The Project Gutenberg eBook of Het kaatsspel

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Het kaatsspel

Author: Willem Westra

Release date: January 10, 2012 [eBook #38546]

Language: Dutch

Credits: E-text prepared by the Online Distributed Proofreading Team (http://www.pgdp.net)

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK HET KAATSSPEL ***

 

E-text prepared by
the Online Distributed Proofreading Team
(http://www.pgdp.net)

Opmerkingen van de bewerker

De tekst in dit bestand wordt weergegeven in de originele, verouderde spelling. Er is geen poging gedaan de tekst te moderniseren.

Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld.
Voetnoten zijn hernummerd en verplaatst naar het eind van het lied.

Overduidelijke druk- en spelfouten in het origineel zijn gecorrigeerd; deze zijn voorzien van een dunne rode stippellijn, waarbij de Brontekst via een zwevende pop-up beschikbaar is.
Het verschil in spelling van Frank van Berkhey is behouden.

Een extra verduidelijking is beschikbaar bij woorden die voorzien zijn van een dunne groene stippellijn.

Van de meeste illustraties is een vergroting beschikbaar door op de betreffende illustratie te klikken.

Een overzicht van de aangebrachte correcties is te vinden aan het eind van dit bestand.

 


 

voorkant

 


 

HET KAATSSPEL

HANDLEIDING MET HISTORISCHE
AANTEEKENINGEN EN KAATSZANGEN

DOOR

W. WESTRA
Voorzitter van den Nederlandschen Kaatsbond.

decoratieve illustratie GEÏLLUSTREERD. decoratieve illustratie

BAARN.
J. F. VAN DE VEN.

 


 

Opgedragen aan den heer Jan Bogtstra te Franeker, Eerelid van den Nederlandschen Kaatsbond, uit achting en erkentelijkheid voor de groote diensten aan de kaatssport bewezen, gedurende een tijdperk van eene halve eeuw.
Jan Bogtstra.
Der is in âlde Stânfries
Fen meer as tachtig jier,
By keatsers heech yn eare,
In Fries yn hert en ier.
Dy Stânfries is Jan Bogtstra,
Hwet m'oer syn deugden geit:
D'âld-keatsers binn' syn frjeonen,
De jonge naeme 'm „Heit”!

 

Joh. Bierma. Jan Reitsma. Joh. Struiksma.
(oud costuum). (nieuw costuum). (oud costuum).
Oud-Koningspartuur, Franeker.

 

INHOUD.

Bldz.
Inleiding 7
Eenige historische aanteekeningen 15
Eereprijzen en Kaatszangen 25
Uitlegging van het spel 43
Beschrijving van een partij 57
Aan de Kaatsers 75

 

BOEK-, COURANT- EN STEENDRUKKERIJ G. J. THIEME, NIJMEGEN.

 

decoratieve illustratie

I.

INLEIDING.

„Daar is maar één spel, dat mij hartstocht is en weelde,
Daar 'k alles voor laat staan en dat mij nooit verveelde,”

zong De Genestet, toen hij nog „jong en jolig” was en „'t groene veld hem meer trok dan het groene laken.” Dat spel was het raketten. Deze regelen zijn mede van toepassing op het kaatsen, dat Oud-Hollandsch balspel. Immers op den dag van den grooten wedstrijd van den Ned. Kaatsbond zijn reeds 's morgens vele honderden naar de kampplaats opgetrokken, die in den middag tot een 5000 tal zijn aangegroeid, om getuige te zijn van de meesterlijke slagen van Frieslands beroemde spelers. Er zijn er bij honderden, die zich in den morgen een plaatsje in de tribunes hebben uitgekozen, en tot des avonds 7 uur met onverdeelde aandacht het spel gade slaan.

Wie in het kaatsseizoen (April–October) in den kaatshoek onzer provincie komt, die zal verwonderd staan over het groot aantal personen en knapen vooral, die elken dag met groote ambitie dit aloude balspel spelen. In vele plaatsen van Friesland is het kaatsspel het openluchtspel. Het is dan ook of de bovenstaande regels van De Genestet voor het kaatsspel en zijne beoefenaars zijn geschreven.

 

Zooals de Griek zijn Olympische spelen had en de Engelschman zijn football heeft, zoo heeft de Fries zijn kaatsspel.

En de Friezen kennen hun beste spelers, zooals de Engelschman zijn beste footballspelers kent. Hun namen gaan in het speelseizoen van mond tot mond en ook de kaatsersroem van hen, die in vroegere jaren de corypheeën van het kaatsterrein waren, klinkt nog jaren daarna door Frieslands kaatserswereld.


Er was een tijd, en die tijd ligt verre achter ons, dat het kaatsspel hier te lande en elders, zelfs door koningen, graven en edelen hoog werd gewaardeerd. Doch niet alleen bij dezen stond het als een ridderlijk spel bekend, ook bij het volk was het niet minder hoog in aanzien. Kaatsten de heeren meer in de open of overdekte kaatsbanen, het volk beoefende het spel op openbare pleinen in dorp of stad. Veel is bij de wisseling der tijden veranderd en ook het kaatsspel heeft in die kentering gedeeld. Vroeger een algemeen bekend spel in Nederland en onder alle klassen der samenleving beoefend, is het kaatsgebied langzamerhand beperkt geworden tot Friesland, welks inwoners steeds lichaamsoefeningen in de openlucht, waarbij vlugheid, moed en kracht hoofdvereischten zijn, als de meest geliefde uitspanningen beschouwden. Het eigenaardig en frissche volkskarakter der Friezen spiegelt zich in dit aloude balspel nog ten duidelijkste af.

Terecht wordt in onzen tijd ingezien, dat gezonde en ongekunstelde volksspelen in het vrije veld een volk bewaren voor verweeking en voor verbastering van het karakter. Zonder iets te willen afdingen op de waarde van vele geïmporteerde spelen, moet ons toch de klacht van de lippen: „Waarom moeten die uitheemsche spelen de plaats innemen van onze echt Hollandsche spelen? Of vindt dit zijn oorzaak misschien in het bedroevend  verschijnsel te willen bewonderen, wat uit den vreemde komt?” Zoo ja, dan zal zulks niet strekken tot hooghouding van ons eigenaardig en frisch volkskarakter. Voor alles gelde toch bij onze volksspelen de leuze: „Nederlandsch in Nederland.” Een echt Hollandsch balspel is het kaatsspel. Het wordt gespeeld op 't vrije veld of op een plein in stad of dorp. Aan de beoefening er van is een minimum van kosten verbonden. Met een bal van 10 cent speelt men verscheidene partijen, en met weinig omslag is het speelterrein in orde. In vele plaatsen zelfs ligt het speelveld altijd gereed; (de kaatsbuurt). In dit opzicht verdient het ook de voorkeur boven die spelen, voor welker beoefening duur materiaal moet worden aangeschaft, of waarbij schittering van kleeding mede een rol speelt.

Elke Friesche kaatsersknaap draagt in het speelseizoen een kaatsbal in zijn zak; spoedig is onder de jongens een partuur gevormd en vóór en na schooltijd ziet men ze op de speelvelden druk in de weer den bal te hanteeren. De Friesche knaap is dan de beste type van Hildebrands „Hollandsche Jongens”.

Zie in uwe verbeelding eens die Friesche knapen op de groene weide of op het speelplein, zie die jonge en krachtige mannen als moedige en onversaagde athleten den sterken arm uitgestrekt, 't lichaam schuins, vóór- of achterwaarts gebogen, den scherpen en vasten blik beurtelings op den tegenstander en den kaatsbal gericht. Dit balspel is een bij uitstek gymnastisch spel, het oefent oog en hand, maakt wakker, wekt zelfvertrouwen, staalt de spieren, versterkt het hart, maakt de longen veerkrachtig, in 't kort bevordert eene goede gezondheid. Het is een onophoudelijk springen, werpen, buigen, strekken en loopen, en met welk een behendigheid wordt de bal, hoog in de lucht of laag bij den grond, verscheidene meters ver geslagen.

Waar er nu in onzen tijd de nadruk op wordt gelegd,  dat niet alleen gestreefd moet worden naar de bevordering van openluchtspelen ten bate van de jongens en de jongelieden uit den gegoeden stand, maar ook en in veel hooger mate nog van die uit de mindere standen, daar meenen wij, dat ook voor deze laatsten even goed als voor de eersten het kaatsspel het aangewezen openluchtspel is. Daarbij is het niet ingewikkeld, maar toch een spel vol afwisselingen. Het wordt meestal gespeeld 3 tegen 3; soms ook 2 tegen 2 of één tegen één. Het kan echter even goed ook 4 tegen 4 gespeeld worden, de regel is evenwel 3 tegen 3, wat de sterkste formatie is.

De lichamelijke ontwikkeling van alle lagen der maatschappij is een volksbelang. Blijkens de posten, uitgetrokken op de Staatsbegrooting voor 1910, als subsidies aan het Ned. Gymnastiekverbond, het N. O. Genootschap, den Ned. Bond voor Lichamelijke Opvoeding, wordt zulks door de Regeering erkend. Naar onze meening kunnen ook de gemeentebesturen niet langer achterwege blijven om steun te verleenen, en moet van gemeentewege een terrein beschikbaar worden gesteld, waarop de jeugd en de jongelingschap zich dagelijks met het spel vermaken kan, wat tot heil der lichamelijke ontwikkeling van „Jong Nederland” strekken zal.

Dikwijls wordt er in onzen tijd geklaagd over verwildering der jeugd. Geeft haar de speelterreinen van vroeger terug, en de klachten over de „baldadigheid van den koning der straat” zullen zeker afnemen.

In sommige dorpen van onzen kaatshoek is een plein, aldus geplaveid, dat het kaatsveld steeds tot spelen gereed ligt. Het perk is daarbij aangewezen door een rij van roode klinkers, terwijl het terrein overigens met gele klinkers is gevloerd. Deze pleinen of kaatsterreinen worden door de gemeente onderhouden.

De plaats onzer inwoning bezit een weiland in de stad, het terrein, waar Franeker's bekende groote kaatspartij  wordt gehouden. Het gemeentebestuur stelt dit terrein gedurende het speelseizoen ter beschikking van de kaatsminnende jeugd en de jongelingschap, elken dag na 12 uur.

Hieruit blijkt, dat het kaatsspel steeds in onze provincie een zeer populair spel is geweest.

Door de toenemende bevolking en de daarmee gepaard gaande aanbouwing, werden in vele plaatsen de pleinen aan het spel onttrokken. Ook werd door sommige gemeentebesturen het kaatsen binnen het dorp of de stad verboden, hetwelk in die plaatsen noodlottig is geweest voor den bloei van het aloude balspel.

In onzen tijd van opleving der openluchtspelen treedt ook het kaatsspel weer meer naar voren. Door de organisatie en het streven van den Ned. Kaatsbond worden in vele plaatsen der provincie kaatsclubs opgericht, die òf op een buurt òf op een weiland hare oefeningen houden.

Een eigenaardig verschijnsel doet zich bij de vorming dezer clubs voor. Terwijl toch bij vele sportvereenigingen het standenverschil naar voren treedt en in een zelfde plaats onderscheiden clubs gevormd worden, omvatten onze kaatsclubs de leden van elken stand. De landbouwer en zijn arbeider, de timmerbaas en zijn knecht, de onderwijzer, de ambtenaar, de dokter, de werkman en de burger spelen samen als leden eener zelfde vereeniging op het groene veld of het kaatsplein.

Een landbouwer en twee zijner arbeiders speelden vele malen in één partuur; de dokter, het hoofd der school en de timmerbaas van 't zelfde dorp kaatsten nog dit jaar op de Bondspartij.

Zulks kan niet anders dan een gunstigen invloed uitoefenen op de verhouding van de onderscheiden standen in een zelfde plaats. Het versterkt bovendien de nationale eenheid, waar de protestant, de katholiek, in 't kort, lieden  van verschillende godsdienstige richting samen spelen onder 't zelfde vaandel.


Het spreekt van zelf, dat een spel als het kaatsspel, hetwelk weleer door geheel ons vaderland met groote voorliefde en door alle standen beoefend werd, niet zonder invloed is geweest op de taal des volks. Tal van uitdrukkingen hebben haren oorsprong aan dit spel te danken. Hier volgen er eenige:

Hij maakt een bovenslag of dat was een bovenslag; zij kaatsen elkaar de ballen toe; wie de kaats verliest, moet de ballen betalen; de beste kaatser slaat wel eens den bal mis; wie kaatst, moet den bal verwachten; elkaar prippers (slecht uit te slagen ballen) geven; hij slaat voor baas (eerste opslager) op; dat was een buitenslag; dat was een kwaadslag; elkander den bal toewerpen, enz. enz.

Bij Harreboomee vonden wij nog enkele uitdrukkingen of spreekwoorden, die in onzen tijd niet meer gebruikt en verstaan worden, zooals:

Hiermee is de bal afgekaatst; de kaats is mijn; hij weet die kaats wel te teekenen; teeken die kaats (let daarop) keer die kaats; het was een heel gewonnen spel, dan in 't laatst gaf hij de kaats; die van het dak niet kaatsen kan, blijve uit de baan; geef mij kaatsruimte, enz.

Vondel zegt in den lofzang van den Christelijken ridder:

„Voor zulk een antwoord ruimt de booze Geest zijn plaats,
En vlucht de name Gods, de ridder wint de kaats.”

En bij Cats:

„Kaats of min heeft geen val
Zonder overgaanden bal.”

Terwijl in de laatste jaren onderscheiden balspelen in ons land werden ingevoerd, en het nut van openluchtspelen allerwege wordt ingezien, werd reeds sedert eeuwen  op den Vaderlandschen bodem, in de provincie Friesland, een balspel gespeeld, hetwelk in alle opzichten waard is zijn oude plaats in de rij der vaderlandsche spelen weer in te nemen.

Kaatspartij te Franeker.

Moge dit openluchtspel bij uitnemendheid meer en meer beoefenaars en voorstanders vinden, waar men in onzen tijd steeds meer doordrongen wordt van 't groote belang der oefening van 't lichaam, ook op de ontwikkeling der hoogere vermogens van den geest: „den wil, het karakter, den moed, de tegenwoordigheid van geest, de scherpzinnigheid”.

Ons wil het voorkomen, dat dit aloude balspel alleszins waard is weder in de nationale zede door te dringen, omdat het kan bijdragen tot verhooging van de volksgezondheid, tot ontwikkeling van den volksgeest, tot veredeling en versterking van het volkskarakter.

Franeker, 1910. W. WESTRA.

 

decoratieve illustratie

II.

Eenige historische aanteekeningen.

Naar men meent, is het kaatsspel hier te lande door de Romeinen ingevoerd. Deze zouden het overgenomen hebben van de Grieken, door wie onderscheidene balspelen beoefend werden. Bij de Spartanen werd het balspel als een belangrijk onderdeel der gymnastiek beschouwd, terwijl ook de Atheners het met voorliefde beoefenden. Onder die Grieksche balspelen waren er vier spelen met een kleinen bal. Een dier spelen schijnt veel overeenkomst gehad te hebben met ons kaatsspel. Ook de Romeinen speelden met een bal „trigonalis” genoemd, waarmee men vrijwel op dezelfde wijze speelde als tegenwoordig nog met den kleinen kaatsbal. De onaanzienlijken speelden in de open lucht en op de straten en pleinen van het oude Rome, een „fatsoenlijk” Romein in het „sphæristerium”, eene overdekte baan.

Dergelijke kaatsbanen werden in lateren tijd in verschillende Europeesche landen aangetroffen. We herinneren aan de kaatsbaan van Versailles, waar de bekende eed van 1789 werd uitgesproken. In het Jeu de Paume speelden de Bourbons met den Franschen adel en hunne hovelingen en menige vermaarde partij werd daar gespeeld.

Koning Hendrik IV van Frankrijk en zijn minister Sully  muntten bijzonder in het kaatsen uit, ofschoon de eerste volgens de overlevering een onpleizierig speler was. Wanneer hij een partij verloor, schold hij zijne medespelers uit. Vóór hem was koning Frans I niet minder groot liefhebber van het kaatsspel. De overlevering vertelt van hem de volgende anecdote: „Op een dag, dat hij in partuur met een monnik kaatste tegen twee voorname heeren, werd de strijd beslist door een meesterlijken bovenslag van den monnik. Uitgelaten van vreugde riep de koning: „Dat is een prachtige monniksslag”. „Met uw verlof,” hernam snedig de monnik, „dat was de slag van een abt”. En de koning schonk hem later de eerst opengevallen abdij.

Het Pelote-Basque.—Foto „Revue der Sporten”.

Nog heden ten dage wordt het kaatsspel, vooral in Noord-Frankrijk, veel beoefend.

Ook in Spanje en in België vooral wordt het kaatsspel nog in onzen tijd druk gespeeld. Ook in die landen trof men in vroeger eeuwen kaatsbanen aan. Opmerkelijk mag het heeten, dat dit aloude balspel zich heeft gehandhaafd in de kustlanden van de Noordzee en den Atlantischen Oceaan.

In den nazomer van 1903 werd door de Spaansche kolonie te Parijs, die zeer talrijk en zeer rijk is, gepropageerd voor het „Pelote Basque”. Het wordt gespeeld op den fronton te Neuilly, even buiten de vestingwerken, met 't gevolg dat de fronton in de rue Borghese een plaats van samenkomst is geworden voor de aanzienlijke Spanjaarden. Bij dit spel wordt de bal door middel van een handnap tegen den muur geslagen en als hij terugkomt, moet hij door de tegenpartij teruggeslagen worden. Het spel moet een groote behendigheid vereischen, maar is niet zonder gevaar. In de Spaansche kustprovinciën langs den Atl. Oceaan wordt dit spel mede nog gespeeld; (de Baskische provinciën; vandaar de naam Pelote Basque.)

In het Fransche kaatsspel zijn twee slagen spreekwoordelijk geworden: de linksche slag van den hertog van  Nemours, (deze was linksch en muntte vooral uit in prachtige bovenslagen), genaamd „de slag van Nemours”; mede „de slag van Orleans”, een reuzenslag tot boven aan het dak der kaatsbaan, van Philippe-Egalité.

Ook Karel X speelde als graaf van Artois dikwijls in de kaatsbaan. Thans wordt het kaatsspel in Noord-Frankrijk nog beoefend door de volksklasse en den burgerstand. Het meest wordt daar gespeeld het „Jeu au tamis”, waarbij de opslager den bal laat afstuiten op een trommel, met een vlies overspannen, om den opstuitenden bal met de gehandschoende hand naar het perk te drijven; de perkslagers hebben een napvormigen handschoen en trachten den opgeslagen bal terug te drijven. Meesterlijk wordt de kleine, harde bal dikwijls een verbazend eind hoog in de lucht teruggeslagen.

Dit kaatsspel met de zeef werd ook in ons land vroeger veel gespeeld. In 1780 werd het kaatsspel in dezen vorm veel in Holland beoefend, zooals Franck van Berkhey in zijn „Historie van Holland” ons mededeelt. Bij den opslag gebruikte men toen in Holland een zeef, een rond net van gevlochten snaren, trommelsgewijze gespannen, rustende op drie pootjes en een weinig schuin van den grond verheven. Frank van Berkhey zegt, dat omstreeks 1780 het aloude kaatsspel was gedegradeerd tot een boerenspel, maar erkent, dat het een van de vernuftigste en vermakelijkste spelen van dien tijd was. Het is, zegt hij, een recht manlijk en gezond spel, en vereischt een vlugge gestalte, benevens stevige, vereelte vuisten.

Evenals in ons vaderland reeds langen tijd niet meer aldus beoefend, verdwijnt deze wijze van kaatsen ook meer en meer in Frankrijk en bij onze buren de Belgen, het rijk alleen overlatende aan het „Jeu de Pelote”, dat met uitzondering van eenige afwijkende spelregels en afwijkenden vorm van het perk, vrijwel overeenkomt met het huidige Friesche kaatsspel. Van daar dan ook, dat de  Belgen en Friezen elkaar jaarlijks op de Friesche kaatsvelden komen bestrijden, zooals te Sneek en te Leeuwarden.

Zooals wij reeds hiervoor opmerkten is het kaatsspel hier te lande ongetwijfeld door de Romeinen ingevoerd.

Van oudsher althans is het hier bekend, zij het ook in anderen vorm en volgens andere regels. In „Ulrich de Zanger” (Onze Voorouders van Van Lennep) lezen wij anno 1048: „De kaatsbaan was wel is waar op dit oogenblik verlaten, maar des te drukker ging het schieten naar den vogel zijn gang (in de omstreken van het kasteel te Vlaardingen). In de grafelijke en hertogelijke rekeningen der 14de eeuw vinden we het kaatsspel vermeld. Zoo vinden we opgeteekend, dat Jan van Blois „vercaetste jeghens hertoghe Aelbregt 50 mott”, en met Jan van Heenvliet tegen denzelfden hertog 16 mott. In 1364 vermaakte hij zich te Dreischor en Goes met „caetzen” en liet te Quesnoi „twee foletten, om mede te caetzen”, koopen.

Ook vercaetste hij geld jegens heer Franke van Borssele, Janne van den Oestende en anderen te Haarlem. Willem van Oostervant verspeelde in 1398 „up een kaetsspel tot Staveren”, zijn tuyn, dat is zijn gouden halsketen, die hij met 26 Fransche kronen weer inloste. Deze Willem van Oostervant, later graaf Willem VI, was een hartstochtelijk kaatser.

De weelderige hertogen van Bourgondië vermaakten zich dikwijls met den kaatsbal en ook hertog Karel van Gelre was een groot beminnaar van het kaatsspel. Dat er in den tijd van Karel van Gelre geenszins „om des keizers baard” gespeeld werd, blijkt uit een door Hofdijk meegedeelde aanteekening van des hertogen rentmeester Bar-le-duc, bij gelegenheid, dat de hertog naar Frankrijk reisde: „In den heiligen daigen van Paeschen m.g. Heren gegeven die sijne genaede verkatz hadde VIIJ sonne kronen, maickt XXIIIJ gl. X st.”

De edelen in de middeleeuwen gaven, wanneer ze hunne  onderzaten op een feest wilden onthalen, dikwijls een „kaatsbal”, d. w. z. eene kaatspartij, met al wat daarbij behoorde, vrij gelag incluis. Zoo betaalde de rentmeester van Buren in 1469 eene zekere som voor „den kaetsbal, die mijn gen. Here die gesellen gaff, dat si kaetsen solden, dat hij 't aensach om den tijt te verdriven”.

Filips de Schoone was een groot liefhebber van 't kaatsspel, zooals de historie vermeldt. Na op zekeren warmen dag wederom druk gekaatst te hebben, dronk hij, hoewel zeer bezweet, te veel koud water, wat hem het leven kostte (1506).

Te midden der Staatszorgen, in 1566 zelfs, vergaten de leden van den adel het kaatsen niet en toen de Markgraaf van Bergen op 't punt stond met Montigny naar Spanje te vertrekken, werd hij bij 't spelen in de kaatsbaan zoodanig aan den voet gekwetst, dat hij de reis eenige dagen moest uitstellen.

In 1547 was te Arnhem op 's Heeren Hof een kaatsbaan aangelegd en deze werd toen en later door de ridderschap zoo ijverig bezocht, dat men in 1583 den jonkers verweet dat zij in plaats van de Kwartiersvergaderingen bij te wonen en 's Lands belangen te helpen behartigen, hun tijd doorbrachten „in den balspill op 't Hof”.

Prins Maurits hield ook veel van kaatsen en men zou zeker meenen, dat hij, de krijgsman, nog minder dan de Geldersche jonkers om wind en weer gegeven zou hebben en toch beviel 't hem niet, dat de Arnhemsche kaatsbaan open was; op zijn verzoek werd er een dak opgezet. En Hooft vertelt in zijne „Nederlandsche Historiën”: Toen op Vrijdag den 2 October 1587 in Amsterdam vrij onverwacht de tijding kwam, dat men binnen weinige uren een bezoek van Leicester stond te wachten, was alles in de weer om de noodige schikkingen tot ontvangst te maken. De Stadsbode klopte ook aan bij den schepen en burgerhopman Jan Hooft, die echter niet thuis was. Maar  des schepens huisvrouw wist wel „waar zijn uithof was” en stuurde den bode naar de kaatsbaan. Als in de 17e eeuw een knecht zijn heer zocht, liep hij „kaetsbaan in, kaetsbaan uit”.

Ook de geleerden van vroeger dagen wisselden dikwijls de studeerkamer met de kaatsbaan af. O. a. was de beroemde professor Van Swieten er een groot liefhebber van en oordeelde hij het voor den mensch een zeer gezonde uitspanning, evenals de Hooggeleerde Adrianus van Rooijen en Erasmus, die het als een gezond nationaal spel in hun Latijnsche dichtmatige redevoeringen voordroegen.

Werd het kaatsen bij de edellieden als een ridderlijk spel beschouwd, niet minder hoog in aanzien stond het bij het volk. Dit kaatste echter niet in de kaatsbanen, maar op de straten en pleinen van dorp en stad. Bij de toenemende bevolking en bebouwing begon men in de steden overlast van het kaatsspel te krijgen, en van de andere toen in gebruik zijnde spelen, zoodat zoogenaamde „keuren” werden uitgevaardigd. In de 14e eeuw o. a. te Amsterdam:

„Nyemant moet kaetsen mit ballen noch mit ballen slaen binnen de vrijhede van der stede”.

Albrecht van Beieren stond aan de Brielenaars het kaatsen toe alleen buiten de veste. In andere plaatsen was men minder streng—misschien wel omdat de liefhebberij zoo groot was, dat een verbod aanleiding zou hebben gegeven tot groote onaangenaamheden. Het volk, dit begreep men—en men begint het in onzen tijd meer en meer in te zien—moest zich in een gezonde lichaamsoefening ontspannen. Maar toch het kaatsspel werd evenals het kolven en het clootschieten beperkt, hier tot enkele straten of pleinen, daar tot zekere uren.

In den jare 1390 bewees graaf Albrecht van Beieren aan de Haarlemmers de bijzondere gunst hun een speelveld ten geschenke te geven, en wel de baan, een ruim  veld tusschen den grooten en den kleinen Houtweg, om daarop te gaan „spacieren en balslaan en recreatie te nemen”.

In de Amsterdamsche keuren van de 15e eeuw vindt men vermeld, dat het kaatsen in de Nes verboden werd, tengevolge van de klachten der kloosterlingen, die door het kaatsen, kolven en clootschieten bij hun muren, in hun aandacht gestoord werden.

Ten slotte willen wij hier nog enkele Friesche keuren vermelden. Bij een ordonnantie van den 12 Februari 1566, uitgevaardigd te Leeuwarden, werd aan een iegelijk verboden „wye hy sy, hem te vervorderen met colff ende bal te slaene, noch oick met ballen ofte clooten te schieten, hoedattet sy, binnen deeser steede Leeuwairden, 't sy op kerckhoven, 's Conincx plaetsen of te andere straeten, waer dattet sy, by pene voer d'eerste reyse te verbeuren, die contrarie bevonden wert te doen, veerthien stuvers, die andere reyse een gouden gulden, ende die derde reyse by arbitraele correctie”. In 1580 gaf de regeering van Leeuwarden bij eene publicatie de waarschuwing: „Ende sal neymant so wel olde als jonge personen, op de kerckhoven, noch in de kercken noch kloosters speelen, noch balslaen, by pene van 't ouersten kleet, in te lossen met seuven stuvers.”

Den 21 September 1594 publiceerden Burgemeester en Raden van Franeker o. a.: dat het kaatsen op de stadsplaats onder de predicatie verboden was: „by poene van apprehensie en aan een der palen daartoe verorderd gesteld en zekeren tijd lang gesloten te worden”.

Bij placaat der Staten van Friesland van 20 Juli 1667 werden alle ingezetenen geordonneerd „op de voorschreven dagen, voornamentlijck onder de predicatiën, niet in de herbergen te gaen drincken, noch mit kaerten en andere spelen zich te exerceeren, alsmede van kaetsen, balslaen, clossen en anderen diergelijcke exercitiën en spelen sich  te onthouden, op poene van twalef caroli-guldens, 't elckens te verbeuren,” enz. Dit placaat werd nader bevestigd bij een dito van den 20 Juli 1676 en nog later bij een dito van den 29 April 1699.

Nog in de 17de eeuw vond men in vele steden van ons land een kaatsbaan, zooals te Franeker in de Molensteeg, waar de studenten speelden (1632); te Leeuwarden in de Baghijnestraat, te Amsterdam, Dordrecht, Arnhem, Den Briel, enz.

In de 18de eeuw schijnt het aloude spel meer op den achtergrond gedrongen te zijn. De heeren hadden de kolfbaan boven de kaatsbaan gekozen. In Friesland echter is het steeds het geliefde spel, van den boerenstand vooral, gebleven en niet minder van den burgerstand in de dorpen, terwijl het thans ook weder in Leeuwarden, Bolsward, Sneek, Dokkum en Harlingen gespeeld wordt, evenals in Franeker, waar het altijd bestaan heeft.

In een opstel „De frissche lucht” zegt de bekende Friesche schrijver en dichter, Dr. J. H. Halbertsma:

„Het kaatsen is eene oefening, die vlugheid en kracht in de hoogste mate vereenigt. In een open weiland, bij droog weder gespeeld, dus in de vrije lucht, moest dit spel de vlugheid en de kracht van het Nederlandsche ras krachtdadig bevorderen. En wanneer ik dan denk, dat wij voor dit athletenwerk den biljartbal in de plaats hebben gekregen, kan ik mij alweder eene der redenen verklaren, waarom onze handen en krachten zooveel „jufferlijker” zijn geworden dan die onzer vaderen.” En waar moet het met de wereld heen, als we allen juffers worden? vraagt Halbertsma.

We hebben dus gezien, dat het aloude balspel, het kaatsspel, om zich heeft vereenigd vorsten, graven, hertogen, geestelijken zelfs, geleerden, burgers en voorname lieden, ambtenaren en werklieden.

 

Maar de tijden zijn veranderd en wij met hen. Dat dit aloude spel alleszins waard is weer in zijn oude eer en zijn ouden luister hersteld te worden, is buiten twijfel.

De machtige organisatie, de Ned. Kaatsbond, die ruim 10.000 leden omvat, streeft op loffelijke wijze naar dit doel.

 

decoratieve illustratie

III.

Eereprijzen en Kaatszangen.

Weleer bestonden de prijzen bij de kaatswedstrijden uit zilveren ballen, zilveren lepels, zilveren tabaksdoozen enz. Dat die prijzen zeer gewaardeerd werden, blijkt uit het feit, dat nog heden ten dage in vele families deze zegeteekenen bewaard worden als eene herinnering aan de kaatscorypheeën van dien tijd. In het Friesch museum zijn mede van deze fraaie zilveren eereprijzen te vinden.

Van de oude zilveren ballen is de meest bekende „de ouwe griep” (Bildtsch dialect) of „de âlde gryp” (Friesch) te Lieve Vrouwen Parochie (Bildtsch dorp).

Het was op 24 Aug. 1794, dat te Beetgum deze bal verkaatst werd. Eenige gardeniers uit dat dorp hadden hem als prijs uitgeloofd. Zijn naam „Ouwe Griep” ontleent hij aan de teekening, die er op voorkomt: „een man met een grijp”. (Een grijp is een landbouwwerktuig, gebruikt bij het rooien van aardappelen, een product, daar veel verbouwd). Niet alleen Beetgumers, maar ook de beste spelers uit den omtrek namen aan den wedstrijd deel. Na menig spannende partij werd ten slotte de bal gewonnen door drie spelers uit het dorp „Vrouwbuurt” (L. V. Parochie); nl. Hindrik Faikes, Taeke Johannes en Krelis de Boer.

 

De Ouwe Griep.

Des avonds begaven de winnaars zich naar de dorpsherberg om den bal in ontvangst te nemen, doch vele Beetgumers, die het kwalijk verkroppen konden, dat deze mooie prijs naar elders zou verhuizen, maakten aanmerkingen op het spel der Vrouwbuurtsters en beweerden, dat dezen den bal niet eerlijk hadden gewonnen. Het gevolg daarvan was, dat het weldra tot handtastelijkheden kwam. Een der Vrouwbuurtsterspelers, die den bal in ontvangst genomen had, sprong uit een raam der bovenverdieping, kwam nog al gelukkig beneden, zette het op een loopen en verschool zich in een waterstoep. Ondertusschen  werd de vechtpartij in de herberg voortgezet, en de andere Bildtkers moesten, door de overmacht genoodzaakt, mede hun heil in de vlucht zoeken. Nadat ze een eindweegs achtervolgd waren, kwamen de overwinnaars, door slooten en over bouw- en weiland vliedende, behouden met den Eereprijs in hun dorp aan. Sedert dien bewaart men „de Ouwe Griep” als een zegeteeken aan den Beetgumer tocht. De overwinnaars gaven hem aan hun dorp ten geschenke en sedert 1796 wordt hij elk jaar op den eersten Zondag na Vrouwbuurtster (met kermis) onder de inwoners verkaatst. Dan is het een feestdag in dit Bildtsche dorp.

De eerste dorpspartij had plaats op 22 Augustus 1796.

Uit het dak van de herberg van Harmen Keimpes hing toen de bal in een netje zoo hoog, dat er geen gevaar was, om door de Beetgumers weggenomen te worden, waarvoor men nog steeds vreesde. Tevens werd er een wacht bij geplaatst, hetgeen nog vele jaren daarna geschiedde.

Eénmaal is de bal zoek geweest; de winnaar of beter de bewaarder van den bal had hem in den winter bij geldgebrek in den lombard gebracht, waar hij spoedig weer werd uitgelost. In 1894 was de bal een eeuw in het dorp geweest, bij welke gelegenheid men op den meergemelden dag flink feest gevierd heeft. Hoevele beoefenaars van het kaatsspel hebben in deze jaren om hem gestreden, in hoeveel kamers heeft hij niet als een sieraad en ten trots der overwinnaars gehangen!


Als blijk van hooge ingenomenheid met het aloude Friesche volksspel, vereerde de Commissaris des Konings in deze provincie in 1883 aan de Franeker kaatspartij een fraaien zilveren bal als Koningsprijs.

De eene zijde van dezen fraaien gedreven bal bevat het wapen van Harinxma thoe Slooten, terwijl de andere zijde  eene voorstelling van de kaatspartij geeft. Op den bal staan de volgende inscripties:

„Vereerd door Mr. Binnert Philip Baron van Harinxma thoe Slooten, Commissaris des Konings van Friesland, ter gelegenheid van de feestelijke herdenking van het 30-jarig bestaan van de kaatspartij te Franeker.”

De andere inscriptie heeft betrekking op het kaatsspel, en is van de hand van den heer J. v. Loon, toen lid van Ged. Staten van Friesland. Zij luidt in 't Friesch aldus:

—Op 't sté fen 't âlde Sjaerdema
Hat Fryslâns Haed van Harinxma
Oan Freantjers warb're keatsersboun
Mij ta in earpriis joun,
For hwa, as kening fen de dei,
Mij yn de kampstriid woun.
Sont gean 'k der elts jier roun,
Sa lang net 't Fryske aerd stjert wei
En Freantjer hâlt syn keatsersdei.”

Een der drie winnaars van het partuur wordt door zijn makkers als koning aangewezen. Deze heeft het recht den bal als koning van de partij te dragen bij den optocht na afloop van dezen strijd en 't volgende jaar bij den optocht naar 't kaatsterrein. Daarna komt de bal weer in het bezit van de Commissie der Kaatspartij, welke hem deponeert op de oudheidkamer van 't stadhuis alhier.


Ook de Leeuwarder kaatsclub bezit een zilveren bal.

In 1908 werd te Brussel een wedstrijd gehouden tusschen 2 sterke Friesche en 2 krachtige Belgische parturen. Door den koning van België was als koningsprijs uitgeloofd een prachtige zilveren bal met vergulde kroon.

R. Anema van Leeuwarden.

De Friesche spelers waren overeengekomen om dezen bal, zoo zij de winnaars in dezen kamp mochten worden, ten geschenke te geven aan de Leeuwarder kaatsclub,  welker bestuur hen op dezen tocht geleidde. De zege werd behaald door de Friesche kaatsers, en één hunner, de kaatser Reinder Anema, lid van de Leeuwarder club, werd als koning uitgeroepen, daar hij den beslissenden slag geleverd had. Getrouw aan de overeenkomst, stelde deze bij terugkomst in Friesland den bal ter hand aan 't bestuur zijner club.

Daarna is op den bal de volgende inscriptie aangebracht:

„Jimmer scil ik tinken bliuwe
Oan 'e tiid dat Rein my woun,
En ek troch de Fryske keatsers
Hjir in plak yn Fryslân foun.
Belg en Fries bliuw jimmer striden,
Hâld it keatsspil heech yn ear,
Lit it bloeie yn ús mieden
As it folksspil fen alear.

Indien de Leeuwarder club hare groote jaarlijksche kaatspartij houdt, wordt deze eereprijs gedragen door den kaatskoning van 't vorige jaar.


De vermaardste Zilveren bal in de Nederlandsche kaatssport is de Mulierprijs, de groote Zilveren Wandelbal van den Ned. Kaatsbond, welke op de groote Bondspartij jaarlijks de Eereprijs is.

Deze Wandelprijs, die in 1900 op de Bondspartij in het dorp Witmarsum, de geboorteplaats van den geachten schenker W. J. H. Mulier, zijne wandeling begon, is de groote attractie van dezen wedstrijd. Reeds weken te voren is de strijd om dezen Wandelbal het onderwerp der gesprekken in de kaatswereld. Dezen bal te winnen, geldt voor de hoogste eer in de kaatssport.

De Mulierprijs.
Foto „Revue der Sporten”.

Beschrijving van den bal:

Op de bovenste helft is gegraveerd een Friesch landschap, terwijl op een vrij veld twee kaatsers staan. Een  bal vliegt door de lucht; opgeslagen door den eenen speler, moet hij door den tegenstander worden teruggeslagen. De benedenhelft is versierd met klaverbladen en klaverbloemen „en relief,” als symbool van het vrije veld, waarop het spel gespeeld wordt. Aan den rand van het inschrift hangen in ruitvormige zilveren plaatjes de wapens der elf Friesche steden. De bal is bevestigd aan een fraai lint  in de nationale kleuren. Hierop zijn in ruitvormige zilveren platen aangebracht de wapens der vroegere kwartieren van Friesland: Oostergo, Westergo en Zevenwolden. Op den band, die halverwege om den bal heenloopt, staat het volgende inschrift van den Frieschen bard W. Faber:

„It libben jowt, mei stean en fallen,
Rju driuwerkes nei stive ballen:
Kom, Keatser! lit de ljue lûd roppe,
Siz neat, maar slach de ballen boppe!”

Woordelijke vertaling in het Nederlandsch:

„Het leven geeft, met staan en vallen,
Dra drijvertjes na stijve ballen:
Kom, Kaatser! laat de liên luid loven,
Zeg niets, maar sla de ballen boven.”

Dit inschrift is eenigermate een allegorie op „'s Menschen leven en streven.” Als zoodanig beschouwd, zou men den inhoud in Nederlandsche woorden kunnen overzetten aldus:

Ons leven, met zijn worstlen, strijden,
Het geeft verblijden toch na lijden,
Laat 's werelds oordeel u niet schaden,
Roem niet, maar staal uw kracht in daden.

Door denzelfden dichter is vervaardigd „de Silveren Balsang”, welke zang telken jare op den grooten Bondsdag (Pinkstermaandag) bij de overreiking van den Wandelbal gezongen wordt door eene zangvereeniging ter plaatse, waar de Bondspartij gespeeld wordt, terwijl des avonds bij de feestelijke prijsuitdeeling, en ook gedurende het kaatsseizoen elders, deze balzang met groote liefde en geestdrift door de Friesche spelers en de beminnaars van 't spel wordt aangeheven.

Hier volgt de „Balsang”.

 

SILVEREN-BALSANG.

Wize: De Wâldsang. (Frysk Lieteboek)1).

1.
Krêft-grea-te kri-gers bin-ne de keat-sers,
Kri-gel, nei keat-sers-aerd, krekt by de bal;
Li-nich as lek-ken, rêd-dich as wet-ter,
Al hin-ne⁀en wer sa, hjir, dêr, oer-al,
Al hin-ne⁀en wer sa, hjir, dêr, oer-al!
  Krêft-ti-ge kam-pers bin-ne de keat-sers,
Kri-gel, nei keat-sers-aerd, krekt by de bal,
Krekt by de bal, de bal, krekt by de bal.
2.
Mannen! „Muliers priis” hat eat to sizzen,
De⁀yn-moaije Wandelbal,—hear', hwet er seit:
Hwer ús de wei laet yn lot en libben,
Jimmer it paed rjucht, hwersa dat leit!
Jimmer it paed rjucht, hwersa dat leit!
Frjeonen, de Haedpriis hat eat to sizzen,
De⁀yn-moaije Wandelpriis,—hear', hwet er seit,
Hear', hwet er seit, er seit,—hear', hwet er seit!
3.
Tink' om it ynskrift: „fêststean en fallen,
Stive ballen, driuwerkes”; kriich is rounom!
Merkbyt' myn wapens, loaits' nei myn teikens:
Neist Leechlâns trijekleur de⁀âld Swanneblom,2)
  Neist Leechlâns flagge de⁀âld Swanneblom.
Tink' om it ynskrift: „fêststean en fallen,
Stive ballen, driuwerkes”; striid is rounom,
Striid is rounom, rounom, striid is rounom!
4.
Snoerjende ballen!—flink „mei de flecht” ljeafst,
Gau'ris in „boppeslach”, fier oer it gea!
Heech yn 'e loft mar! sjuch se dêr driuwen!
Net folle „bûten”, selden ien „kwea”!
Net „foar” ef „bûten”, selden ien „kwea”!
Rju moaije ballen!—flink „mei de flecht” ljeafst.
Gau'ris in „boppeslach”, fier oer it gea!
Fier oer it gea, it gea, fier oer it gea!
5.
Lok, stoere striders! Masters yn 't keatsen,
Lok mei de Earepriis, lok mei de Bal!—
—Dimmen fen wêzen, dregens yn dieden,...
Pronkpeinjen binne 't, dûrsum oeral,
Pronkpeinjen binne 't, bliuwe 't oeral.—
Lok, stoere striders! Helden yn 't keatsen,
Lok, ek yn letter tiid, lok mei de Bal!
Lok mei de Bal, de Bal, lok mei de Bal!

W. Faber, Pietersbierum.

1) Utjown by R. v. d. Velde to Ljouwert.

2) Nymphaea alba; de „Fryske Wetterfammen”; Holl.: plompen; Frysk: Swanneblommen. It âlde Fryske Wapen hie saun reade pompeblêdden, dêr 't de Swanneblom „útsetten komt”; mei trije blauwe balken, skean oer, op in silveren skild (wyt yn 'e groun).

De partij van den Ned. Kaatsbond is een strijd tusschen de aangesloten vereenigingen. Elke vereeniging zendt naar de Bondspartij haar krachtigste partuur van drie spelers. De Vereeniging in haar geheel wordt als winnaar de bezitster van den Mulierprijs voor den tijd van één jaar. Groote vreugde heerscht in de stad of in het dorp, wanneer de eerste boden de tijding van de overwinning komen brengen. De helden van den Bondsdag worden met geestdrift ingehaald en met gejuich begroet. Op het Koningspartuur van den Bond is de geheele plaats trotsch en in  den boezem der vereeniging wordt feest gevierd, ter eere der kaatscorypheeën. Hun naam klinkt door de provincie als weleer die van de helden der Olympische spelen in het oude Griekenland. Het volgende jaar moet de winnende Bondsafdeeling den Wandelbal weer verdedigen tegenover de ongeveer 60 zusterafdeelingen.

Behalve deze „balsang” heeft de Ned. Kaatsbond nog zijn eigen Strijdlied, Winnaarslied en Vaandellied. (Hier volgen deze liederen).

STRIIDLIET.

1.
't Is keat-sers-dei!
't Is keat-sers-dei!
't Is keat-sers-dei!
Bouns-le-den, kom, nei 't keat-sers-lân,
Wy hab-be 't nou wol foar 't for-stân,
Elts-ien mei 't wol bi-tracht-sje:
't Giet om de priis, ja wis, mar mear
  Yet giet it hjoed om nam-me⁀en ear'.
Dit moat men 't heech-ste acht-sje!
Dit moat men 't heech-ste acht- -sje!
2.
De keningspriis, (3 kear)
Dy liket ús sa hearlik ta.
Sa'n earepriis wol elts graech ha,
Hwat scill' w'ús dêrom warre!
Fol kriich dos nei de krite tein,
En rekket faeks yens krêft oan 'e ein,
De moed litt' wy net farre!
3.
Stiel yn it bloed, (3 kear)
In romme boarst, in fleurich sin
Jowt 't keatsen ús. Goefriezen binn'
Fol lôf oer d'eable stipe
Fen Fryslâns keatsspil, âldfaers ear'.
Dat wy 't yet ljeaf ha, mear en mear,
Is fen gjin freamden skipe.
4.
Wy miene 't goed! (3 kear)
Giet 't fjochtsjen rimpen en fol fjûr,
  Dochs hâlde w'ús oan 't bounsbistjûr,
Sa 't dat de wet ornearre.
Ho fùl de striid, der stoart gjin bloed,
Is 't kwea portûr, men bliuwt dochs goed.
Nin rûsje scil men hearre.
5.
Mei 't bounsbistjûr, (3 kear)
Tsjogg' wy nou nei it keatslân ta;
Dêr scill' wy nocht en wille ha,
Oerdiedich ús formeitsje.
Foarút, to gau, nei 't keatsersfjild;
't Giet hjoed om d'ear', dat 's mear as jild,
Foar d'eare scill' wy weitsje!

W. Andringa, Leeuwarden.

WINDERSLIET.

1.
Kom, keat-sers, 't is dien, nou mei 'n fleur-ri-ge stoet
Ut 't lân wei nei hos-pes-om ta.
De priis is for-tsjin-ne, sa ear-lik en goed,
Elts hat der mei fre-de, men  is wol to moed.
Wy moatt' ek hwat nei-pret yet ha.
Refrein:
Lok, ke-ning mei dyn ke-nings-priis;
Lok, jimm' ek, win-ders-ma-ten.
Mar pas mar op, jimm' wou-nen 't niis:
Wy komm' wol wer 's to pra-ten
Oer⁀'e ke-nings-priis.
2.
Mei faendels foarop en mei grien as omtein
En great op hjar priiswinderssteat,
Sa gean' se foaroan. Mar al binn' wy nou slein,
Kom op mar in oar, kear, en dan scill it ein
Utwize: Wy habb'⁀er oan leard!
Refrein: Lok ensfh.
3.
Rju lok mei de priis, ek mei d'ear' en de krans',
Jimm' winders op 't keatsen fen hjoed.
  Jimm' wieren de helden, al-d'oaren to mansk.
Mar letter, foarsiker, dan wikselt de kans,
Wy ha dan op winnen wol moed.
Refrein: Lok ensfh.
4.
Foar jierren, do drige⁀op ús âldfryske groun
It keatsen der onder to gean.
Dat koe net. Do makken goefriezen in boun.
Sa rûst nou oer Fryslân in sang fier yn 't roun:
„Us keatsen, 't bliuw' ivich bistean!”
Refrein: Lok ensfh.

S. v. d. Burg, Makkum.

FAENDELLIET.

Wize: O, schitt'rende kleuren.

Hwet laitsje dy kleuren fen 't faendel ús tsjin,
Hja sprekke fen iendracht en macht.
Hja roppe ús ta 'n striid, yn in eabele sin
Nei 't keatsen, dêr elkien nei tracht.
Wy helje forien'ge ús faendel omheech,
Hjir hellet gjin twadracht it ea wer omleech!
Hwêr 't faendel syn kleuren, sa skoan en sa swiid,
Sa helder lit blinke yn it roun,
Hwêr 't keatsen ús noeget ta 'n eabele striid,
Der fiele wy op nij ús forboun.
De krêft, dy steech-fêster de koarde omwynt
Dy 't ús oan de Leechlânske Keatsboun forbynt,
Dêrfen bliuwt ús faendel it treflikst symboal!
Us faendel it treflikst symboal!
Wij stell' ús nou mei elkoar onder syn kleur
En romje „Jan Bogtstra”, dy 't skonk.
Wy hâlde de Leechlânske Keatsboun yn fleur,
Om 't ljeafde for 't keatsen der blonk.
  Bestrielje, o kleuren, ús mei jimme gloed,
Jimm' jowe by 't keatsen ús krêften en moed!
Sa hâlde wij 't faendel mei eare omheech!
Us faendel mei eare omheech!

Y. Schuitmaker, Franeker.

In deze kaatszangen ziet men een stukje psychologie van het Friesch volkskarakter, de eerlijke erkenning van en 't royale huldebetoon aan de meerderheid van de overwinnaars, maar tevens een vastberaden zich gereed houden voor den volgenden strijd. Een stukje poëzie van het Friesche volksleven. Krachtige longen, die deze forsche woorden zingen: nationaal gevoel, zich uitend in Friesche taal en Friesch tooneelspel tevens. (Er bestaat in de Friesche tooneelliteratuur een tooneelstuk getiteld: Sjirk Walles ef de keningspriis fen it keatsen). De toehoorder voelt zich hier te staan tegenover eigen volksleven met eigen aard, uit oude tijden, historisch opgroeiend in taal, gewoonte, karakter, spel. Eigen volksleven, dat misschien op den duur, wel, maar toch langzaam zich zal assimileeren met wat daar buiten omgaat, dat zeer lang de taal zal bewaren en liefhebben. Die vasthoudendheid aan 't oude en overgeleverde is, naast de zeer menschelijke liefde en piëteit voor wat met ons en onze voorouders is samengegroeid, ook een gevolg van Frieslands langdurig isolement en eigenaardige hoofdigheid der bewoners. Door den Ned. Kaatsbond is het aloude balspel in de laatste jaren wel eenigszins gemoderniseerd, maar met behoud van het typisch Friesche en 't eigenaardige van 't Friesche volkskarakter.

 

C. Werkhoven. Tj. Kooistra.

Op het Kaatsterrein te Sneek.—Foto „Revue der Sporten”.

 

decoratieve illustratie

IV.

Uitlegging van het spel.

Het kaatsspel wordt bij voorkeur gespeeld op een vlak kaal grasveld. Ook komt in aanmerking een plein, hetzij geplaveid, hetzij ongeplaveid. Bij een geplaveid plein mogen geen ronde keien het plaveisel vormen, wel klinkersteenen.

Het perk worde op het kaatsveld liefst zoodanig gelegd, dat de bezetting er van den wind in den rug heeft, daarbij rekening houdende met den eisch, dat de zon haar niet hinderlijk in 't gezicht schijne.


Het speelveld: Zie de teekening. Het perk heeft den vorm van een rechthoek, die 4½ M. breed is. De lengte hangt af van de bekwaamheid der spelers. Bij spelers van de 1ste categorie is de lengte 18 M. (Bondsreglement). Evenzoo houden de opslag en de bovenslag verband met de geoefendheid der spelers, en worden deze lijnen gelegd bij gemeen overleg. Bekwame spelers slaan op 30 à 32 M., van de perkvoorlijn gerekend, terwijl de bovenslag gesteld wordt op 40 M. van de perkvoorlijn (Bondsreglement).

HET SPEELVELD.

ABCD = perk.

BC en AD = buitenlijnen.

AB = voorlijn.

DC = kwaad (perk)

EF en GH = zijkwaad.

Van vóór tot boven = 40 M.

Vóór tot 1e opslag = 32 M.

Tot 2e opslag = 30 M.

Omheining achter boven nog pl. m. 7 M.

Lengte van het perk = 18 M. (speelveld) te zamen pl. m. 65 M. lang en breed 25 M. à 30 M.

Perkbreedte = 4½ M.

• 1, 2 en 3 zijn de perkspelers.

× 1, 2 en 3 zijn de opslagspelers.

Bij een wedstrijd zijn nog kwaadlijnen ter zijde van 't speelveld, welke loopen van de perkvoorlijn tot de bovenslaglijn.  Het geheele speelveld is afgesloten door een omheining, waarachter de toeschouwers zich opstellen.

Zulks geschiedt om vrij spel te houden. Achter de bovenslaglijn is nog ± 7 M. ruimte, opdat de spelers op den opslag gelegenheid hebben den uitgeslagen bal terug te slaan.

Het rechthoekig perk heeft vier lijnen (voorlijn—twee buitenlijnen en de achterkwaadlijn).

Ten einde bij het ontstaan van geschillen over de lengte van den slag (over het àl of niet voorbijslaan der kaatsen) zoo spoedig mogelijk te beslissen, worden op het speelveld twee meetlijnen gelegd, resp. 10 M. afstand van perk en opslag.

Alle lijnen voor het spel noodig moeten op het speelveld liggen.

De kwaadlijnen (perk- en zijkwaad) liggen 1 M. van de omheining, opdat de toeschouwers op behoorlijken afstand van deze lijnen blijven, ter voorkoming van geschillen.

De drie spelers in het perk vormen het perkpartuur; er staan 2 van de drie spelers in het perk, de derde maat staat er buiten.

De drie tegenstanders staan bij opslag en bovenslag; ze heeten dan het opslagpartuur.

Gedurende den strijd wisselen beide parturen bij een bepaalden stand der partij van perk en opslag.

Een samenstelling der speelmakkers heet een partuur; meestal 3 tegen 3.


Algemeen doel van het spel. Het opslagpartuur heeft in de eerste plaats tot taak den bal door opslaan in het perk te drijven en moet zich verder beijveren om den eventueel uitgeslagen bal door terugslaan en keeren achter of zoover mogelijk in de richting van de voorlijn te brengen of te houden.

 

Het perkpartuur tracht den bal zoover mogelijk in de tegengestelde richting (naar de bovenlijn) te brengen of te houder en wel door uitslaan, terugslaan en keeren.

De spelers van beide parturen mogen elkaar in den kamp niet hinderen. (Strafpunt Bondsreglement).


Slaan. Het slaan geschiedt met de flauw gestrekte hand, de vingers niet gespreid; bij voorkeur bovenhands, daarbij den betrokken arm zooveel mogelijk gestrekt, opdat de slag krachtig zij en de bal daardoor een grooten afstand doorloope.

Ofschoon het slaan van den bal na een enkelen stuit geoorloofd is, verdient het aanbeveling—als men in de gelegenheid is den bal in de vlucht te bereiken—dien stuit niet af te wachten, aangezien men dan niet zeker is van de richting, in welke de bal opspringt.

Niet als slaan wordt aangemerkt als het geschiedt:

a. met beide handen tegelijk.

b. na den tweeden stuit.

c. indien tegelijkertijd de hand den grond aanraakt (of het gras).

d. indien de bal in aanraking is geweest met de kleeding of met een ander lichaamsdeel dan de hand.

e. indien de bal reeds door een der partuurmakkers is geraakt, gedurende dezelfde vlucht.

In al deze gevallen wordt zulks als keeren aangemerkt en wordt de bal beschouwd zich te bevinden op dàt punt, waar de hierboven bedoelde handeling plaats vond.


Opslaan. Nadat de spelers hunne plaatsen hebben ingenomen, wordt het spel geopend met opslaan. Hij, die hiermee is belast, de opslager, plaatst zich, front makende naar het perk, achter de opslaglijn, den kaatsbal in de linkerhand houdende. (De linksche opslager natuurlijk houdt den bal in de rechterhand).

 

Terwijl de bal wordt losgelaten, wordt hij met de rechterhand (of linker) geslagen (bestemming: perk), zóódat de bal de hand verlaat, als de opslager op de opslaglijn staat. Deze aanloop, snel en kort (b.v. 3 à 6 passen) heeft tot doel den bal een grootere snelheid te geven. Hoofddoel is nl. den bal ver en krachtig voort te drijven, opdat hij zoolang mogelijk zijn levende kracht behoude en het uitslaan bemoeilijkt wordt.

Hoe gestrekter de baan, welke de bal volgt, des te beter de opslager. Het opslaan moet geschieden in de lengteas van het speelveld, aangegeven door twee witte ballen op de opslaglijn.

De opgeslagen bal moet binnen het afgelijnde perk gebracht worden. Is hij er vóór, of over, of buiten (ook op de lijnen), dan is het een foutieve slag.

(De bal is vóór, of kwaad, of buiten.)


Uitslaan. Indien de bal binnen het afgelijnde perk gebracht wordt, moet de perkbezetting hem uitslaan. Zij sla niet, als de bal kwaad, vóór of buiten is of komt (te roepen: „kwaad”, „vóór”, „buiten”!) Ingeval zulks wel geschiedt, wordt de bal beschouwd in te zijn. Slaan de perkmaats den bal niet uit, als hij in is, dan zegt men: „de bal zit”.


Terugslaan. Heeft het perkpartuur den opgeslagen bal uitgeslagen, dan tracht het opslagpartuur hem terug te drijven achter de voorlijn van het perk (EG in de teekening). Gelukt dit, dan zal het perkpartuur op zijn beurt zich beijveren den bal nogmaals terug te slaan, enz.


Triktrakslag. Op deze wijze kan een bal zich herhaaldelijk heen en weer bewegen tusschen perk- en opslagpartuur. Zulke slagen dragen den naam van triktrakslagen  en worden door de toeschouwers uitbundig toegejuicht, wegens de wisselende kans van den slag.

(Men trekke hieruit niet het besluit, dat zulks het doel is der spelers; dezen beoogen juist het tegendeel, nl. den bal steeds zooveel mogelijk buiten het bereik der tegenpartij te brengen).


Keeren. Is de kaatser niet in staat den bal door terugslaan een tegengestelde richting te doen volgen, dan tracht men hem althans in zijn gang te stuiten, door hem te keeren, d. i. tegen te houden, hetgeen met elk lichaamsdeel mag geschieden.

Goed keeren is veel waard en behoort tot de bekwaamheden van den speler, even goed als het opslaan en het uitslaan.

Het opvangen van den bal in één of beide handen is intusschen niet geoorloofd, tenzij men hem onmiddellijk op den grond werpt of laat vallen.


Zitten-boven-kaats. De tot rust gekomen bal zal zich ten slotte bevinden:

zitten a. achter de voorlijn van 't perk: hij zit.

boven b. voorbij de bovenlijn: hij is boven.

kaats c. tusschen voor- en bovenlijn: Er is een kaats (tenzij de slag diende om een reeds bestaande kaats te beslissen), welke op bedoeld rustpunt wordt aangeduid door een merkteeken (blokje of steen).


Aanmerken. Aangezien herhaaldelijk twee kaatsen moeten worden aangemerkt, is het wenschelijk twee verschillende merkteekens, resp. voor de 1ste en de 2de kaats beschikbaar te hebben.

(1ste kaats: wit blokje; 2de kaats: rood blokje).


 

Tellen. Het tellen geschiedt bij 2 punten tegelijk voor elken winstslag en wel ten gunste van:

het perkpartuur: het opslagpartuur:

a. Als de opgeslagen bal is voor, buiten, kwaad.

b. Als de uitgeslagen bal is boven.

c. Als de uitgeslagen bal is voorbij de kaats.

a. Als de opgeslagen bal zit.

b. Als de uitgeslagen bal achter of op de perkvoorlijn teruggedreven wordt.

c. Als de uitgeslagen bal niet is voorbij de kaats.

d. Als de uitgeslagen bal kwaad is. (Dat is, als hij over de zijkwaadlijnen is geslagen of er op).


Vervallen van de punten. Acht punten = (4 × 2 p. of 4 winstslagen) vormen een half spel.

Twee halve spellen maken één spel.

De eenmaal gewonnen halve spellen en spellen blijven bestaan.

Wanneer echter een der parturen een half spel „vol” maakt, vervallen de „losse” punten der tegenpartij.

Het partuur, dat 3 spel heeft, is winnaar. Soms ook wordt 2 spel gespeeld. Bij een wedstrijd steeds 3 spel; in bijzondere gevallen kan daarvan worden afgeweken.


Wisselen. Bij den aanvang van het spel wordt door het lot bepaald, welk partuur het eerst den opslag heeft. Daarvoor geldt steeds, dat het laagste nummer den opslag heeft. Bij een vrije partij wordt daarom door beide parturen geraden (met on of even b.v.)

Herhaaldelijk wordt echter van perk en opslag gewisseld. Zulks geschiedt:

a. Als een der parturen (of beide) 6 punten heeft (hebben) en er ontstaat een kaats.

 

b. Als een der parturen 6 punten krijgt en er is een kaats.

c. Als geen der parturen 6 punten heeft en er ontstaat een tweede kaats.


Beslissing der kaatsen. Bij wisseling dient de eerste bal om over de eerste (c. q. de eenige) kaats te beslissen. Met den tweeden bal moet op gelijke wijze in zake de tweede kaats—zoo deze bestaat—worden beslist.

Het perkpartuur, dat pas in het perk is gekomen, tracht den bal voorbij het merkteeken te slaan. Na de gevallen beslissing der kaatsen wordt onmiddellijk het betrokken merkteeken weggenomen.


Rolverdeeling der spelers. A. Bij het opslagpartuur.

1ste opslager. Hij, die in het opslaan de meeste bedrevenheid bezit, treedt als 1ste opslager op (voor best opslaan) en is dus normaal met bedoelde taak belast. Voor hem geldt de verste opslaglijn.

2de opslager. Een ander partuurmakker is 2de opslager (voor minst opslaan) en bezigt de kortste opslaglijn.

Als zoodanig moet hij werkzaam zijn:

a. Zoodra het perkpartuur een kaats geslagen heeft en nog niet gewisseld wordt.

b. den 1sten opslagbal, direct na de wisseling, indien er nl. 2 kaatsen waren.

De tweede opslager moet dus bij wisseling den bal opslaan bij de beslissing over de 1ste kaats.

Daarna geeft hij den bal over aan den 1sten opslager, bij de beslissing over de 2de kaats. Deze houdt den bal, tot weer een kaats geslagen wordt. Is er bij de wisseling van perk en opslag maar één kaats, dan heeft de 1ste opslager den bal en houdt hem, totdat er weer een kaats geslagen wordt.—Wil het opslaan met een der opslagers niet gelukken, staat hij buiten of voor, dan mag hij den bal aan den derden makker afstaan.

 

Overigens stellen de leden van dit partuur zich op naar verkiezing, daarbij zorgende zich min of meer over het veld te verdeelen. De praktijk leert welke punten op het speelveld de doelmatigste opstellingsplaatsen zijn. Die plaats der spelers wisselt echter met bijna elken slag. Taktiek en overleg der spelers komen hierbij zeer te stade; het bepaalt mede hun bekwaamheid of betoefdheid in het spel.


B. Bij het perkpartuur.

Bij een partuurformatie van 3 spelers nemen twee hunner plaats in het perk; de een vóór (de voorman), de andere achter in het perk (de achterinsche), daarbij zorgende, dat de voorste den achterste niet het vrije uitzicht op den opslagbal belemmert.

Wanneer zij een bal hebben uitgeslagen, zijn zij niet meer aan het perk gebonden, doch mogen zich vrij over het veld bewegen, ten einde den eventueel teruggeslagen bal te gemoet te loopen, opdat deze nogmaals door hen geslagen en anders gekeerd kan worden. In het bijzonder rust de laatstbedoelde taak op den derden makker van het partuur, die buiten het perk staat en vlugger er bij kan zijn dan zijn perkmakkers. Daarom moet hij eveneens voortdurend den blik gericht houden op de handelingen en bewegingen van het opslagpartuur.

De perkmakkers mogen van plaats verwisselen, als dit voor hun spel beter blijkt; of als het met een dezer spelers niet vlotten wil, kan deze met den derden makker van rol wisselen.

Om den achterman beter slag op den opslagbal te geven, is het wenschelijk, dat de voorman ter zijde wijkt buiten het afgelijnde perk. Blijft hij staan, dan belemmert hij allicht den achterinsche in den slag. Deze voorman moet goed uit zijn oogen zien, of de snelheid en de hoogte van den opslagbal van dien aard zijn, dat hij den bal voor  zich moet nemen of dien aan zijn perkmaat moet overlaten.

Een geoefend oog is voor de perkspelers noodzakelijk, om den bal op tijd te slaan. Ze moeten dit juist weten te bepalen. Slaan zij te gauw of te laat, dan mist de slag zijn effect, wat duidelijk te zien is aan het resultaat van den slag en de richting, die de uitgeslagen bal neemt.

Bestaat een partuur uit 2 spelers, dan nemen beiden in het perk plaats; ook moeten ze beiden als opslagers fungeeren.

De sterkste en mooiste partuurformatie is die van 3 tegen 3.—Bij een formatie van 2 tegen 2, kan het speelveld niet goed bezet worden, om de uit- of teruggeslagen ballen te treffen.


Onderscheidingsteeken. Van twee tegen elkaar strijdende parturen wordt het laagste nummer door een roode sjerp om den middel, een rooden band om den arm, of een rood strikje op de borst, als het partuur der Rooden aangeduid.

Het hoogste nummer wordt op dezelfde wijze door wit aangeduid en het partuur der Witten geheeten.

Bij den aanvang van den strijd vangt het roode partuur den kamp aan met den opslag.

De kleuren bij het kaatsspel zijn dus Rood en Wit. Het rood ziet op het vuur van den strijd, den moed, terwijl het wit op het smettelooze, op de reinheid of eerlijkheid van den kamp wijst.


Telegraaf. Ten einde den stand der partij bij elken slag te kunnen aangeven, gebruikt men bij het kaatsspel een werktuig, telegraaf geheeten, in hoofdzaak bestaande uit een verticale, draaibare staak, waaraan horizontale armen, aan welke de halfspellen, de spellen en de punten worden opgehangen, terwijl aan haakjes van den stok bordjes worden bevestigd, welke de gemaakte kaatsen aangeven.

 

DE TELEGRAAF.

 

(Er zijn dus drie dwarslatten aan den staak)

De eene helft der telegraaf is rood geschilderd, de andere helft wit. Deze kleuren zijn dus in overeenstemming met het onderscheidingsteeken der spelers van beide parturen. Eveneens zijn de bordjes, welke halve spellen en spellen aangeven in deze beide kleuren geverfd, wat mede het geval is met de dubbele ballen, die de punten voorstellen.

Gedurende het spel is de witte helft steeds naar den kant der Witten, de roode helft naar de zijde der Rooden gekeerd. Zoo kunnen de toeschouwers op elk moment den stand der partij overzien, terwijl door directe aanteekening van den „telegrafist” geschillen tusschen de parturen over den stand van de partij worden vermeden.

(Zie de teekening). Aan de haakjes van de onderste lat worden de punten (dubbele ballen) opgehangen; de middelste lat wijst de halve spellen der beide parturen aan, terwijl aan de bovenste de gewonnen spellen worden genoteerd.

De persoon, die de telegraaf bedient, heet telegrafist; hij, die de kaatsen aanmerkt met de blokjes, heet de aanmerker.

Stand: Rood heeft, 2½ spel met 4 punten; insgelijks Wit. Er zijn 2 kaatsen. De stand der partij is dus gelijk.


Benaming der slagen.

Bovenslag: Een slag, waarbij de bal rollende over de bovenlijn komt, heet kortweg een bovenslag.

Victoriaslag: Komt de bal bij eersten uitslag met de vlucht over de bovenlijn, zoo heet de slag een Victoriaslag.

Herculesslag: Een slag, waarbij de bal bij eersten uitslag met de vlucht over het afgesloten speelveld geslagen wordt, heet Herculesslag.

 

Triktrakslag: Wordt de bal eenige keeren tusschen perk- en opslagpartuur heen en weer geslagen, zoo is het een triktrakslag.

Pripper: Indien de bal laag bij den grond, juist over de voorlijn, of voor de voeten van den voorman of in den hoek geslagen wordt, is het een pripper.

Vosseslag: Komt de bal tusschen voorman en achterman in, zoodat hij niet of slecht te slaan is, zoo heet de slag een Vosseslag.


Bepalingen. Hand. a. De kaatsers mogen alleen spelen met de onbedekte hand. Indien echter een speler bij 't doorslaan van de hand zich van een handbedekking wenscht te voorzien, heeft hij deze te onderwerpen aan de goedkeuring der keurmeesters bij een wedstrijd.

b. De ballen mogen alleen geslagen worden met de hand, die geacht wordt op te houden, waar de pols begint. Raken ze den pols of den arm, zoo is de slag foutief. In het perk is het een verloren slag, op het speelveld wordt de slag als keeren aangemerkt. Hetzelfde is het geval, als de bal bij den slag de kleeding van den speler heeft geraakt, of een ander lichaamsdeel dan de hand.


Kaatscostuum. Bij de wedstrijden van den Ned. Kaatsbond en zijne afdeelingen, is het volgende costuum verplichtend:

Lange of korte bovenbroek met Eng. hemd, sportblouse of tricot.

In het kaatsreglement van den Ned. Kaatsbond zijn opgenomen de regels van het spel, de verplichtingen der spelers, enz. (Het is à 10 cts. verkrijgbaar bij den Bondssecretaris).

 

Het Kaatsterrein te Leeuwarden.—Foto „Revue der Sporten”.

 

decoratieve illustratie

V.

Beschrijving van eene partij.

(Voorgestelde loop van het spel).

We willen, om hierbij zoo duidelijk mogelijk te zijn, twee parturen van drie spelers tegen elkaar laten kaatsen. (Zie daarom de teekening van het speelveld). De spelers 1, 2, 3 begeven zich bij den aanvang van den kamp naar het perk; ze zijn de Witten. Hun drie tegenstanders 1×, 2×, 3× stellen zich op bij den opslag, ze zijn het partuur der Rooden. De Rooden ('t laagste nummer) hebben bij den aanvang steeds 't eerst den opslag. In het perk staan 2 uitslagers der Witten, de derde makker staat er buiten. Van de Rooden heeft 3× den eersten opslag. (Let tevens op de teekening van de „Telegraaf” en lees vooraf goed „De uitleg van het spel” hiervoor).


De strijd neemt een aanvang. De speler 3× der Rooden neemt den kaatsbal ter hand, en stelt zich als 1ste opslager achter de 1ste opslaglijn op. Hij neemt een aanloop, werpt behendig den bal met de linkerhand een weinig op en drijft hem daarna met de rechter zoo krachtig mogelijk naar het perk, waar de perkspelers zich schrap hebben gezet, het oog op den opslager en daarna op den bal  gericht. (Deze opslager tracht zulke krachtige of slechte ballen te geven, dat de perkspelers ze niet of moeilijk kunnen uitslaan, terwijl dezen den bal over de bovenlijn of zoo ver mogelijk uit het bereik der tegenstanders trachten te brengen).

De opslagbal vliegt naar het perk. Nu zijn twee gevallen mogelijk.

A. De bal bereikt het afgelijnde perk niet. (Hij komt terecht vóór of òp de voorlijn (hij is vóór)—hij valt buiten of òp de zijlijnen (hij is buiten)—hij wordt óver of òp de kwaadlijn van het perk geslagen (hij is kwaad).) Het zijn misslagen.

In al deze gevallen is het een verloren slag voor de spelers op den opslag. Het perkpartuur krijgt 2 punten (dubbele bal) aan de onderste lat van de telegraaf aan zijn zijde (de Witten).

B. De bal bereikt het afgelijnde perk wel. Nu kunnen de volgende gevallen zich voordoen.

1º. De perkspelers slaan den bal niet terug. Hij zit. (Het opslagpartuur wint nu 2 punten en de telegrafist hangt aan de roode helft een dubbelen bal op).

2º. Een der perkspelers slaat den bal zoo krachtig, dat het een bovenslag wordt (de bal wordt geslagen over de bovenlijn; bovenslag, Victoriaslag of Herculesslag.) Het perkpartuur wint 2 punten.

3º. De spelers in het perk slaan den bal terug, maar de opslagpartij drijft hem op haar beurt achter de perkvoorlijn terug en de perkmaats kunnen hem niet weer bemachtigen. Het opslagpartuur heeft nu 2 punten gemaakt.

4º. Een der perkmakkers slaat den opslagbal terug, maar deze spat van de hand en komt in de vlucht (vóór de bovenlijn) op of over de zijkwaadlijnen. Het is voor de tegenstanders een gewonnen slag. Het was een kwaadslag. Komt de bal rollende of stuitende over de kwaadlijnen, dan is het geen kwaadslag, maar een gewone uitslagbal.

 

5º. Een der spelers van het perk slaat den opslagbal terug, maar niet ver genoeg. Hij wordt door de tegenpartij gekeerd vóór de bovenlijn, of door haar teruggeslagen, maar niet zoover, dat hij achter de voorperklijn gedreven wordt.

Na enkele heen- en weerslagen komt de bal tusschen perk en bovenslag tot rust. Hij zit dus niet (in het perk) en hij is niet boven (achter de bovenlijn). Geen der parturen heeft dezen slag gewonnen. Het is een nog onbesliste slag, een kaats. De aanmerker plaatst een kaatsblokje bij dit punt. Nu moet de 2de opslager den bal overnemen (2× bijv.). Dezelfde gevallen, als hierboven beschreven zijn, kunnen zich nu weer voordoen.

Na enkele slagen moeten Rood en Wit wisselen. Rood gaat naar het perk, Wit naar den opslag. Deze wisseling geschiedt: met één kaats, als beide parturen (of een van beide) 6 punten aan de lat hebben (heeft). Met twee kaatsen, als geen der parturen 6 punten heeft (b.v. Rood heeft 4 p., Wit 2 p. enz., enz.).

In het half spel, stellen we, staat de partij Rood 4 p., Wit 2 p. en twee kaatsen. Er wordt dus gewisseld. Er wordt nu eerst gestreden om die beide kaatsen. Rood (in het perk) moet de ballen voorbij die kaatsen slaan, om de slagen te winnen. Gelukt dit niet, dan wint Wit (op den opslag) telkens 2 punten. Wit heeft dan 6 punten en Rood staat nog op 4 punten.

De strijd wordt voortgezet met de opslagballen van Wit. Krijgt Wit nu ook den volgenden slag, dan heeft het 8 punten, en daarmee het eerste halfspel gewonnen. Rood verliest nu de behaalde 4 punten en de strijd om het tweede halfspel vangt aan. Deze strijd geschiedt volgens dezelfde regels, maar de wisselingen van het spel kunnen natuurlijk nu weer geheel anders zijn, doch de spelers, die het eerst 4 × dubbele bal hebben bemachtigd, winnen steeds het gespeelde halfspel. Had de tegenpartij daarbij  3 × dubbele bal gewonnen, ze moest deze wederom missen, daar de winstpunten der tegenstanders altijd daarbij vervallen.

Hoewel het spel dus zeer eenvoudig is, kunnen tal van onderscheidene slagen zich hierbij voordoen, wat het spel zeer afwisselend maakt.

Het partuur, dat het eerst 3 spellen veroverd heeft, is winnaar.


Opmerking: De lezers zullen hebben opgemerkt dat de slagen op „gelijk zes” (Rood en Wit hebben beide 3 × dubbele bal) veege slagen zijn, omdat het eene partuur de gewonnen punten moet verliezen. Bij zulke veege slagen is de belangstelling onder de toeschouwers op 't hoogst gespannen en de kaatsers zelf zijn natuurlijk op hun qui vive. Sommige spelers, vooral de jongere, zijn bij zulke gewichtige slagen een weinig zenuwachtig. De ervaren kaatser haalt er bij zoo'n veegen slag alles uit, wat hij kan. Oppervlakkig schijnt het onbillijk, de eenmaal gewonnen punten weer te verliezen, doch dit vervallen dier punten verhoogt juist de belangwekkendheid van het spel, de belangstelling van de toeschouwers en de ambitie der spelers.

Maximum- en minimumpunten der winnende partij.

a. Elk half spel bestaat uit 4 × 2 p. = 8 punten; de geheele partij uit 3 spellen (6 halve spellen = 6 × 8 p. = 48 punten). Winnen nu bijv. de Rooden achtereenvolgens de 6 halve spellen, zonder dat de Witten één halfspel kunnen veroveren, dan heeft Rood met 48 punten gewonnen. (Minimum).

b. Winnen b.v. de Rooden de partij, dan hebben zij vast behaald 6 × 8 p. = 48 punten. Nu kan het zijn, dat ze 5 halve spellen aan Wit verloren, waarbij zij echter telkens 6 punten verwierven. De Rooden hebben dan in 't geheel 6 × 8 p. met 5 × 6 p. = 78 p. gemaakt. (Maximum).

 

Tusschen deze cijfers varieert dus het behaalde aantal punten der winnende partij.

Bij de gebruikelijke telwijze kan het nu voorkomen, dat het verliezende partuur meer punten heeft gemaakt dan het winnende.

c. Stel b.v. dat Rood achtereenvolgens 5 halve spellen wint van Wit, zonder dat Wit één slag wint. Rood heeft nu 5 × 8 p. = 40 punten en Wit 0 punten. Daarop keert de kans ten gunste van Wit. Het bemachtigt achtereenvolgens alle 6 halve spellen en wint dus met 6 × 8 p. = 48 punten. Nemen we aan, dat Rood hierbij telkens op „gelijk 6” verloor, dan had Rood in de geheele partij gemaakt 5 × 8 p. met 6 × 6 p. = 76 punten. Wit won nu met 48 tegen Rood 76.

Dit is nu wel het ongunstigste geval; vele gevallen liggen tusschen deze getallen.

Toen Rood reeds 5 halve spellen had, had Wit nog niets, omdat de gewonnen punten in deze vijf halve spellen voor zijn partuur vervielen; (het kon ook telkens op „gelijk 6” verloren hebben). Maar Wit houdt den moed er in, (een goed speler laat vóór den laatsten slag nooit den moed zakken) wint nu een half spel, strijdt met vuur en.... zegeviert ten slotte nog. Dergelijke partijen zijn spannend, en de emotie bij de toeschouwers stijgt bij elk volgend halfspel.

Ze bereikt haar toppunt, wanneer de partij den eindstand heeft van 5 halve spellen gelijk en 6 punten gelijk. Is er dan ook nog eene kaats, dan moet nu de volgende slag de beslissende zijn.


Deze emotie is het grootst bij de partij van den Nederlandschen kaatsbond, waar de afdeelingen met hare sterkste parturen elkander den Mulierprijs betwisten. De leden der betrokken vereenigingen en hun stad- of dorpsgenooten scharen zich om de strijdende parturen hunner plaatsen  Ze leven geheel mede in het spel en schieten bij de overwinning op hun vrienden toe, om ze geluk te wenschen met de zege. Terwijl de partijen elkander bekampen, is het onder die duizenden toeschouwers geen luidruchtig geschreeuw, maar een stille en kalme aanschouwing van den kamp, soms eene uiting van geestdriftige toejuiching bij een spannenden of meesterlijken slag. Hier wordt gestreden niet om de geldprijzen, maar om de eer, vandaar dat de partij van den Ned. Kaatsbond de meest geziene is in de Ned. kaatssport en het talrijkst bezoek haar ten deel valt. Het is een stukje poëzie te midden van een fellen kamp—hier wordt meegevoeld, meegeleefd, meegestreden door al die duizenden.

Het speelveld van Frieslands jeugd.

Geeft de terreinteekening hiervoor een afbeelding van het speelveld bij een wedstrijd, de jeugd behelpt zich met een terrein, dat zeer primitief is ingericht, en in weinige oogenblikken zonder kosten gereed is. (Zie de teekening hiernaast).

Vol levenslust en moed trekken de knapen naar het groene speelveld. In een oogenblik zijn de jassen en vesten, de schoenen of klompen uitgetrokken, de hoeden of petten afgezet. Netjes naast elkaar in het gelid worden deze kleedingstukken gelegd, om de voorlijn en de buitenlijnen van het perk te vormen; het perk is gereed.

Ook worden wel eenige steenen opgezocht, op korten afstand naast elkaar geplaatst om het perk te vormen, terwijl ook pollen gras daarvoor dienst doen. De opslag en de bovenlijn worden mede aldus gevormd en het spel kan een aanvang nemen. Bij dit vrije spel zijn geen kwaadlijnen gelegd. Voor kaatsblokjes fungeeren een paar steenen.

HET SPEELVELD VAN FRIESLANDS JEUGD.

Gaan de jongens zich op een ongeplaveid plein in stad  of dorp vermaken met den kaatsbal, zoo worden eenige lijnen met een mes getrokken of met een stuk krijt en in een ommezien is het terrein gereed. Bij een klinkerplaveisel zijn de spellijnen door roode klinkers aangeduid, zoodat dit terrein steeds voor het spel gereed ligt.

Jong Friesland viert jaarlijks onder het patronaat van het hoofdbestuur van den Ned. Kaatsbond een mooi kaatsfeest in het vriendelijk dorp Wommels, gelegen tusschen Franeker en Bolsward.

De prijzen van deze partij bestaan uit 3 gouden en 3 zilveren horloges, welke telken jare worden vereerd door jonkvrouwe C. J. de Vos van Steenwijk, voor enkele jaren inwoonster van Wommels. De leeftijd der jongens is bepaald van 13–16 jaar, terwijl de parturen uit dezelfde plaats afkomstig moeten zijn. Zoo is deze partij van Jong Friesland een Bondspartij in het klein, de kweekschool tevens voor den grooten Bondswedstrijd.

Groote emotie onder de dorps- en stadgenooten als de beslissende partijen gespeeld moeten worden. Het geheele publiek leeft mede, gaat op in de partij, een hoera stijgt op uit de rijen der kaatsmakkers, als hun dorps- of stadgenooten de schoone Freuleprijzen hebben gewonnen.

Met welk een aandacht volgen de vaders der knapen elken op- of uitgeslagen bal, tevreden glimlachend als ze vooruitschieten, bedremmeld kijkende als ze achterop geraken, ze aanmoedigende tot den einde toe, wetende dat de kans spoedig keeren kan. En wie ze zoo ziet strijden met moed en volharding, loyaal elkaar straks de hand drukkende, krijgt eerbied voor de Friesche Spes Patria, voor het schoone ongekunstelde spel op Frieschen bodem.

 

Het Belgisch kaatsen.

Zooals wij in onze historische aanteekeningen reeds opmerkten, werd ook in België en in Frankrijk sinds overoude tijden gekaatst. De Romeinsche soldaten zouden het ook daar ingevoerd hebben. De adel beoefende vooral het spel en in Parijs waren in de 18de eeuw nog vele meesterkaatsers. Men speelde er voorheen met de bloote hand als bij ons. Later is de handschoen in gebruik genomen, ook bij de Belgen.

Kaatsspel te Braine-le-Comte.

De Fransche revolutie gaf den genadeslag aan het eens zoo bloeiende kaatsspel. In Parijs werden de kaatsbanen gesloten en in 1825 verdween daar de laatste. Met het  tweede Keizerrijk beproefde men in 1861 het spel weder te verheffen en werd het in den tuin der Tuilerieën gespeeld op het prachtig terras der Feuillantijnen. Een tweede poging werd in 1866 gedaan, doch het mocht niet baten. Parijs verloor de ambitie in het spel der voorouders. In Noord-Frankrijk en in België wordt het echter nog druk beoefend; het jeu au tamis verdwijnt meer en meer, om het veld alleen over te laten aan het „Jeu de pelote”.

HET JEU DE PELOTE (BELGIË).

De teekening, die hierbij gaat, geeft de Belgische benamingen aan. De Belgen onderscheiden 2 perken, het perk van den opslag en het perk van den uitslag; het kleine en het groote perk. Een partuur bestaat uit 5 spelers, die zich in de beide perken ongeveer opstellen, als de teekening aangeeft.

(De plaats der kaatsers hangt ook hier af van de plaats der kaatsen en van den slag). De zwaarste plaats in het uitslagperk is het „grand milieu”, waar de sterkste speler staat. Ook hier heeft men bij 't perk de benaming vóór—buiten—kwaad.

• 1, 2, 3, 4 en 5 zijn in het opslagperk; × 1, 2, 3, 4 en 5 in het uitslagperk.

Aan elke zijde van de bovenlijn (outre) zijn seinpalen (vlaggetjes) geplaatst, om aan te geven of de ballen àl of niet tellen. De perkspelers zijn voorzien van een leeren handschoen; de livreurs spelen met de bloote hand.

Aan weerszijden van het perk neemt een marqueur plaats, die de punten telt. Elke slag is 15 punten. 4 slagen maken 60 punten: dit heet een spel.

De partij wordt gewoonlijk in 13 spellen gespeeld met een rust na het zevende spel. De kaatsen ontstaan evenals bij het Friesche spel bij onbesliste ballen; bij het Belgische spel wordt een kaats ook aangemerkt in het uitslagperk. Om die kaats te winnen moet de tegenpartij den bal verder slaan dan het kaatsblokje. Is deze kaats achter in het perk, dan stellen alle vijf spelers zich op achter in  het perk bij die kaats. Deze plaats der kaatsen is het meest kenmerkende verschil tusschen het Friesche en het Belgische spel.

Bij het Jeu de Pelote moeten alle uitslagballen en ook de terugslagballen blijven binnen de afgelijnde perken. Worden ze in de vlucht er over geslagen, dan zijn het verloren slagen voor 't partuur, dat den slag doet; de tegenpartij maakt daarmee winstpunten. Bij het Friesche spel is de terugslag over de zijlijnen niet kwaad.

Elk der livreurs slaat een spel op, zoodat alle 5 spelers den opslag om beurten hebben. Overigens komen de beide spelwijzen veel met elkaar overeen, zoodat een internationale kamp op beide manieren mogelijk is. De Belg gebruikt bij den opslag slechts één hand. Zijn opslag is daardoor bij lange na niet zoo krachtig als die van den Fries. Daarentegen is zijn uitslag zeer schoon en maakt hij dikwijls Herculesslagen. Met de krachtige, snelle en stijve ballen der Friezen is hierop de kans geringer.

Waar vijf tegen vijf spelen is de actie grooter, het veld meer bezet, wat aan 't oog der toeschouwers meer levendigheid oplevert. Hier staat tegenover, dat het spel over 't geheel minder krachtig is ten opzichte van den speler persoonlijk.

Dit is duidelijk merkbaar, als de Friezen en de Belgen tegen elkaar spelen in parturen van drie tegen drie, op Friesche wijze dus. In plaats van vijf, zooals bij hen, moeten er nu slechts drie het veld beslaan en het werk in perk en opslag verrichten.

Waar het spel zich daarbij over verscheiden parturen uitstrekt, hebben de Friezen meer ausdauer, wat natuurlijk een gevolg is van hun spelwijze.

Elegant in zijn houding, vlug in zijn beweging over het veld, bewegelijk van aard in het spel, opgewekt in den kamp, wordt de Belgische speler gaarne op de Friesche kaatsvelden gezien.

 

In den uitslag over 't geheel sterker dan de Friesche kaatser, is hij in den opslag verre de mindere, wat hem de partijen tegen de Friezen gewoonlijk doet verliezen. Ook het verschil in grootte tusschen den Frieschen en den Belgischen bal is hierbij voorzeker niet zonder invloed. De ontmoetingen leerden steeds, dat de Friezen in hun spel, de Belgen in het Jeu de Pelote de sterksten zijn.

Kaatsbaan (1780).

Het kaatsen, eene der oudste en der natie eigen lichaamsoefeningen, was in vroegeren tijd zoo algemeen, dat men in de steden overdekte en gepriviligeerde kaatsbanen had. In zijn „Historie van Holland” beschrijft Francq van Berckey zulk eene kaatsbaan en geeft daarbij eene verklaring van het spel, zooals het omstreeks 1780 in Holland gespeeld werd.

De kaatsbanen besloegen altoos een vrij groot plein en waren des te beter, naarmate ze grooter en ruimer waren. De bal, die er buiten geslagen werd, rekende men voor kwaad. Als nu nog telde zulk een slag 2 punten voor de tegenpartij.

De lengte en de breedte der baan werd bij afspraak tusschen de partijen bepaald en hing af van de krachten der spelers. De baan lag steeds voor het spel gereed, op de wijze dus als bij ons nog op sommige kaatspleinen.

In de teekening zijn de lijnen AB en CD rollagen op de geplaveide baan. Men onderscheidde toen 2 perken, uitslag- en opslagperk, zooals nog heden bij het Belgische Pelotespel en het Fransche „Au tamis”. Een partuur heette toen een cabel. Soms werd gespeeld 6 tegen 6, of ook wel 4 tegen 4. Het meest echter bestond een cabel uit 3 spelers, wat het sterkste spel geacht werd, zooals nog thans bij het Friesche spel het geval is.

 

teekening Kaatsbaan (1780)

 

Veelal geschiedde een partij bij uitdaging. De uitdagers sneden daartoe een bal in zooveel kerven, of bijhangende lappen als er uitdagers waren, legden den gesneden bal bij de baan of staken hem in een beugel bij de baan vast. Dit heette „balopsteken”. Andere spelers informeerden naar de opstekers. Vertrouwden ze zich, zoo namen ze den bal af en de partij begon.

(Deze gewoonte was in mijne jeugd nog in den kaatshoek in zwang, en naar ik meen, geschiedt zulks op onze kaatspleinen van het platteland nog wel. De bal wordt bevestigd in een ijzeren beugel aan den voormuur eener herberg op het kaatsplein. Zij, die de uitdaging aanvaardden, namen den bal uit den beugel, en maakten te voren een afspraak, om hoeveel geld of „gelag” de partij gespeeld zou worden).

In het opslagperk der teekening ziet men een zeef afgebeeld, een rond net van gevlochten snaren, trommelsgewijze gespannen, rustende op 3 pootjes en een weinig schuin van den grond verheven. Aan de zijde der baan stonden de toeschouwers. Hieruit koos elke cabel een aanteekenaar.

Tot beter begrip van den loop eener partij zullen we de makkers van den eenen cabel Dirk, Jaap en Kees noemen, die van den tegencabel Arie, Leen en Piet. Ze staan 3 bij 3 recht tegenover elkaar. Op onze teekening staat Dirk in het uitslagperk tegenover Arie bij de zeef. Jaap en Kees staan tegenover Leen en Piet in het middenperk tusschen de rollagen AB–CD.


De partij neemt een aanvang. Arie slaat op, hij steekt de hand met den bal omhoog en geeft daarmee aan Dirk het sein. Eerst werpt hij den bal 2 à 3 maal op de zeef, om goed te mikken, terwijl de bal op de hoogte van den bedoelden slag rijst. Hij drijft nu den bal op Dirk aan. Indien nu Arie, wat bazenwerk is, den bal ver over Dirk  heen kan slaan, zoodat deze hem niet kan inloopen of treffen, dan telt cabel-Arie 2 punten. De bal is vrij, heette het destijds. Kan Arie dit telkens doen, dan zal hij het spel winnen door zijn opslag. (Er was dus toen een vrije opslag; thans zijn zulke slagen over de achterlijn kwaadslagen; het spel is nu dus meer begrensd).

Doch treft Dirk den bal en drijft hij hem met kracht weer naar Arie, zoo telt cabel-Dirk 2 punten, indien de tegenpartij den bal niet terugslaat. Gebeurt het echter, dat Arie den uitslagbal terugkaatst, dan schieten Jaap en Kees toe om hem terug te drijven, of ook Piet en Leen snellen toe om den door Dirk geslagen bal terug te kaatsen over lijn AB.

Dit heen- en terugslaan geschiedt zoolang tot de bal blijft liggen, bijv. bij + d of + c. Een slag is gewonnen door cabel-Arie, als de bal achter lijn AB blijft, door cabel-Dirk, als hij teruggeslagen is achter lijn CD. Is de bal dus bij + d komen liggen, dan is de slag voor cabel-Arie; doch bij + c tot rust gekomen is hij voor cabel-Dirk. Dan riep de winnende partij tot zijn aanteekenaar: „Schrijf!”

Het kan echter ook zijn, dat de bal geslagen wordt of tot rust komt tusschen de twee perken in, dat is tusschen AB en CD. Dan stelt men daar ter plaatse een teeken. Dit heet een kaats, bijv. bij + e. Heeft Arie of een zijner makkers den bal gekeerd, dan komt hun aanmerker de kaats aanteekenen. Kaatsen ontstonden toen dus alleen in de ruimte tusschen de beide perken.

Even als nu werd ook toen bij één of meer kaatsen van perk en opslag gewisseld. Zou de kaats gewonnen worden, dan moest zij voorbij geslagen worden over een der lijnen AB of CD en telde de cabel daarvoor 2 punten. Dat Jaap en Kees ter eener, en Piet en Leen ter andere zijde hierbij een werkzaam aandeel nemen, spreekt vanzelf. Vele malen ging de bal tusschen de cabels heen en weer. (Triktrakslag).

 

Gebeurde het echter, dat onder het spelen om eene kaats, de bal na eenige heen- en terugslagen weer terecht kwam tusschen de lijnen AB–CD, dan was de kaats onbeslist gebleven en ontstond er een nieuwe kaats. Zoo konden er bij den strijd om eene kaats wel eens drie andere kaatsen gemaakt worden. Om de kaats te winnen, moest een der cabels den bal over lijn AB of CD hebben geslagen.

Bij het slaan van de eerste kaats of van meerdere kaatsen gingen de cabels wisselen. Dit geschiedde beurtelings, nadat men met de meeste kunst den opslag zijner tegenpartij afwon. Ook werd elke maat op zijn beurt opslager, bij het slaan van een kaats. Dus alle drie maats werden op hun beurt opslager. Dit kon toen, omdat men dikwijls met meer dan 2 kaatsen verging, zooals hier boven is aangewezen.

Een zeer eigenaardige afwijking van ons tegenwoordig spel was het volgende. Stel, dat Arie om kaats + b te winnen, den bal naar Dirk slaat. Deze drijft hem terug, maar Piet pakt hem en werpt hem op zijn beurt terug. Nu schiet echter Kees toe en deze slaat den bal schuin over, waarop zijn eigen maat Jaap er op inloopt en den bal terugslaat tot + c bijv. Doch Leen, die dezen slag voorziet, is achteruit geloopen en drijft hem over alles heen, zoodat hij bijv. bij + d blijft liggen. Dirk had bij dezen strijd zijne plaats verlaten, en was meer vooruitgeschoten. De bal vliegt hem nu over. Cabel-Arie won dus de kaats en riep: „Schrijf”! Bij het tegenwoordige spel mag echter de bal slechts geslagen worden in dezelfde vlucht door één der partuurmakkers.

Gewoonlijk bestond toen een partij uit 6 spellen, soms meer, soms minder. Een spel bevatte meestal 12, soms ook 16 punten. Zulks werd te voren vastgesteld. Voor elken gewonnen slag werden 2 punten genoteerd.

Zooals uit bovenstaande verklaring blijkt, week het spel der 18de eeuw in vele opzichten van dat van onzen  tijd af, maar stemde in vele gevallen toch weer met het onze overeen. Het gold toen als een der vernuftigste en vermakelijkste spelen van dien tijd.

Jan Reitsma.

Hier volgen nog een drietal der meest bekende kaatszangen, welke bij de prijsuitdeelingen der kaatswedstrijden worden aangeheven.

 

1. OAN DE KEATSERS.

Wize: De Fryske Tael (Nij Frysk Lieteboek No. 2).

Jimmer wierne de âlde Friezen
Krêftich, flink en stoer en dreech;
Dy stoerens moatt' hja net forlieze
En derom frjeunen mei'noar op it leech!
Op! oan it keatsen!
Jimm' bern fen Fryslâns gea!
Kom! fleurich op!
Jimm' krij in flinke lea!
Frjeunen gou,
Slaen se nou!
Op it keatsfjild binn' wij bliid!
Frjeunen gou!
Slaen se nou!
Wêz nou flink en krêftich yn 'e striid!
Lit de wyn den ek mar rûze,
Krêftich komt yn 't perk de bal;
Kom, lit it bloed jimm' nou ris brûze,
Hwent sjoch, wy binne gou Jan Reitsma's al!
De ballen fleane,
Hja fleane fier en heech!
Sjoch Fryslâns soannen,
Hja binn' stoer en dreech!
Frjeunen gou! (ensfh.)
Slaen nou, keatsers, moaije ballen!
Lyk as Greate Hantsje alear.
Al wirde keatsen wol forfallen,
De krêft forlieze jimme dochs net mear!
Kom lit se fleane,
Nei boppen yn 'e loft!
Flink yn 'e baen!
En rêst gjin inkeld skoft!
Frjeunen gou! (ensfh.)

 

2. HULDE OAN DE ALD-KEATSERS!

Wize: „Pietje Puck!”

Hwet waerd to Frjentsjer jierren lyn
Al keatst faek fen kom sa,
Troch Hessel Brijker, Manne Roek
Of Piter Alkema.
En Douwe Mùteltsje, dy al
Sa'n baes yn 't keatsen wier,
Dan Grouwe Yme, wolbikind,
Dy sloech faek einen fier.
Refrein:
For de âlde keatsers klinkt in „Hyp, hoera!”
Dy stoere Friezen komt ús hulde ta!
De âlden gyngen foar,
Wij folgje grif hjar spoar,
En stypje op nij ús eale keatspartij.
Greate Hantsje en de Lytse fen de Ryp,
Haije út de Easterein,
Mei Willem fen Kubaerd der by,
Hwet habbe hja wol slein!
Tsjommearum hie syn Knilles Proast,
Dy sloech se ek faek in ein.
Hwêr Dykstra fen Seisbjirrum kaem
Der waerd ek tige slein.
Refrein:
For de âlde keatsers, ensfh.
Klaes Hantsjes to Achlum hâld s' omleech,
Greate Obe út Arum wei
Wier op en út ek jimmer klear
By eltse keatspartij,
De greate Kúken fen it Bil
Wier krigel, tûk en tai,
  Ek Piter Bakker fen de Ryp
Wier ien fen 't echte skaei,
Refrein:
For de âlde keatsers, ensfh.
T. Groendijk. Sj. Dijkstra. T. Swart.
Koningspartuur 1909 Ned. Kaatsbond afdeeling „Tjummarum”.
Rients Doekles, dy 't fen Peinjum kaem,
Mei de Rypma's yn petûr,
Wier mei syn maten yn it spil
Sa krêftich, sa fol fjûr.
Klaes Post fen Kimsert en foarâl
Durk Ynses fen Wynaem,
Klaes Boarsma en Auke Miedema
Fen Sweins wierne ek bikwaem.
Refrein:
For de âlde keatsers, ensfh.
Wier Arum op Jan Bonnema great,
De Ryp op Sjirk de Wal,
Wynaem op 'e Hiddinga's, Pyt en Jan,
Rients Koopmans ek foaral.
Dan blonk út Winsum Felkers wer,
Wier Strûksma—Wommels ear.
Hein Postma en Rein de Wite stien'
Yn Surch en Peinjum klear.
Refrein:
For de âlde keatsers, ensfh.

(Ut „Sjirk Walles”).

 

3. FEN DE FRYSKE FAMMEN.

Wize: Yn 'e Snitser Merk (Ald Frysk Lieteboek No. 50).

De fammen yn 'e keatsershoek
Binn' gljeon op keatspartijen:
In pear komme om nei 't spil to sjen,
De measten om it frijen.
De keatser is sa rêd,
It fanke is al sa glêd,
Dat hja mei 'n inkeld lonkje
Yn 't ringen lôgjend keatsershert
In smeuljend ljeafdefonkje
Ta 'n ljochte laeije set.
Hja witte dat hja troch dat spil
Bitùfte feintsjes krije.
Dêrom mei eltse faem hjir ek
Sa graech it keatsen lije.
Mei each en hânnen klear!
Dit fùget herten gear,
En, lyk as bij it keatsen,
Komt stadichoan in nij petûr,
Dat keatst dan troch oan 't trouwen
Fol ljeafde en fol fjûr.
Mar nei it trouwen slacht de man
Meast „kwea” ynpleats fen „boppe”;
En 't wyfke wol dan wol ris graech,
Him út de krite... skoppe.
En 't ein is: Op it lêst
Slacht s' op en út „for bêst”!
De man docht mei for „kearder”,—
Hy, dy 't as feint sa'n keatser wier.
Syn wiif slacht alles „boppe,”
Hij hjit dan min as strie.

(Ut „Sjirk Walles”).

 

De nos. 2 en 3 zijn overgenomen uit:

„Sjirk Walles ef de keningspriis fen it keatsen”, toaniel- en sjongstik fen W. Westra en Y. Schuitmaker, leden fen de keatsklub „Jan Bogtstra” to Frjentsjer, mei in foarwird fen de hear S. v. d. Burg, de algemiene skriuwer fen it Selskip for Fryske Tael- en Skriftenkennisse,—útjown by T. Telenga to Frjentsjer.

 


 

:: EERVOLLE VERMELDING AMSTERDAM 1908 ::
PRAKTISCHE
Huis-Bibliotheek
Geïllustreerd.
Schreber, Longen-Gymnastiek. 2e druk35 Ct.
Bock, Eerste Hulp bij Ongelukken30  „  
van de Ven, Amateur Fotograaf. 2e druk25  „  
Toepoel, Physical Culture60  „  
Licht-, Lucht- en Zonnebaden30  „  
Mijn Aquarium35  „  
De Kleine Briefsteller35  „  
De Jonge Schaker35  „  
Broekkamp, Jonge Dammerƒ 1.25
Broekkamp, Damstudies35 Ct.
Leefson, Nieuwste Dansen35  „  
Skatspel, handleiding50  „  
Billardschool. 2e druk35  „  
Ott, Rijwiel, inrichting. 2e dr.25  „  
Levensmagnetisme15  „  
Terrarium. (Ter perse)35  „  
Luchtscheepvaart, populaire beschouwing30  „  
Sport-Bibliotheek
Geïllustreerd.
decoratieve illustratie
HANDLEIDING voor:
Voetbal-Scheidsrechter60 Ct.
Voetbal. 3e druk25  „  
Lawn Tennis. 2e dr.30  „  
Lawn Tennis. 3e dr.ƒ 1.60
Water-Polo. 2e dr.30 Ct.
Cricket30  „  
Croquet30  „  
Kegelen30  „  
Korfbal30  „  
Hockey30  „  
Hardloopen. 2e dr.30  „  
Roeien35  „  
Zeilen50  „  
Zwemschool. 2e dr.35  „  
Droogzwemmen15  „  
Schermen50  „  
Boksen35  „  
Worstelen60  „  
Schoonrijden50  „  
Kolven50  „  
Rolschaatsenrijden30  „  
Openluchtspelen45  „  
Halteren35  „  
Skiloopen30  „  
Wielrennen35  „  
:: UITGAVEN VAN J. F. VAN DE VEN TE BAARN ::

Overzicht aangebrachte correcties

De volgende correcties zijn aangebracht in de tekst:

PlaatsBronCorrectie
Blz. 4,.
Blz. 17[Niet in Bron.]
Blz. 17kustprovinciênkustprovinciën
Blz. 18PolotePelote
Blz. 19[Niet in Bron.]
Blz. 23[Verwijderd.]
Blz. 25,.
Blz. 28[Niet in Bron.]
Blz. 30[Niet in Bron.]
Blz. 32.,
Blz. 32,.
Blz. 36kaet-sers-deikeat-sers-dei
Blz. 38bounsbistjúrbounsbistjûr
Blz. 43([Verwijderd.]
Blz. 43catagoriecategorie
Blz. 47.,
Blz. 58[Niet in Bron.])
Blz. 58[Niet in Bron.])
Blz. 67marquermarqueur
Blz. 76ùsús