, krabde hij zich dan ook het lichaam, alsof hij de zwarte opperhuid wilde afscheuren.
Het hielp hem natuurlijk niet veel.
James Burbank en Edward Carrol waren even vóór het middaguur op Castle-House wedergekeerd. Zij hadden niets onrustbarends in de omstreken van Jacksonville bespeurd. Het meerendeel der vaartuigen lag op zijne gewone plaats, een gedeelte vastgemeerd aan de kaden der haven, de anderen voor anker in het vaarwater en op de reede. Toch had men eenige beweging onder de troepen-gedeelten op den anderen oever der rivier waargenomen. Verscheidene detachementen der landmacht van de geconfedereerden hadden zich op den linkeroever der Sint John vertoond, die in noordelijke richting naar het graafschap Nassau oprukten.
Voor Camdless-Bay was evenwel niets dreigends ontwaard.
Toen James Burbank en zijn tochtgenoot bij de riviermonding aangekomen waren, hadden zij hunne blikken natuurlijk zeewaarts gericht. Maar geen enkel zeil werd in de verte bespeurd. Geen rook of damp van eene stoomboot, die de tegenwoordigheid of de nadering van een smaldeel te kennen kon geven, vertoonde zich bij of boven den gezichteinder. Wat de maatregelen betrof, die ter verdediging genomen waren, die waren totaal nul. Geene strandbatterijen, geene schouderweringen van aarde opgeworpen. Geen enkel werkje om het binnenloopen van de monding door een schip of door een flottilje te beletten. Wanneer de schepen der federalisten zich zouden vertoonen, hetzij voor de Nassaukreek, hetzij voor de monding der Sint John, zouden zij zonder de minste verhindering naar binnen kunnen stevenen. Alleen de verlichting van den vuurtoren San Pablo was buiten werking gesteld. De lantaarn van die inrichting was uit elkander genomen en kon derhalve den toegang van de vaarwaters niet aanduiden. Dat kon evenwel slechts moeielijkheden baren, wanneer de vijandelijke flottilje zoude beproeven des nachts naar binnen te stevenen.
Ziedaar, wat de Heeren James Burbank en Edward Carrol berichtten, toen zij op Castle-House teruggekeerd waren.
Maar geen enkel zeil werd in de verte bespeurd. (Bladz. 136.)
Alles bij elkander genomen, kon de toestand als vrij geruststellend beschouwd worden, daar te Jacksonville geen enkele beweging [138]waargenomen was, die op een aanstaanden aanslag op Camdless-Bay duidde.
»Gij kunt gelijk hebben,” beaamde master Walter Stannard met een hoofdknik.... »Ik zie evenwel het geruststellende van den toestand zoo nog helder niet in.”
»Wat bedoelt gij?” vroeg James Burbank.
»Integendeel, ik vind het een verontrustend feit, dat de schepen van den Commodore Dupont nog niet in het gezicht zijn. Dat is eene vertraging, die mij raadselachtig en vreemd voorkomt.”
»Mij ook,” zei Edward Carrol. »Wanneer die flottilje voorgisteren zee gekozen en de baai Sint Andrews verlaten heeft, dan moest zij nu ter hoogte van Fernandina aangekomen zijn!”
»Wij hebben sedert eenige dagen slecht weer gehad,” antwoordde James Burbank op kalmeerenden toon.
»Ja, maar voor een eskader als het onderwerpelijke....”
»Het is mogelijk,” vervolgde de eigenaar van Camdless-Bay, »dat ten gevolge van de hevige oostenwinden, die eene zware branding hebben doen ontstaan, de Commodore Dupont genoodzaakt is geweest de kust te mijden en zijn heil in volle zee te zoeken. Maar de wind is sedert heden ochtend veel gevallen, zoodat het niemand verwonderen zou, wanneer dezen nacht....”
»Dat de hemel u verhoore, waarde James!” zei mevrouw Burbank, »en dat hij ons ter hulpe kome!”
»Waarde heer James,” merkte miss Alice op, »hoe zal de flottilje, nu de vuurtoren van San Pablo niet meer verlicht is, de Sint John kunnen binnendringen?”
»De Sint John binnendringen, dat zou zeer moeielijk en zeer gevaarlijk, ik durf wel zeggen: onmogelijk zijn, lieve Alice.”
»Dus....” wilde mevrouw Burbank zeggen.
»Dus zullen de federalisten, alvorens de mondingen van den stroom te bemachtigen,” ging haar echtgenoot voort, »eerst het eiland Amelia moeten bezetten, zoo ook het stadje Fernandina, ten einde meester te zijn van de spoorbaan naar Cedar-Keys. Ik denk voor het naaste, dat de schepen van den Commodore Dupont de Sint John eerst over drie of vier dagen zullen opstevenen.”
»Eerst dan,” zuchtte mevrouw Burbank.
»Dat is wel laat,” sprak miss Alice op hare beurt bedrukt.
»James heeft gelijk,” sprak Edward Carrol. »Dat binnendringen kan eerst over een viertal dagen geschieden en in de tegenwoordige omstandigheden is dat een lang tijdperk; maar ik koester de hoop, dat de bemachtiging van de havenplaats Fernandina voldoenden indruk zal teweegbrengen, om de geconfedereerden te noodzaken den terugtocht aan te nemen. Misschien zullen zelfs de militie-troepen de aankomst van de kanonneerbooten der federalisten niet [139]afwachten, maar Jacksonville dadelijk ontruimen. In dat geval zou Camdless-Bay buiten gevaar zijn en niet meer door de muitende bende van Texar bedreigd worden....”
»Dat alles is mogelijk, vrienden!” zei James Burbank. »Laat ons dus hopen, dat de federalistische troepen den voet maar zetten op het grondgebied van Florida; meer is niet noodig om onze veiligheid te verzekeren. En dat zal spoedig genoeg geschieden!—Maar, om over iets anders te spreken: Is er geen nieuws op de plantage?”
»Neen, mijnheer Burbank,” antwoordde miss Alice. »Van de trouwe Zermah vernam ik, dat de negers hunne gewone bezigheden in de constructie-keten en werkplaatsen, als ook bij den houtaankap in de bosschen hervat hadden. Zij verzekert, dat die menschen steeds vol toewijding zijn en zich gereed verklaren, Camdless-Bay te verdedigen tot de laatste hunner gevallen is.”
»Laten wij hopen, dat van hunne verknochtheid die proef niet zal gevergd behoeven te worden!” zeide James Burbank.
»Ja, laten wij dat hopen!” prevelde mevrouw Burbank; »maar laten wij tevens God bidden, dat onze hoop vervuld worde!”
»Het zou mij zeer verwonderen,” vervolgde James Burbank, »wanneer de ellendelingen, die zich door daden van geweld aan de eerlijke lieden tot bestuurders opgedrongen hebben, niet de vlucht zullen nemen, wanneer er geseind zal worden, dat de flottilje der federalisten ter hoogte van Florida zal aangekomen zijn. Intusschen moeten wij voorzichtig zijn, blijven uitkijken en geen enkelen veiligheidsmaatregel veronachtzamen!”
»Ja, zeker, wij moeten de grootst mogelijke waakzaamheid blijven betrachten!” zei Edward Carrol.
»Juist,” hernam James Burbank, »en daarom, Stannard en Carrol, gaat gijlieden na het ontbijt met mij mede, om een bezoek te brengen aan het meest blootgestelde gedeelte van de plantage?”
»Wat wilt gij daar gaan doen?” vroeg Walter Stannard.
»Gij weet: »het oog des meesters enz.”; maar vooral, waarde vriend, wil ik er mij van overtuigen, dat gij en onze lieve Alice hier op Castle-House niet door grootere gevaren zult bedreigd worden dan te Jacksonville. Waarlijk, wanneer de zaken slecht liepen, zou ik het mij zelven nimmer vergeven, dat ik u herwaarts heb doen komen.”
»Waarde James,” antwoordde master Walter Stannard, »wanneer wij in onze woning te Jacksonville gebleven waren, dan zouden wij zeer waarschijnlijk nu aan de knevelarijen der thans aan het roer zijnde autoriteiten blootgesteld zijn, zooals het allen geschiedt, die de meeningen der voorstanders van de slavernij niet toegedaan zijn.”
»In ieder geval, mijnheer Burbank,” vulde miss Alice aan, »wanneer [140]zelfs de gevaren hier grooter mochten zijn, dan vraag ik nog: of het niet beter is, dat wij ze samen deelen?”
»Ja, waarde dochter!” antwoordde James Burbank.
»Ja, zeker, Alice!” zei haar vader.
»Kom!” ging master James Burbank voort. »Ik koester veel hoop en ik vermeen, dat Texar zelfs den tijd niet zal hebben, om het tegen ons geslagen besluit ten uitvoer te kunnen leggen!”
»Het is te hopen!” zuchtte mevrouw Burbank, die zich als een drenkeling aan dat strootje poogde vast te klemmen.
James Burbank en zijne beide vrienden bezochten in de namiddaguren de verschillende barakken, bij welk bezoek de administrateur, master Perry, hen vergezelde. Zij konden zich daarbij overtuigen, dat de stemming der negers uitmuntend was.
Bij die gelegenheid meende James Burbank de aandacht van den waardigen administrateur te moeten vestigen op den ijver, waarmede de nieuw bevrijden den arbeid hervat hadden.
»Jawel!... Jawel!...” antwoordde master Perry. »Het is een nieuwtje, en gij kent het spreekwoord omtrent de nieuwe bezems, master Burbank.”
»Ja, maar dat is hier niet toepasselijk, master Perry,” meende James Burbank.
»Best mogelijk, master Burbank.... Maar dan zal nog te bezien staan, hoe het afgeleverde werk zal zijn.”
»Ja, maar Perry, is dat nu een argument?”
»En een goed argument, master Burbank!”
»Die brave zwarte kerels zullen, bij wisseling van toestand, toch niet hunne handen verwisseld hebben, meen ik.”
»Neen, nog niet, master Burbank,” antwoordde de onverbeterlijke stijfkop. »Maar gij zult weldra ontwaren, dat zij niet meer dezelfde handen aan het uiteinde hunner armen bezitten, of beter uitgedrukt, dat hun de handen geheel verkeerd staan!”
»Kom, kom, master Perry,” zei James Burbank glimlachend. »Hunne handen zullen steeds vijf vingeren hebben en hunne handen zullen op dezelfde wijze aan het polsgewricht bevestigd blijven; wees daaromtrent onbekommerd, en waarlijk, meer kan toch niet van hen gevorderd worden!”
Pruttelend ging de administrateur heen.
»Wie heeft ooit van eene negerhand hooren spreken?” mompelde hij. »Van een negerpoot, dat’s wat anders!”
Zoodra dat bezoek afgeloopen was, keerden James Burbank en zijne beide tochtgenooten naar Castle-House terug.
De avond ging rustiger voorbij dan de avond te voren. Bij gebrek aan tijdingen van Jacksonville, was men weer begonnen te hopen, dat Texar er van afgezien had zijne dreigementen [141]ten uitvoer te leggen of dat de tijd hem daartoe zou ontbreken.
Evenwel werden toch de nauwkeurigste veiligheidsmaatregelen voor den nacht getroffen. Perry met zijne opzieners zouden op de grenzen van de plantage ronden verrichten, voornamelijk op den oever der Sint John. De negers waren gewaarschuwd geworden, dat zij bij aanval of alarm dadelijk moesten terugtrekken op de met palissaden omheinde binnenruimte, terwijl eene sterke wacht bij de buitenpoterne opgesteld werd.
Dat alles getuigde, dat de eigenaar van Camdless-Bay, in weerwil van de gekoesterde hoop, een goed overzicht van den stand van zaken had.
James Burbank en zijne vrienden losten elkander herhaalde malen af, om zich buiten Castle-House te gaan overtuigen, dat hunne bevelen stipt opgevolgd en geen der veiligheidsmaatregelen verwaarloosd werden. Toen de zon aan den gezichteinder verscheen, had geen enkel voorval de rust van de bewoners en gasten van het heerenhuis gestoord. [142]
Daags daarna—dus den 2den Maart—ontving James Burbank tijdingen van een zijner opzieners, wien het gelukt was onbemerkt de rivier over te steken, binnen Jacksonville te dringen en zonder achterdocht opgewekt te hebben, van die stad weer te keeren.
Die tijdingen, welker waarheidlievendheid niet in twijfel te trekken was, waren zeer belangrijk. De lezer zal uit het ondervolgende er over kunnen oordeelen.
De Commodore Dupont, bevelhebber van het eskader, dat bestemd was tegen de Staten Georgië en Florida te ageeren, was in de baai Sint-Andrews, ten oosten van de Georgische kust gelegen, ten anker gekomen. De Wabash, die den wimpel van den opperbevelhebber voerde, stond aan het hoofd van een smaldeel, hetwelk uit zes en twintig vaartuigen bestond, waarvan achttien kanonneerbooten, een kotter, een transportvaartuig, dat behoorlijk van geschut voorzien, als oorlogsschip dienst kon doen, en daarenboven nog zes gewone transportschepen, die de brigade van den Generaal Wright aan boord hadden.
Zooals Gilbert Burbank het in zijn laatsten brief medegedeeld had, vergezelde Generaal Sherman deze expeditie.
De Commodore Dupont, wiens komst door het heerschende slechte weer zeer vertraagd was, beijverde zich om dadelijk maatregelen tot bemachtiging der toegangen tot het vaarwater van Sint-Mary te treffen. Dit vaarwater, hetwelk zeer moeilijk te verkennen is, levert toegang tot de monding van eene rivier van dien naam, ten noorden van het eiland Amelia, op de grenzen van de Staten Georgië en Florida gelegen.
Fernandina, de havenplaats en de voornaamste stelling van het geheele eiland, werd verdedigd door het fort Clinch, dat, door stevige dikke steenen muren beveiligd, eene bezetting van ruim vijftien honderd man bevatte. Zouden de Zuidelijken, in die sterkte, waarin eene langgerekte verdediging zeer mogelijk was, weerstand [143]bieden aan de federalistische troepen? Dat was zeer goed mogelijk.
Toch gebeurde dat niet.
Volgens het medegedeelde door den opziener, liep het gerucht te Jacksonville, dat de geconfedereerden het fort Clinch ontruimd hadden op het oogenblik, dat het smaldeel van den Commodore Dupont voor de baai Sint-Mary verscheen. Zij zouden niet alleen het fort Clinch verlaten hebben, maar ook de havenplaats Fernandina, het eiland Cambesland, alsook dit geheele gedeelte der Floridasche kust.
Tot zoover luidden de tijdingen te Castle-House aangebracht.
Het zal onnoodig zijn om nog verdere klem te leggen op hare bijzondere belangrijkheid, vooral ten opzichte van de plantage Camdless-Bay.
Daar de federalistische troepen eindelijk in Florida ontscheept waren, kon het niet missen of het geheele grondgebied van dien Staat moest weldra in hunne macht vallen. Blijkbaar zouden nog eenige dagen moeten voorbijgaan, alvorens de kanonneerbooten de bank van de Sint John zouden kunnen overstevenen. Hunne nabijheid evenwel zoude eene heilzame vrees inboezemen aan de autoriteiten van Jacksonville. En het was te hopen dat, voor weerwraak beducht, Texar en zijne aanhangers niets tegen de plantage zouden durven uitvoeren van een Noordelijke, waarop de algemeene aandacht zoozeer gevestigd was als James Burbank.
Dat was inderdaad eene geruststelling voor de familie, die haar, wel wat al te spoedig, van te groote vrees tot te groote hoop, dus van het eene uiterste tot het andere deed overslaan.
Maar, zoowel voor miss Alice Stannard als voor mevrouw Burbank hadden die tijdingen het voordeel haar de zekerheid te verschaffen, dat Gilbert niet meer ver af was, dat zij dus de hoop mochten koesteren de eene om haren bruidegom, de andere om haren zoon binnen kort weer te zien, zonder dat voor zijne veiligheid behoefde gevreesd te worden.
En, inderdaad, de jeugdige luitenant zoude slechts dertig mijlen af te leggen gehad hebben, om van Sint-Andrews af de kleine havenkom van de plantage Camdless-Bay te bereiken.
Hij bevond zich in dat oogenblik op de kanonneerboot Ottawa, en die kanonneerboot had door eene schitterende krijgsdaad uitgeblonken, welker weerga in de maritieme geschiedrollen nog niet aangetroffen was.
Ziehier wat er dien morgen van den 2den Maart voorgevallen was.
Het is waar, dat de opziener, welke de tijdingen naar Camdless-Bay overgebracht had, dat feit gedurende zijn verblijf te Jacksonville nog niet had kunnen vernemen; maar wij deelen het bericht [144]er van mede, omdat de lezer het moet kennen voor de duidelijkheid der ernstige gebeurtenissen, die volgen gaan.
Zoodra de Commodore Dupont kennis bekomen had, dat de bezetting der geconfedereerden het fort Clinch ontruimd had, zond hij eenige vaartuigen van weinig diepgang, langs het vaarwater van Sint-Mary.
De blanke bevolking had zich reeds in het gevolg der zuidelijke troepen naar het innerlijke des lands teruggetrokken en de steden, de dorpen, de gehuchten en de plantages, langs de kust gelegen, verlaten.
Het was inderdaad een panische schrik, die allen bezielde, veroorzaakt door de gedachte aan weerwraak, welke de secessionisten ten onrechte aan de hoofden van de federalistische troepenafdeelingen toeschreven.
Maar niet alleen in Florida, maar overal op de grenzen van Georgië, in dat geheele gedeelte van dien Staat, hetwelk tusschen de baaien van Ossabaw en van Sint-Mary gelegen is, sloegen de inwoners overhaast op de vlucht, om aan de debarkementstroepen van de brigade Wright te ontkomen.
In die niet voorziene omstandigheden hadden de vaartuigen van den Commodore Dupont geen enkel kanonschot te lossen gehad, om het fort Clinch en de havenplaats Fernandina in bezit te nemen. Alleen de kanonneerboot Ottawa, waarop Gilbert Burbank, die steeds den mesties Mars bij zich had, als eerste officier dienst deed, kwam in de gelegenheid van hare vuurmonden gebruik te moeten maken.
De zaak droeg zich navolgender wijze voor:
De havenstad Fernandina is met het westerstrand van Florida, hetwelk de golf van Mexico omzoomt, door eene spoorbaan verbonden, die naar de haven van Cedar Keys voert, Die spoorbaan volgt eerst de kust van het eiland Amelia, maar alvorens het vaste land te bereiken, steekt zij de Nassau-kreek over langs eene zeer lange brug op palen gebouwd.
Perry met zijne opzichters zouden op de grenzen van de plantage ronden verrichten. (Bladz. 141).
Juist toen de Ottawa in het midden van die kreek aankwam, stoomde een spoortrein die brug op. Daarmede vluchtte de bezetting van Fernandina, die al haar mondvoorraad en krijgsbehoeften medevoerde. Bij die bezetting hadden zich eenige aanzienlijken der stad gevoegd. Dadelijk stoomde de kanonneerboot met volle kracht naar de brug en gaf vuur uit hare jaagstukken zoowel op het paalwerk der brug als op den voortijlenden trein. Gilbert Burbank bevond zich op het voorschip en regelde de richting der kanonstukken. Door zijne juistheid van richten werden eenige gelukkige schoten gedaan, Onder anderen trof eene granaat het laatste rijtuig van den trein, waarvan de assen en de verbindingskrammen [146]werden verbrijzeld. De trein, die onmogelijk in dit kritiek oogenblik stoppen kon, was verplicht dat rijtuig in den steek te laten. Hij spoorde dan ook met volle kracht en was alzoo in weinige oogenblikken in zuid-westelijke richting te midden van het dichtbegroeide gedeelte van het Floridasche schiereiland uit het oog verdwenen. Juist in dit oogenblik verscheen een detachement der federalistische troepen, te Fernandina ontscheept, die de spoorwegbrug dadelijk bestormden. In een oogwenk waren de reizigers in dat rijtuig gezeten, allemaal civielen, gevangengenomen. Deze krijgsgevangenen werden den hoofdofficier, den kolonel Gardner, die te Fernandina bevel voerde, in handen gesteld. Om een voorbeeld te stellen, weerhield men hen gedurende vier-en-twintig uren op een van de vaartuigen van het smaldeel, waarna men hen liet gaan.
Toen de spoortrein uit het gezicht verdwenen was, moest de Ottawa zich vergenoegen met een vaartuig aan te vallen, hetwelk met oorlogsmaterieel geladen was en dat eene toevlucht in die baai gezocht had. De kanonneerboot bemachtigde het gemakkelijk.
Die gebeurtenissen waren wel geschikt om de troepen der geconfedereerden en de bewoners der Floridasche steden sterk te ontmoedigen. Dit gebeurde in de hoogste mate te Jacksonville. De monding der Sint John zou weldra evenals die der Sint Mary in handen der Noordelijken zijn. Dit leed geen twijfel, en zeer waarschijnlijk zouden de Unionisten evenmin te Jacksonville weerstand ondervinden als te Sint Augustijn en in de overige plaatsen van het graafschap.
Dat alles bracht het zijne er toe bij, om James Burbank gerust te stellen.
Onder die omstandigheden moest men wel gelooven, dat Texar geen gevolg zou durven geven aan zijne dreigementen. Hij en zijne aanhangers zouden verjaagd worden en binnenkort zouden, alleen door den drang der omstandigheden, de eerlijke lieden weer aan het bestuur komen, dat hen door eene muiterij van de lagere volksklasse aan de handen ontwrongen was.
Er bestond blijkbaar alle reden toe om zoo te denken en bijgevolg ook om goede hoop te koesteren. Toen dan ook het personeel der plantage van Camdless-Bay die belangrijke tijdingen vernomen had, die ook te Jacksonville dadelijk verspreid waren, toonde het zijne vreugde door luidruchtige hoerakreten, waarvan onze bekende Pygmalion een groot deel voor zijne rekening nam.
Evenwel mochten de veiligheidsmaatregelen, die nog gedurende eenigen tijd betracht moesten worden en die zooveel konden bijbrengen om aan ieders gemoedsstemming eene zekere mate van gerustheid te schenken, niet verwaarloosd worden, althans niet tot [147]het tijdstip, dat de federalistische kanonneerbooten in de wateren van de Sint John zouden verschijnen.
Neen, dat mocht vooral niet! Hoewel noch James Burbank, noch een der zijnen dat gissen of ook maar veronderstellen kon, zou ongelukkig nog eene geheele week moeten voorbijgaan, alvorens de Noordelijken de noodige maatregelen zouden getroffen hebben om de Sint John te kunnen opstevenen en meester van zijn stroomgebied te zijn.
En hoeveel gevaren zouden intusschen Camdless-Bay kunnen bedreigen!
Inderdaad, hoewel de Commodore Dupont Fernandina bezet had, zoo was hij toch verplicht met eene zekere mate van omzichtigheid te werk te gaan. Het behoorde tot zijn plan om de federalistische vlag op alle punten, bereikbaar voor zijne vaartuigen, te vertoonen. Hij was dus verplicht zijn eskader in verscheidene onderdeelen te splitsen. Eene kanonneerboot werd de rivier Sint-Mary opgezonden, om de kleine stad van dien naam in bezit te nemen en verder het land een twintig mijlen ver binnen te dringen. Ten noorden zouden drie andere kanonneerbooten, onder de bevelen van den kapitein ter zee Gordon, de baaien onderzoeken, zich meester maken van de eilanden Jykill en Sint-Simon en verder bezit nemen van de kleine stad Brunswijk en van de iets grootere stad Darier, die evenwel door hare bewoners verlaten waren. Zes stoomvaartuigen van geringen diepgang waren bestemd om onder de bevelen van den kommandant Stevens de Sint John op te stevenen en Jacksonville aan te tasten.
Wat de rest van het expeditionnaire smaldeel betreft, dat maakte zich gereed om andermaal zee te kiezen, ten einde Sint-Augustijn te bemachtigen en de geheele kuststrook van Florida tot Mosquito-Inlet te blokkeeren. Daardoor zouden dan de mondingen van de Mosquitolagune voor den smokkelhandel in oorlogs-materieel gesloten zijn.
Maar die samengestelde bewegingen konden niet in vier-en-twintig uren volbracht worden, en vier-en-twintig uren waren meer dan voldoende om het geheele grondgebied aan de verwoestingen van de Zuidelijke kwaadgezinden over te leveren.
Het was ongeveer drie uren in den namiddag toen James Burbank de eerste tijdingen kreeg, dat er iets tegen Camdless-Bay op til was. De administrateur master Perry, die eene verkenning langs de grensscheiding van de plantage was gaan uitvoeren, kwam buiten adem naar Castle-House loopen.
»Master James!... Master James!...” riep hij.
»Wat is er, Perry?”
»Men heeft eenige verkenners bespeurd, die Camdless-Bay langzaam naderen!” [148]
»Van welken kant, Perry?”
»Van de noordzijde, master James!”
»Van de noordzijde!... Dat is ernstig.”
Al heel spoedig verscheen Zermah, die van de kleine havenkom terugkeerde en haren meester mededeelde, dat verscheidene vaartuigen den stroom overstaken en naar den rechteroever aanhielden.
»Komen zij van den kant van Jacksonville, Zermah?” vroeg James Burbank.
»Voorzeker, master James.”
»Laten wij dan onzen intrek in Castle-House nemen,” sprak James Burbank.
»En wat zal ik doen, meester?” vroeg de mestiesche.
»Gij, gij moogt het heerenhuis onder geen voorwendsel meer verlaten, Zermah. Hebt gij verstaan?”
»Ja, meester.”
Toen James Burbank te midden der zijnen teruggekeerd was, kon hij hun niet ontveinzen, dat de toestand weer zeer onrustbarend geworden was. Daar een aanslag op Camdless-Bay nu als zeker kon aangenomen worden, achtte hij het verkieselijk, dat iedereen verwittigd was.
»Dus,” zei master Walter Stannard, »zouden die ellendelingen, die op het punt staan verpletterd te worden, durven om.....”
»Ja,” antwoordde James Burbank koelbloedig, »zeker zullen zij durven. Texar zal zulk eene gelegenheid om zich op ons te wreken, niet willen laten voorbijgaan. Let er op....”
»Waarop?”
»Dat hij spoorloos verdwijnen zal, wanneer aan zijne wraakgierigheid voldaan zal zijn.”
Allen zaten een oogenblik stil in nadenken verzonken.
Daarna vervolgde James Burbank, die zich bij de gedachte aan zoo iets opwond:
»Maar zullen de misdaden van dien kerel steeds ongestraft blijven?” zei hij... »Zal hij dan steeds een uitvlucht vinden?.... Inderdaad, het is om aan de menschelijke gerechtigheid niet alleen, maar ook aan de Goddelijke gerechtigheid te doen twijfelen!”...
»James,” viel mevrouw Burbank in, »o, beschuldig God niet en dat juist op het oogenblik, dat wij misschien van niemand anders hulp te verwachten hebben dan van Hem!...”
»Laten wij ons onder Zijne Heilige hoede stellen!” zei miss Alice Stannard.
Allen keken een oogenblik, in vrome aandacht verzonken, voor zich heen. [149]
James Burbank herkreeg zijne koelbloedigheid en hield zich onledig met het geven van bevelen, om Castle-House in staat van verdediging te stellen.
»Zijn de negers reeds gewaarschuwd?” vroeg Edward Carrol.
»Nog niet,” antwoordde James Burbank.
»Dan wordt het toch tijd, dunkt me.”
»Het zal dadelijk geschieden.”
»Maar hoe denkt gij de verdediging van Camdless-Bay te voeren?” vroeg master Walter Stannard.
»Volgens mijne opvatting,” antwoordde de eigenaar der plantage, »moeten wij ons bepalen de omheining te verdedigen, die het park en het woonhuis omgeeft.”
»Is dat wel goed ingezien?”
»Mijns inziens, kan het niet anders.”
»Geef uw denkbeeld duidelijk aan.”
»Wij kunnen er niet aan denken,” ging James Burbank voort, »een gewapenden troep op de grens van die plantage tot staan te brengen.”
»Waarom niet?”
»Omdat de aanvallers zeer zeker in grooten getale zullen komen opzetten. Het komt mij dus doelmatig voor, de verdedigers achter de borstwering op te stellen.”
»Ja, maar als de palissadeering bemachtigd wordt?”
»Dan trekken wij op Castle-House terug,” antwoordde James Burbank.
»En dan?”
»Ja, dan... Het heerenhuis is stevig en sterk. Het heeft menigen aanval der Seminool-Indianen glansrijk doorstaan; zoodat ik hoop, dat wij ons daarin ook tegen de bandieten van Texar zullen kunnen verdedigen.”
»Hebt gij nog andere bevelen, James?” vroeg master Walter Stannard.
»Ja, dat mijne vrouw, Alice en Dy, en dat Zermah, aan wie ik die toevertrouw, Castle-House zonder mijn verlof niet mogen verlaten.”
»Maar....”
»Voor het geval dat onze toestand er te gevaarlijk mocht worden, is alles in gereedheid gebracht, dat zij langs de tunnel, die in de kleine baai van Marino en dus ook in de Sint John uitkomt, de vlucht kunnen nemen. Daar zal eene sloep tusschen de hooge biezen van den oever verborgen liggen, waarin zich twee vertrouwde mannen zullen bevinden. En... hoort gij naar mij, Zermah?...”
»Ja, master Burbank,” antwoordde de kleurlinge.
»En in dat geval, Zermah, moet gij de rivier opstevenen, om eene [150]schuilplaats in het paviljoen van de Ceder-Rots te zoeken. Hebt gij dat begrepen?”
»Ja, master Burbank! En uw bevel zal behoorlijk uitgevoerd worden!”
»Maar, gij, James?” vroeg mevrouw Burbank.
»Maar, gij, vader?” vroeg miss Alice.
De twee liefderijke wezens hadden ieder een arm gegrepen, de eene dien van haren echtgenoot James Burbank, de andere dien van haren vader Walter Stannard, alsof het oogenblik reeds daar was om te ontvluchten en Castle-House in allerijl te verlaten.
»Wij zullen allen het mogelijke doen, om ons bij ulieden te voegen, wanneer de stelling niet meer houdbaar zal zijn,” antwoordde James Burbank. »Maar gij moet mij ernstig beloven, dat wanneer het gevaar te groot, te dreigend zal worden, gij veiligheid in die schuilplaats van de Ceder-Rots zult gaan zoeken.”
»Ja, maar....”
»Hier gelden geen maren, waarde vrouw, beste Alice. Wanneer wij overtuigd zijn dat gij in veiligheid zijt, dan zullen wij meer moed hebben, dan zal ons meer stoutmoedigheid bezielen, om die misdadigers terug te drijven of om weerstand te bieden, totdat de laatste patroon verschoten zal zijn.”
Dat was een uiterst treurig vooruitzicht, maar de aangegeven maatregel was toch nog de beste, die te volvoeren was, namelijk wanneer de aanvallers, in dichte drommen oprukkende, er in slaagden de omwalling te bemachtigen en het park binnen te dringen, om dan tot den onmiddellijken aanval op Castle-House over te gaan.
James Burbank hield zich nu terstond onledig met zijn personeel samen te trekken.
Perry en de andere opzieners ijlden naar de verschillende barakken, om de bewoners daarvan bijeen te roepen en hen het park te doen bezetten. In minder dan een uur waren de negers geheel strijdvaardig in de nabijheid der poterne achter de palissadeering gerangschikt. Hunne vrouwen en kinderen evenwel hadden vooraf eene toevlucht moeten zoeken in de bosschen, die in de nabijheid van Camdless-Bay aangetroffen werden.
Ongelukkig waren de middelen tot het voeren van eene ernstige verdediging op Castle-House zeer beperkt. In de tegenwoordige tijdsomstandigheden, dat wil zeggen van af het uitbreken van den oorlog, was het zoo goed als onmogelijk te noemen geweest om wapenen en munitie in voldoende hoeveelheid, voor de verdediging der plantage benoodigd, aan te kunnen schaffen. De poging om ze te Jacksonville aan te koopen, zou volkomen vruchteloos geweest zijn, en men moest zich tevreden stellen met hetgeen, na [151]den laatsten strijd, gevoerd tegen de Seminool-Indianen, in het heerenhuis was overgebleven.
Om kort te gaan: in hoofdzaak bestond het plan van James Burbank, om Castle-House tegen brandstichting en tegen overrompeling te beveiligen. Het geheele landgoed te willen beschermen, de werkplaatsen, de keten, loodsen en timmerwerven te willen redden, de barakken der negers te willen verdedigen, te willen beletten dat de plantage veroverd werd, dat zou eenvoudig onmogelijk zijn. Hij dacht er dan ook niet aan. Ternauwernood had hij vierhonderd negers, in staat om den aanvallers weerstand te kunnen bieden, ter zijner beschikking, en dan nog zouden die brave lieden nog zeer onvoldoende gewapend zijn. Eenige dozijnen geweren werden aan de meest behendige schutters uitgereikt, waarbij de zekerheidswapenen natuurlijk afzonderlijk gehouden waren voor James Burbank en zijne vrienden, alsook voor master Perry en zijne opzieners.
Allen begaven zich naar de poterne. Daar hadden zij hunne manschappen op zoodanige wijze opgesteld, dat zij den stormaanval, die op de buitenomwalling ondernomen mocht worden, zoolang mogelijk weerstand konden bieden. Die buitenomwalling werd daarenboven door de rondgaande gracht versterkt en de nadering derhalve zeer bemoeielijkt, daar die gracht den voet der palissadeering bespoelde.
Het zal wel niet behoeven medegedeeld te worden, dat de wufte Pygmalion zich te midden van al die drukte, uiterst bedrijvig en uiterst bewegelijk betoonde, en dat hij heen en weder liep zonder eenigen dienst te bewijzen. Men zou hem gevoegelijk voor een van die clowns van een kermis-paardenspel hebben kunnen houden, die zich het voorkomen geven alles voor het vermaak van het publiek te doen, maar wier bedrijvigheid al bitter weinig om het lijf heeft.
Pyg beschouwde zich als te behooren tot de bijzondere verdedigers van het woonhuis en dacht er dus volstrekt niet aan om zich bij zijne makkers te voegen, die daar buiten opgesteld waren. Nimmer had hij zijne borst van zooveel toewijding voor James Burbank voelen ontgloeien!
Toen alles ter verdediging in gereedheid gebracht was, wachtte men natuurlijk.
De voornaamste quaestie was thans, te weten te komen, van welken kant de aanval ondernomen zoude worden.
Wanneer de aanvallers zich op de noordelijke grens van de plantage zouden vertoonen, dan zoude de verdediging met meer klem gevoerd kunnen worden. Wanneer daarentegen de aanval van den kant der rivier zou ondernomen worden, dan zou de [152]zaak meer moeielijkheden aanbieden, daar Camdless-Bay van dien kant geheel open lag.
Wel is waar, kan een debarkement steeds als eene lastige onderneming beschouwd worden. In ieder geval zou een vrij groot aantal vaartuigen benoodigd zijn, om een gewapenden troep met spoed van den eenen oever der Sint John naar den anderen over te voeren.
Dat waren de gebeurlijkheden, die James Burbank en zijne vrienden Edward Carrol en Walter Stannard bezighielden en waarover zij druk van gedachten wisselden, terwijl zij den terugkeer der verkenners afwachtten, die zij naar de grenzen der plantage gezonden hadden.
Men zou niet lang behoeven te wachten, om behoorlijk ingelicht te worden omtrent de wijze hoe de aanval geschieden zou en hoe hij geleid zoude worden.
Tegen half vijf in den avond, keerden de verkenners, na de noordelijke grens van de plantage ontruimd te hebben, in allerijl op de hoofdstelling terug en brachten hun rapport uit.
Eene kolonne van gewapende mannen, welke van dien kant kwam, rukte tegen Camdless-Bay op.
Was het eene afdeeling der militietroepen van het graafschap of was het slechts een gedeelte van het grauw, dat, op plundering belust, zich belast had, het besluit van Texar tegen de vrijgelaten slaven ten uitvoer te brengen?
Dat kon toen nog niet met zekerheid gezegd worden, maar vooral was reeds zeker, dat die kolonne meer dan duizend man sterk was, waaruit volgde, dat het onmogelijk geacht moest worden aan die macht met het geringe personeel van de plantage weerstand te bieden. Men mocht evenwel hopen, dat wanneer ook al de gepalissadeerde omheining stormenderhand genomen werd, Castle-House evenwel een meer ernstigen en meer langdurigen weerstand zou kunnen bieden.
Maar wat al dadelijk helder bleek, dat was dat die kolonne geen debarkement had willen beproeven in de kleine havenkom of op den oever van de Sint John, waar die Camdless-Bay bespoelde, dat niet van moeielijkheden ontbloot was; maar dat zij de rivier beneden Jacksonville door middel van een vijftigtal vaartuigen overgestoken was. Ieder dier sloepen had evenwel drie of viermaal den overtocht moeten bewerkstelligen om dien troep over te voeren.
Het kon dus als een doelmatige maatregel geroemd worden, dat James Burbank al het personeel der plantage in de binnenruimte van het park van Castle-House had doen terugtrekken. Het zou toch onmogelijk geweest zijn de grens van het landgoed aan een behoorlijk [154]gewapenden troep te betwisten, die daarenboven het vijfvoudige van de verdedigers bedroeg.
In één woord: de naderende verwoesting uitte zich onder de verschrikkelijkste vormen. (Bladz. 155).
Maar wie voerde de aanvallers aan? Was dat Texar in persoon? Dat mocht met grond betwijfeld worden. De Spanjaard toch zou er wel op bedacht zijn geweest, dat het roekeloos mocht heeten zich aan het hoofd zijner benden te stellen, in dit tijdperk dat de federalistische troepen naderden. Intusschen, mocht het zijn, dat hij zoo handelde, dan kon dat daarop duiden, dat hij besloten was, wanneer zijne wraak gekoeld, wanneer de plantage verwoest, de familie Burbank vermoord of in zijne handen gevallen zoude zijn, te vluchten naar de Zuidelijke graafschappen, wellicht naar de Everglades, dien moerassigen uithoek van Zuid Florida, waar het zeer moeielijk zoude zijn hem te gaan opsporen.
Die gebeurlijkheid kon als de ergste van allen beschouwd worden, en zij was het dan ook, die het brein van James Burbank voornamelijk bezighield. Om die reden had hij besloten zijne echtgenoote, zijn dochtertje en Alice Stannard, die hij allen aan de toewijding van Zermah toevertrouwd had, in die schuilplaats van de Ceder-Rots in veiligheid te stellen.
Wanneer hij en zijne vrienden genoodzaakt zouden worden om Castle-House te ontruimen, dan zouden zij pogen zich daar bij hunne lievelingen, hun kroost te voegen en daar dan te verwijlen totdat de zekerheid en veiligheid der eerlijke lieden onder de hoede van het federalistisch leger zouden gewaarborgd zijn.
Eene sloep lag dan ook, onder de bewaking van twee te vertrouwen negers verscholen tusschen de biezen van den oever der Sint John, te wachten bij het uiteinde van de tunnel, die het woonhuis in verborgen gemeenschap stelde met de Marino kreek.
Maar alvorens tot die scheiding, tot dat uiterste middel zijne toevlucht te nemen, moest men zich verdedigen. Men zou eenige uren weerstand moeten bieden, althans tot aan het vallen van den nacht. Dan zou de sloep, begunstigd door de duisternis, heimelijk de rivier kunnen opstevenen, zonder gevaar te loopen door de verdachte vaartuigen, die men op de Sint John zag zwerven, achtervolgd en ingehaald te worden. [155]
James Burbank, zijne beide makkers en het meerendeel der negers waren geheel tot het gevecht gereed.
Zij hadden slechts den aanval af te wachten. Alle maatregelen waren genomen, om zich eerst achter de palissadeering der omwalling, die het park omgaf, te verdedigen, vervolgens achter de muren van Castle-House, alwaar men beschutting zoude zoeken voor het geval namelijk, dat het park door de overmacht overrompeld en genomen zoude worden.
Het was omstreeks vijf uren, toen verwijderd geschreeuw, dat evenwel reeds duidelijk weerklonk, er op duidde dat de aanvallers niet meer ver af waren. Op hun getier afgaande, was het gemakkelijk te gissen, dat zij thans het geheele noordelijke gedeelte van de plantage bezetten. Op menig punt dwarrelden dikke rookwolken boven het woud, dat aan dien kant den gezichteinder begrensde.
De houtzaagmolens waren in brand gestoken, zoo ook de barakken der negers, nadat zij vooraf geplunderd waren geworden. Die arme sukkels hadden den tijd niet gehad, om hunne schamele have en goed in veiligheid te brengen en die zij nu hadden moeten achterlaten in hunne hutten, waarvan zij na hunne invrijheidstelling door schenking van den eigenaar van Camdless-Bay, ruim een dag geleden, bezitters waren geworden.
Men kan begrijpen, welke wanhoopskreten, welke kreten van woede het gehuil van den aanvallenden troep beantwoordden. Het was toch hun goed, dat daar door die onverlaten, die de plantage overvielen, vernield werd.
Het geschreeuw en getier naderde inmiddels langzamerhand Castle-House. Angstverwekkende vuurstralen verlichtten den noordelijken gezichteinder, alsof de zon in die richting bloedrood ware ondergegaan. Soms joeg de wind met een zwarten rook, een heeten luchtstroom naar den kant van het heerenhuis. Geweldige knallen, afkomstig van het brandende droge hout, dat in de timmerwerven [156]en in de houtstapelplaatsen van de plantage opgehoopt lag, werden vernomen. Weldra duidde eene nog geweldiger losbarsting aan, dat een stoomketel van een der houtzaagmolens in de lucht gesprongen was.
In één woord, de naderende verwoesting uitte zich onder de verschrikkelijkste vormen.
James Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard bevonden zich in dit oogenblik voor de poterne der binnenomwalling. Daar verbeidden zij de laatste detachementen negers, die op het heerenhuis terugtrokken, en stelden hen doelmatig op. Men moest er op bedacht zijn, dat de aanvallers ieder oogenblik te voorschijn konden treden. Een sterker onderhouden geweervuur zou ongetwijfeld het tijdstip aankondigen, dat zij zich nog slechts op een korten afstand van de palissadeering zouden bevinden.
Zij zouden de omwalling des te gemakkelijker kunnen berennen, daar de eerste boomgroepen zich op slechts vijftig passen van de palissadeering bevonden, zoodat het hen mogelijk was gedekt te naderen en hunne kogels af te zenden nog vóór dat hunne geweren ontwaard werden.
Na een oogenblik beraadslaagd te hebben, achtten James Burbank en zijne vrienden het oogenblik gekomen, om hun personeel achter de palissadeering in veiligheid te brengen. Daar zouden diegenen der negers, die gewapend waren, minder blootgesteld zijn, wanneer zij door den hoek, gevormd door de aangepunte uiteinden van twee aan elkander grenzende palissaden, vuur zouden geven.
Wanneer de aanvallers dan zouden willen beproeven om den overgang van de ringgracht te bewerkstelligen, dan zou men wellicht er in slagen, hen met groot verlies terug te drijven.
Die maatregel werd ten uitvoer gelegd.
De negers rukten naar binnen, en de poterne zou gesloten worden, toen James Burbank nog een blik op het voorgelegen terrein willende werpen, eensklaps een man ontwaarde, die uit al zijn macht rende, alsof hij te midden der verdedigers van Castle-House eene toevlucht wilde komen nemen.
Dat was ook blijkbaar het doel van dien man. Eenige geweerschoten, op hem gelost, knalden hem achterna, zonder hem evenwel te treffen; met een sprong als het ware vloog hij het bruggetje over en bevond hij zich weldra in de omheining, waarvan de poort dadelijk achter hem gesloten, behoorlijk gegrendeld en verzekerd werd, in veiligheid.
»Wie zijt gij?” vroeg hem James Burbank.
Maar de man kon hem niet antwoorden, zoozeer was hij buiten adem van het snelle loopen.
Na een poos gewacht te hebben, ten einde hem tijd te gunnen [157]om tot verhaal te komen, herhaalde de eigenaar van Camdless-Bay zijne vraag:
»Wie zijt gij?”
»Een der geëmployeerden van master Harvey, uwen correspondent te Jacksonville,” antwoordde de man.
»Zijt gij door mijnheer Harvey gezonden?”
»Ja, master Burbank.”
»Om eene mededeeling over te brengen?”
»Ja, en daar de rivier streng bewaakt werd, kon ik onmogelijk den kortsten weg langs de Sint John nemen.”
»Hoe hebt gij toen gedaan?”
»Ik heb mij bij de militietroepen gevoegd.”
»Bij de militietroepen? Bij de aanvallers dus?” vroeg James Burbank.
»Ja, master Burbank.”
»Maar hoe hebt gij dat kunnen doen?”
»Die troepen worden door een geheele bende plunderaars gevolgd...”
»En?”
»Ik heb mij onder hen gemengd en ben met hen meegegaan.”
»Maar, verder?”
»Verder is er niets. Toen ik hier in de nabijheid kwam en de kans schoon zag om de plaat te poetsen, heb ik dat gedaan en had slechts het gevaar van eenige achterna gezonden geweerschoten te trotseeren.”
»Ik dank u, mijn vriend, voor uw opofferend moedbetoon,” antwoordde James Burbank.
»Mij moet gij niet danken, maar master Harvey, die mij gezonden heeft.”
»Gij hebt zeker een brief van Harvey aan mijn adres?”
»Ja, master Burbank. Hier is hij.”
»Ik dank u, mijn vriend.”
James Burbank nam den brief en las dien met alle aandacht.
De heer Harvey zeide daarin, dat hij alle vertrouwen kon stellen in John Bruce, zijn bode, omtrent wiens toewijding hij verzekerd kon zijn. Na dien man in verhoor genomen te hebben, zou de eigenaar van Camdless-Bay overwegen, wat ter beveiliging zijner familieleden en zijner makkers gedaan moest worden.
Maar in dit oogenblik knetterden buiten een twaalftal geweerschoten. Daar was dus iets aan de hand en er mocht natuurlijk geen tijd verloren worden. Toen hij zich evenwel omtrent den stand van zaken vergewist had, kwam hij haastig bij John Bruce terug.
»Wat laat master Harvey door uwe tusschenkomst mij weten?” vroeg hij. [158]
»Vooreerst, dat de gewapende troep, die de rivier overgestoken is,” antwoordde John Bruce, »om tegen Camdless-Bay op te rukken, veertien- of vijftienhonderd man sterk is.”
»Ik had hem ook op die sterkte geschat,” zei master James Burbank. »Maar verder?”
»Wat wenscht gij verder te weten, master Burbank?”
»Staat Texar aan het hoofd van dien troep?”
»Dat heeft master Harvey onmogelijk kunnen te weten komen,” antwoordde John Bruce. »Wat evenwel voor zeker aangenomen kan worden, dat is, dat Texar zich sedert vier-en-twintig uren niet meer te Jacksonville bevindt.”
»Daarachter moet weer eene nieuwe kuiperij van dien ellendeling schuilen, meent gij ook niet?” vroeg James Burbank.
»Ja, master Burbank,” antwoordde John Bruce.
»En wat denkt uw heer er van?”
»O, master Harvey deelt dezelfde meening. Daarenboven....”
»Wat wilt ge zeggen?”
»Daarenboven, master Burbank, Texar heeft niet noodig tegenwoordig te zijn om het bevel tot uiteenjaging der vrijgestelde slaven ten uitvoer te doen brengen...”
»Uiteenjaging?...”
»Ja, uiteenjaging, master Burbank, dat is tegenwoordig de gebezigde term.”
»Uiteenjaging!...” ging James Burbank vertoornd voort. »Uiteenjaging... ja door brandstichting en plundering!”
»Master Harvey is dan ook van meening...”
»Spreek vrij uit, John Bruce!”
»Dat nu het nog tijd is, gij wèl zoudt doen met uw gezin in veiligheid te stellen...”
»Hoe bedoelt gij?”
»Ik bedoel niets, master Burbank. Ik spreek slechts uit naam van master Harvey.”
»Nu, wat bedoelt master Harvey dan?”
»Dat uw gezin dadelijk Castle-House moet verlaten,” antwoordde John Bruce.
»Maar Castle-House is in staat om weerstand te bieden,” hernam James Burbank. »Ik ben vast besloten het heerenhuis niet te verlaten, dan wanneer de toestand onhoudbaar zal worden.”
»Dat is een onvoorzichtig besluit, master Burbank.”
»Dat is mogelijk; maar... ik kan niet anders handelen.—Is er overigens geen nieuws te Jacksonville?”
»Niets, master Burbank.”
»Hebben de federalistische troepen nog geene beweging naar de grenzen van Florida gemaakt?” [159]
»Geen enkele, sedert zij de havenplaats Fernandina en de baai Sint-Mary bezet hebben.”
»Het doel van uwe zending is dus, master Bruce...?”
»Vooreerst om u mede te deelen, dat het uiteenjagen der vrijgestelde slaven slechts een voorwendsel is...”
»Een voorwendsel?...”
»Ja, een voorwendsel, om uwe plantage te kunnen verwoesten en om uwen persoon in handen te krijgen!”
»Weet gij dus niet,” drong James Burbank verder aan, »of Texar zich aan het hoofd van die bende boosdoeners bevindt?”
»Neen, master Burbank. De heer Harvey heeft al het mogelijke gedaan om dat te weten te komen, maar te vergeefs.”
»Dat is jammer.”
»Ik zelf heb, sedert ik in gezelschap van de bende plunderaars Jacksonville verlaten heb, daaromtrent niets, volstrekt niets kunnen vernemen.”
»Zijn er veel mannen van de militietroepen bij die bende aanvallers aanwezig?”
»Hoogstens een honderdtal, master Burbank.”
»Dat is niet veel.”
»Neen, maar....”
»Maar wat?”
»Dat grauw, hetwelk in hun gevolg medegekomen is, bestaat uit de ergste misdadigers van het geheele land. Texar heeft die gemeene kerels doen wapenen, en....”
»Nu, ga voort, master Bruce.”
»En het is te vreezen, dat dezen zich aan de grootste uitspattingen zullen schuldig maken. Ik herhaal het, master Burbank, dat het de meening van master Harvey is, dat gij wèl zoudt doen door Castle-House dadelijk te verlaten.”
»Dat is onmogelijk! Waar zou ik heen moeten gaan met de mijnen?”
»Gij laat mij niet uitspreken, master Burbank.”
»Welnu dan, ga voort.”
»Bij dien raad heeft master Harvey mij tevens opgedragen, u mede te deelen, dat hij zijn buiten Hampton Red ter uwer beschikking stelt.”
»Hampton Red?... Waar ligt dat?”
»Ongeveer tien mijlen bovenstrooms, op den rechteroever der Sint John. Daar zult gij althans gedurende eenige dagen in veiligheid zijn....”
»Ja.... dat zou kunnen....”
»Welnu, ik kan er uw gezin en ook u zelven, zonder dat iemand zulks gewaar zal worden, brengen, evenwel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat gij Castle-House dadelijk zult verlaten, om te voorkomen [160]dat u de nu nog mogelijke aftocht afgesneden wordt...”
»Ik dank den heer Harvey en ook u, goede vriend...” antwoordde James Burbank.
»Dat is alles goed en wel... Maar neemt gij het voorstel aan?... Gij moet dadelijk beslissen.”
»Integendeel, master Bruce.... Zoo erg zie ik den toestand niet in.”
»Zooals gij wilt, master Burbank,” antwoordde John Bruce. »Ik blijf in ieder geval ter uwer beschikking....”
»Keert gij niet naar Jacksonville terug?”
»Neen, ik blijf bij u, voor het geval gij mijne hulp mocht behoeven.”
»Dat blijft dan afgesproken,” zei James Burbank, terwijl hij hem de hand drukte.
De aanval, die thans in werkelijkheid begon, nam de geheele aandacht van den eigenaar van Camdless-Bay in beslag.
Een vreeselijk geweervuur ontbrandde plotseling, zonder dat men de aanvallers nog kon ontwaren, die zich zorgvuldig achter de voorste rij boomen gedekt hielden. De kogels kletterden als een zware hagelslag tegen de palissadeering, zonder daaraan wel is waar groote schade aan te richten.
Ongelukkig konden James Burbank en zijne makkers dat geweervuur slechts flauw beantwoorden, daar zij ternauwernood een veertigtal vuurwapens ter hunner beschikking hadden. Maar daar zij in betere stellingen stonden en betere gelegenheid hadden om rustig te schieten, waren hunne schoten veel wisser dan die der militie-troepen, welke zich aan het hoofd der aanvalskolonne bevonden. Het gevolg daarvan was, dat een zeker getal der laatstbedoelden op de grens van het bosch getroffen werd.
Dat gevecht op een afstand duurde ongeveer een half uur en viel natuurlijk geheel in het voordeel van de verdedigers van Camdless-Bay uit.
Nu ijlden de aanvallers naar de omwalling, om haar stormenderhand te veroveren. Daar zij haar op verscheidene punten tegelijk wilden aantasten, hadden zij een voorraad planken en balken, afkomstig van de timmerwerven der plantage, die nu in brand stonden, medegenomen.
Die balken werden op twintig plaatsen tegelijk dwars over de ringgracht geworpen en veroorloofden aan de aanvallers om den teen der palissadeering te bereiken, evenwel niet zonder ernstige verliezen aan dooden en gekwetsten ondervonden te hebben.
Eensklaps stond een gedeelte der bijgebouwen van Castle-House in brand. (Bladz. 162).
Toen klemden zij zich aan de palissaden vast, zij heschen elkander op; maar zij slaagden er niet in om de omwalling te overschrijden. De negers, die ten zeerste verbitterd tegen die brandstichters waren, [162]dreven hen met waren heldenmoed terug. Het bleek evenwel bij deze gelegenheid helder als de dag, dat de verdedigers van Camdless-Bay niet op alle punten, die door den overmachtigen vijand bedreigd werden, tegelijk konden optreden.
Toch slaagden zij er in, om tot het invallen van den nacht den weerstand te rekken. Weinige hunner waren gewond geworden en dan nog niet eens ernstig. James Burbank en Walter Stannard, hoewel zij zich, om het voorbeeld van stoutmoedigheid te geven, meermalen roekeloos blootgesteld hadden, waren zelfs niet geraakt geworden.
Edward Carrol alleen werd door een kogel getroffen, die hem zeer pijnlijk het vleezige gedeelte van den schouder doorboorde. Hij was verplicht zich naar het heerenhuis te begeven, alwaar hij door mevrouw Burbank, door miss Alice en door Zermah op de meest liefderijke wijze verbonden en verpleegd werd.
Intusschen was de nacht gekomen en deze zou met zijne duisternis den aanvallers ten goede komen.
Een vijftigtal der dappersten, van die gunstige omstandigheid gebruik makende, konden tot bij de poterne naderen en begonnen dadelijk haar met bijlslagen aan te tasten. De poortbladen waren evenwel voldoende stevig en weerstonden dien aanval. Die poging zou voorzeker schipbreuk geleden hebben, en nimmer zouden die mannen hebben kunnen binnendringen, wanneer niet eene stoutmoedige daad eene bres voor hen geopend had.
En inderdaad, eensklaps stond een gedeelte der bijgebouwen van Castle-House in brand, en de vlammen, die in dat droge hout, waaruit die gebouwen bestonden, een gereed voedsel gevonden hadden, tastten nu ook dat gedeelte der palissadeering aan, waartegen zij opgetrokken waren.
James Burbank stormde naar dat verbrande gedeelte der omwalling, niet zoozeer om het te blusschen, dan wel om het te verdedigen.
In dit oogenblik kon men bij het schijnsel der vlammen een man te midden van den rook zien springen, naar buiten ijlen en de ringgracht oversteken, langs de balken die daarover gelegd waren.
Dat was een der aanvallers, die er in geslaagd was het park, aan den kant der Sint John, door te midden der biezen te kruipen, heimelijk binnen te dringen. Zonder door iemand gezien te zijn, was hij een der stallen binnengeslopen. En daar, op gevaar af van in de vlammen om te komen, had hij eenige bossen stroo in brand gestoken, met het doel om zoodoende dat gedeelte der palissadeering door het vuur te doen vernielen.
Thans was de bres geopend en voor de aanvallers bruikbaar. [163]
Tevergeefs poogden James Burbank en zijne makkers de opening te verdedigen en het binnendringen te beletten. Een dichte drom van aanvallers stormden er door en weldra was het park door een paar honderd hunner bezet.
Aan weerszijden vielen toen velen, want men vocht toen man tegen man. De geweerschoten weerklonken van alle kanten. Castle-House was weldra aan alle zijden ingesloten, terwijl de negers, door den overmachtigen vijand buiten het park teruggedrongen, genoopt waren de vlucht te nemen naar de bosschen, die Camdless-Bay allerwege omgaven.
Zij hadden gestreden, zoolang zij konden. Zij hadden dat met veel toewijding en met veel moed gedaan; maar nu de aanvallers binnengedrongen waren, was verdere tegenstand totaal onmogelijk, tenzij zij zich wilden laten neerhouwen. Neen, de partij stond te ongelijk!
James Burbank, Walter Stannard, master Perry en zijne opzieners, ook John Bruce, die even moedig gevochten had, en verder nog eenige negers waren eindelijk genoodzaakt geweest eene toevlucht achter de beschermende muren van Castle-House te zoeken.
Het was toen ongeveer acht uren in den avond. In het westen was de duisternis zwart. In het noorden werd de gezichteinder nog eenigermate verlicht door het schijnsel der vlammen van den brand, die op verschillende punten der plantage gesticht was.
James Burbank en Walter Stannard traden in dit oogenblik het woonhuis in allerijl binnen.
»Gij moet vluchten,” sprak de eigenaar van Camdless Bay, »dadelijk vluchten!”
»Mijn God!” kreet mevrouw Burbank.
»Hetzij die bandieten met geweld hier binnendringen,” vervolgde James Burbank, »hetzij zij buiten rondom Castle-House het oogenblik zullen afwachten, dat wij door honger en gebrek genoodzaakt zullen zijn ons over te geven; in beide gevallen blijft het gevaarlijk hier langer te verwijlen!”
»Is het inderdaad zoo ver gekomen?” vroeg mevrouw Burbank jammerend en handenwringend.
»Volgens mijn inzien, ja,” antwoordde haar echtgenoot.
»Wat moet er dan gedaan worden?”
»De sloep ligt klaar! Het is tijd om te vertrekken,” sprak de eigenaar van Camdless-Bay, zoo kalm en bedaard als de omstandigheden slechts gedoogden.
»O, God!... O, God!...” kreten de vrouwen.
»Kom, vrouwlief, moed! Alice, neem haar onder den arm en volgt Zermah met Dy naar de Ceder-Rots! Daar zult gij in veiligheid wezen, en... wanneer wij genoodzaakt worden Castle-House [164]te ontruimen, dan zullen wij ulieden daar komen opzoeken, dan zullen wij u wel terugvinden...”
»Vader,” sprak miss Alice tot Walter Stannard, »gij gaat immers met ons mede, en gij ook mijnheer Burbank?”
»Ja!... James!...” riep mevrouw Burbank uit.
»Ik!” antwoordde de heer Burbank.
»Ja! James!... Kom met ons mede!” smeekte zijne echtgenoote.
»Ik!... Ik zou Castle-House ontruimen en in de macht van die ellendelingen laten! Nooit!... zoolang tegenstand nog mogelijk zal zijn!...”
»Maar.... James!”
»Wij kunnen nog lang in het heerenhuis stand houden!... En wanneer wij het bewustzijn zullen bezitten, dat gijlieden in veiligheid zult zijn, dan zullen wij ons sterker en krachtiger gevoelen, om de verdediging te voeren!”
»James!...”
»Ga niet voort, vrouwlief!”
»James!...” hield mevrouw Burbank handenwringend aan.
»Het kan niet; wij moeten hier stand houden!”
Een verschrikkelijk gehuil werd in dit oogenblik vernomen. De poort dreunde en weergalmde onder de bijlslagen, die haar door de aanvallers toegebracht werden. Eene bende dier plunderaars viel thans de voorpoort van Castle-House, naar den kant van de rivier gekeerd, aan.
»Kom, vertrekt!” riep James Burbank uit.
»Vertrekken!” gilden de vrouwen.
»Ja!... de nacht is reeds gevorderd. De duisternis is voldoende, men zal u thans niet ontwaren!... Kom, vertrekt!”
»O, James!...”
»Gij verlamt door te blijven onze pogingen... In Gods naam, vertrekt dan toch!”
Na veel wijfelens, gaven de vrouwen eindelijk aan dien aandrang gehoor.
Zermah stapte vooruit en hield de kleine Dy bij de hand. Mevrouw Burbank moest zich geweld aandoen, om zich aan de armen van haren echtgenoot te ontrukken. Zoo ging het ook met miss Alice, die een toevlucht aan de borst van haren vader gezocht had.
Beiden verdwenen langs de trap, die naar de benedenverdieping geleidde, alwaar de ingang was van de tunnel, die naar de Marino-Kreek voerde.
»En thans,” sprak James Burbank, terwijl hij zich tot master Perry, tot de opzichters en tot de weinige negers wendde, die hem niet verlaten, maar met hem den terugtocht naar het heerenhuis [166]aangenomen hadden. »En thans, vrienden, zullen wij ons tot onzen laatsten snik verdedigen!”
Aan weerszijden vielen toen velen; want men vocht toen man tegen man. (Bladz. 162).
Allen stapten met hem de groote trap van het woonhuis op en namen stelling bij de ramen van de eerste verdieping. Van daar beantwoordden zij de honderden geweerschoten, die op het voorfront van Castle-House gelost werden en waarvan de kogels tegen de arduinsteenen gevels knetterden. Hunne schoten waren lang zoo talrijk niet als die der aanvallers, maar daarentegen waren die schoten juister gemikt en werden op een vrij dichten drom afgevuurd, zoodat menigeen van den woesten troep getroffen nederviel.
De belegeraars van Castle-House zagen dan ook ras in, dat het zaak voor hen was, de poort open te krijgen, door bijlslagen of door vuur. Ditmaal was er niemand om voor hen eene bres te openen, die toegang tot het heerenhuis kon geven. Wat daar buiten tegen eene houten palissadeering met welslagen ondernomen was geworden, zou hier schipbreuk lijden tegenover die vuurvaste muren.
Intusschen naderden toch een twintig vastberaden kerels, die zich zooveel mogelijk tegen de kogels der verdedigers dekten en van den duisteren nacht gebruik maakten, het perron. De deur werd toen meer krachtdadig aangetast, en zij mocht wel sterk en stevig heeten, nu zij aan die tallooze bijlslagen en piekstooten weerstand bood.
Die poging kostte evenwel het leven aan verscheidene der aanvallers; want door de aangebrachte schietgaten was het mogelijk een kruisvuur op het aangevallen punt te richten.
Eene omstandigheid kwam in dit oogenblik den toestand nog verergeren. De munitievoorraad spoedde ten einde. James Burbank, zijne vrienden, zijne opzichters en de negers, die met geweren gewapend waren, hadden gedurende de drie uren, dat die aanval duurde, het grootste gedeelte der voorradige patronen verbruikt. En hoe zou men nog langer weerstand kunnen bieden, althans wanneer de verdediging nog langer gerekt moest worden, wanneer de laatste patronen verschoten zouden zijn?
Zou men dan Castle-House moeten ontruimen en in handen van die misdadigers laten?
Maar die zouden er slechts puinhoopen van laten overblijven!
En toch, er bleef niets anders te doen over, wanneer de aanvallers er in slaagden, de deur, die reeds wankelde, open te breken. James Burbank begreep den toestand maar al te goed; toch wilde hij nog wachten. Kon toch niet ieder oogenblik eene afleiding geschieden, waarvan dan partij te trekken zoude zijn?
Thans had men niet meer voor het lot van mevrouw Burbank, [167]noch voor haar dochtertje, de kleine Dy, noch voor miss Alice Stannard te vreezen! En, mannen waren het aan zich zelven verplicht tot het uiterste weerstand te bieden aan dat samenraapsel van moordenaars, brandstichters, dieven en plunderaars.
»Wij hebben nog patronen voor een uur!” riep James Burbank uit. »Vrienden, die moeten wij eerst verschieten en doelmatig verschieten, alvorens Castle-House te ontruimen!”
Maar nauwelijks had James Burbank dien volzin geëindigd, toen de doffe knal eener ver verwijderde losbranding vernomen werd.
»Een kanonschot!” riep hij uit.
Een tweede losbranding liet zich andermaal en ook evenals de eerste in westelijke richting hooren. Blijkbaar kwam zij van de overzijde van de rivier.
»Een tweede kanonschot!” zei master Walter Stannard.
»Luisteren!... Wij moeten luisteren!” zeide master James Burbank.
Een derde schot, dat door eene windvlaag naar Castle-House overgebracht werd, klonk duidelijker dan de beide vorige losbarstingen.
»Zou dat een sein zijn?” vroeg master Walter Stannard.
»Welk sein?”
»Misschien om de aanvallers naar den rechter-rivieroever terug te roepen?”
»Wie zal dat kunnen zeggen?”
»Misschien gebeurt daar iets...”
»Dat denk ik ook,” zei master Perry, »en...”
»En... wat? Spreek vrij uit, Perry!” zei master James Burbank.
»En als die drie kanonschoten niet te Jacksonville gelost zijn,” vervolgde de administrateur, »dan...”
Maar hij kon niet eindigen. Ieder had zijne gedachte geraden.
»Dan zijn zij door de federalistische vaartuigen gelost!” riep James Burbank uit.
»Zou de flottilje van den Commodore Dupont eindelijk de monding van de Sint John bemachtigd hebben en thans de rivier opstevenen?” vroeg Walter Stannard.
Alles wel beschouwd, was het volstrekt niet onmogelijk, dat die vlootvoogd thans meester van de rivier, althans van het benedengedeelte van haar stroombekken was.
Toch was dat het geval niet.
Die drie kanonschoten waren van de landingsbatterij te Jacksonville gelost geworden. Dat bleek al spoedig; want het bleef bij die drie losbrandingen.
Er had dus geen gevecht plaats tusschen de vaartuigen der Noordelijken en de troepen der geconfedereerden, hetzij op de Sint John, hetzij in de vlakten van het graafschap Duval. [168]
Weldra bleef er geen twijfel meer over, dat het een sein tot terugroeping was voor de opperhoofden van het detachement militietroepen. Toen toch master Perry een der zij-schietgaten genaderd was, riep hij eensklaps uit:
»Zij trekken af!... Zij trekken af!...”
Niemand had te vragen wie aftrok. Die uitkomst kwam te zeer met aller wenschen en verwachtingen overeen om niet terstond voor onbetwistbaar waar aangenomen te worden.
James Burbank en zijne makkers traden dadelijk op het middenvenster toe en openden dat.
De bijlslagen weerklonken niet meer op de deur. De geweerschoten knalden niet meer en men bespeurde geen enkele der aanvallers meer. Wel werd nog geschreeuw en gehuil vernomen, maar klaarblijkelijk verwijderde zich dat al meer en meer.
Er was dus iets gebeurd, hetgeen de aan het roer zijnde autoriteiten van Jacksonville genoopt had dien geheelen troep op den anderen rivieroever van de Sint John terug te roepen. Ongetwijfeld was men met elkander overeengekomen, dat drie kanonschoten zouden gelost worden, wanneer de eene of de andere beweging van het noordelijk smaldeel de stellingen der geconfedereerden mocht bedreigen.
De aanvallers hadden dan ook plotseling hunne laatste poging om Castle-House te bemachtigen gestaakt.
Thans volvoerden zij door de verwoeste velden van de plantage, langs dien weg, die nog door de vlammen van de gepleegde brandstichtingen verlicht werd, den terugtocht, en een uur later bereikten zij de plaats, waar hunne sloepen en vaartuigen op twee mijlen beneden Castle-Bay, hen wachtten en staken zij de rivier over.
Hunne kreten verzwakten weldra in de verte en verstomden eindelijk geheel. Op het luidruchtig geschreeuw en het geknetter van het geweervuur volgde thans eene diepe stilte. Het was alsof het de stilte des doods was, die op de plantage heerschte.
Het was toen ongeveer half tien des avonds. James Burbank en zijne makkers daalden naar de hal, op de benedenverdieping gelegen, af. Daar vonden zij Edward Carrol, op een divan uitgestrekt liggen. Hij was slechts licht gekwetst en gevoelde zich maar wat zwak door het bloedverlies.
Men vertelde hem wat er voorgevallen was en dat Castle-House ten gevolge van het sein, van den kant van Jacksonville uitgegaan, voor het oogenblik althans niets meer van de bende van Texar te vreezen had.
»Ja, ik hoop zoo,” zei James Burbank, »maar intusschen heeft het ruwe geweld en de vreeselijkste willekeur hier huis gehouden.” [169]
“Gij verlamt door te blijven onze pogingen.... In Gods naam vertrek dan toch.” (Bladz. 164).
[170]
»Denk daar nu niet aan!” sprak Edward Carrol.
»Die Texar, die ellendeling, heeft besloten, dat mijne bevrijde negers verspreid en uiteengejaagd zouden worden. En ziet, zij zijn heinde en ver verspreid! Hij wilde uit wraakzucht de plantage verwoesten, en ziet, er blijven slechts puinhoopen over!”
»James,” antwoordde master Walter Stannard, »grooter onheilen en rampen hadden ons kunnen overkomen. Niemand onzer is bij de verdediging van Castle-House omgekomen; alleen Edward Carrol is licht gekwetst. Uwe echtgenoote, uwe dochter en de mijne hadden in handen van die onverlaten kunnen vallen. En wat ware dan hun lot geweest! En ziet, zij bevinden zich in veiligheid!”
»Gij hebt gelijk, Stannard, en dat God geloofd en geprezen zij!” zei James Burbank plechtig.
»Ja, dat God geloofd en geprezen zij!” herhaalden allen met aandoening en dankbaarheid.
»Overigens,” ging James Burbank voort, »wat op bevel van Texar uitgevoerd is, zal niet ongestraft blijven. Ik zal wel zorgen, dat er over het vergoten bloed recht gesproken worde!...”
»Wellicht is het thans te betreuren,” zei Edward Carrol, »dat mevrouw Burbank, miss Alice, de kleine Dy en Zermah Castle-House verlaten hebben.”
»Wat bedoelt gij?” vroeg James Burbank.
»Ja, ik weet wel, dat onze toestand toen vrij benard was... Toch zou ik het thans wenschelijk achten, dat zij weer bij ons waren.”
»Morgen, vóór dat de dag nog aangebroken zal zijn, ga ik naar haar toe,” antwoordde James Burbank.
»Dat is een goed voornemen,” zei Walter Stannard.
»Zij moeten in doodelijke ongerustheid verkeeren,” vervolgde James Burbank. »Ik kan hen dan geruststellen. Ik zal dan beslissen of zij naar Camdless-Bay teruggevoerd zullen kunnen worden, of dat zij nog eenige dagen op Ceder-Rots zullen moeten verblijven!”
»Ja, niets mag met overhaasting geschieden,” antwoordde master Walter Stannard. »Misschien is alles nog niet ten einde... en zoolang Jacksonville zich nog in de macht van Texar bevindt, hebben wij nog alles te duchten.”
»Daarom zal ik zoo voorzichtig mogelijk te werk gaan,” hernam James Burbank.
En zich tot master Perry, den administrateur, wendende, vervolgde hij:
»Zorg er voor, Perry, dat morgenochtend vóór het aanbreken van den dag een vaartuig gereed ligt.”
»Goed, master Burbank,” antwoordde Perry. »Hoeveel roeiers wenscht gij?”
»Ik geloof aan één man genoeg te hebben, om...” [171]
Een angstverwekkende kreet, een wanhopig hulpgeschreeuw werd er in dit oogenblik vernomen en brak den volzin van James Burbank af.
Die kreet kwam van den kant van het grasperk in den tuin, hetwelk zich voor het heerenhuis uitstrekte.
Weldra werden deze woorden duidelijk vernomen:
»Vader!... Vader!...”
»God!... het is de stem mijner dochter!” riep master Walter Stannard uit.
»O, God!... Een nieuw ongeluk!...” was de kreet van James Burbank.
Hij vloog naar de deur, opende die en allen stormden naar buiten.
Miss Alice stond daar op weinige passen afstand van het woonhuis bij mevrouw Burbank, die op den grond uitgestrekt lag.
Noch Zermah, noch de kleine Dy bevonden zich bij haar.
»Mijn kind?... Waar is mijn kind?” riep James Burbank in den grootsten angst uit.
Bij het hooren van die stem richtte mevrouw Burbank zich op.
Zij kon niet spreken... Met angstig gebaar strekte zij de hand naar den kant van de rivier uit.
»Ontvoerd!...” sprak zij met schorre stem.
»Ontvoerd?” vroeg de vader, schier waanzinnig van ontzetting.
»Ja,” knikte zijne vrouw.
»Door wien?”
»Door... Texar!...” antwoordde miss Alice.
En bij het uitspreken van die woorden zeeg het jonge meisje naast mevrouw Burbank op den grond neder. [172]
Wat was er met de drie vluchtende vrouwen gebeurd? Ziehier:
Toen mevrouw Burbank en miss Alice Stannard de tunnel intraden, die van het heerenhuis naar de kleine Marino-kreek op den linkeroever der Sint John-rivier voerde, stapte Zermah vooruit. Zij hield het kleine meisje bij de hand. In de andere hand droeg zij eene lantaarn, welker zwak schijnsel haren weg verlichtte.
Bij het uiteinde van de tunnel aangekomen, had Zermah mevrouw Burbank verzocht haar te wachten. Zij wilde zich vergewissen, dat de sloep en de twee negers, die haar naar Ceder-Rots moesten brengen, gereed en op hun post waren. Zij opende de deur, die daar toegang tot de tunnel verleende, en naderde de rivier.
Zij kon zich nog nauwelijks gedurende hoogstens eene minuut verwijderd hebben, toen mevrouw Burbank en miss Alice, die den terugkeer van de slavin ongeduldig afwachtten, ontwaarden dat de kleine Dy zich niet meer bij haar bevond.
»Dy?... Dy?...” riep mevrouw Burbank met luide stem, op gevaar af hare tegenwoordigheid te dezer plaatse te verraden.
Geen antwoord.
Het kind, gewoon om steeds Zermah te volgen, was met haar buiten de tunnel getreden en begaf zich, zonder dat hare moeder het bemerkte, naar den kant der kreek.
Plotseling werd gejammer vernomen. Een voorgevoel waarschuwde de arme moeder, dat een nieuw ongeluk haar getroffen had; en zonder zich af te vragen of zich rekenschap te geven, of zij zelve geen gevaar liepen, vlogen mevrouw Burbank en miss Alice naar buiten, liepen naar den rivieroever en kwamen helaas! nog juist bijtijds bij den waterkant, om eene sloep in het duister van den nacht te zien verdwijnen.
»Help!... Help!...” riep Zermah met wanhopige stem. »Help!... Het is Texar!” [173]
»Texar!... Texar!...” riep Alice op hare beurt. »Ja,... het is Texar!”
En met de hand wees zij naar den Spanjaard, die rechtopstaande op de achterplecht van het vaartuig, een oogenblik door het schijnsel van de vlammen van een nog brandende keet van Camdless-Bay verlicht werd, maar spoedig daarop in het donker verdween.
Daarna was alles stil.
De beide negers van de sloep lagen vermoord en akelig bloedend op den grond.
Toen vloog mevrouw Burbank, waanzinnig van angst en ontzetting, en gevolgd door miss Alice, die haar niet had kunnen weerhouden, naar den rivieroever en riep met luide stem haar dochtertje. Geen enkele kreet beantwoordde haar angstig geroep. Het vaartuig, dat haar schat bevatte, was uit het gezicht verdwenen. Wellicht was het achter een hoek der vele rivierkronkelingen voortgeschoten, of wel was het den stroom overgestoken, om bij het een of andere punt van den linkeroever aan te leggen.
Hare nasporingen duurden ruim een uur lang; maar waren natuurlijk tevergeefs. Eindelijk viel mevrouw Burbank, wier krachten uitgeput waren, op den oever neder. Miss Alice Stannard ontwikkelde toen eene buitengewone geestkracht; zij slaagde er in de rampzalige moeder op te tillen, haar te ondersteunen. Zij trok haar met zich voort, ja, zij droeg haar schier. In de verte, in de richting van Castle-House, donderde en ratelde het geweervuur en bij wijlen werd het vreeselijk jankend gehuil van den aanvallenden troep vernomen.
En toch moesten die twee vrouwen in die richting voorwaarts treden!
Zij moesten pogen door de tunnel weer in het heerenhuis te geraken; zij moesten trachten te bewerken, dat haar de deur geopend werd, die van de benedenverdieping van het woonhuis toegang tot die onderaardsche gang verleende.
Maar zou miss Alice, wanneer zij die deur met de ongelukkige moeder bereikt zoude nebben, er in slagen om zich door de bewoners te doen hooren?
Zij trok, zij sleurde als ’t ware mevrouw Burbank, die geheel onbewust was van hetgeen rondom haar voorviel, met haar voort. Terwijl zij langs den rivieroever terugkeerden, waren zij verplicht zeker wel twintigmalen stil te blijven staan. Beiden konden toch ieder oogenblik in handen vallen van een dier benden, die op de plantage overal rondzwierven om te plunderen en te vernielen, wat maar te vernielen was.
Het ware misschien beter geweest den dag af te wachten! Maar hoe zou het mogelijk zijn, aan mevrouw Burbank op dien rivieroever [174]die verpleging te wijden, welke haar toestand toch vorderde? Miss Alice besloot dan ook, in weerwil van alles naar Castle-House te gaan. Daar zij evenwel begreep, dat het volgen van de kronkelingen van de Sint John den weg aanmerkelijk en noodeloos verlengde, kwam zij op de gedachte dwars door de weilanden te steken en zich daarbij te richten op de barakken, die in lichte laaie stonden.
Zoo deed zij, en wij hebben gezien, hoe zij in de nabijheid van het heerenhuis aangekomen was.
Daar viel mevrouw Burbank bewegingloos op den grond neder en stond miss Alice naast haar, die zelf onmachtig was overeind te blijven.
In dit oogenblik was het detachement militietroepen, gevolgd door de bende plunderaars, na den stormaanval gestaakt te hebben, reeds ver van de omwalling verwijderd.
Men hoorde geene kreten meer noch buiten noch binnen het heerenhuis.
Miss Alice kon inderdaad meenen, dat de aanvallers, na Castle-House ingenomen te hebben, het verlaten hadden, zonder er een der verdedigers levend achtergelaten te hebben.
Toen overviel haar een doodelijke angst. Uitgeput viel ook zij op den grond neder; maar zij had nog de kracht een laatste gejammer te uiten, een laatsten kreet om hulp te doen hooren.
En die kreet was gehoord geworden!
James Burbank en zijne makkers waren toen naar buiten geijld en nu wisten zij alles, wat bij de Marino-kreek voorgevallen was. Wat kon het hun thans schelen of de vijanden afgetrokken waren? Wat ging het hun aan, dat zij het vreeselijke lot niet meer te duchten hadden van in hunne handen te kunnen vallen? Dat alles liet hen koud en gevoelloos. Een vreeselijke ramp had hen getroffen, die hen gevoelloos voor alles maakte. De kleine Dy was in de macht van Texar!
Ziedaar, wat miss Alice met horten en stooten en meermalen afgebroken door zuchten en snikken verhaalde.
Ziedaar, wat mevrouw Burbank onder een stortvloed van tranen vernam, toen zij van hare onmacht bijgebracht was.
Ziedaar, wat James Burbank, Walter Stannard, Edward Carrol, master Perry en hunne overige lotgenoten vernamen.
Dat arme kleine meisje ontvoerd, meegesleept God weet waar, en... wat het ergst was... in handen van den wreedsten vijand haars vaders!...
Wat was er erger te bedenken?... En zou het mogelijk zijn, dat de toekomst nog zwaardere rampen voor deze familie voorbereidde?
Allen waren ten zeerste terneer geslagen door dien slag. Zij waren inderdaad vernietigd.
Mevrouw Burbank werd naar hare kamer gebracht en te bed [175]gelegd, en miss Alice bleef tot hare verpleging liefderijk bij haar.
Beneden in de hal trachtten James Burbank en zijne vrienden tot overeenstemming te geraken, omtrent hetgeen verricht moest worden, om de kleine Dy op het spoor te komen en haar met Zermah uit de handen van Texar te verlossen.
Ongetwijfeld zou de getrouwe en verknochte mestiesche vrouw alles beproeven om het kind te verdedigen! Daartoe zou zij zelfs haar leven veil hebben! Maar zij was de gevangene van een ellendeling, die een persoonlijken haat jegens haar koesterde. En zou die er niet op uit zijn, haar met haar leven te doen boeten voor de in zijn oogen zoo groote misdaad, dat zij hem vroeger voor de rechtbank aangeklaagd had?
Toen beschuldigde James Burbank zich, dat hij zijne echtgenoote genoodzaakt had Castle-House te verlaten, dat hij een ontvluchtingsmiddel had uitgedacht, hetwelk zoo verkeerd gewerkt had.
Maar, was het aan het toeval wel alleen te danken, dat Texar zich juist bij die ontvluchting bij de Marino-Kreek bevonden had?
Zeker niet. Blijkbaar had de Spanjaard op de een of andere wijze kennis bekomen van het bestaan van de tunnel. Hij had begrepen, dat de verdedigers van Camdless-Bay pogen zouden daar langs te ontsnappen, wanneer zij het in het heerenhuis niet meer zouden kunnen houden. En na zijn troep op den rechteroever der rivier overgebracht te hebben, na de palissadeering der omwalling bemachtigd te hebben, na James Burbank genoodzaakt te hebben met de zijnen een toevluchtsoord achter de beschermende muren van Castle-House te zoeken, toen ongetwijfeld had hij het strijdperk verlaten, om met eenigen zijner afschuwelijkste medeplichtigen in de nabijheid van de Marino-Kreek post te komen vatten.
Daar had hij eensklaps de beide negers overvallen, die op de sloep pasten en die bij de ontvluchting behulpzaam moesten zijn. Hij had die ongelukkigen doen afmaken, wier hulpgeschreeuw te midden van het geknetter der geweerschoten en het verdere tumult van het gevecht niet vernomen was geworden.
Toen had de Spanjaard geduldig gewacht totdat Zermah en een oogenblik na haar de kleine Dy te voorschijn traden. Toen hij die twee alleen zag verschijnen, moest hij wel denken, dat noch mevrouw Burbank, noch haar echtgenoot, noch diens vrienden tot de ontruiming van Castle-House hadden kunnen besluiten. Hij moest zich dus met die prooi vergenoegen.
Hij had toen het kleine meisje en de mestiesche vrouw ontvoerd, om ze naar eene onbekende schuilplaats te brengen, alwaar het onmogelijk zoude zijn ze op te sporen!
Dat was wel de wreedste slag, waarmede die ellendeling de familie Burbank had kunnen treffen. [176]
Zou hij dien vader, die moeder meer hebben doen lijden, wanneer hij hun het hart uit het lijf had gerukt? Ja, de ontvoering van dat kleine meisje was eene onmenschelijke daad!
De overgebleven verdedigers van Camdless-Bay brachten een vreeselijken nacht door.
Moesten zij daarenboven niet vreezen, dat de aanvallers zouden terugkomen en dan talrijker en beter bewapend dan bij den eersten inval, om de laatste verdedigers van Castle-House te noodzaken zich over te geven?
Gelukkig geschiedde dat niet. De dag brak eindelijk aan, zonder dat James Burbank en zijne lotgenooten door een nieuwen aanval verontrust werden.
Het kon evenwel nuttig geacht worden, te weten waarom daags te voren die drie kanonschoten gelost waren, en waarom de aanvallers op dat sein hun stormaanval gestaakt hadden? Toen was het toch voor iedereen duidelijk, dat een laatste pogen, dat de volharding slechts gedurende een uur, het heerenhuis in hunne handen zoude doen vallen!
Mocht men gelooven, dat die terugroeping veroorzaakt werd door een aanvallend vertoon van de federalistische scheepsmacht bij de monding van de Sint John?
Hadden de vaartuigen van den Commodore Dupont Jacksonville reeds bemachtigd?
In het belang van James Burbank en de zijnen was natuurlijk niets wenschelijker. Zij zouden dan volkomen veilig de meest ijverige nasporingen hebben kunnen beginnen en voortzetten, om de kleine Dy en Zermah weer te vinden. Zij zouden dan Texar in persoon aansprakelijk hebben kunnen stellen, namelijk wanneer de Spanjaard niet met zijne handlangers de vlucht genomen hadden, en hem vervolgen als de opstoker, de belhamel bij de verwoestingen, op Camdless-Bay aangericht, en vooral als de schuldige aan de dubbele schaking van de mestiesche vrouw en het kind.
Wanneer ook al aanvankelijk betwijfeld werd of Texar aan het hoofd van die booswichten gestaan had, die Camdless-Bay aangevallen hadden,—wij weten toch dat John Bruce, de bode van master Harvey, dienaangaande aan master James Burbank niets met zekerheid had kunnen mededeelen; thans had de laatste kreet van Zermah dien twijfel verdreven en genoegzaam onthuld, welk aandeel hij in die ontvoering had of beter wie de eenige schuldige was. Daarenboven, had miss Alice hem niet herkend, op het oogenblik toen hij zich met zijne sloep verwijderde?
Ja, de gerechtigheid der federalisten zou dien ellendeling wel weten tot bekentenis te brengen, waarheen hij zijn slachtoffers vervoerd had! Ja, zij zou hem weten te straffen en ernstig te straffen, [178]wegens de gruwelijke misdaden, die hij niet meer zoude kunnen loochenen.
De deur werd toen meer krachtdadig aangetast. (Bladz. 166).
Ongelukkig, niets kwam de veronderstellingen van James Burbank, met betrekking tot de aankomst van de flottilje der Noordelijken in de wateren der Sint John, bevestigen.
Op dien datum—den 3den Maart—had nog geen enkel vaartuig de baai Sint-Mary verlaten. Dat bleek weldra maar al te zeer uit de tijdingen, die een der opzieners van de plantage Camdless-Bay op den anderen rivieroever was gaan inwinnen.
Geen enkel vaartuig was nog ter hoogte van den vuurtoren van Pablo verschenen. Tot nu toe hadden de federalisten er zich bij bepaald, de havenplaats Fernandina en het fort Clinch te bezetten.
Het scheen, dat de Commodore Dupont slechts met de uiterste omzichtigheid tot in het hart van Florida wilde doordringen. Wat Jacksonville betrof, daar was de partij der muiters steeds de baas. Texar had zich na den verwoestingstocht op Camdless-Bay weer in de stad vertoond. Hij bereidde de verdediging voor, voor het geval dat de kanonneerbooten van Stevens zouden beproeven de bank in de rivier over te stevenen.
Zonder twijfel was het een valsch bericht, hetwelk hem daags te voren met zijne aanhangers naar Jacksonville had teruggeroepen.
Maar was, alles wel beschouwd, de wraakgierigheid van Texar niet voldoende bevredigd? De geheele plantage was toch verwoest, de timmerwerven waren door de vlammen verteerd, de negers waren verjaagd en in de omliggende bosschen van het graafschap heinde en ver verspreid zonder huisvesting, daar hunne barakken verbrand waren, en eindelijk de kleine Dy was aan hare ouders ontroofd en niemand kon op het spoor van het ontvoerde kind komen.
James Burbank kreeg van dit laatste de zekerheid, toen hij en Walter Stannard de rivier langs den rechteroever den volgenden ochtend opvoeren; tevergeefs doorzochten zij de verschillende inhammen, de kleinste kreken, nergens vonden zij eenig teeken, dat hen op het spoor kon brengen der richting, welke het vaartuig, dat het kind ontvoerde, genomen had.
Maar deze nasporing had toch slechts zeer onvolledig kunnen geschieden, want om er eenige meening op te kunnen bouwen, had men haar ook over den linkeroever moeten uitstrekken.
Was dat evenwel in de tegenwoordige tijdsomstandigheden mogelijk?
Zou het niet beter zijn te wachten, totdat Texar en zijne aanhangers door de aankomst der federalistische troepen tot onmacht gedoemd zouden zijn?
Zou het niet meer dan onvoorzichtig moeten heeten, wanneer [179]men èn mevrouw Burbank, in den toestand waarin zij zich bevond, èn miss Alice, die de waardige vrouw onmogelijk verlaten kon, èn Edward Carrol, die tengevolge zijner wel is waar lichte verwonding toch bedlegerig was, alleen in Castle-House zou achterlaten, daar immers een terugkeer van den woesten troep tot de mogelijkheden, ja tot de waarschijnlijkheden gerekend moest worden?
En wat den toestand nog wanhopiger maakte, dat was dat master James Burbank er niet aan denken kon om Texar aan te klagen noch wegens de verwoesting der plantage, noch wegens de ontvoering van Zermah en van het kleine meisje. Aan wien zou hij zich toch met zijne klacht moeten wenden? De eenige magistraat, die haar immers in ontvangst had kunnen nemen, was de misdadiger zelf.
Hij moest dus wachten, totdat de geregelde rechtspleging te Jacksonville weer uitgeoefend kon worden.
»James,” sprak master Walter Stannard, »al zijn ook de gevaren, die uw kind bedreigen, groot en verschrikkelijk te noemen, toch is het een troost voor u, te weten, dat Zermah bij het lieve meisje is. En niet waar? de toewijding van die goede vrouw is zoo onbegrensd, dat...”
»Dat zij haar leven voor het kind zal opofferen, dat is waar,” zeide James Burbank, »maar... wanneer...”
Hij aarzelde voort te gaan.
»Wat wilt ge zeggen?” vroeg Walter Stannard.
»Maar... wanneer Zermah dood zal zijn...”
»Dat zou verschrikkelijk wezen, James!”
»Niet waar?... O, die gedachte foltert mij!” steende James Burbank.
»Luister evenwel, waarde James,” hernam Walter Stannard. »Als wij goed nadenken, dan brengt het belang van Texar niet mede om het tot dat uiterste te drijven.”
»Dunkt u?”
»Zoo is mijne overtuiging, James. Texar heeft Jacksonville nog niet verlaten, niet waar?”
»Dat is zoo.”
»Welnu, zoolang hij daar zal verwijlen, zal van zijn kant geene gewelddadigheid te duchten zijn. Zal hij in uw kind niet een soort van bescherming, van gijzelaar zien tegen de weerwraak, die hij te vreezen heeft, zoowel van uwe zijde als van den kant der federalistische gerechtigheid, wegens het omverwerpen der wettelijke regeering te Jacksonville en wegens het verwoesten eener plantage, aan een Noordelijke toebehoorende?”
»Daar is wel iets van aan!”... aarzelde James Burbank te erkennen. [180]
»Dat is voor mij helder als de dag,” ging Walter Stannard voort. »Zijn belang brengt mede, die vrouw en dat meisje te sparen en te ontzien, en in dit geval moeten wij geduldig wachten, totdat de Commodore Dupont en de Generaal Sherman meester van het grondgebied van Florida zullen zijn, om tegen hem te kunnen handelen.”
»Maar, wanneer zullen zij meester zijn?”... riep James Burbank wanhopig uit.
»Morgen,... heden reeds wellicht!... Ik herhaal het u: de kleine Dy is onbewust de beschermster van Texar.”
»Welaan!”
»Daarom heeft hij de gelegenheid aangegrepen, om haar te ontvoeren, geloof mij!”
»Slechts daarom?” vroeg James Burbank bitter.
»O, hij wist ook, dat hij u daarmede het hart verbrijzelen zou, arme James, en de ellendeling is daarin maar al te wel geslaagd!”
Zoo redeneerde master Walter Stannard en zoo trachtte hij zijn vriend een hart onder de riem te steken. Toch moet erkend worden, dat ernstige motieven voor de juistheid zijner redeneering pleitten. Maar gelukte het hem James Burbank te overtuigen? Ongetwijfeld, neen. Of slaagde hij er in, hem eenige hoop in te boezemen? Ook dat niet. Helaas, dat was het onmogelijke verlangen!
Toch begreep James Burbank, dat hij zich dwingen moest om in tegenwoordigheid zijner echtgenoote te redeneeren, zooals Walter Stannard tegenover hem gedaan had. Als hij anders handelde, als hij de hoop in het moederlijke hart niet zou weten aan te kweeken, dan zou mevrouw Burbank die laatste ramp zeer zeker niet overleven.
Toen hij dan ook in het heerenhuis teruggekeerd was, deed hij al die argumenten, waaraan hij zelf zoo bitter weinig geloofde, krachtig gelden.
Middelerwijl liep master Perry, de administrateur, met zijne ondergeschikten, de opzieners, Camdless-Bay rond, om de plantage in oogenschouw te nemen.
Helaas, het was een treurig tooneel, dat zij te zien kregen; zelfs zoo treurig, dat het een diepen indruk op Pygmalion, die hen bij dien tocht vergezelde, scheen te maken. Die »vrije man” had gemeend de bevrijde slaven, op last van en door Texar uiteen gejaagd, niet te moeten volgen. Die vrijheid om in het woud te moeten gaan slapen, om daar honger, dorst en koude te gaan lijden, kwam hem een beetje al te dwaas voor. Hij verkoos dan ook op Castle-House te verblijven, al zou hij, om daartoe het recht te verkrijgen, ook, evenals Zermah gedaan had, zijne acte van invrijheidstelling hebben moeten verscheuren.
»Gij ziet het, Pyg?” vroeg hem de administrateur Perry. »Gij ziet het.” [181]
»Ja, ik zie het, master Perry.”
»De plantage is verwoest, onze werkplaatsen zijn verbrand. Alles is vernield!”
»Ja, ja, master Perry, het is erg.”
»Zie, dat zijn de gevolgen, wanneer men de vrijheid geeft aan lummels van uw kleur!”
»Master Perry,” antwoordde Pygmalion, »het is toch mijne schuld niet, dat...”
»Het is integendeel wel je schuld, domme neger!” hernam de administrateur.
»Dat zou ik wel eens willen vernemen.”
»Wanneer gij en uwe gelijken niet al die schreeuwers, die tegen de slavernij donderden en preekten, toegejuicht hadt; wanneer gij ernstig tegen de denkbeelden van de Noordelijken geprotesteerd hadt; wanneer gij de wapenen opgevat hadt!...”
»Om wat te doen, master Perry” vroeg de neger verbouwereerd.
»Om de federalistische troepen terug te drijven, dom dier! Ziet, dan zou master James Burbank nimmer op de gedachte gekomen zijn om ulieden vrij te verklaren en dan zouden de rampen van Camdless-Bay ver verwijderd gebleven zijn!”
Pygmalion stond bij die redeneering geheel versteld.
»Maar wat kan ik er thans aan doen?” vroeg hij met beklemd gemoed. »Zeg, goede master Perry, wat kan ik er thans aan doen?”
»Wat je er aan doen kunt?... Luister, ik zal het je zeggen, Pyg. En als je nog een enkel grijntje gevoel van rechtvaardigheid in het lijf hebt, dan...”
»Dan, master Perry?”
»Dan zul je doen, wat ik je zeggen zal. Doe goed je zwarte ooren open, Pyg.”
»Ik luister, master Perry.”
»Je bent vrij, niet waar?”
»Ja, het schijnt zoo.”
»Bijgevolg behoor je aan niemand anders toe dan aan je zelven, niet waar?”
»Ongetwijfeld, master Perry.”
»En als je je zelven toebehoort...”
»Hoe zegt gij, master Perry?”
»Als je de eigenaar van je eigen persoon bent... begrijp je thans?”
»O, ja.”
»Welnu, dan kan je over je lichaam beschikken, zooals je wilt, niet waar?”
»Voorzeker, master Perry!”
»Dat kan niemand je beletten, niet waar?” [182]
»Neen, niemand.”
»Welnu, als ik in je plaats was, Pyg, dan zou ik geen oogenblik aarzelen...”
»Wat zoudt ge dan doen, master Perry?” vroeg Pygmalion.
»Ik zou mij op de naastbij gelegen plantage gaan aanbieden. Ik zou mij zelven daar als slaaf verkoopen en ik zou de opbrengst of beter het bedrag van dien verkoop aan mijn ouden meester brengen, om hem schadeloos te stellen voor het nadeel, dat ik hem toebracht, door mij in vrijheid te laten stellen. Ziedaar, beste Pyg, nu weet je, wat ik doen zou, als ik met een zwart vel bedeeld was en in jou geval verkeerde.”
Sprak de administrateur ernstig of gekscheerde hij slechts? Wie zal dat uitmaken? De goede man was tot alles in staat, zelfs tot het spreken van wartaal, van onzin, wanneer hij zijn stokpaardje besteeg.
In ieder geval stond de dwaze Pygmalion daar, verbouwereerd te kijken en wist niet wat te antwoorden.
Intusschen was het onbetwistbaar waar, dat de daad van edelmoedigheid, door James Burbank bedreven, ongeluk, verwoesting en verderf over de plantage gebracht had. De materieele verwoesting en de daaruit voortspruitende geldelijke nadeelen zag men voor oogen en moest tot een vrij hoog bedrag becijferd worden. Van de barakken was niets overgebleven; zij waren door de vlammen verteerd, nadat zij door die ellendige bandieten geplunderd waren. Van de houtzagerijen, van de werkplaatsen, van de loodsen, van de timmerwerven bleef niets anders over dan een hoop asch en eenige zwaar verkoolde balken en stijlen. Uit die treurige overblijfselen van den gewoed hebbenden brand ontsnapten hier en daar nog eenige blauwachtige rookwolken, die spiraalvormig naar boven kronkelden.
Ter plaatse waar de keten stonden, die tot opschuring dienden van de reeds gezaagde en afgewerkte houtdeelen, ter plaatse waar de fabrieken verrezen, waarin de werktuigen aanwezig waren, om de katoenvlokken uit de zaaddoozen te halen en, zonder de vezel te verbreken, van de vrucht te scheiden, waarin de hydraulische persen werkten, die de katoen tot balen, voor het vervoer geschikt, moesten verwerken, waarin de rietmolens, de diffusie-machineriën en de vacuumpannen van de rietsuikerkokerijen te vinden waren, stonden niets meer dan eenige geblakerde en roetzwarte muurpanden, die ieder oogenblik konden omstorten. Men zag er slechts hoopen baksteenen, die ter plaatse, waar de schoorsteenen der fabrieken zich hoog verheven hadden, eenmaal door het heftige vuur der ovens roodgloeiend gemaakt waren.
Ter plaatse waar eenmaal lachende koffietuinen, met hun fraai [183]glinsterend groen, aangetroffen werden, waar de halmen der rijstvelden onder den zachten druk der bries golfden, waar de groenten, voor de tafel des meesters bestemd, geteeld werden, waar de fourages voor het slacht- en trekvee der plantage, voor de paarden en het pluimgedierte verbouwd werden, werden niets anders dan sporen van vernieling en verwoesting aanschouwd. De vernielzucht had zoodanig gewoed, dat het was, alsof wilde dieren gedurende langen tijd op de plantage huisgehouden hadden.
Bij het gezicht van die bewijzen der misdadige bedoelingen van de aanvallers, kon master Perry zijne verontwaardiging niet meer inhouden. Zijn toorn ontlastte zich in een vloed van verwenschingen en dreigementen. Pygmalion voelde zich niets op zijn gemak, wanneer hij de woeste blikken van den bulderenden administrateur op zich voelde rusten. Hij besloot dan ook hem alleen te laten en naar Castle-House te sluipen, »om,” zooals hij zeide, »meer op zijn gemak te kunnen nadenken over het voorstel om zich zelven te koop aan te bieden, hetwelk de administrateur hem gedaan had.” En voorzeker was een dag niet voldoende om zijn gedachtengang dienaangaande te bepalen; want toen de avond gevallen was, had hij nog geen besluit genomen.
Toch waren eenige oude slaven dienzelfden dag heimelijk op Camdless-Bay teruggekeerd. Men zal zich wel kunnen voorstellen, hoe groot hunne droefheid was, toen zij allen hunne hutten verbrand vonden.
James Burbank verstrekte dadelijk de noodige bevelen, opdat zooveel mogelijk in de behoeften van die arme drommels voorzien zou worden. Een zeker getal van die zwarten kon binnen de omwalling gehuisvest worden, namelijk in de bijgebouwen, die door den brand gespaard waren geworden. Men zette hen dadelijk aan den arbeid, en hun eerste werk was om de lijken te begraven van hunne makkers, die bij de verdediging van Castle-House gesneuveld waren, alsook de lijken der aanvallers, die bij het beleg omgekomen waren. De woeste troep had bij zijn aftocht slechts de gekwetsten medegenomen.
Ook werden de beide ongelukkige negers, die in de kleine Marino-kreek vermoord waren, toen zij door Texar en zijne medeplichtigen overvallen werden, terwijl zij de sloep bewaakten, waarmede de vrouwen van Castle-House zouden ontvluchten, met alle plechtigheid ter aarde besteld.
Toen dat gedaan was, kon James Burbank nog niet aan de reorganisatie van zijne plantage denken. Daarmede moest hij wachten tot het hoofdgeschil tusschen de Noordelijken en Zuidelijken in den Staat Florida beslecht was. Maar middelerwijl bestormden hem andere beslommeringen, die hem dag en nacht bezig hielden. Hij [184]wendde natuurlijk alle mogelijke pogingen aan, om zijn dochtertje op het spoor te komen. Van een anderen kant was de gezondheidstoestand van mevrouw Burbank, ten gevolge van al die wederwaardigheden, ten gevolge van den doorgestanen angst en schrik, zeer bedenkelijk geworden en boezemde dit haren echtgenoot groote bekommering. Miss Alice verliet haar geen oogenblik en verzorgde en verpleegde haar met kinderlijke toegenegenheid. Maar in weerwil daarvan verergerde de toestand en het werd dringend noodig, dat geneeskundige hulp ingeroepen werd.
Te Jacksonville woonde een geneesheer, die het vertrouwen der familie Burbank volkomen bezat. Deze aarzelde geen oogenblik om naar Camdless-Bay te komen, toen hij daarheen geroepen werd. Ja, de waarde Esculaap schreef geneesmiddelen voor, maar kon men daarvan ook maar de geringste uitwerking verwachten, zoolang de kleine Dy niet aan hare moeder zou weergegeven zijn?
Terwijl Edward Carrol, die genoodzaakt was eenige dagen zijn kamer te houden, op het heerenhuis achterbleef, gingen James Burbank en Walter Stannard dagelijks nasporingen op de beide rivieroevers doen. Zij doorzochten de eilandjes van de Sint John; zij ondervroegen de bewoners der landstreek; zij strekten hunne verkenningen tot in de kleinste gehuchten van het graafschap uit; zij loofden geld, veel geld uit aan hen, die eenige aanwijzing omtrent het verdwenen meisje konden doen.
Alles, alles vruchteloos!
Hoe toch zou men te weten hebben kunnen komen, dat die ellendige Spanjaard zich in de Zwarte Kreek schuil hield? Dat was niemand bekend. En daarenboven kon Texar, om zijne slachtoffers des te beter aan iedere nasporing te onttrekken, haar niet naar het boven-gedeelte van de Sint John vervoerd hebben? Het grondgebied was groot genoeg. Er waren genoeg schuilplaatsen in de uitgestrekte bosschen van het binnenland, te midden van de onmetelijke moerassen van Zuid-Florida in de streek van de onbereikbare Everglade, waar Texar de beide vrouwen zoo goed zoude kunnen verbergen, dat niemand tot haar zoude kunnen komen.
Door dien geneesheer, die dagelijks op Camdless-Bay kwam, kreeg James Burbank geregeld tijdingen en werd hij zoo op de hoogte gehouden van hetgeen zoowel te Jacksonville als in het noordelijk gedeelte van het graafschap Duval gebeurde.
De federalistische krijgsmacht had nog geene nieuwe demonstratie tegen het Floridasche grondgebied ondernomen. Dat was onbetwistbaar.
Waren nu bijzondere voorschriften door de Regeering te Washington uitgevaardigd, waarbij bevolen werd om op de grens halt te houden en haar niet te overschrijden? [185]
Daar viel mevrouw Burbank bewegingloos op den grond neder. (Bladz. 174).
[186]
Dat zou eene rampvolle beslissing geweest zijn voor de belangen der Unionisten, die op het grondgebied der Zuidelijken gevestigd waren. Zij zou vooral noodlottig voor James Burbank zijn, wiens toestand, door zijne laatste zoo vijandige daden tegenover de geconfedereerden, toch reeds zoo hachelijk te noemen was.
Maar om het even, het smaldeel van den Commodore Dupont bevond zich nog in de monding der Sint Mary en had nog geene voorwaartsche beweging beproefd. Dat de lieden van Texar in den avond van den tweeden Maart door drie kanonschoten waren teruggeroepen, was veroorzaakt geworden doordat de autoriteiten zich door een valsch bericht hadden laten beetnemen. Dat bericht was evenwel aan de verongelijkten zeer te stade gekomen, dewijl daardoor de geheele verwoesting en plundering van Castle-House voorkomen was geworden.
Maar.... dacht de ellendige Spanjaard er niet aan om dien rooftocht te hervatten?
Hij voor zich moest het er toch voor houden, dat zijne wraakoefening onvolkomen was, daar James Burbank zich niet in zijne handen bevond. Die veronderstelling kon als weinig waarschijnlijk aangenomen worden. Ongetwijfeld zou de verwoesting der plantage, de aanval op Castle-House en de ontvoering van Zermah en van de kleine Dy hem volledige genoegdoening verschaffen en zijne inzichten bevredigen.
Daarenboven, eenige goedgezinde ingezetenen hadden niet geschroomd hunne afkeuring over het gebeurde op Camdless-Bay luide uit te spreken, en hunnen afkeer voor het opperhoofd van de muitelingen van Jacksonville aan den dag te leggen. Dat kon evenwel niet veel baten en vooral kon dat Texar geene zorgen baren, daar die goedgezinden de minderheid uitmaakten.
De Spanjaard en zijne woeste aanhangers waren dus machtiger dan ooit in het graafschap Duval. Die troep leegloopers, die gewetenlooze gelukzoekers handelden alsof niets ter wereld hen kon deren. Zij brachten de dagen door met feestvieren, hetgeen veelal in walgelijk brassen ontaardde. Zij maakten daarbij dan zoo’n geweld, dat hun spektakel tot op Camdless-Bay vernomen werd; terwijl intusschen het uitspansel den glans van de talrijke illuminatiën weerkaatste en wel zoodanig, dat men andermaal aan brandstichting kon gelooven.
Ja, de schrik zat er op Castle-House nog in.
De bedaagde en gematigde lieden waren in die omstandigheden genoodzaakt te zwijgen en moesten zich het juk van die ellendelingen, die door het grauw van het graafschap gesteund werden, laten welgevallen.
Inderdaad, de tegenwoordige werkeloosheid van de federalistische [187]krijgsmacht kwam de nieuwe autoriteiten van Jacksonville bijzonder wel te stade. Zij maakten behendig gebruik van die omstandigheid, om het gerucht te verbreiden, dat de Noordelijken de grens van Florida niet zouden overschrijden, dat zij integendeel reeds bevel uit Washington ontvangen hadden, om Georgië en de beide Carolina’s te ontruimen, zoodat het Floridasche schiereiland niet aan den inval der legerscharen van de anti-slaven-gezinden zoude blootgesteld zijn. Voor dit laatste was volgens die oproerkraaiers eene afdoende reden, namelijk dat de Staat Florida in zijne hoedanigheid van weleer eene Spaansche volksplanting te zijn geweest, buiten den kring der Staten viel, wier belangen door de Unie door middel van wapengeweld konden beslecht worden. Deze en meer dergelijke praatjes werden natuurlijk voor goede munt opgenomen.
Het gevolg daarvan was, dat zich in al de graafschappen eene strooming, eerder gunstig dan nadeelig, voordeed ten aanzien der denkbeelden, welke die woestelingen predikten. Die openbare meening werd vertolkt door de gruwelen, die allerwege gepleegd werden, en op vele plaatsen, maar vooral in het noordelijk gedeelte van Florida, aan den kant der grenzen van Georgië, werden plantage-bezitters, wanneer het mannen waren, uit de federalistische streken afkomstig, zeer mishandeld, hunne slaven op de vlucht gedreven, hunne houtzaagmolens, hunne timmerwerven in brand gestoken en hunne ondernemingen door de troepen der geconfedereerden verwoest, zooals dat met Camdless-Bay door het grauw van Jacksonville, gesteund door een afdeeling militie-troepen, geschied was.
Intusschen bleek het niet, dat de plantage—althans voorshands—een nieuwen inval en Castle-House een nieuwe belegering te duchten had. Toch begon James Burbank ongeduldig te worden ten aanzien van de inbezitneming van het Floridasche grondgebied door de federalistische troepen. Die draalden hem te lang. Bij den tegenwoordigen staat van zaken was toch tegen Texar direct niets uit te voeren. Hoe zou het mogelijk zijn, hem in deze omstandigheden voor de rechtbank te dagen voor feiten, die hij ditmaal wel is waar niet zoude kunnen loochenen, maar waaromtrent toch geen recht zoude gesproken worden? Hoe zou men hem kunnen nopen de plaats te openbaren, waar hij de kleine Dy en Zermah gevangen hield?
Welk een reeks van angstige gevoelens moesten James Burbank, zijne echtgenoote en vrienden niet ondervinden door die eindelooze vertragingen! Toch konden zij niet aannemen, dat de federalistische troepen op de grens van Florida onbeweeglijk zouden blijven. De laatste brief van Gilbert Burbank meldde toch bepaald, dat het doel van den krijgstocht van den Commodore Dupont en [188]van den Generaal Sherman was: Florida met hunne scheepsmacht en troepen te bezetten. Zou nu het federalistisch gouvernement sedert het afzenden van dien brief op zijne besluiten terug zijn gekomen en tegenbevelen naar de baai van Edisto gezonden hebben, waar het smaldeel het gunstige tijdstip om zee te kunnen kiezen verbeidde? Had een welgeslaagd wapenfeit, door de geconfedereerde troepen in Virginia of in een der beide Carolina’s behaald, de legermacht der Unie genoodzaakt haren tocht naar het zuiden te staken?
Welke voortdurende onrust voor die familie toch, die reeds van het uitbreken van dezen rampzaligen oorlog af zoo beproefd was geworden! En op hoevele rampvolle gebeurtenissen moest zij zich niet nog voorbereid houden!
Zoo verliepen de vijf eerste dagen, die op het noodlottige etmaal van den inval in Camdless-Bay volgden.
Geen enkele tijding werd ontvangen nopens de maatregelen, welke de federalisten dachten te nemen. Geen enkele tijding kwam er van de kleine Dy of van Zermah in, hoewel James Burbank geen enkele poging onbeproefd had gelaten, om die twee op het spoor te komen, hoewel geen enkele dag voorbij was gegaan, zonder dat in de eene of andere richting verkenningen en nasporingen gedaan waren.
Zoo bereikte men den 9den Maart.
Edward Carrol was toen geheel genezen. Hij kon weder deelnemen aan de veelvuldige tochten, die door zijne vrienden beraamd en uitgevoerd werden.
Mevrouw Burbank verkeerde steeds in een staat van onrustbarende zwakheid. Het was alsof hare levensvonk met hare tranen dreigde te vervlieten. In hare ijlhoofdigheid riep zij met hartverscheurende stem om haar dochtertje en wilde naar buiten om haar op te zoeken. Die telkens terugkeerende crisissen eindigden steeds met een zenuwtoeval, waardoor haar leven in gevaar gebracht werd.
Hoeveel keeren vreesde miss Alice toch, dat die rampzalige moeder den laatsten adem in hare armen zoude uitblazen!
Een enkel bericht van het oorlogstooneel werd in den ochtend van den 9den Maart te Jacksonville aangebracht. Ongelukkig was het van dien aard, dat het de denkbeelden van de afscheidingspartij van de Unie stijfde.
Volgens dat bericht zou de Generaal Van Doorn der geconfedereerden, de federalistische troepenmacht onder Generaal Curtis op den 6den Maart bij het gevecht te Bettonville in den Staat Arkansas geslagen en tot een volledigen terugtocht genoodzaakt hebben. In waarheid had slechts een onbeduidend achterhoedegevecht plaats gehad van eene kleine legerafdeeling der Noordelijken, waarbij [189]dezen het onderspit gedolven hadden. Maar die nederlaag werd eenige dagen later ruimschoots opgewogen door de overwinning te Pea-Ridge.
Dat kleine voordeel te Bettonville evenwel was voldoende om de overmoedige houding der Zuidelijken te verhoogen. Te Jacksonville vooral werd die onbeduidende achterhoede-schermutseling als eene volkomene nederlaag der federalistische legermacht voorgesteld. Dit gaf weer aanleiding tot feestvieringen, tot braspartijen en uitspattingen, waarvan het spektakel tot bij de droefgeestige bewoners van Castle-House doordrong.
Zie hier welke tijdingen James Burbank, toen hij tegen zes uren des avonds van eene verkenning op den linkerrivieroever op Camdless-Bay wederkeerde, vernam:
Een ingezetene van het naburige graafschap Putnam, meende sporen der ontvoering van de kleine Dy en Zermah ontdekt te hebben op het innerlijke gedeelte van een eilandje, in de Sint-John eenige mijlen bovenstrooms van de Zwarte-Kreek gelegen. Gedurende den afgeloopen nacht meende die man een wanhopig hulpgeroep gehoord te hebben, en het was dat feit, hetwelk hij ter kennis van James Burbank kwam brengen. Daarenboven, de Indiaan Squambô, de bekende vertrouweling van Texar, was in die buurt met zijn squif gezien geworden. Dat was ontwijfelbaar, en die bijzonderheid werd ten volle bevestigd door een passagier van de Shannon, die van Sint-Augustijn terugkeerende, dien dag aan de pier van de kleine havenkom van Camdless-Bay ontscheept was.
Meer was er niet noodig om James Burbank er toe aan te zetten, dat spoor te volgen. Hij en Edward Carrol, vergezeld van twee negers, bestegen eene sloep en roeiden ijverig de rivier op. In de nabijheid gekomen, staken zij naar het bedoelde eilandje over en onderzochten het zorgvuldig. Zij drongen zelfs eenige visschershutten binnen, die evenwel sedert eenigen tijd bleken onbewoond te zijn. Onder het schier ondoordringbare weelderige struikgewas van het eilandje werd geen enkel spoor van een menschelijk wezen aangetroffen. Op de oevers duidde niets ter wereld aan, dat iemand daar aan land gekomen was. Squambô werd nergens ontwaard, en was hij in zijn squif gezeten, in de nabijheid van het eilandje ontwaard, dan was hij er zeker niet op ontscheept.
Die tocht bleef dus als zoovele anderen geheel zonder gevolgen; men moest naar de plantage terugkeeren met de overtuiging, dat men ook ditmaal door een onwaar bericht op een valsch spoor gebracht was.
James Burbank, Walter Stannard en Edward Carrol zaten des avonds bij elkander in de hal van Castle-House en bespraken die vruchtelooze poging en wat er de aanleidende oorzaak van geweest [190]was. Miss Alice Burbank kwam tegen negen uren, toen mevrouw Burbank meer in eene sluimering dan wel in slaap geraakt was, zich voor een oogenblik bij hen voegen en vernam den vruchteloozen uitslag van den tocht.
De nacht was zeer duister. De maan, die wassende en in het eerste kwartier was, was reeds onder den gezichteinder verdwenen. Eene diepe stilte heerschte rondom Castle-House, alsook over de geheele plantage en over de gansche oppervlakte der rivier. De weinige negers, op het heerenhuis aanwezig en in de bijgebouwen gehuisvest, waren op het punt om in slaap te geraken, toen plotseling de stilte door een ver verwijderd gerucht afgebroken werd. Heftig geschreeuw werd gehoord, losbarstingen en knallen als van vuurwerk werden in de richting van Jacksonville vernomen, alwaar men toen de zoogenaamde overwinningen van de geconfedereerden met de meeste luidruchtigheid vierde.
Telkenmale wanneer die losbarstingen en dat geschreeuw in de hal van Castle-House vernomen werden, was het alsof der familie Burbank een nieuwe slag werd toegebracht.
»Wat mag dat toch zijn, vader?” vroeg miss Alice, die angstig luisterde.
»Ik weet het niet, mijne dochter,” antwoordde Master Walter Stannard.
»Ik ook niet,” zei James Burbank zeer ongerust.
»Mij dunkt, het is vreugdegejuich,” zei Edward Carrol.
»Ja, het zijn vreugdeschoten, het is het geknetter van vuurwerk,” zei Walter Stannard.
»Zouden er slechte tijdingen zijn?”
»Wie weet!”
»Wij dienen toch op de hoogte te zijn van hetgeen er gebeurt,” zei Edward Carrol.
»Zeker.”
»En trachten te weten te komen, of de federalistische-legerafdeeling van de bezetting van Florida heeft afgezien.”
»Ja, dat moet,” zei James Burbank.
»Wij kunnen onmogelijk in die onzekerheid blijven!” vervolgde Walter Stannard.
»Welnu,” zei James Burbank, »ik zal morgen ochtend naar Fernandina gaan en... daar zal ik berichten inwinnen... wanneer althans de havenplaats nog in handen der federalisten is.”
»Zou dat niet al te gevaarlijk zijn, James?” vroeg Walter Stannard.
»Om het even; het moet!”
In dat oogenblik werd zacht op de hoofddeur van Castle-House geklopt, die toegang verleende tot de bamboelaan, die naar den oever der Sint John voerde. [191]
Een kreet ontsnapte aan miss Alice. Het jonge meisje sprong op en vloog naar de deur, in weerwil van de poging van James Burbank, die haar wilde grijpen om haar te weerhouden.
Maar daar van binnen nog geen antwoord verleend was, werd andermaal geklopt, doch thans duidelijker. [192]
James Burbank was ook naar de deur toegetreden. Hij verwachtte in dit oogenblik niemand.
Maar... wellicht werd hem een belangrijk bericht van Jacksonville door John Bruce vanwege zijn correspondent, den heer Harvey, aangebracht!
Een derde maal werd op de deur geklopt, thans echter met ongeduldige hand.
»Wie is daar?” vroeg James Burbank.
»Ik!” kreeg hij ten antwoord.
»Ik?... Wie is die ik?”
»Ik!”
»Gilbert!” kreet miss Alice.
Ja, zij had zich niet vergist. Haar hart had het geraden.
Gilbert te Camdless-Bay!... Gilbert te midden der zijnen, overgelukkig om eenige uren in hun midden te komen doorbrengen en natuurlijk geheel onbekend met de rampen, die hen getroffen hadden!
In een oogwenk lag de jonge man in de armen zijns vaders, die hem aan de borst klemde. Een man vergezelde hem; deze sloot zorgvuldig de deur, na een bespiedenden blik naar buiten geworpen te hebben.
Dat was Mars, de echtgenoot van Zermah, de toewijdingsvolle mesties van den jongen Gilbert Burbank.
Toen hij zijn vader omhelsd had, keerde Gilbert zich om. Hij ontwaarde toen miss Alice. Hij greep hare hand en drukte die met innige maar onweerstaanbare teederheid.
»Maar, mijne moeder?” vroeg hij. »Waar is mijne moeder?.... Is het waar, dat zij ziek, dat zij stervende is?”
»Gij weet dus, mijn zoon?....” vroeg James Burbank.
»Ik weet alles, vader!”
»Alles?... Ook de vernieling der plantage door de bandieten van Jacksonville?... Ook den aanval op Castle-House?...” [193]
Daar had hij eensklaps de beide negers overvallen. (Bladz. 174).
[194]
»Ja, vader!... Maar, mijne moeder?... mijne moeder?... Zij is toch niet dood?”
»Neen, Gilbert! Neen, goede jongen. Zij is niet dood! Stel u gerust.”
De aanwezigheid van den jongen man in deze streek, alwaar hij persoonlijk zooveel gevaar liep, vond thans hare gereede verklaring, niet waar?
Ziehier, wat er gebeurd was.
Sedert den vorigen dag waren ettelijke kanonneerbooten van het eskader van den Commodore Dupont, in weerwil van den buitengewoon lagen waterstand op de bank buiten de rivier, de monding der Sint John binnengedrongen. Na eenigen tijd stroomopwaarts gestevend te hebben, waren zij genoodzaakt geweest voor eene tweede bank op vier mijlen beneden Jacksonville halt te houden en ten anker te komen. Weinige uren later was er een man aan boord van de kanonneerboot van den gezagvoerder Stevens gekomen, waarop Gilbert Burbank als eerste officier dienst deed. Die man gaf te kennen, dat hij lichtwachter op den vuurtoren van Pablo was, en deelde alles mede, wat te Jacksonville voorgevallen was, alsook den inval, waaraan Camdless-Bay blootgesteld had gestaan, de uiteenjaging der negers en den wanhopigen toestand, waarin mevrouw Burbank zich bevond.
De lezer kan oordeelen, wat er in het gemoed van Gilbert Burbank omging, toen hij het verhaal van die betreurenswaardige gebeurtenissen vernam.
Toen overviel hem een onweerstaanbare begeerte, om zijne innig geliefde moeder weer te zien.
Hij vroeg en verkreeg verlof van den gezagvoerder Stevens, om de flottilje te mogen verlaten. Hij steeg in een van die kleine vaartuigen, die gieken genoemd worden, en vergezeld van zijn getrouwen Mars, slaagde hij er in,—zooals hij althans meende,—onopgemerkt te midden der duisternis voort te spoeden. Hij voer naar den wal en verliet het vaartuigje op een halve mijl afstands van Camdless-Bay, om te vermijden in de kleine havenkom aan te leggen, die voorzeker bewaakt en bespionneerd zoude zijn.
Maar, wat hij niet wist en ook niet weten kon, was dat hij in een strik gevallen was, die hem door den laaghartigen Texar met de meeste behendigheid gespannen was.
De Spanjaard had besloten, het mocht kosten wat het wilde, dat bewijs te erlangen, hetwelk door de magistraten van Court-Justice geëischt was, het bewijs namelijk dat James Burbank, de Noordelijke, de eigenaar van Camdless-Bay, briefwisseling met den vijand onderhield. Om dan ook den jongen officier naar de plantage te lokken, had de Spanjaard een lichtwachter van den vuurtoren [195]te Pablo, die aan hem verknocht was, opgedragen, naar de kanonneerboot van Stevens te roeien, om aan Gilbert Burbank een gedeelte der gebeurtenissen mede te deelen, die op Castle-House voorgevallen waren, maar om hem vooral op de hoogte te brengen van den onrustbarenden gezondheidstoestand zijner moeder.
Zooals wij weten, was de jeugdige luitenant vertrokken; maar wat hij alweer niet wist, was dat hij behoorlijk bespied werd, terwijl hij de Sint John oproeide. Intusschen was hij er toch in geslaagd, door vlak langs het dichte riet en de biezen, die zich op den oever der rivier bevonden, te roeien, de verspieders van den Spanjaard, die in last hadden hem te volgen, het spoor bijster te maken. Maar hadden die spionnen hem ook al niet op den oever beneden Camdless-Bay zien aan wal stappen, dan hoopten zij toch hem bij zijn terugkeer naar boord in handen te krijgen en dit niet zonder grond, daar dat benedengedeelte der rivier door hen en hunne partijgangers stipt bewaakt werd.
»Mijne moeder?... Waar is mijne moeder?” herhaalde Gilbert Burbank ongerust.
»Hier ben ik, mijn zoon, mijn Gilbert!” antwoordde mevrouw Burbank.
Zij verscheen op het portaal van de trap der hal en klom langzaam naar beneden, terwijl zij zich krampachtig aan de leuning vasthield. Beneden gekomen, viel zij uitgeput op een divan neder, maar had toch nog kracht genoeg om haren zoon, haren Gilbert, die haar met kussen overdekte, in de armen te sluiten en aan het moederlijk hart te drukken.
In hare sluimering had de zieke op de deur van Castle-House hooren kloppen. Toen had zij zich reeds opgewekt gevoeld, maar toen zij de stem van haren zoon herkend had, had zij krachten genoeg gevonden om op te staan, om naar haren Gilbert te gaan en om met hem en met al de haren te weenen en de gebeurde zaken te betreuren.
De jonge man klemde haar in zijne armen.
»Moeder!... Moeder!...” sprak hij met ontroerde stem. »Ik zie u dan toch weer!... O, wat ziet gij er lijdende uit!”
»Dat’s niets, mijn jongen,” antwoordde de ongelukkige moeder, »zie, ik leef nog en dat is het voornaamste!”
»Ja, moeder, dat is het voornaamste!... En wij zullen u door onze zorgen, door onze verpleging genezen!... Ja, dat zullen wij!... O, de ongeluksdagen zijn thans voorbij!”
»God verhoore je, mijn Gilbert!” bad mevrouw Burbank; terwijl zij het hoofd van haren zoon in hare handen omklemd hield en hem in de heldere oogen keek.
»Ja, moeder, wij zullen weldra allen vereenigd zijn!... Gij zult [196]uwe gezondheid herwinnen!... En wat mij betreft, vrees voor mij niets!... Niemand dan Mars en ik weten dat wij hierheen gekomen zijn!...”
En terwijl hij sprak, liefkoosde hij zijne moeder, en trachtte haar door zijne vroolijke hoopvolle woorden op te beuren. Helaas, hoe zou de arme vrouw opgebeurd hebben kunnen worden. Slechts een flauwe treurige glimlach vloog over haar gelaat, terwijl zij de liefkoozingen haars zoons ontving.
Intusschen scheen Mars te begrijpen, dat noch Gilbert noch hij, de ramp, die hem en het gansche gezin getroffen had, in haren geheelen omvang kende. James Burbank en naast hem de heeren Edward Carrol en Walter Stannard stonden daar stilzwijgend en met gebukt hoofd. Miss Alice trachtte hare tranen te drogen en kon hare snikken niet bedwingen. Wat was er dan toch nog gebeurd?
»Maar... waar zou de kleine Dy zijn?” vroeg zich de trouwhartige kleurling af. »En waar Zermah? Die had moeten raden, dat haar echtgenoot op Camdless-Bay aangekomen was, dat hij binnen het woonhuis was, dat hij zijne vrouw wachtte, met ongeduld wachtte...”
Zijn hart kneep te zamen. Een onuitsprekelijke angst overviel hem. Hij keek rond, onderzocht met den blik iederen hoek der hal, en het eindelijk niet meer kunnende uithouden, vroeg hij aan master James Burbank:
»Wat is er toch, meester?”
James Burbank schudde treurig, ja wanhopig het hoofd.
In dit oogenblik wierp Gilbert, na nog eene laatste liefkoozing met zijne moeder gewisseld te hebben, een blik rondom zich.
»Waar is Dy?”... vroeg hij. »Is kleine Dy reeds te bed?... Maar, waar is mijn lief zusje dan toch?”
»En waar is mijne vrouw?” vroeg Mars.
Helaas, nu begon een verhaal van het gebeurde, dat, meermalen door snikken, door onbedwingbare snikken, door geween, door angstgegil, door wanhoopskreten afgebroken, maar ten slotte toch ten einde gebracht werd. Toen wisten de jeugdige zeeofficier en Mars alles.
Bij het voortschrijden van den oever der Sint John, van de plek af, waar hunne sloep hen wachtte, hadden de beide mannen wel bouwvallen op de plantage in het duister ontwaard. Maar zonder zich daaromtrent veel te bekommeren, hadden zij de meening gekoesterd, dat de geheele ramp zich tot een min of meer belangrijke materieele schade, onafscheidelijk verbonden aan de vrijstelling der slaven, bepaalde!... Thans evenwel was hen alles bekend. De eene miste zijn zusje; de andere miste zijne echtgenoote... En niemand kon hen zeggen, waarheen die ellendige Texar de [197]twee onschuldige wezens in de laatst verloopen zeven dagen vervoerd had.
Gilbert keerde zich weer naar zijne moeder, knielde naast haar neder en weende bitterlijk met haar.
Mars daarentegen liep, met hevige als met bloed beloopen oogen, met hijgende borst op en neder en kon zich onmogelijk bedwingen.
Eindelijk barstte zijn toorn los.
»O, ik zal dien Texar dooden!” riep hij uit. »Ja, ik zal hem vermoorden!... Ik zal naar Jacksonville gaan... morgen... neen, dezen nacht nog... dadelijk... oogenblikkelijk...”
»Ja, kom, Mars, kom!...” antwoordde Gilbert.
James Burbank weerhield hen.
»Waar wilt gij heen?” vroeg hij.
»Naar Jacksonville!”
»Zoudt gij dan denken, mijn zoon, dat wanneer dat doenlijk ware, ik tot uwe terugkomst zoude gewacht hebben?” kreet de wanhopige vader. »Kunt gij denken, dat ik die taak aan u zou overlaten?... Neen, bij God! neen! Dan had de ellendeling al lang het kwaad, dat hij ons gedaan heeft, met zijn leven betaald!...”
»Maar... maar...” wilde Gilbert in het midden brengen.
»Maar wat, mijn zoon?”
»Die aterling kan toch niet ongestraft blijven!”
»Neen, bij God! dat zal hij niet!—Maar eerst zal hij ons moeten mededeelen, wat hij alleen weet...”
»Vader!...”
»Ja, dat gaat voor! En als ik u en Mars aanmaan om te wachten,” sprak James Burbank hoogst ernstig, »gelooft mij, dan moet er gewacht worden!”
» Welnu, het zij zoo, vader! Gij kunt gelijk hebben.”
»Ik heb gelijk, Gilbert, geloof mij!”
»Welnu, ik herhaal: het zij zoo! Wij zullen niet naar Jacksonville gaan. Maar gij zult mij toch wel veroorloven, hoop ik, om het geheele grondgebied, de geheele streek te doorzoeken, om...”
»Maar... denkt ge dan, dat ik dat niet gedaan heb?” riep master James Burbank uit.
»Daaraan twijfel ik niet, vader. Maar het zou kunnen...”
»Geen dag is er voorbijgegaan, zonder dat wij de oevers der Sint John en de eilandjes, die Texar eene schuilplaats konden aanbieden, hebben doorzocht...”
»En... hebt gij niets gevonden?”
»Niets!... Niets!... geen enkele aanwijzing, die mij op het spoor kon brengen van uwe zuster, Gilbert, van uwe echtgenoote, Mars! Hier, de heeren Edward Carrol en Walter Stannard hebben met mij gezocht; zij hebben alles ondernomen... alles gewaagd... en [198]hunne nasporingen zoowel als de mijne zijn vruchteloos gebleven!”
»Waarom geen klacht ingebracht te Jacksonville?” vroeg de jeugdige officier.
»Te Jacksonville?...”
»Waarom dien ellendigen Texar niet voor de rechtbank vervolgd, als schuldig aan ophitsing tot plundering van Camdless-Bay, als schuldig aan ontvoering?...”
»Waarom?... Wilt ge weten waarom ik dat niet deed?” vroeg James Burbank. »Omdat Texar thans baas is; omdat ieder, die tot de eerlijke lieden behoort, voor de schurken beeft, welke aan hem verknocht zijn; omdat het grauw voor hem gestemd is; omdat ook de militietroepen zijne partij gekozen hebben...”
»O, ik zal Texar vermoorden!” herhaalde Mars, alsof zijn brein door die standvastige gedachte, die niet te verjagen was, slechts vervuld was.
»Gij kunt hem dooden,” hernam master James Burbank, »evenwel dan eerst, wanneer het tijd zal zijn. Gebeurde dat thans, dan werd de toestand slechts verergerd.”
»En, wanneer zal het tijd zijn?...” vroeg Gilbert.
»Als de federalistische troepen Florida zullen binnengerukt zijn en zij Jacksonville zullen bezet hebben.”
»En, als het dan te laat is?”
»O, Gilbert!... mijn zoon!...” kreet mevrouw Burbank met hartverscheurende stem. »Ik bid, ik smeek je, zeg dat toch niet.”
»Neen, Gilbert, zeg dat toch niet!” herhaalde miss Alice.
James Burbank greep de hand van zijn zoon.
»Gilbert, hoor mij aan!” sprak hij. »Evenals gij en Mars wildet doen, wilden wij kort recht over Texar spreken en kort en bondig met hem handelen, voor het geval hij geweigerd zoude hebben te verhalen, wat er met zijne slachtoffers gebeurd is. Maar in het belang van uwe zuster, Gilbert, in het belang van uwe echtgenoote, Mars, hebben wij voorzichtigheid moeten betrachten en onzen gerechten toorn aan die voorzichtigheid ten offer brengen. Het is toch aan te nemen inderdaad, dat de kleine Dy en Zermah in handen van Texar als gijzelaars te beschouwen zijn, waarvan hij zich een vrijgeleide maken wil, wanneer de zaken der Zuidelijken verkeerd loopen. Want die ellendeling verkeert dan in gevaar om vervolgd te worden ter zake van rebellie en van verjaging der wettige autoriteiten te Jacksonville, ter zake van opruiïng eener bende boosdoeners tegen Camdless-Bay en ter zake van brandstichting en vernieling op de plantage van een Noordelijke! Ziet, als ik die meening niet koesterde, Gilbert, zou ik dan wel met die overtuiging tot je spreken? Zou ik dan den treurigen moed, de lakenswaardige geestkracht van het wachten kunnen ontwikkelen!...” [199]
»Zou ik dan niet bezweken, zou ik dan niet dood zijn?” zei mevrouw Burbank.
De rampzalige moeder begreep maar al te goed, dat wanneer haar zoon naar Jacksonville ging, hij zich als het ware aan Texar uitleverde. En wie zou dan het leven van een officier van de federalistische krijgsmacht hebben kunnen redden, die in de handen der Zuidelijken zoude gevallen zijn en dat nog wel in een tijdperk, dat een troepenafdeeling der Noordelijken Florida bedreigde.
Maar de jeugdige officier bezat geene zelfbeheersching meer. Hij wilde en zou vertrekken en toen Mars herhaalde:
»Ik zal Texar vermoorden!”
»Kom, laten wij vertrekken!” sprak hij.
»Ge zult niet gaan, Gilbert!”
Mevrouw Burbank was, in weerwil harer zwakte, door eene buitengewone inspanning harer wilskracht opgestaan, en plaatste zich voor de deur. Maar door die poging uitgeput, en zich niet meer overeind kunnende houden, zeeg zij op den grond neder.
»Moeder!... Moeder!...” riep de jonge man uit.
»Blijf, Gilbert!” zei miss Alice.
Gilbert Burbank boog het hoofd.
Men moest mevrouw Burbank naar hare kamer dragen, waar het jonge meisje haar bleef bewaken.
Daarna keerden James Burbank, Edward Carrol en Walter Stannard naar de hal terug.
Gilbert was toen in voorovergebukte houding op den divan gezeten en hield het hoofd door beide handen ondersteund. Mars stond ter zijde en nam een diep stilzwijgen in acht.
»Nu, Gilbert, nu ge weer kalm zijt,” sprak zijn vader James Burbank, »nu ge uwe zelfbeheersching herwonnen hebt, spreek nu. Van hetgeen ge ons zeggen zult, zal de beslissing afhangen omtrent hetgeen ons te doen staat. Wij stellen onze eenige hoop in eene spoedige aankomst der federalistische troepen in het graafschap...”
Gilbert zat als wezenloos voor zich te kijken. Hij hoorde evenwel aandachtig toe.
»Hebben zij hun plan om Florida te bezetten laten varen?” vervolgde James Burbank.
»Neen, vader.”
»Waar bevinden zij zich thans?”
»Een gedeelte van het eskader is thans onder stoom en zet koers naar Sint Augustijn, om de blokkade tot naar dien kant uit te strekken.”
»Maar denkt de Commodore Dupont er niet aan?...” vroeg Edward Carrol aarzelend.
»Waaraan?” [200]
»Om zich meester van de Sint John te maken.”
»Het benedengedeelte van den stroom is in onze macht,” antwoordde de jeugdige zeeofficier. »Onze kanonneerbooten, onder de bevelen van den Kommandant Stevens, liggen reeds in de Sint John ten anker.”
»In de Sint John?” riep master Walter Stannard uit.
»Ja, in de Sint John!”
»En zij hebben nog geene pogingen gedaan, om zich van Jacksonville meester te maken?”
»Neen.”
»Waarom niet?”
»Omdat zij bij de binnenbank gekomen, die op vier mijlen beneden de havenplaats ligt, niet verder konden.”
»Niet verder konden?” vroeg James Burbank ontsteld.
»Neen, vader.”
»De kanonneerbooten worden weerhouden door een hinderpaal en nog wel door een onoverkomelijken hinderpaal!”
»Ja, vader, weerhouden door gebrek aan water, door gebrek aan diepte. De vloed moet sterk doorzetten om te veroorloven die bank te overschrijden, en dan nog zal het zeer moeielijk zijn. Mars kent de geul volkomen en die zal ons moeten loodsen.”
»Wachten!... Steeds wachten!...” riep James Burbank wanhopig uit. »En hoe lang zullen wij nog moeten wachten? Zeg, Gilbert, hoe lang nog?”
»Hoogstens nog drie dagen, dan is het springvloed; maar.... wanneer...”
»Maar, wanneer wat? Ga voort.”
»Maar nog slechts vier-en-twintig uren, wanneer de wind draaide en uit volle zee op de riviermonding stond.”
»Dat is een kans, waarop in dit seizoen niet te vertrouwen valt,” zei Walter Stannard.
Drie dagen, of in het gunstigste geval nog vier-en-twintig uren! O, wat was dat nog eene lange tijdsruimte voor de bewoners van Castle-House!
En wanneer de geconfedereerden middelerwijl tot het besef zouden komen, dat zij de stad niet zouden kunnen verdedigen, en wanneer zij haar dientengevolge ontruimden, zooals zij de havenplaats Fernandina, het fort Clinch en zoovele andere plaatsen van noordelijk Florida en van Georgië ontruimd hadden, zou Texar dan niet met hen vluchten? En waar zou men hem dan moeten gaan opsporen?
Gingen James Burbank en Walter Stannard dagelijks nasporingen doen. (Bladz. 184).
Van een anderen kant hem in dit oogenblik gaan aanvallen, nu hij heer en meester te Jacksonville was, nu het grauw hem bij alle zijne gewelddadigheden hielp en steunde; neen, dat was en bleef [202]onmogelijk. Daarop viel niet meer terug te komen. Dat begreep iedereen.
Master Walter Stannard vroeg toen aan Gilbert, of het waar was, dat de federalistische troepen in het noorden wederwaardigheden ondervonden hadden en wat er van de nederlaag te Bentonville aan was?
De jeugdige officier gaf een overzicht van den stand van zaken en eindigde aldus:
»De overwinning te Pea-Ridge behaald, heeft aan de troepen van Generaal Curtis veroorloofd, het terrein, dat zij kortstondig verloren hadden, te hernemen. De toestand der Noordelijken mag uitmuntend heeten en de einduitslag of beter het eindwelslagen is verzekerd. Wanneer? Ja, dat tijdstip is moeielijk te bepalen of ook maar te voorzien. Wanneer zij de voornaamste punten van Florida zullen bezet hebben, dan zullen zij de oorlogscontrabande kunnen beletten, die nu op zeer vele punten van het kustland gedreven wordt. Als dat zal kunnen geschieden, dan zullen weldra zoowel de wapens als de munitie aan de geconfedereerden gaan ontbreken. Dus dit grondgebied zal binnen kort onder de bescherming van ons eskader de rust en veiligheid herkregen hebben!... Binnen kort... Ja... over ettelijke dagen!... Maar, wat kan er in dien tusschentijd gebeuren?...”
Toen rezen hem de talrijke gevaren voor den geest, waaraan zijn zusje blootgesteld was en kwam de zucht, om heen te ijlen en haar te gaan wreken, weer zoodanig bij hem op, dat James Burbank zich genoodzaakt zag, ten einde hem van dat denkbeeld af te brengen, het gesprek weer op de oorlogvoerende partijen te brengen. Gilbert kon hen toch nog veel mededeelen van de gebeurtenissen, die noch te Jacksonville vernomen, althans niet naar Camdless-Bay overgebracht waren.
En werkelijk, er waren feiten gebeurd die van zeer groot belang waren, vooral voor de federalistisch gezinde bewoners van den Staat Florida.
De lezer zal zich herinneren, dat de Staat Tennessee, als gevolg van de overwinning te Donelson, geheel en al onder het bestuur der Unionistische regeering was teruggekeerd. Deze was er nu op bedacht, zich door de samenwerking van haar landleger en hare vloot, van den geheelen loop der Mississippi meester te maken. Dientengevolge waren de federalisten dien stroom tot bij het eiland nummer 10 afgezakt, alwaar zij met de troepen van den Generaal Beauregard, wien de verdediging van den stroom was opgedragen, in botsing zouden komen.
Reeds op den 24sten Februari waren de brigades van den Generaal Pope, die te Commercie op den rechteroever van de Mississippi [203]ontscheept waren, er in geslaagd het legerkorps van den Generaal John Thomson terug te dringen. Het is waar, dat, toen zij in de nabijheid van het eiland nummer 10 en van het dorp New-Madrid gekomen waren, zij tegengehouden werden door een zeer sterk stelsel van redoutes of gesloten versterkingen, tot dat doel door Generaal Beauregard aangelegd.
Maar al moesten ook, sedert dat Donelson en Nashville door de Noordelijken genomen waren, al de positiën langs de rivier, boven Memphis gelegen, als verloren voor de Zuidelijken beschouwd worden, zoo konden die, meer benedenstrooms gelegen, nog verdedigd worden.
Het was dan op dit punt, dat een slag geleverd zou worden, die misschien beslissend zoude zijn.
Intusschen was de reede van Hampton Road, in de monding van de James-Rivier, het tooneel van een gedenkwaardig gevecht geweest. Bij dat gevecht kwamen de eerste staaltjes van die gepantserde vaartuigen, welker gebruik de geheele zeetaktiek veranderd en den aard van den bouw der oorlogsvaartuigen van al de maritieme rijken van de beide halfronden gewijzigd hebben, tegenover elkander.
Op den 5den Maart hadden de Monitor, een pantserschip door den Zweedschen ingenieur Erikson, en de Virginia, vroeger Merrimac genaamd, thans getransformeerd, het anker gelicht en waren vertrokken, het eerstgenoemde vaartuig van New-York en het andere van Norfolk.
Op dat tijdstip lag eene divisie federalistische vaartuigen, vereenigd onder de bevelen van den kapitein ter zee Marston, te Hampton Road, in de nabijheid van Newport-News ten anker. Die scheepsafdeeling bestond uit de zeilfregatten Congress, de Sint Laurens, de Cumberland en verder uit twee stoomvaartuigen.
Eensklaps verscheen in den morgen van den 2den Maart de Virginia, die door den kapitein der geconfedereerden Buchanan gekommandeerd werd. Gevolgd door een paar andere schepen van minder belangrijkheid, wierp dat vaartuig zich eerst op de Congress, vervolgens op de Cumberland, die hij met zijn spoor in de zijde liep, zoodat dit fregat met honderd en twintig man van zijne equipage in de diepte wegzonk, welke lieden hun graf in de golven vonden. Toen zich andermaal naar de Congress wendende, die, om het gevaar te ontkomen, op eene modderige ondiepte geloopen was, beschoot de Virginia haar met granaten, vernielde als het ware dit vaartuig door dat vuur en stak het ten slotte in brand. Alleen de nacht belette, dat ook de drie andere vaartuigen van de federalistische scheepsafdeeling vernield werden. Deze konden onder begunstiging van de duisternis de vlucht nemen en eene veilige haven opzoeken. [204]
Men zou zich moeielijk eene voorstelling kunnen maken van den indruk, door die volledige overwinning van zoo’n klein gepantserd vaartuig bij dien strijd tegen de grootste oorlogsschepen van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika gevoerd, door de geheele beschaafde wereld, maar vooral in het grondgebied der oorlogvoerende partijen teweeggebracht. Bij de eene, bij de Noordelijken en hunne aanhangers, veroorzaakte zij eene diepe verslagenheid, omdat het aan een nietig vaartuigje als de Virginia mogelijk was geweest tot in de Hudsonrivier de schepen van New-York te komen rammen.
Bij de andere partij, bij de Zuidelijken, en alle slavenhoudende Staten veroorzaakte zij eene buitengewone vreugde en hoop. Men zag toch reeds in de verbeelding de zoo gehate blokkade verbroken en opgeheven en den handel weer vrij en verlevendigd langs de kusten der zoo geteisterde landstreken.
Het was inderdaad dat buitengewone succes, dat daags te voren te Jacksonville zoo luidruchtig gevierd was.
De geconfedereerden mochten nu toch hopen, dat zij voor den aanval der vaartuigen van het federalistische gouvernement veilig waren. Want onmogelijk was het toch niet, dat het eskader van den Commodore Dupont, ten gevolge van de overwinning te Hampton Roads, dadelijk naar de Potomac- of Chesapeake-monding teruggeroepen zoude worden.
Geen debarkement van vijandelijke troepen zou dan meer voor Florida te duchten zijn. De denkbeelden der slavenhoudende planters, gesteund door het meest woeste gedeelte van de bevolking der Zuidelijke Staten, zouden zonder verdere hinderpalen zegevieren!
Dat zou de bevestiging van Texar en zijne aanhangers zijn in een toestand, waarin zij zooveel kwaad doen en zooveel onheil stichten konden!
Intusschen had men zich bij de geconfedereerden te zeer gehaast om victorie te kraaien.
Want, er waren toch latere berichten, die in Noord-Florida reeds bekend waren, en die Gilbert Burbank vernomen had juist toen hij de kanonneerboot van den gezagvoerder Stevens wilde verlaten en thans tot geruststelling zijner familiebetrekkingen en vrienden kon mededeelen.
Inderdaad, den tweeden dag na het scheepsgevecht van Hampton Roads had een ander plaats, dat eene andere uitkomst had, geheel verschillend met die van het eerstgenoemde.
Aanval op het eiland No. 10 door de federalisten. (Bladz. 203).
In den ochtend van den 9den Maart, op het oogenblik dat de Virginia zich gereed maakte op het federalistische stoomfregat Minnesota, hetwelk deel uitmaakte van de scheepsmacht van Hampton Road, in te loopen en met zijn spoor in den grond te [206]boren, verscheen een vijand, welks tegenwoordigheid het geconfedereerde pantserschip zelfs niet vermoed had. Het was een zonderling vaartuigje, dat zich als het ware van de flanken van het fregatschip losmaakte.
»Het is net een kaasstolp op een vlot,” zeiden de geconfedereerden.
Maar die kaasstolp was de Monitor, die door den luitenant ter zee Warden gekommandeerd werd. Dat vaartuig was naar deze wateren heengezonden, om de strandbatterijen der Potomac te beschieten en te vernielen, maar bij de uitwatering van de James-Rivier gekomen, had luitenant Warden het kanongebulder van Hampton Road vernomen en van den nacht gebruik makende, was het hem gelukt ongemerkt het strijdperk te naderen en zich achter de Minnesota verdekt op te stellen.
Op tien meter afstand van elkander gekomen, begonnen die beide geduchte oorlogsgevaarten elkander met al hun geschut te beschieten. Dat vuur duurde vier uren, maar bleef zonder uitwerking. De vaartuigen liepen elkander herhaaldelijk aan boord en poogden elkander met den ram te treffen, maar tevergeefs. De bewegingen van den bedreigde waren steeds zoo snel en zoo wel uitgevoerd, dat een gevaarlijke schok of stoot vermeden werd.
Eindelijk werd de Virginia, die slechts tot aan de waterlijn gepantserd was, daar beneden gevaarlijk getroffen. Zij dreigde te zinken en was verplicht zich door de vlucht in de richting van Norfolk te redden.
De Monitor, die zelf negen maanden later zou zinken, had zijn tegenstander volkomen overwonnen, en het was aan dat vaartuig te danken, dat het federalistisch gouvernement zijne meerderheid in de wateren van Hampton-Road kon hernemen.
»Neen, vader,” zei Gilbert Burbank, terwijl hij zijn verhaal eindigde, »ons eskader is niet naar het noorden teruggeroepen geworden. De kanonneerbooten van Stevens liggen in de Sint John voor de tweede bank ten anker.”
»Wachten!... steeds wachten!” prevelde master Walter Stannard.
»Ja, helaas... wachten... Maar, ik herhaal het u, uiterlijk over drie dagen zullen wij Jacksonville bemachtigd hebben. Wees daar verzekerd van!”
»Gij ziet dus, Gilbert,” sprak James Burbank, »dat ook gij moet wachten en dat gij naar boord van uwe kanonneerboot moet terugkeeren.”
Gilbert antwoordde daarop niet, maar boog toestemmend met het hoofd.
»Maar,” vervolgde zijn vader, »vreest gij niet dat, terwijl gij naar [207]Camdless-Bay roeidet, gij bespied, gevolgd zijt geworden?...”
»Neen, vader,” antwoordde de jeugdige officier. »Mars en ik zijn aan aller oog ontsnapt. Daar ben ik zeker van.”
»En die man?”...
»Welke man?”
»Die u bericht is komen geven van de gebeurtenissen op de plantage, van de brandstichtingen, van de verwoestingen, van de plunderingen, van de ziekte uwer moeder. Wie is hij?”
»Dat weet ik niet.”
»Weet gij dat niet?”
»Neen. Hij heeft mij alleen gezegd, dat hij een lichtwachter van den vuurtoren van Pablo geweest is, die door de autoriteiten van zijn post ontzet en weggejaagd is. Hij kwam den kommandant Stevens verwittigen van het gevaar, dat de Noordelijk-gezinden in dit gedeelte van Florida liepen.”
»Wist hij, dat gij aan boord van de kanonneerboot waart?” vroeg James Burbank bezorgd.
»Neen, vader.”
»Niet?”
»Neen. Hij scheen zich zelfs over mijne aanwezigheid te verbazen,” antwoordde de jeugdige officier. »Maar waarom toch al die vragen, beste vader?”
»Omdat ik waarlijk ducht, dat u een valstrik door Texar gespannen is.”
»Een valstrik, vader?”
»Ja, hij doet meer dan op gissing afgaan; hij weet zeker dat ge in dienst van de federalistische krijgsmacht zijt.”
»Zou dat?... Maar dan weet hij nog niet, dat ik aan boord van een der vaartuigen van dit eskader ben...”
»Dat kan hij vernomen hebben.”
»Van wien?”
»Ja, wie weet?... Maar als hij weet, dat gij onder de bevelen van den kommandant Stevens staat... dan is het niet onmogelijk, dat hij u hierheen heeft gelokt.”
»Vrees niets, vader. Mars en ik zijn op Camdless-Bay aangekomen, zonder door iemand gezien te zijn, terwijl wij de rivier oproeiden. En wees verzekerd, dat wij onze maatregelen zullen nemen, om even onbemerkt weer heen te gaan...”
»Waarheen?” vroeg de vader met driftigen angst.
De jonge officier antwoordde niet dadelijk. Hij scheen zich te bedenken.
»Om naar boord terug te keeren, niet waar?...” vervolgde zijn vader, terwijl hij Gilberts hand greep.
»Dat heb ik u beloofd, vader,” was het kalme antwoord. »Ja, [208]Mars en ik gaan naar boord en morgen vóór het aanbreken van den dag zullen wij daar terug zijn.”
»Hoe laat wilt gij vertrekken?”
»Als de eb ingetreden zal zijn, dat wil zeggen: tegen half drie in den ochtend.”
»Maar zou vóór dien tijd?...” begon Edward Carrol.
»Wat bedoelt gij?” vroeg James Burbank. »Spreek.”
»Zou het niet mogelijk zijn, dat de kanonneerbooten van den kommandant Stevens geen zoolang oponthoud zullen ondervinden voor de bank van de Sint John als Gilbert wel meent?”
»Ja!...” antwoordde de jeugdige officier. »Het zou voldoende zijn dat de zeewind wat aanwakkerde, om voldoend diep water op de bank te hebben.”
»Och, dat dit toch geschiede!” zuchtte James Burbank, zijn vader.
»Ja, en al moest er een storm blazen!” zei Gilbert. »Dat hij kome! Uit dien hoek zal hij welkom zijn!”
»Ja, welkom!” kreet Mars met rauwe stem.
»Dan zouden wij met die ellendelingen kunnen afrekenen,” dreigde Gilbert. »Dan...”
»Dan, dan zal ik Texar vermoorden!” brulde Mars, terwijl hij zijne woorden met een ontzettend gebaar aanvulde.
Het was toen iets over middernacht. Gilbert Burbank en Mars zouden Castle-House eerst tegen twee uren verlaten. Zij moesten toch het intreden der eb afwachten, om de flottilje van den kommandant Stevens te kunnen bereiken.
De duisternis zou dan zeer groot zijn en dan waren de kansen het allergunstigst om onbemerkt tusschen de vele vaartuigen, die de opdracht hadden de Sint John beneden Camdless-Bay te bewaken, door te sluipen.
De jeugdige officier ging toen naar de kamer zijner moeder. Toen hij binnentrad, zat miss Alice bij het hoofdeneind van het ledikant. Mevrouw Burbank, die uitgeput was door de laatste krachtsinspanning, die zij volvoerd had, was in eene soort van zeer pijnlijke verdooving geraakt, althans te oordeelen naar de snikken, die aan hare borst ontsnapten.
Gilbert wilde dien staat van verdooving, die meer aan neerslachtigheid en uitputting dan wel aan een gerust slapen te wijten was, niet storen. Hij zette zich, nadat miss Alice hem met de hand een teeken gegeven had, om niet te spreken, naast het bed neder.
Daar zaten zij te zamen en waakten stilzwijgend bij die rampzalige vrouw, die zoozeer door het ongeluk vervolgd was en misschien nog zou worden!
Hadden die twee jongelieden woorden noodig om hunne gedachten te vertolken? [209]
De jonge man klemde haar in zijne armen. (Bladz. 195.)
[210]
Waarlijk neen; zij gevoelden dezelfde smarten, zij begrepen elkander, al uitten hunne monden geen woord, zij spraken tot elkander door het hart.
Eindelijk was het oogenblik aangebroken, om Castle-House te verlaten. Gilbert Burbank reikte aan miss Alice de hand en beiden bukten zich over mevrouw Burbank, die daar bewusteloos en met half gesloten oogen terneerlag en die twee jongelieden derhalve niet kon zien.
Toen drukte Gilbert een kus op het voorhoofd zijner moeder, waarna het jonge meisje hetzelfde op dezelfde plaats deed. Mevrouw Burbank ondervond als eene pijnlijke rilling, die haar door de ledematen voer; maar zij zag haren zoon niet heengaan, ook niet dat miss Alice hem volgde, om hem nog eens de hand te drukken en een laatst vaarwel te zeggen.
Gilbert en het jonge meisje vonden James Burbank, Walter Stannard en Edward Carrol in de hal van het heerenhuis terug, welke zij niet verlaten hadden.
Mars, die naar buiten getreden was, om den omtrek van Castle-House te verkennen, kwam in dit oogenblik terug.
»Het is tijd!” zei hij.
Gilbert keek hem als wezenloos aan. Hij was met zijne gedachten elders.
»Het is tijd om te vertrekken,” herhaalde Mars.
»Ja, Gilbert,” hernam James Burbank. »Het is tijd; draal dus niet. Vertrek...”
»Vader!...”
»Geen verteederingen, mijn zoon! Vertrek... en te Jacksonville zullen wij elkander wederzien!”
»Ja!... te Jacksonville,” antwoordde de zoon, »en morgen reeds wellicht, wanneer de vloed flink komt doorzetten en veroorloven zal, dat wij de bank overstevenen!”
»Dat God je verhoore, mijn Gilbert!”
»En wat Texar betreft...”
»Wij moeten hem levend in handen hebben! Levend!... Denk er aan, Gilbert!”
»Ja!... Levend!...”
De jonge man omhelsde zijn vader, wisselde een handdruk met zijn oom Edward Carrol, en met Walter Stannard, den vader van miss Alice.
Daarop zei hij met vastberaden stem:
»Kom Mars!”
En beiden traden naar buiten en stapten langs den rechteroever der Sint John, die daar de plantage begrensde, voort en volgden haar gedurende een half uur. Zij ontmoetten gelukkig niemand op hun weg. [211]
Bij de plek gekomen, waar zij hunne giek tusschen de biezen verstopt hadden, stapten zij in het vaartuigje en brachten het zoo spoedig mogelijk in den vollen stroom, die hen met de meeste snelheid naar de bank in de Sint John zoude voeren. [212]
De oppervlakte van den stroom was eenzaam in dit gedeelte van zijn loop.
Geen enkel lichtje verscheen op den tegenovergestelden oever. De lichten van Jacksonville werden gedekt door den hoek of elleboog, dien de kreek van Camdless-Bay daar vormde, terwijl de oever zich in noordelijke richting afrondde. Alleen hun schijnsel werd boven dien hoek ontwaard en tintte eenigermate de onderste wolkenlaag.
Hoewel de nacht zeer donker was, kon toch de giek gemakkelijk koers in de richting van de bank houden. Daar geen nevel of waterdamp zich van de oppervlakte der Sint John ontwikkelde, zou het gemakkelijk zijn de giek te volgen, ja te vervolgen, wanneer eenig vaartuig der geconfedereerden haar opgewacht had, wat Gilbert en zijn reisgenoot, zooals wij weten, niet te duchten meenden te hebben.
Beiden bewaarden een diep stilzwijgen. Zij zouden den stroom wel hebben willen oversteken, in plaats van hem af te roeien, om Texar tot binnen Jacksonville te gaan opzoeken en hem in het wit der oogen te zien.
Zij zouden daarna de Sint John weer kunnen opvaren, om al hare oeverwanden, al hare kreken, al hare eilandjes te doorzoeken, en wie weet? waarschijnlijk zouden zij slagen, waar master James Burbank slechts teleurstellingen gevonden had.
Zoo dachten zij, terwijl de stroomdraad hun vaartuig medevoerde. En, alles wel bedacht, was het toch verstandiger maar te wachten en die wraakoefening en die nasporingen uit te stellen.
Op tien meters afstands van elkander gekomen, begonnen die beide geduchte oorlogsgevaarten elkander te beschieten. (Bladz. 206).
Wanneer de federalistische troepen in Florida de baas zouden zijn, dan zouden Gilbert Burbank en Mars met veel meer kans van slagen tegenover dien ellendigen Spanjaard kunnen optreden. Daarenboven, de plicht gebood om op de flottilje van den kommandant Stevens terug te zijn, vóórdat de dag aanbrak. Wanneer toch de [214]vloed flink doorkwam en de mogelijkheid voor de kanonneerbooten, om de bank over te stevenen, zich vroeger instelde dan aangenomen of verondersteld werd, dan was het noodzakelijk dat de jeugdige officier bij het te verwachten gevecht op zijn post was, dan was het noodig dat Mars present was, om de oorlogsvaartuigen te loodsen door de eenig bruikbare geul, waarvan hij de breedte en diepte bij alle waterstanden, bij eb of bij vloed of bij de hoogwater- of laagwaterkenteringen kende.
Mars was op de achterplecht der giek gezeten en hanteerde zijne pagaai met kracht en behendigheid. Bij hem zat Gilbert, die de rivieroppervlakte met zorgzamen blik zoowel boven- als benedenstrooms gadesloeg, om bijtijds iederen hinderpaal te kunnen aanduiden, hetzij een drijvenden boomstam, die met het vaartuig in botsing zou kunnen komen, hetzij eene sloep, waarvan de opvarenden nog meer te duchten konden zijn.
Na zich in schuine richting van den rechteroever verwijderd te hebben, om het midden van de geul te kunnen volgen, zou het lichte schuitje slechts den stroomdraad te volgen hebben, om in het goede vaarwater te blijven, en daar zou eene enkele handbeweging van Mars met zijne pagaai langs stuurboord of bakboord voldoende zijn, om in de gewenschte richting te blijven.
Het zou voorzeker veel verkieselijker geweest zijn, zich niet van den oever, die met zwaar en somber geboomte begroeid en met reusachtig hoog riet omzoomd was, te verwijderen. Wanneer zij onder de beschutting der groote takken en der dichte loofkruinen zich evenwijdig aan den oever bewogen hadden, dan zouden zij minder gevaar loopen ontwaard te worden. Maar, iets benedenstrooms van de plantage, vormde de Sint John een scherpen elleboog, waarop de stroom der rivier brak en naar de overzijde zette. Daar bij dien hoek bestond eene zeer sterke wieling, die het voortroeien van de giek oneindig meer vermoeiend gemaakt en haren gang ook merkbaar vertraagd zoude hebben.
Mars, die dan ook hoegenaamd niets verdachts op de oppervlakte der rivier bespeurde, beijverde zich om het midden van den snellen stroom te bereiken, die hen vlug naar de riviermonding zou voeren. De afstand van af de kleine havenkom van Camdless-Bay tot aan de plek, waar de flottilje van den kommandant Stevens buiten de bank ten anker gekomen was, werd gerekend vier of vijf mijlen te bedragen; en met behulp van de krachtig doorslaande eb en van de krachtsinspanning van Mars, die zijne pagaai verbazend repte, was die afstand in kleine twee uren tijds af te leggen. Zij zouden dus aan boord der kanonneerboot terug zijn vóórdat het aanbreken van den dag het varen op de Sint John gevaarlijk kon maken. [215]
Gilbert Burbank en Mars bevonden zich dan ook een klein kwartieruurs na hun vertrek in het midden van den stroom. Daar bemerkten zij, dat hunne snelheid wel is waar aanmerkelijk was, maar ook dat de richting van dien stroom hen naar Jacksonville voerde. Wie weet; misschien hield Mars geheel onbewust naar dien kant aan, alsof hij onder den invloed eener onweerstaanbare aantrekkingskracht stond. Toch moest dat gevloekte oord gemeden worden, omdat het te voorzien was, dat de toegangen tot die havenplaats in de gegeven tijdsomstandigheden beter bewaakt zouden zijn dan eenig ander gedeelte van de Sint John.
»Recht vooruit, Mars! Recht vooruit!” vergenoegde zich de jeugdige zeeofficier te zeggen.
En de giek bleef den stroomdraad op een kwartmijl van den linkeroever der rivier volgen.
In de haven van Jacksonville was het noch somber noch stil. Integendeel; talrijke lichten bewogen zich op de kaden of schitterden in de vaartuigen, terwijl zij op de oppervlakte van het water weerkaatsten. Eenigen hunner zelfs verplaatsten zich met snelheid, alsof eene bedrijvige waakzaamheid, die zich over een uitgestrekten straal uitbreidde, georganiseerd werd.
Terzelfder tijd duidden gezangen, met woeste kreten vermengd, er op, dat de ergerlijke tooneelen van uitspattingen en brasserijen steeds de rust der stad verstoorden. Geloofden Texar en zijne aanhangers dan nog steeds aan de nederlaag der Noordelijken in den staat Virginia? Meenden zij nog, dat het mogelijk ware, dat de federalistische flottilje den terugtocht zoude aannemen?
Of—en dat was wel het meest aanneembare—benuttigden zij hunne laatste dagen van macht, om zich aan alle mogelijke buitensporigheden, te midden van eene lagere volksklasse, die dronken van wiskey en gin was, over te geven?
Maar om het even, de giek volgde middelerwijl den stroomdraad met spoed, en Gilbert kon met reden hopen, dat hij weldra het grootste gevaar achter den rug zoude hebben, als zij maar Jacksonville voorbijgestevend zouden zijn.
Maar wat was dat?... Plotseling gaf de jeugdige zeeofficier aan Mars een teeken om stil te houden....
Hij wreef zich de oogen en keek daarna scherp uit.
Op minder dan een mijl afstands beneden de haven van Jacksonville, bespeurde hij een lange lijn van zwarte punten, als het ware eene reeks van rotsklippen, op de oppervlakte van de rivier van den eenen oever tot den anderen gezaaid.
Dat was eene lijn van sloepen, die daar ter plaatse voor een licht werpanker lagen en de geheele Sint John afdamden. Die vaartuigen zouden blijkbaar niet bij machte zijn, om de kanonneerbooten [216]tegen te houden, wanneer dezen er in slaagden over de bank te komen, en zij zouden verplicht zijn alsdan de wijk te nemen; maar voor het geval dat federalistische sloepen pogen zouden de rivier op te stevenen, zouden zij wellicht krachtigen weerstand kunnen bieden, wanneer de doortocht met geweld beproefd zoude worden.
Daarom hadden die vaartuigen die afdamming gedurende den nacht gevormd. Allen lagen stil dwars in de Sint John, hetzij zij zich op de hun aangewezen plaats door middel van hunne roeiriemen hielden, hetzij zij voor hunne dreggen ten anker lagen.
Hoewel onze beide zeelieden daarvan bij de heerschende duisternis niets konden ontwaren, konden zij toch verzekerd zijn, dat zich een groot aantal mannen aan boord van die vaartuigen bevond, die behoorlijk gewapend waren, om zoowel verdedigender- als aanvallenderwijze te werk te kunnen gaan.
Gilbert Burbank maakte intusschen de opmerking, dat die reeks van vaartuigen de rivier nog niet afdamde, toen hij de Sint John opgestevend was, om naar Camdless-Bay te gaan. Die voorzorgsmaatregel was dus eerst genomen, toen de giek reeds voorbij was. Dat was zeer waarschijnlijk geschied met het oog op een mogelijken aanval, waarvan evenwel geen sprake was, toen onze jeugdige marine-officier de flottilje van den kommandant Stevens verlaten had.
De opvarenden van de giek waren nu verplicht het midden der rivier te verlaten, om zich zooveel mogelijk onder de takken en het loof van het hooge geboomte van den rechteroever te verschuilen. Misschien zou het nietige vaartuigje onbemerkt blijven, wanneer het zich een weg door de dichte biezen zou kunnen banen.
In ieder geval bestond geen ander middel om die afdamming van de Sint John te vermijden.
»Tracht te roeien zonder gedruisch te maken, Mars,” zeide de jeugdige zeeofficier.
»Ja, master Gib.”
»Totdat wij de lijn dier afsluitingsvaartuigen achter den rug zullen hebben.”
»Goed, master Gib.”
»Gij zult waarschijnlijk tegen wielingen op te werken hebben.”
»Dat denk ik ook, master Gib.”
»Dan zal ik ook een pagaai ter hand nemen en u helpen, Mars!”
»Dat zal wel niet noodig zijn, master Gib!” grinnikte de kleurling.
»Anders, reken op mij.”
»Niet noodig.”
Plotseling gaf de jeugdige zeeofficier aan Mars een teeken om stil te houden. (Bladz. 215).
En de giek met vaste hand een halve wending latende maken, [218]voerde hij haar snel naar den kant van den rechteroever, dien hij bereikte, toen zijn vaartuigje nog slechts op een afstand van drie honderd meters van de afsluitingslijn gekomen was.
Daar de giek niet bespeurd was geworden, terwijl zij de rivier dwars overstak,—en toen kon zij ontwaard zijn geworden,—kon men het tot de onmogelijkheden rekenen, dat zij thans bemerkt zoude worden, nu zij onder de schaduwrijke oevers voortstevende en zij zich in het donker daarvan als het ware verloor. Het was zoo goed als zeker, dat zij door de afsluitingslinie zou kunnen sluipen, althans wanneer deze niet aan den oever aansloot, hetgeen niet waarschijnlijk was. Daarentegen bestond er in de vaargeul van de Sint John zeer veel gevaar, en zou het meer dan onvoorzichtig, ja roekeloos moeten heeten, die te blijven volgen.
Men bevond zich in eene dikke duisternis, die nog zwaarder gemaakt werd door de dichte gordijn van zwaar geboomte met volle loofkruin, dat op den oever verrees.
Mars pagaaide met kracht en zorgde ervoor, tegen geene boomstronken aan te varen, welker toppen hier en daar boven de wateroppervlakte uitstaken. Ook vermeed hij zorgvuldig met zijn schepper of pagaai luidruchtig in het water te plassen, hoewel hij nogal in de noodzakelijkheid kwam om krachtsinspanning aan te wenden, ten einde den weerstand van een tegenstroom of van eene draaiwieling te breken en te overwinnen.
In die gegeven omstandigheden zou Gilbert Burbank op zijn tocht eene vertraging van ruim een uur ongetwijfeld ondervinden. Maar, alles wel beschouwd, kon het hem niets schelen of het dan dag zoude zijn. Hij zou dan dicht genoeg bij de ankerplaats der kanonneerbooten van den kommandant Stevens zijn, om niets meer van de kwaadwilligen van Jacksonville te duchten te hebben.
Het vaartuigje was zoo omstreeks vier uren ter hoogte van de sloepen gekomen, die de afsluitingslinie vormden. Zooals Gilbert Burbank voorzien had, was, op grond van de geringe diepte der rivier in dit gedeelte der vaargeul, de doorvaart langs den oever geheel en al onbewaakt en vrij. Een paar honderd voeten verder stak eene landpunt zeer ver in de Sint John uit en vormde eene kaap, die met zware bamboestruiken en dicht ineen gestrengelde wortelboomen begroeid was.
Het was thans zaak die kaap te ronden. Zij vertoonde zich naar den bovenstroomschen kant zeer somber en bedekt. Naar den benedenstroomschen kant evenwel, werd het beschermende loofdak plotseling afgebroken. De kuststrook daalde al meer en meer, naarmate zij de monding van de Sint John naderde, en ging in een onuitwarbaar net van kreken, poelen, plassen en [219]moerassige strooken over, hetwelk een uiterst laag en onbedekt strand vormde.
Het was bijgevolg niet onmogelijk, dat een zwart en bewegelijk punt, zooals de giek vormde, die te klein was om te gedoogen dat die twee mannen daarin konden liggen om zich te verbergen, bespeurd werd door het een of andere vaartuig, dat ter hoogte van die kaap rondzwierf.
Voorbij die vooruitstekende punt liet zich de tegenstroom van de wieling niet meer gevoelen. Integendeel, daar schoot hij met kracht langs den oever vooruit zonder de vaargeul te volgen.
Gelukte het de giek die kaap zonder ongeval te ronden, dan zou zij met de meest mogelijke snelheid naar de bank gevoerd worden, alwaar zij dan in zeer weinig tijds op de ankerplaats van den kommandant Stevens zoude aankomen.
Mars stuurde dus het vaartuigje met de grootste voorzichtigheid langs den oever. Hij gleed, hij sloop als het ware voort. Zijne oogen poogden de duisternis te doorboren. Hij scheerde den oever van zoo nabij mogelijk en kampte met de wieling, die als tegenstroom aan deze zijde van de kaap nog zeer sterk was. De pagaai boog en zwiepte onder den druk zijner gespierde armen, bij het te water slaan van dat roeiwerktuig. Intusschen zat Gilbert Burbank naar den bovenstroomschen kant van de Sint John, vanwaar hij dacht dat het gevaar zoude opduiken.
Zoo naderde de giek middelerwijl die landpunt. Nog eenige weinige minuten, dan zou zij het uiteinde er van, dat zich als eene lange zandtong in de rivier uitstrekte, bereikt hebben. Het vaartuigje was er nog slechts vijf-en-twintig of dertig meters van verwijderd, toen Mars eensklaps ophield met roeien.
»Wat is er?” vroeg de jeugdige zeeofficier.
»Shut!” blies de kleurling meer dan hij sprak.
»Zijt ge vermoeid?” vervolgde Gilbert Burbank.
»Shut!”
»Wilt ge, dat ik u vervang?”
»Shut! master Gib.”
»Maar, wat is er dan toch, Mars?”
»Shut! Thans geen woord!” antwoordde de kleurling.
Terzelfder tijd wendde hij de giek met driftige pagaaislagen, en stuurde haar in schuine richting, alsof hij haar op den oever op het droge wilde zetten. Dicht bij de kustlijn gekomen, greep hij een der over het water afhangende takken; toen hij die bereiken kon, trok hij zich daaraan voort en deed zoo het vaartuigje onder een dicht loofdak verdwijnen.
Een oogenblik later sloeg hij een eind touw om een der steltwortels van een rysophoor en lag de giek eindelijk onbewegelijk [220]stil, en bewegingloos zaten Gilbert Burbank en Mars daar te midden van eene zoo diepe duisternis, dat zij elkander niet konden zien.
Die geheele manoeuvre had geen tien seconden geduurd, zoo vlug was alles in zijn werk gegaan.
De jeugdige zeeofficier greep toen zijn makker bij den arm en was op het punt hem de verklaring van zijne plotselinge handelwijze te vragen, toen Mars met den arm naar het gebladerte wees en op een beweegbaar punt duidde, dat zich op het minst donkere gedeelte van de wateroppervlakte vertoonde.
»Wat is dat?” vroeg hij zoo zacht mogelijk aan het oor van zijn makker.
»Kijken!” antwoordde deze even zacht fluisterend.
Wat zij daar zagen, was eene sloep, die door vier mannen geroeid werd en na de landspits gerond te hebben, de rivier langs den oever boven de kaap opstevende.
De beweging van dat vaartuig was duidelijk. Daarin kon men zich niet vergissen.
Gilbert Burbank en Mars hadden toen een en dezelfde gedachte, namelijk: vóór alles en in weerwil van alles naar boord van de kanonneerboot terug te keeren. Wanneer hun vaartuigje ontdekt werd, zouden zij niet aarzelen om aan wal te springen. Zij zouden dan tusschen de boomen van het woud doorsluipen; zij zouden dan voortvluchten langs den oever, tot zij ter hoogte van de bank gekomen zouden zijn. Daar zouden zij dan wachten tot de dag aanbrak. Zij zouden dan seinen geven aan de meest nabij geankerde kanonneerboot, en werden die niet bespeurd....
»Welnu,” sprak Mars, »dan springen wij in de rivier en zwemmen naar de ankerplaats. Niets eenvoudiger dan dat!” Zeker was het eenvoudig, maar de uitvoering?
Zooveel is onbetwistbaar, dat die mannen vastbesloten waren, alles te doen, om op hunnen post terug te zijn.
Maar.... de mensch wikt en God beschikt.
Een kort oogenblik later zouden zij de ervaring opdoen, dat iedere terugtocht ook over land afgesneden was.
Toen de sloep, welke zij ontwaard hadden, dan ook op een afstand van hoogstens twintig voet genaderd was tot de plek waar zij onder het dichte loof met hun vaartuig verscholen lagen, werd er een gesprek gevoerd door de lieden, die haar roeiden met een half dozijn andere kerels, waarvan men de omtrekken tusschen het geboomte op den oevernok kon ontwaren.
»Ohoi!” praaiden de sloeproeiers.
»Ohoi!” werd er van den wal geantwoord.
»Het zwaarste werk is verricht.”
»Dat dunkt mij ook.” [221]
»Drommels!” werd er van den rivierkant geroepen. »Het was een taai stuk werk met de zwaar doorstaande eb tegen den stroom op te roeien.”
»Dat zal het wel geweest zijn.”
»Bijna zoo zwaar, als een vaartuig tegen eene stroomversnelling op te voeren.”
»Gaat gij nu ten anker?”
»Waar?”
»Hier bij deze plek, waar wij op deze kaap eindelijk ontscheept zijn?”
»Ja, dat zullen wij doen.”
»Maar, alsjeblieft gauw.”
»Wij moeten eerst in de tegenstrooming van de wieling zijn.”
»Zeer juist.”
»Dan maken wij het uiteinde van de afsluitingslinie uit en kunnen die afdoende bewaken.”
»Goed! Intusschen zullen wij den oever in het oog houden....”
»Perfect!”
»En tenzij die schoften zich door het moeras baan breken....”
»Dat kunnen zij niet.”
»Welnu, dan is het niet mogelijk, dat zij ons ontsnappen....”
»Als dat maar niet reeds geschied is?”
»Te drommel, neen, dat is onmogelijk!”
»Waarom niet?”
»Wel, omdat zij tot laat op de plantage zullen gebleven zijn.”
»Dat kan wel.”
»Blijkbaar zullen zij bij het intreden van de eb in hun vaartuig gestapt zijn, om bij het aanbreken van den dag aan boord terug te zijn.”
»Zoo stel ik mij ook voor, dat zij gehandeld zullen hebben.”
»Daar zij wel zullen inzien, dat door de afsluitingslinie niet heen te sluipen is, zullen zij dat langs den oever pogen te doen. Gij zult zien, dat ik gelijk heb.”
»Jawel; maar wij zijn er om hen bij den kraag te vatten!”
»Ja, wij zijn er!”
Dat gesprek, die duidelijke volzinnen gaven genoegzaam aan wat er gebeurd was.
Het vertrek van boord van Gilbert Burbank en van Mars was bekend geworden. Geen twijfel kon daaromtrent bestaan. En al was het hun ook bij hun tocht naar Camdless-Bay, terwijl zij de rivier oproeiden, gelukt om aan de vaartuigen, die uitgezonden waren om hun den pas af te snijden, te ontkomen, zoo zou het thans, nu de geheele rivier afgesloten was en men hun terugkeer [222]bespiedde, uiterst moeielijk, ja onmogelijk zijn om de ankerplaats der kanonneerbooten van den kommandant Stevens te bereiken.
Bij het overzien van den toestand bleek het, dat de giek gevangen zat tusschen de mannen van de sloep en tusschen diegenen hunner makkers, die op de landspits ontscheept waren en den rivieroever daar bewaakten. De ontvluchting was dus onmogelijk zoowel langs de rivier, als langs den smallen oever, die zich tusschen de Sint John en de moerassen der kuststreek uitstrekte.
Gilbert Burbank had dus vernomen, dat zijn tocht langs de Sint John verraden was. Intusschen was het toch mogelijk, dat men niet wist, dat zijn makker en hij op de plantage Camdless-Bay aan wal geweest waren. Misschien wist men niet eens, dat een hunner de zoon van James Burbank was, dat de een een federalistische marine-officier, de ander een federalistische matroos was. Helaas, zoo was het niet. Zij zouden dienaangaande spoedig ontgoocheld worden. De jeugdige luitenant kon weldra niet meer twijfelen omtrent het gevaar, dat hem bedreigde, toen hij de volgende volzinnen vernam van het gesprek, hetwelk hervat werd.
»Ohoi!”
»Ohoi!”
»Weest waakzaam en goed opgepast!” riep men van den kant van den wal.
»Jawel, jawel!” werd er geantwoord.
»Een federalistisch officier is een goede buit, dat weet ge!”
»Vooral, wanneer die officier de eigen zoon van een dier gevloekte Noordelijken is!”
»Die zich in ons schoon Florida gevestigd hebben!”
»Denk er om, dat deze goed betaald zal worden!”
»En zeer goed zelfs, daar Texar er veel belang bij schijnt te hebben!”
»Ik hoop zoo. Hoe meer dollars, hoe liever!”
»Het zou toch mogelijk kunnen zijn, dat wij ze heden nacht niet te pakken krijgen....”
»Waarom niet?”
»Zij kunnen zich in den een of anderen schuilhoek van den oever verstopt hebben!”
»Nu, dat zal hen niet veel geven. Als het dag wordt, zullen wij al de schuilhoeken zoo doorzoeken, dat....”
»Dat een waterrat ons niet ontsnappen zal.”
»Juist! Denk er evenwel aan....”
»Waaraan?”
»Dat wij uitdrukkelijk bevel hebben, hen levend in handen te krijgen!” [223]
»Mooi!... Dat is afgesproken!”
»Perfect!... maar laten wij ook afspreken, dat voor het geval zij op den oever aangehouden worden, wij ulieden slechts te praaien zullen hebben, om hen aan boord te nemen, en hen naar Jacksonville over te voeren!”
»Afgesproken! Dat kan te gemakkelijker, daar wij hier ten anker zullen blijven liggen, wanneer wij niet genoodzaakt zullen worden hen op de rivier na te jagen!”
»Goed zoo!... Wij zijn dwars over den oever geposteerd, zoodat geen muis door kan!”
»Nu, goed geluk!”
»Dankje. Ik voor mij, ik zou liever in eene heerlijke kroeg van Jacksonville zitten!”
»Ik ook!... maar als wij die twee schoften maar niet laten ontsnappen! En wij hen aan handen en voeten gebonden aan Texar kunnen overleveren!... dan... dan kunnen wij de kroegen bezoeken, zooveel wij willen!”
Daarop verwijderde de sloep zich op een afstand van twee roeiriemslengten. Vervolgens werd het geluid van een ketting vernomen, die van een spil afliep. Dat duidde er op, dat een anker uitgeworpen werd en dit den grond geraakt had.
Wat de mannen betreft, die den oeverrand bezetten, dezen spraken niet meer, maar men vernam toch het geluid hunner passen op het afgevallen droog gebladerte, dat den grond bedekte.
De vlucht was dus zoowel aan den kant van den wal als langs de rivier totaal onmogelijk.
Daarover zaten Gilbert Burbank en Mars te peinzen. Geen hunner had zich eene beweging veroorloofd noch een enkel woord durven spreken. Niets verraadde dan ook de aanwezigheid van de giek, welke onder het sombere loofdak, dat inderdaad eene gevangenis geworden was, verscholen lag. Ja, eene gevangenis; want het was onmogelijk die schuilplaats te verlaten.
Maar al nam men ook al aan, dat het vaartuig gedurende den nacht niet ontdekt werd, hoe zou Gilbert Burbank kunnen hopen, dat het bij het aanbreken van den dag niet bespeurd zoude worden?
En nu was de gevangenneming van den federalistischen officier niet alleen een dreigend gevaar voor zijn leven,—dat hij als goed soldaat gaarne opgeofferd zoude hebben,—maar wanneer men zoude kunnen bewijzen dat hij op Camdless-Bay gedebarkeerd, dat hij op Castle-House geweest was, dan zou zijn vader andermaal in verzekerde bewaring genomen worden, dan zou zonder vrees voor tegenspraak het heulen van master James Burbank met de federalisten als afdoende bewezen, beweerd kunnen worden. [224]Ja, dat bewijs had den Spanjaard ontbroken, toen hij den eigenaar van Camdless-Bay voor den eersten keer van landverraad beschuldigde. Maar thans zou hij het in handen hebben, wanneer Gilbert Burbank, de zoon van zijn gezworen vijand, in zijne macht zoude zijn!
En wat zou dan van mevrouw Burbank worden?
En wat van zijn zusje, de kleine Dy? En wat van Zermah? Wanneer de vader, de broeder, de echtgenoot niet meer in staat zouden wezen om hunne nasporingen voort te zetten?
In een ondeelbaar oogenblik vertoonden zich al die gevolgen met de bliksemsnelheid der gedachten in het brein van den jeugdigen marine-officier.
Dus, alles wel beschouwd, bleef hen voor het geval, dat zij beiden gevangen genomen werden—en dat geval was zeer waarschijnlijk—slechts één kans over, namelijk dat de federalisten Jacksonville zouden ingenomen hebben, vóórdat Texar in staat zoude zijn kwaad te kunnen stichten.
Wellicht zouden zij nog tijdig genoeg verlost worden, om te verhoeden, dat het vonnis, hetwelk zij onmogelijk ontgaan konden, ten uitvoer gelegd zoude worden. Ja, dat was hunne geheele, hunne eenige hoop!
Maar, hoe zou men er in slagen, de aankomst van den kommandant Stevens met zijn kanonneerbooten in de bovenrivier te verhaasten? Hoe moest de flottilje over de bank der Sint John geraken, wanneer gebrek aan diep water dat belette?
Wie zou dat smaldeel door de veelvuldig kronkelende geul van het vaarwater loodsen, wanneer Mars, die de taak van loods moest vervullen, in krijgsgevangenschap der Zuidelijken zoude geraken?
Gilbert Burbank moest dus het onmogelijke beproeven en wagen om, voordat de dag aanbrak, aan boord zijner kanonneerboot terug te zijn. Maar, daartoe moest hij zonder verwijl vertrekken, vluchten kunnen zonder een oogenblik verloren te laten gaan.
Maar... was dat doenlijk? Kon Mars de giek niet door eene plotselinge wending, in schuine richting door de tegenstrooming van de wieling, hare vrijheid hergeven? En al werden zij ook al bespeurd, dan zouden de lieden van de bewakingssloep verplicht zijn, tijd te laten verloren gaan, hetzij door het ophalen van hun anker, hetzij door het laten slippen van den ankerketting. Zouden zij daardoor niet zoo’n voorsprong kunnen verkrijgen, dat zij spoedig buiten bereik zouden zijn?
Neen! Neen! Dat ware alles in de waagschaal stellen. Ja erger, dat ware alles verderven. Dat wist de jeugdige marine-officier maar al te goed. Mars kon met zijne eenige pagaai geen wedstrijd aangaan met de vier roeiriemen van de sloep. De giek zou, [226]terwijl zij pogen zou langs den rivieroever voort te spoeden, al ras ingehaald zijn. Door zoo te handelen, liep men het gevaar zeker en onbetwistbaar in den mond.
Wat zij daar zagen, was eene sloep, die door vier mannen geroeid werd. (Bladz. 219).
»Maar... wat dan toch te doen?”
Dat vroegen zich de twee in nood verkeerende schepelingen af.
»Moeten wij wachten?” prevelde Gilbert Burbank besluiteloos.
Mars trok de schouders op, alsof hij zeggen wilde:
»Ik laat de beslissing aan master Gib over.”
De dag zou spoedig aanbreken. Het was reeds half vijf. Een lichtende band werd reeds boven den oostelijken gezichteinder waargenomen. Dat was de naderende dageraad.
Men moest noodzakelijk tot een besluit komen, en ziehier waarbij Gilbert zich meende te moeten bepalen:
Hij boog zich naar Mars over en fluisterde dien zoo zacht mogelijk in het oor.
»Wij kunnen onmogelijk langer hier wachten,” zei hij. »Wij zijn beiden met een revolver en een sabel gewapend. In de sloep bevinden zich slechts vier man.”
»Dat is twee tegen een,” grinnikte Mars.
»Ja, maar wij zullen het voordeel der overvalling kunnen laten meetellen. Dat zal de partij meer gelijk maken.”
»Dat’s waar.”
»Gij brengt de giek met eenige krachtige pagaaislagen dwars door de wieling en stuurt haar vlak op de sloep aan. Deze, die ten anker ligt, zal de aanvaring en het aan boord klampen niet kunnen ontwijken. Wij zullen die menschen overvallen, wij zullen op hen inhouwen, voordat zij tijd zullen hebben tot bezinning te komen. Daarna zullen wij zoo spoedig mogelijk een goed heenkomen zoeken. Vervolgens zullen wij, alvorens de oeverbewakers aan den wal alarm zullen hebben kunnen maken, de bank en daarmede de kanonneerbooten bereikt hebben.”
»Ja, master Gib,” grinnikte de lotgenoot van den jeugdigen marine-officier.
»Hebt gij begrepen, Mars?”
De kleurling gaf geen antwoord, maar greep zijn sabel, die hij uit de scheede trok en zoo bij zijn revolver aan zijn buikriem bevestigde. Toen hij daarmede klaar was, maakte hij het touw los, waarmede de giek aan den boomtak vastgemaakt was, en greep zijne pagaai om hem met kracht te water te slaan.
Maar juist op het oogenblik, dat hij daarmede wilde beginnen, werd hij door Gilbert Burbank weerhouden.
»Wacht nog een oogenblik,” fluisterde deze, terwijl hij den schouder van den kleurling met de hand aanraakte. [227]
Eene onverwachte omstandigheid bracht hem er toe zijne beschikkingen dadelijk te wijzigen.
Met het eerste daglicht begon zich een dikke nevel over de oppervlakte van de Sint John te verspreiden. Men zou gezegd hebben, dat een onmetelijke maar vochtige wattenvlok zich over het water ontwikkelde, die het daarbij met hare voortschrijdende spiraalvormige krullen aanraakte, en voortgestuwd door eene zachte bries langzaam van uit zee opkomende, naar het bovengedeelte der rivier voortbewoog.
Wanneer zij nog een kwartier wachtten, dan zoude zoowel Jacksonville op den linkeroever der rivier, als de boomgroepen op den rechteroever verdwenen zijn in dien nevel, die in deze streken gewoonlijk ietwat geelachtig van kleur is en met een karakteristieken geur bedeeld is, en dan de geheele vallei van het stroomgebied van de Sint John vervult.
Was dat niet de redding, die daar den jeugdigen marine-officier en zijn makker aangeboden werd?
Waarom zouden zij niet van dien nevel pogen gebruik te maken, om onzichtbaar en onbemerkt door de mazen van het net te sluipen, wat hen omstrikt hield, in stede van een ongelijken strijd aan te gaan, waarin beiden toch het onderspit konden delven? Gilbert Burbank meende ten minste, dat dit het beste zou zijn. Daarom weerhield hij Mars, toen deze de giek plotseling wilde laten vooruitschieten en haar van den oever laten verwijderen. Integendeel moest men dezen thans zeer voorzichtig en in alle stilte naderen, en daarbij de sloep mijden, welker omtrekken, thans reeds zeer onduidelijk, weldra geheel verdwenen zouden zijn.
Maar toen begonnen de stemmen elkander weer te praaien. Van den oever hoorde men het langgerekte scheepsgeroep:
»Ohoi!”
»Ohoi!” werd er van de sloep geantwoord.
»Opgepast met den mist!”
»Jawel!”
»En uitkijken! Dat is de boodschap!”
»Jawel!.... Wij gaan ons anker winden en dichter bij den oever halen.”
»Goed. Maar blijf ook in verbinding met de andere vaartuigen van de afsluitingslinie.”
»Opperbest!”
»En, als gij er ontmoet, beveelt hen aan, om heen en weer te kruisen, totdat de nevel opgetrokken zal zijn.”
»Jawel! Jawel! Vreest niet en waakt gij van uwen kant, dat die schoften niet over land ontkomen! Dat zou niet onmogelijk zijn, niet waar?” [228]
»Zeker niet. Maar weest gerust; wij hebben het terrein goed bezet en doen de kijkers goed open.”
Klaarblijkelijk werden die maatregelen, die als het ware door de omstandigheden geboden werden, genomen. Een zeker aantal sloepen zouden zich beijveren, van den eenen rivieroever tot den anderen te kruisen. Dat begreep Gilbert Burbank; hij aarzelde dan ook niet.
De giek, die in de grootste stilte door Mars bestuurd en gevoerd werd, verliet het loofdak, waaronder zij verscholen was geweest, en stevende door de wieling, welke daar bij die kaap gevormd werd.
De mist verdichtte zich al meer en meer, hoewel hij het zwakke bleeke licht van den aanbrekenden dag niet weerhield, maar toch aanmerkelijk temperde. Dat licht was niet ongelijk aan het schijnsel, hetwelk men bespeurt, wanneer eene lamp in eene hoornen lantaarn brandt. Men zag niets meer, zelfs niet binnen een kring van slechts weinige meters straal.
Wanneer de giek gelukkig genoeg was niet tegen de sloep, die zich meer in het midden der rivier bevond, aan te varen, dan bestonden er zeker kansen, dat zij ongemerkt zou doorsluipen. En inderdaad, het gelukte haar dat vijandelijke vaartuig te mijden, terwijl de mannen daarop bezig waren met het anker lichten en het geratel van den ketting bij het binnenpalmen, de plaats die vermeden moest worden, vrij nauwkeurig aanduidde.
De giek passeerde dus, waarna Mars gelegenheid had zijne pagaai met meer kracht te kunnen hanteeren, waardoor meer vaart kon gemaakt worden.
Het moeielijkste was, een doelmatigen koers te volgen zonder in de geul van het midden der rivier terecht te komen. Men moest integendeel op een kleinen afstand van den rechter rivieroever houden en daaraan nagenoeg evenwijdig blijven. Maar niets was er om Mars te midden van dien dikken nevel te geleiden; niets dan het gekabbel en geruisch van het voortstroomende water, hetwelk den oever schuurde. Men voelde eerder dan men zag, dat het dag werd. Het werd meer en meer licht boven de nevelmassa, hoewel die zich nog zeer dik op de oppervlakte der rivier vertoonde.
De giek dwaalde zoo gedurende een half uur, om het zoo uit te drukken, op Gods genade. Soms verscheen er plotseling en op het onverwachtst een ijle omtrek. Men kon in de meening verkeeren dat het eene sloep was, die door de straalbreking buitengewoon vergroot werd, een natuurverschijnsel, dat bij mist op volle zee veelvuldig waargenomen wordt. Inderdaad, ieder voorwerp dat zich alsdan eensklaps en zonder voorbereiding aan het oog voordoet, [230]vertoont zich dan uiterst vreemdsoortig en verwekt den indruk, alsof het buitengewone afmetingen verkregen heeft. Dit deed zich op dien tocht veelvuldig voor.
Verscheidene vogelparen met eene onmetelijke vlucht verschenen ook. (Bladz. 230).
Gelukkig, dat wat Gilbert Burbank voor eene sloep aanzag, niets anders was dan òf eene boei, die het vaarwater in de geul moest aanwijzen, òf een rotstop, die boven water uitstak, of een boomstam, die daarheen dreef, of een paal, die in den rivierbodem geheid was, maar zijn hoofd in het neveldak stak.
Verscheidene vogelparen, met eene onmetelijke vleugelvlucht, verschenen ook. Zag men hen ook al ternauwernood in den nevel verschijnen en verdwijnen, dan hoorde men toch den doordringenden kreet, dien zij in het luchtruim lieten weerklinken. Andere vlogen van de oppervlakte der rivier zelve op, wanneer de nadering van de giek hen op de vlucht dreef. Het was onmogelijk te bepalen of zij op den oever op slechts weinig passen afstand gingen rusten, of dat zij in de Sint John onderdoken, om zich aan de onbescheiden blikken van de opvarenden van het vaartuigje te onttrekken.
Daar evenwel de eb steeds flink doorstond, was Gilbert Burbank er zeker van, dat de giek, door den stroom medegevoerd, de ankerplaats der kanonneerbooten onder de bevelen van den kommandant Stevens al meer en meer naderde. Maar hoewel nog flink, zoo was die ebstroom toch reeds zooveel verzwakt, dat onze jeugdige marine-officier het er voor houden moest, dat zijn vaartuig de afsluitingslinie, door de vijandelijke sloepen gevormd, nog niet voorbijgestevend was. Integendeel, hij meende alle redenen te hebben om te gelooven, dat hij zich nu juist op dezelfde hoogte bevond en dat derhalve het gevaar groot was, van plotseling op een dier sloepen te stooten.
Dus was ieder gevaar nog lang niet voorbij. Het bleek integendeel al heel spoedig, dat de giek nog nimmer in grooter gevaar verkeerd had dan thans.
Mars hield dan ook gedurende korte tusschenpoozen op met roeien, waarbij hij dan, om steeds gereed te zijn in de een of andere richting te kunnen wenden, zijne pagaai boven de watervlakte verheven hield. Het geluid van roeiriemen werd nu eens heel dichtbij, dan weer iets verder af, maar toch steeds in de onmiddellijke nabijheid vernomen. Verscheidene kreten werden op die sloepen voortdurend uitgestooten en door anderen beantwoord. Dat geschiedde natuurlijk om met elkander in verbinding te blijven. Hier en daar doken in het ijle van den nevel vormen op, welker omtrekslijnen als gedoezeld schenen. Dat waren vaartuigen, die voortgleden en vermeden moesten worden.
Plotseling openden zich ook de dampen, alsof een onmetelijke blaasbalg zijne horizontale luchtkolom in hunne massa gedrongen [231]had. Dan verruimde zich de gezichtskring tot op een afstand van eenige honderden meters.
Gilbert Burbank en Mars poogden alsdan hun stand op de rivier te verkennen. Maar die opklaring van den nevel ging weer even spoedig voorbij als zij gekomen was, en de giek was weer verplicht zich geduldig aan den stroomdraad over te geven.
Zoo was het eindelijk vijf uren geworden.
Gilbert Burbank rekende, dat hij thans nog twee mijlen van de ankerplaats der kanonneerbooten verwijderd was. En inderdaad, de bank in de rivier was nog niet bereikt. Zij zouden die bank gemakkelijk herkend hebben aan het meerdere geluid en geweld van den stroom, aan de kabbelingen van het water, waaromtrent zeelieden als Gilbert en Mars zich niet vergissen konden.
Wanneer de bank overschreden zoude zijn, dan zou Gilbert Burbank zich betrekkelijk in veiligheid gerekend hebben, want het was niet waarschijnlijk dat de sloepen zich op zoo’n verren afstand van Jacksonville en tot onder het geschutvuur der kanonneerbooten zouden gewaagd hebben.
Beiden luisterden dus aandachtig en bogen zich voorover, om de oorschelp zoo nabij mogelijk aan de wateroppervlakte te brengen. Hun zeer geoefend oor had nog niets kunnen opvangen. Het kon bijna niet anders of zij moesten hetzij ter rechter- hetzij ter linkerzijde op een dwaalspoor geraakt zijn.
Zou het niet de beste partij zijn, die genomen kon worden, om namelijk in eene richting schuins met den stroom voort te stevenen, om zoo een der oevers te bereiken?
Of ware het beter, stil te blijven wachten, totdat de nevel opgetrokken zoude zijn, om dan weer, natuurlijk na zich behoorlijk verkend te hebben, in den goeden koers voort te roeien?
Dit laatste werd als het best uitvoerbare geacht; vooral nu men ontwaarde, dat de dampen naar hoogere luchtlagen begonnen op te stijgen. De zon, die men als het ware daar boven voelde, trok hen aan en verwarmde hen. Men kon waarlijk de oppervlakte van de Sint John over eene groote uitgestrektheid en zelfs voordat het uitspansel duidelijk zichtbaar werd, zien te voorschijn treden.
Het was te voorzien, dat de gordijn, die hun blik als het ware gevangen had gehouden, zoude vaneenscheuren en dat de gezichteinder uit den nevel zoude te voorschijn treden. Misschien zou dan Gilbert Burbank de kanonneerbooten ontwaren, die achter de bank op een mijl afstands daarvan ten anker lagen, en het zou mogelijk zijn die oorlogsvaartuigen te bereiken.
In dit oogenblik werd een sterk watergeklots vernomen, en bijna tegelijkertijd begon de giek te draaien, alsof zij in een soort maalstroom geraakt was. [232]
Vergissing was onmogelijk.
»De bank!” riep Gilbert uit.
»Ja, de bank!” herhaalde Mars opgetogen.
»En eenmaal daarover!...”
»Dan zijn wij op de ankerplaats!”
»Goddank!”
»Goddank!”
Zoo klonken beider stemmen tegelijkertijd.
Mars had zijn pagaai gegrepen en poogde nu de giek in de gewilde richting te houden.
Eensklaps greep Gilbert Burbank hem bij den schouder en noodzaakte hem het pagaaien te staken. Hij had in een der nevelbanken, die nog over de rivier zweefden, een vaartuig ontwaard, dat met snelheid voortgeroeid werd en denzelfden koers volgde als de giek.
Hadden de mannen, die zich in dat vaartuig bevonden, de giek bespeurd? En wilden zij haar den doortocht betwisten?
»Over bakboord wenden!” zei de jeugdige marine-officier.
Mars gehoorzaamde, en weinig pagaaislagen waren voldoende om de gewenschte wending te doen uitvoeren.
Maar van dien kant werden stemmen vernomen, welke elkander luidruchtig praaiden. Ongetwijfeld bevonden zich op dit gedeelte van de rivier verscheidene sloepen, die in verband met elkander kruisten.
Eensklaps en alsof zij door een onmetelijken luchtdruk weggeveegd werden, verdwenen de neveldampen en vielen als fijn verdeelde waterstofdeeltjes op de oppervlakte der Sint John neder.
Gilbert Burbank kon den kreet, die hem ontsnapte, onmogelijk weerhouden.
De giek bevond zich te midden van een dozijn sloepen, welke in opdracht hadden dit gedeelte van de vaargeul, welke zich door de bank in zeer bochtige en schuine richting slingerde, te bewaken.
»Daar zijn ze!... Daar zijn ze!”
Dat waren de kreten, die tusschen de sloepen gewisseld werden en waarmede de opvarenden de vluchtelingen begroetten.
»Ja, hier zijn wij!” antwoordde de jeugdige marine-officier op dien kreet.
»Ja, hier zijn wij!” herhaalde Mars even uitdagend.
»Revolver en sabel in de hand, Mars!”
»En er op in, ja master Gib!”
Maar.... twee tegen dertig! Was die strijd mogelijk?
In een ondeelbaar oogenblik hadden drie of vier sloepen de giek aan boord geklampt. (Bladz. 234).
In een ondeelbaar oogenblik hadden drie of vier sloepen de giek aan boord geklampt. Eenige schoten knalden. Dat waren slechts [234]de revolvers van Gilbert Burbank en van Mars, die zich in het gevecht hooren lieten. De tegenpartij maakte van geen vuurwapenen gebruik, omdat last was gegeven de vluchtelingen levend gevangen te nemen. Drie of vier opvarenden der sloepen werden gedood of gewond. Maar, was het wonder, dat Gilbert en zijn makker in dien ongelijken strijd het onderspit delfden?
De jeugdige officier werd, in weerwil van zijn schier ontembaren tegenstand, gekneveld en daarna in een der sloepen overgedragen.
»Vlucht.... Mars!... Vlucht!”
Dat waren de laatste woorden, die hij zijnen wakkeren matroos nog vermocht toe te roepen. Een oogenblik later lag hij met een prop in den mond en aan handen en voeten geboeid op den bodem eener sloep.
Mars had de aanbeveling van zijn officier niet noodig gehad.
Met een flinken sabelslag ontdeed hij zich van den man, die hem gegrepen had, en alvorens een ander had kunnen bijspringen om hem tegen te houden, was de koene echtgenoot van Zermah in de rivier gesprongen.
Alle pogingen om hem op te visschen waren tevergeefs. De kleurling was te midden van de kolken der bank verdwenen. Bij het intreden van den vloed toch kookt en woelt het op die ondiepten en verandert de anders zoo kalme stroom gewoonlijk in woedende stortvloeden.
Men moest het er voor houden, dat Mars verdronken was. [235]
Ongeveer een uur later werd Gilbert Burbank op de kade te Jacksonville aangebracht.
Men had daar de revolverschoten, die op den benedenstroom gelost waren, gehoord. Gold het daar eene schermutseling tusschen de vaartuigen der geconfedereerden en die van de federalistische vloot?
Viel er niet te vreezen, dat zelfs de kanonneerbooten van het smaldeel van den kommandant Stevens de vaargeul daar ter plaatse verkend en over de bank gestevend waren?
Dat alles had natuurlijk eene ernstige opschudding onder de bevolking der stad veroorzaakt. Een gedeelte der bevolking was met spoed naar den rivierkant geijld. De plaatselijke autoriteiten verschenen in de personen van Texar en zijn aanhangers eveneens daar met bekwamen spoed. Allen keken uit naar den kant der bank, die duidelijk te ontwaren was, nu de nevel opgetrokken was. Tooneelkijkers, verrekijkers en scheepsteleskopen waren druk in de weer.
Maar de afstand, ongeveer drie mijlen, was nog te groot om over de belangrijkheid van die schermutseling en over hare gevolgen te kunnen oordeelen.
Wat men in ieder geval duidelijk zag, was dat de flottilje van den kommandant Stevens nog altijd voor de bank geankerd lag en dat de havenplaats Jacksonville nog geen onmiddellijken aanval vanwege de kanonneerbooten te duchten had. Zij van de bewoners der hoofdplaats, die zich bij de oproerige gebeurtenissen het meest gecompromitteerd hadden, zouden tijd genoeg hebben om hunne beschikkingen te nemen, ten einde, als het moest, de wijk naar het binnenland van Florida te nemen.
Maar, al hadden Texar en zijne aanhangers ook al redenen om meer dan de overige bewoners beducht voor hunne eigene veiligheid te zijn, zoo bleek het toch duidelijk, dat er geen aanleiding bestond, om zich over dit voorval te verontrusten. [236]
De Spanjaard daarenboven giste, dat die schermutseling het aanhouden van de giek gold, welker bemachtiging hij zoo innig en zoo vurig wenschte.
»Ja, die aanhouding wensch ik, verlang ik, tot welken prijs ook!” prevelde en herhaalde Texar voortdurend, terwijl hij met zijn tooneelkijker aandachtig de sloep gadesloeg, welke naar de haven stevende. »Ja, tot welken prijs ook!”
»Dat is boud gesproken!” meende een zijner makkers.
»Maar bedenk dan toch, dat het den zoon van James Burbank geldt!”
»De zoon van James Burbank?... Ja, dat is wat anders!”
»Als die in den strik gevallen is, dien ik hem gespannen heb,” vervolgde Texar opgewonden, »dan heb ik het bewijs, dat James Burbank gemeenschap met de federalisten onderhoudt....”
»Dat is zoo; maar....”
»En, bij God!... wanneer de zoon doodgeschoten zal zijn, dan zullen geen vier-en-twintig uren verloopen, alvorens de vader hetzelfde lot ondergaan zal hebben! Dat zweer ik!”
En, inderdaad, hoewel zijne partij thans te Jacksonville den baas speelde, had Texar, nadat de laatste rechtszaak ten voordeele van James Burbank uitgesproken was, eene gunstige gelegenheid willen afwachten, om den eigenaar van Camdless-Bay gevangen te doen nemen. De gelegenheid om Gilbert Burbank in een valstrik te lokken, had zich aangeboden. Wanneer die Gilbert Burbank, die als federalistisch officier bekend stond, op vijandelijk grondgebied opgepakt werd, dan zou zijne veroordeeling als spion niet uitblijven, en dan kon de Spanjaard zijne wraakzucht in haren geheelen omvang volvoeren.
De ellendeling werd maar al te zeer door de omstandigheden geholpen.
Het was wel degelijk de zoon van den eigenaar van de plantage Camdless-Bay, de zoon van James Burbank, die daar in de haven van Jacksonville aangebracht werd. Dat Gilbert slechts alleen gevangen genomen was, dat zijn makker verdronken of ontsnapt was, dat kon den Spanjaard bitter weinig schelen. Het voornaamste was, dat hij den jeugdigen marine-officier in handen had.
Er bleef nu niets anders te doen over, dan den gevangene voor eene rechtbank te doen verschijnen, welker leden allen uit aanhangers van de partij van Texar zouden bestaan, eene rechtbank, die door hem zelven voorgezeten zoude worden.
Gilbert Burbank werd met veel gejouw en met bedreigingskreten, door de bevolking van Jacksonville, die hem maar al te goed kende, ontvangen. Hij beantwoordde dat alles met een trotschen blik van minachting. Zijne houding toonde genoegzaam aan, dat hij geen vrees koesterde, hoewel eene afdeeling soldaten te hulp was moeten geroepen [238]worden, om zijn leven tegen de gewelddadigheden van het grauw te beveiligen.
Zijne houding toonde genoegzaam aan, dat hij geen vrees koesterde. (Bladz. 236).
Toen de jonge luitenant evenwel Texar ontwaarde, was hij zich zelven niet meer meester, en voorzeker zou hij zich op dien schavuit geworpen hebben met het doel om hem te verwurgen, wanneer hij niet door de soldaten zijner bewaking weerhouden was geworden.
Texar had geen enkele beweging gemaakt, geen woord gesproken. Hij deed zelfs alsof hij den jongen officier niet zag en liet hem met het onverschilligste gelaat der wereld wegvoeren.
Weinige minuten later zat Gilbert Burbank in de gevangenis van Jacksonville opgesloten. Er waren geene illusiën omtrent het lot, dat hem vanwege de Zuidelijken wachtte, te scheppen.
De heer Harvey, de correspondent van meester James Burbank, ging een uur later naar de gevangenis en verzocht den jongen man te zien. Dat werd hem evenwel geweigerd. Op bevel van Texar mocht niemand, volstrekt niemand bij den gevangene toegelaten worden.
Die poging had zelfs tot gevolg, dat master Harvey zelf zeer streng bespied zou worden.
Men was inderdaad bekend met zijne betrekking tot de familie Burbank, en het lag in de plannen van den Spanjaard, dat de gevangenneming van Gilbert Burbank niet onmiddellijk te Camdless-Bay bekend werd.
Wanneer het rechtsgeding beëindigd en het vonnis uitgesproken zoude zijn, dan was het tijd genoeg om James Burbank het gebeurde mede te deelen. Wanneer hij het evenwel dan zou vernemen, zou het te laat zijn om Castle-House te verlaten en de vlucht naar de noordelijke Staten te nemen, om zoo aan de wraakzucht van Texar te ontkomen.
Master Harvey kon dus onmogelijk een bode naar Camdless-Bay zenden. Er was een soort embargo op al de vaartuigen van de havenplaats gelegd. Iedere gemeenschap tusschen den rechter- en den linkeroever van de Sint John was verbroken, en zoo kon de familie Burbank niets vernemen van de gevangenneming van Gilbert. Integendeel, zij verkeerde in de stellige meening, dat hij aan boord van de kanonneerboot van Stevens was teruggekeerd; terwijl hij daarentegen in de gevangenis van Jacksonville opgesloten zat.
Met welke spanning spitste men te Castle-House de ooren, om te vernemen of de een of andere ver verwijderde knal de aankomst der federalistische kanonneerbooten niet zou vermelden, die eindelijk over de zandbank geraakt zouden zijn.
Wanneer toch Jacksonville in handen der Noordelijken gevallen zoude zijn, zou dat gelijk staan met Texar in handen van James [239]Burbank! Dan kon de vader van de kleine Dy gezamenlijk met zijn zoon en met zijne vrienden de nasporingen hervatten, die tot nu toe tot niets geleid hadden!
Niets werd evenwel op het benedengedeelte der rivier waargenomen. Geen geluid liet zich van die zijde hooren.
Master Perry, de administrateur van de plantage Camdless-Bay, had de Sint John tot in de nabijheid van de sloepen, welke de afsluitingslinie vormden, doorkruist. Hij had evenwel niets gevonden, dat hem op het spoor kon doen komen.
Pyg en een der opzichters waren over land langs den oever gezonden en hadden hunne nasporingen tot op drie mijlen benedenstrooms van de plantage uitgestrekt; maar waren verplicht hetzelfde rapport uit te brengen.
Zooveel bleek evenwel uit de ingekomen berichten, dat de kanonneerbooten nog steeds voor anker lagen; terwijl hoegenaamd geene voorbereidende maatregelen, om onder stoom of onder zeil te gaan, bespeurd waren. Een aanslag op Jacksonville scheen dus nog niet in de bedoeling te liggen.
Maar daarenboven, hoe zou die flottilje over de zandbank geraken? Dat was toch eene vraag, die men zich stellen moest. Aangenomen ook al dat de vloed genoegzaam doorzette, om het vaarwater vroeger dan men dacht bruikbaar te maken, hoe zou men zich dan nog durven wagen in die smalle en bochtige toegangen tot de geul, nu de eenige loods, die er al de kronkelingen van kende, niet meer aanwezig was?
En inderdaad, Mars was niet meer te voorschijn gekomen.
Als James Burbank had kunnen vernemen, wat er na het gevangennemen van zijn zoon Gilbert en het oppikken van de giek gebeurd was, dan moest hij in de meening verkeeren, dat de stoutmoedige makker van den jeugdigen marine-officier in de kolkende branding op de zandbank omgekomen was. Voor het geval toch, dat Mars zich met zwemmen gered had, zou hij immers getracht hebben den rechteroever der Sint John te bereiken en zich gehaast hebben zich naar Camdless-Bay te begeven, daar het hem niet meer mogelijk was, naar boord terug te keeren.
Maar Mars was ook niet op de plantage verschenen.
Den volgenden dag—den 11den Maart—was de geheele Raad tegen elf uren onder het voorzitterschap van Texar in persoon, in dezelfde zaal van Court-Justice vereenigd, waarin de Spanjaard vroeger reeds als aanklager tegen James Burbank was opgetreden. Ditmaal waren de beschuldigingen, welke tegen den jeugdigen marine-officier ingebracht werden, van zeer ernstigen aard en zelfs zoo zwaar, dat hij aan zijn noodlot niet zou kunnen ontsnappen. [240]
Hij was dan ook reeds bij voorbaat veroordeeld.
Wanneer de zaak van den zoon maar eenmaal beëindigd zoude zijn, dan zou Texar zich met die van den vader onledig houden. Hij hield de kleine Dy gevangen. De gezondheidstoestand van mevrouw Burbank, die onder de vele slagen, door de hand van dien ellendeling toegebracht, zooveel geleden had, was in deerniswaardigen staat. Nu nog de vader, dan zou hij goed en wel gewroken zijn.
Waarlijk, het was alsof alles hem meeliep, om het botvieren van zijne wraakzucht te bevorderen.
Gilbert Burbank werd uit de gevangenis gehaald. Evenals den vorigen dag vervolgde hem het grauw met bedreigingen, met gehuil en met hoonkreten.
Toen hij de zaal van Court-Justice, waar hij de meest verwoede aanhangers van den Spanjaard bijeen vond, binnentrad, werd hij met verwenschingen en met kreten van woede ontvangen.
»Weg met den spion!”
»De spion ter dood!”
»Schiet hem neer!”
»Neen, niet doodschieten!”
»Dat is een te eerlijke dood voor een spion!”
»De strop!”
»Ja, de strop!”
»Hang hem op!”
»Ja, hang den spion op!”
Spion!... Ja, dat was de beschuldiging, welke dat grauw, welke die ellendelingen lieten hooren! Dat was de beschuldiging, welke door Texar ingefluisterd was!
Gilbert, door die hatelijke beschuldiging een oogenblik uit het veld geslagen, had intusschen zijne geheele koelbloedigheid herkregen. Hij slaagde er in kalm te blijven, zelfs toen hij den Spanjaard ontwaarde, wien het aan kieschheid en aan de noodige schaamte ontbroken had, om zich als rechter in deze zaak te recuseeren.
»Uw naam?” vroeg Texar.
»Ik heet Gilbert Burbank,” antwoordde de beklaagde.
»Gij zijt officier van de federalistische krijgsmacht, niet waar?”
»Ja.”
»Marine-officier?”
»Ja.”
»Gij zijt eerste officier aan boord van een der kanonneerbooten onder de bevelen van den kommandant Stevens?”
»Ja.” [241]
»Gij zijt de zoon van James Burbank, een Amerikaan uit een der Noordelijke Staten afkomstig?”
»Ja.”
»De zoon van den eigenaar van de plantage Camdless Bay?”
»Ja.”
»Bekent gij de vijandelijke flottilje, die voor de zandbank in de monding der Sint John ten anker ligt, in den nacht van den 10den Maart verlaten te hebben?”
»Ja.”
»Bekent gij krijgsgevangen gemaakt te zijn, terwijl gij, te zamen met een matroos van dezelfde kanonneerboot, poogdet naar boord terug te keeren?”
»Ja.”
»Wilt gij ons mededeeling doen van hetgeen gij in deze streken kwaamt uitrichten?”
»Voorzeker, wil ik dat.”
»Welnu, wij luisteren.”
Gilbert Burbank streek zich met de hand over het gelaat en scheen gedurende een oogenblik zijne gedachte te verzamelen. Daarop sprak hij zonder aarzeling:
»Daags te voren was een man aan boord van de kanonneerboot gekomen, waarop ik als eerste officier dienst doe. Hij deelde mij mede, dat de plantage mijns vaders door eene bende booswichten en misdadigers verwoest en dat Castle-House door een troep bandieten belegerd was geworden...”
»Ik zie mij verplicht den beschuldigde aan te manen, zijne uitdrukkingen te matigen,” sprak Texar met gemaakte kalmte en deftigheid.
»Ik zal aan den voorzitter van deze rechtbank wel niet behoeven voor te houden, op wien de verantwoordelijkheid der misdaden, die ik daar onthulde, neerkomt,” vervolgde de beklaagde kalm.
»En ik,” viel Texar hem in de rede, »ik antwoord Gilbert Burbank daarop, dat zijn vader de openbare meening getrotseerd, ja getart heeft, door zijne slaven in vrijheid te stellen, dat daarop een besluit verschenen is, hetwelk de verstrooiing van die nieuw bevrijden gebood, dat dit besluit moest worden ten uitvoer gelegd...”
»Door middel van plundering en brandstichting, niet waar?”
Texar grinnikte hoonend; maar antwoordde niet.
»En door middel van ontvoering van personen, waaraan Texar zich persoonlijk heeft schuldig gemaakt!”
De Spanjaard keek eens rond, alsof hij de stemming van het publiek wilde opnemen, daarop antwoordde hij koeltjes:
»Wanneer ik in rechten te dezer zake betrokken zal zijn, zal ik daarop [242]antwoorden;.... maar... Gilbert Burbank, gij moet niet pogen de rollen te verwisselen. Vergeet niet, dat gij thans beschuldigde en niet aanklager zijt!”
»Ja... ik ben thans beschuldigde... toch maar voor het tegenwoordige oogenblik...” antwoordde de jeugdige marine-officier. »Vergeet gij niet, dat de federalistische kanonneerbooten slechts de zandbank der Sint-John hebben over te stevenen, om Jacksonville in hunne macht te hebben, en dat dan....”
Een gehuil van woede, een storm van bedreigingen barstte in dit oogenblik over den jeugdigen marine-officier, die de Zuidelijken zoo in het aangezicht durfde braveeren, los.
»Ter dood!”
»Hang hem op!”
»Vierendeel hem!”
Dergelijke liefelijke kreten kruisten elkander allerwege.
Den Spanjaard gelukte het eindelijk, na zeer veel moeite, de volkswoede in bedwang te houden. Daarop vervolgde hij het gerechtelijk onderzoek.
»Wilt gij ons mededeelen, Gilbert Burbank,” vroeg hij, »waarom gij verleden nacht uwe kanonneerboot verlaten hebt?”
»Ik heb haar verlaten, om mijne stervende moeder te bezoeken. Wie zal dat wraken?”
»Gij bekent dus, dat gij te Camdless-Bay aan wal gegaan zijt?”
»Ja, dat beken ik. Ik maak daar geen geheim van.”
»Zijt gij alleen aan wal gegaan, om uwe moeder te bezoeken?”
»Daarom alleen.”
»Is dat waar?”
»Ja, dat is waar.”
»Toch meenen wij redenen te hebben om te gelooven, dat gij een ander doel hadt.”
»Welk?”
»Namelijk: om met uwen vader, met James Burbank in verbinding te komen, met dien Noordelijke, die reeds lang verdacht wordt in betrekking met de federalistische legerafdeeling te staan.”
»Gij weet zeer goed, dat wat gij daar zegt, eene onwaarheid is,” antwoordde Gilbert Burbank, die zijne verontwaardiging onmogelijk kon bedwingen.
Texar grinnikte hoonend.
»Gij weet ook zeer goed,” vervolgde de jeugdige zeeman, »dat ik als zoon, niet als officier naar Camdless-Bay gegaan ben.”
»Of als spion!” antwoordde Texar.
Andermaal verhief zich een gehuil:
»Ter dood de spion!” [243]
»Weg met hem!”
»Aan de galg de spion!”
Gilbert Burbank zag wel in, dat hij een verloren man was. Maar wat hem nog het meest ontzette was, dat hij begreep, dat zijn vader ook verloren was, dat hij van diens ongeluk ja de onschuldige bewerker, maar toch de bewerker was.
»Ja,” ging Texar voort, »de ziekte uwer moeder was slechts een voorwendsel! Gij zijt te Camdless-Bay als spion gekomen, om aan de federalistische bevelhebbers verslag te kunnen doen omtrent den staat der versterkingen, die de Sint John verdedigen!”
Gilbert Burbank stond op.
»Ik ben naar Camdless-Bay gekomen, om mijne stervende moeder te bezoeken,” zei hij, »dat weet gij wel. Ik ben bij stikdonkeren nacht van boord gegaan en ben dienzelfden nacht te Castle-House aangekomen. Ik heb daar slechts weinige uren vertoefd en ben weer bij nacht vertrokken, en vraagt uwe suppoosten, om hoe laat zij mij gevangengenomen hebben. Ik heb dus van uwe versterkingen niets kunnen zien; ik voeg er bij: ik heb van uwe versterkingen niets willen zien. Wanneer dat mijn doel geweest ware, dan zou ik wel een ander tijdstip gekozen hebben.....”
De menigte zat hem ademloos aan te hooren. Het was stil in die zaal, zoo stil, dat men een speld zoude hebben kunnen hooren vallen. Gilbert Burbank vervolgde:
»Ik heb nimmer kunnen gelooven, dat in een land, dat op beschaving aanspraak maakt, rechters zouden kunnen gevonden worden, die er een soldaat een misdaad van maken, bij het sterfbed zijner moeder te komen, zelfs wanneer hij daartoe op vijandelijk grondgebied verschijnt! Dat hij, die mijn gedrag afkeurt en anders zou handelen dan ik gedaan heb, den moed hebbe dat te verklaren.”
Een gehoor, uit mannen bestaande, in wier harten de haat en de wraakzucht niet ieder edel gevoel gedoofd hadden, zou niet anders hebben kunnen doen dan die edele, waardige en vrijmoedige taal toe te juichen. Helaas, dat gebeurde niet. Een woest gehuil barstte daarop los en verving de stilte, die een oogenblik te voren geheerscht had. Luide toejuichingen en handgeklap ter eere van den Spanjaard werden vernomen, toen deze er op wees, dat toen James Burbank een vijandelijk officier in oorlogstijd in zijn huis ontving, hij even schuldig was als die officier. Het bestond dus eindelijk, dat bewijs, hetwelk Texar beloofd had te leveren, dat bewijs van verstandhouding van James Burbank met de leger-afdeeling der Noordelijken!
De triomf straalde den aterling uit de oogen. Men kon zien, dat hij van zijne zegepraal genoot. [244]
De rechtbank veroordeelde Gilbert Burbank, luitenant ter zee bij de federalistische marine, ter dood, na evenwel vooraf aanteekening gehouden te hebben van de verklaringen van dien officier ten opzichte van zijnen vader.
De veroordeelde werd onmiddellijk, te midden der verwenschingen en der beleedigende kreten van het grauw naar zijne gevangeniscel teruggebracht. Daarin nog kon hij door het geopende venster hooren:
»Ter dood de spion!”
»Ja, ter dood, die snoode verspieder!”
Dienzelfden avond verscheen een detachement militietroepen te Castle-House.
De kommandeerende officier vroeg om master James Burbank te spreken.
Deze, vergezeld van Edward Carrol en van Walter Stannard, trad voor.
»Wat verlangt gij van mij?” vroeg de eigenaar van Camdless-Bay.
»Zijt gij James Burbank?” vroeg de officier.
»Ja, die ben ik.”
»Lees dan dit bevelschrift!”
En bij het uitspreken van die woorden, reikte hij een vel folio papier over.
Dat bevelschrift bevatte de opdracht, om James Burbank gevangen te nemen, wegens medeplichtigheid met Gilbert Burbank, die ter zake van spionneeren door de Court-Justice van Jacksonville ter dood veroordeeld was en binnen de tweemaal vier-en-twintig uren gefusilleerd zoude worden.
Einde van de overrompeling eener plantage.
Van denzelfden Auteur zijn vroeger verschenen:
Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie bij dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.
Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctie team op www.pgdp.net.
Dit bestand is in een verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn gecorrigeerd. Dergelijke correcties zijn gemarkeerd met het corr-element.
Hoewel in het origineel laag liggende aanhalingstekens openen gebruikt, zijn deze in dit bestand gecodeerd met “. Geneste dubbele aanhalingstekens zijn stilzwijgend veranderd in enkele aanhalingstekens.
Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.
De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:
Bladzijde | Bron | Verbetering |
---|---|---|
2 | Putman | Putnam |
2 | indigo plantages | indigo-plantages |
3 | Sint-John | Sint John |
5 | gevonnisd | gevonnist |
6 | Mississipi | Mississippi |
13 | produkten | producten |
14 | Tohn | John |
14 | Putman | Putnam |
14 | Squambo | Squambô |
15 | Squambo | Squambô |
16 | [Niet in bron] | ” |
16 | Castle House | Castle-House |
17 | Squambo | Squambô |
18 | New-Yersey | New-Jersey |
19 | higs-hummoks | high hummocks |
19 | low-hummoks | low hummocks |
19 | marshs | marshes |
20 | cavallerie-korps | cavalerie-korps |
23 | [Niet in bron] | ) |
33 | Noord Amerika | Noord-Amerika |
35 | Potamac | Potomac |
36 | 8sten | 8sten |
36 | Pimlico-Sound | Pamlico-Sound |
38 | Sint Augustyn | Sint Augustijn |
39 | Pensecola | Pensacola |
40 | Susquehannah | Susquehanna |
40 | 25sten | 25sten |
40 | 7den | 7den |
40 | 1sten | 1sten |
44 | [Niet in bron] | ” |
44 | 3den | 3den |
47 | Sint Augustyn | Sint Augustijn |
48 | Castle House | Castle-House |
49 | Castle House | Castle-House |
50 | New-Yersey | New Jersey |
50 | Seas-Ylands | Sea Islands |
51 | moesten | moest |
58 | , | . |
63 | geen | niet |
66 | Camdless-bay | Camdless-Bay |
72 | [Niet in bron] | hebben |
72 | pleizier vaartuigen | pleizier-vaartuigen |
74 | [Niet in bron] | , |
75 | Tolhassec | Tallahassee |
78 | kavallerie | cavalerie |
78 | idée | idee |
78 | Torrillo | Torillo |
83 | , | [Verwijderd] |
84 | Foot | Foote |
84 | Thalassee | Tallahassee |
86 | Camdless-bay | Camdless-Bay |
87 | 26sten | 26sten |
94 | [Niet in bron] | ” |
109 | Camdless Bay | Camdless-Bay |
109 | Sant | Sint |
115 | Camdless-bay | Camdless-Bay |
127 | [Niet in bron] | . |
135 | dokument | document |
136 | flottitje | flottilje |
139 | Camdless Bay | Camdless-Bay |
143 | [Niet in bron] | . |
146 | altemaal | allemaal |
146 | Sint Augustyn | Sint Augustijn |
150 | [Niet in bron] | dat |
150 | Castle House | Castle-House |
152 | Camdless Bay | Camdless-Bay |
152 | Castle House | Castle-House |
152 | Camdless Bay | Camdless-Bay |
160 | Castle House | Castle-House |
171 | ”, | ,” |
175 | Camdles-Bay | Camdless-Bay |
176 | dienaangaade | dienaangaande |
180 | een riem onder het hart | een hart onder de riem |
180 | [Niet in bron] | . |
181 | « | » |
187 | Castle House | Castle-House |
189 | Squambo | Squambô |
189 | Squambo | Squambô |
189 | Castle House | Castle-House |
190 | bamboe-laan | bamboelaan |
192 | « | » |
195 | Castle House | Castle-House |
197 | [Niet in bron] | , |
198 | Camdless Bay | Camdless-Bay |
202 | Camdles-Bay | Camdless-Bay |
203 | legercorps | legerkorps |
204 | Hampton-Road | Hampton Roads |
204 | Hampton-Road | Hampton Roads |
207 | Camdles-Bay | Camdless-Bay |
215 | , | [Verwijderd] |
215 | Geloofde | Geloofden |
221 | [Niet in bron] | . |
231 | afsof | alsof |
239 | kokende | kolkende |
n.v.t. | [Niet in bron] | . |