Title: Mijn verlustiging
Author: Willem Bilderdijk
Release date: September 17, 2014 [eBook #46881]
Most recently updated: October 24, 2024
Language: Dutch
Credits: Produced by André Engels and the Online Distributed
Proofreading Team at http://www.pgdp.net (This file was
produced from images from the Early Dutch Books Online and
scanned by Koninklijke Bibliotheek, The Hague)
OPMERKINGEN VAN DE BEWERKER:
De boekomslag is gemaakt door de bewerker en is in het publieke domein geplaatst.
De originele spelling en interpunctie is gehandhaafd. Een lijst met correcties bevindt zich aan het einde van de tekst. Ook de inhoudsopgave bevindt zich aan het einde van de tekst.
MECVM DIONAEO SVB ANTRO
QVAERE MODOS LEVIORE PLECTRO.HORAT.
TE LEYDEN EN AMSTERDAM,
bij C. van HOOGEVEEN, junior;
en de erven van D. KLIPPINK.
MDCCLXXXI.
CARMINA MANSVETVS LENIA QVAERIT AMOR.
PROPERTIUS.
MIJN
VERLUSTIGING.
RONSARD.
[Pg vii]
Want waarlijk, zo eenige hartstocht tot 's menschen geluk dienstbaar is,
gelijk ze in de daad alle zijn, 't is bij uitstek de liefde. Zij, die
het hart door een' Hemelschen gloed verwarmt, uitzet, en met den zuiversten
wellust vervult! die den geest opheft, en, of 't ware, met een veerkracht
bedeelt, die zijne vermogens versterkt, zijnen ijver gaande maakt,
zijne bedoelingen veredelt!—Welk eene aandoenlijkheid van gestel, fijnheid
van gevoelen, levendigheid van beseffen, welk eene kieschheid van denken
onderstelt zij niet, brengt zij te voorschijn, ja schept zij:—om
die verkleefdheid aan 't geliefde voorwerp uit te werken!—die afhangkelijkheid
van het zelve!—die zelfverlochening, waar door men er alles
aan opoffert!—die belangeloosheid, waar door men niet bemint dan om
te beminnen, dan om gelukkig te maken!—die verknochtheid, waar door
zich de harten als in elkander uitstorten, als in een smelten; waar door de
zielen als samenvloeien, en niet dan in elkanderen leven!—Om alle deze
aandoeningen teffens te verwekken!—Aandoeningen! niet te begrijpen,
dan door een' geest, van den edelsten nektar van onstoffelijke geneuchten
als dronken! niet uit te denken, dan door een hart, van de zuiverste vlammen
doorgloeid; en niet te gevoelen, dan van eenen boezem, door de herhaalde,
door de aanhoudende kloppingen der natuur en der menschelijkheid
vertederd en week gemaakt! Aandoeningen! door geen koude woorden beschrijfbaar!
en die niet dan door de van weelde tintelende, van ijver vlammende
oogen, van begeerte uitgedrevene zuchten, en een van overkroptheid
des harte trillende stemme, zijn uit te drukken!—Voorzeker onderstelt
[Pg viii]
zij deze gesteldtenis,—ja, zij brengt ze te voorschijn en schept ze.
Zij weet de traagheid van vernuft, de dofheid van bevattingen, de ruwheid
der denkbeelden, de logheid van gevoel te verbannen: en het is hier door,
dat zij de heilzaamste uitwerksels heeft:—dat hare vlammen het hart van
onwaardige driften louteren:—en dat hare zachte kluister de sterkste teugel
tegen de ongebondenheid is.—En zou dan de afbeelding van een'
hartstocht, zo edel, zo heilzaam, zo geschikt om het hart te verbeteren, nadeeligen
invloed kunnen hebben?——Het is waar, dat een zekere wulpschheid,
een zekere wellustige dartelheid in de Minnedichten, op zich-zelve
beschouwd, in staat is, de beschroomdheid van zwaarmoedige zedenmeesteren
op te wekken.—Doch, dat men bedenke, dat deze aandoening in goede
Minnedichten aan de verhevene liefde ondergeschikt, door dezelve bepaald,
en van haar afhangklijk gemaakt wordt; dat zij slechts dient om alle hare
aanlokselen aan de gevoelens van 't hart, aan den onstoflijken wellust der ziele
op te dragen, en als wederom van die ten leen' te ontfangen: dat, hoe
verre een waar Minnedichter zich somtijds moge laten vervoeren, zijne verzen
wel verre van een' trek tot ongebondenheid te ademen, dan zelfs, wanneer
zij den eigen' wellust, wanneer zij het zinvermaak afschilderen, al
dat zoet doen afhangen van die vereeniging van wil, van hart, van ziel,
welke 't wezen der liefde is:—en dat hem, die immer een teugje uit dezen
Poëtischen beker gesmaakt heeft, noodwendig van alle vermaken, waar
in de ziel niet de hoofdrol speelt, van alle ongebondenheid, walgen moet.——
Onuitgegeven voorbereidende stukken tot de theorie
der fraaie Wetenschappen.
ACER EQVVS QVONDAM, MAGNAEQVE IN PVLVERE FAMAE, DEGENERAT; PALMAS VETERVMQVE OBLITVS HONORVM, AD PRAESEPE GEMIT, MORBO MORITVRVS INERTI.
OVID.
[Pg 40]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 41]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 42]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 43]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 44]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 45]THYRSIS.
EGLE.
THYRSIS.
EGLE.
[Pg 46]THYRSIS.
EGLE.
DEVS, DEVS NAM ME VETAT
INCEPTOS, OLIM PROMISSVM CARMEN, JAMBOS
AD VMBILICVM ADDVCERE.
HORAT.
DE LIEFDE.
DE DICHTER.
[Pg 52]DE LIEFDE.
DE DICHTER.
DE LIEFDE.
DE DICHTER.
[Pg 53]DE LIEFDE.
DE DICHTER.
DE LIEFDE.
DE DICHTER.
[Pg 54]DE LIEFDE.
DE DICHTER.
***
Aan 't eind van de zaal vertoont zich een Tempel, waar in men het beeld en Altaar van HYMEN beschouwt.
een zanger.
een stem uit den Tempel.
[Pg 102] een zangeres.
beide.
de rei,
bestaande uit Feestgenoten, treedt in den Tempel, en, met palmen in de handen, 't Altaar omringende, zingt.
een zanger, voorgetreden.
RECITATIEF.
een zangeres.
beide.
[Pg 105] RECITATIEF.
de rei.
een zanger.
een zangeres.
een zanger.
beide.
de rei herhaalt het slot.
een zangeres.
[Pg 107] een zanger.
beide.
de rei.
zanger.
zangeres.
zanger.
zangeres.
de rei.
zangeres.
zanger.
zangeres.
RECITATIEF.
een zanger.
een stem van binnen.
[Pg 112] de rei herhaalt.
Zij scharen zich in twee rijen, waar van de voorste zich tot de Echtgenoten wendt met het volgend
RECITATIEF.
de rei.
een zanger.
een ander.
eerste rij.
een stem.
tweede rij.
[Pg 114] allen.
RECITATIEF,
voor de Kinderen.
[Pg 115] de rei
treedt ten Tempel en omringt Hymens beeld en Altaar.
de zangeressen
omhangen het Altaar met bloemen.
de zangeres, die den krans omhangen heeft.
de rei, onder 't ontsteken van 't Altaar.
de zanger, die 't vuur ontstoken heeft.
allen.
(Zij doen eenen statigen ommegang om het brandend Altaar.)
offerzang. | Bladz. 3 |
aan cinthia. | 13 |
op weisses toneelspel, romeo en julia. | 25 |
kupido op de vlucht. | 29 |
aan den heer * * *. | 31 |
aan dafne. | 34 |
mijmering. | 35 |
thyrsis en egle, herderszang. | 39 |
* * * | 47 |
ingetoogenheid. | 48 |
ingetoogenheid. | 49 |
liefde. | 50 |
de liefde en de dichter. | 51 |
aan de liefde. | 55 |
de zachte kluisters. | 58 |
ANAKREONTISCHE DICHTSTUKJES, in zangmaat. | |
Aan de Zangkunst. | 59 |
mijn cyther. | 63 |
aan de avondstar. | 64 |
op eene roos. | 65 |
de taal der min. | 68 |
de liefde. | 69 |
de schone kunne. | 71 |
LIERZANGEN na, of in den smaak van ANAKREON. [Pg 119] | |
Bedrieglijk Mededogen. | 73 |
Beklag. | 75 |
De Liefde. | 78 |
Aan mijne Luit. | 79 |
Liefde. | 81 |
De Pijlen der Liefde. | 82 |
Aan eene Schone. | 83 |
Aan den Nachtegaal. | 84 |
Vergangklijkheid van het Genoegen. | 85 |
Het Goud. | 87 |
Op de Minnaars. | 88 |
Op een Duif | 89 |
Op de Roos. | 91 |
Op de Roos. | 94 |
Op de Roos. | 95 |
Op eenen zilveren Kroes. | 96 |
op de deugd. | 97 |
de oorsprong der schilderkonst. | 99 |
ter vijf en twintigjarige echtvieringe. | 101 |
kundigen zullen uit de oorsprongklijke stukken, in dezen bondel vervat, de vertalingen en verre navolgingen kennen: voor vreemdelingen in de oude en nieuwere letterkunde zou men ze nutloos onderscheiden.
De Dichtstukjes, in deez' kleenen bondel vervat, zijn niet door den Schrijver geschikt geweest om immer het licht te zien. Doch, daar een afschrift derzelven, toevallig in vreemde handen geraakt, onder eenige lieden van smaak bekend, vermenigvuldigd, en verspreid wierd, bereidde men zich in het heimlijk, die toevertrouwde panden door de Drukpers gemeen te maken.—Op deze wijze gedreigd door eenen waarschijnlijk gebrekkigen Druk, hoedanige diergelijke vruchten der gewinzucht gewonelijk zijn; die doorgaands de beste verzen door de lompste onachtzaamheden misvormen, en de eer eens Dichters, bij Lezers, van de vervalsching der uitgave onkundig, bezwalken; zo heeft de Heer * * * ons wel willen toestaan, dezen Algemeenen Druk (ter voorkoming' van zodanigen onechten, als te wachten stond) na zijn oorsprongkelijk Handschrift te doen vervaardigen, en daar toe 't gebruik van eenige door hem-zelv' geëtste Vignetten vergund, welke de bewijzen van echtheid met zich brengen.
Correcties
pagina | originele tekst | correctie |
viii | Minnedichtten | Minnedichten |
31 | PALMAE | PALMAS |