Title: De vrouw en de vredesbeweging in verband met het vrouwenkiesrecht
Author: Aletta H. Jacobs
Release date: July 29, 2008 [eBook #26148]
Most recently updated: January 3, 2021
Language: Dutch
Credits: Produced by Anna Tuinman, André Engels, Eline Visser and
the Online Distributed Proofreading Team at
https://www.pgdp.net/
door Dr. ALETTA JACOBS
Overdruk uit het Verslag van het Nationaal Congres van het Nederlandsch Comité van Vrouwen voor Duurzamen Vrede. (Den Haag 28-29 April 1917)
6e uitgave van het Nederl. Comité van Vrouwen voor Duurzamen Vrede September 1917.
|
Ik kan niet verhelen dat het geen gemakkelijke taak is, die ik heb op mij genomen, om het nauw verband aan te toonen, dat bijna alle strijdsters voor de politieke ontvoogding der vrouw voelen dat bestaat tusschen “duurzame vrede en vrouwenkiesrecht”.
Toen twee jaren geleden vrouwen uit zoovele verschillende landen hier samen kwamen, met het doel een Internationaal protest te doen hooren tegen dezen, elke beschrijving te boven gaanden gruwelijken oorlog, en – om als vrouwen middelen te beramen eene herhaling ervan te voorkomen, – toen was het opmerkelijk hoe al die vrouwen éénparig als krachtigste en hechtste wapen in den strijd tegen den oorlog, den directen invloed der vrouwen op het staatsbestuur noemden.
Daaraan is het dan ook te danken dat de eisch: “invoering van vrouwenkiesrecht in alle beschaafde landen”, naast die van “oplossing van internationale geschillen langs vreedzamen weg”, de basis vormden van onze verdere besluiten op dat Congres.
Meer nog trof mij, bij ons, na afloop van dat Congres gebracht bezoek aan regeeringspersonen van vele der oorlogvoerende en neutrale landen, hoe ook vele van die regeeringspersonen diezelfde gedachte uitspraken, dat ook zij in de toekomst der volken, met betrekking tot oorlog en vrede, alléén heil verwachten van den zich uitbreidenden invloed der vrouw op de regeeringsdaden.
Waarop berusten die verwachtingen, nu nog slechts enkele daden schijn van bewijzen leveren?
Ik zal trachten hierop een antwoord te geven.
Die verwachtingen moeten haar oorsprong vinden in het verschil van aard, van neigingen, van man en vrouw. Dit verschil openbaart zich vooral in vraagstukken als die van Oorlog en Vrede.
Tengevolge van het verschil in functie bij het voortplantingsproces zijn bij vrouw en man instinctmatig andere neigingen ontstaan, neigingen, die zich bij den man vooral openbaren in strijdlust – lust tot veroveren; – bij de vrouw in zucht tot opbouwen, tot conserveeren, tot behouden wat bestaat.
Wel is waar heeft in den loop der tijden, door den beschavingsinvloed, dit verschil in instinctieve neigingen aan omvang en kracht verloren, zoodat men nu in vele landen mannen vindt met in dit opzicht vrouwelijke neigingen, maar dit verschil is nog niet genivelleerd en wordt nog overal duidelijk waargenomen, wanneer wij ons, ter opsporing ervan in beschaafde landen, wenden tot het kind, dat nog onberedeneerd zijne neigingen vertoont.
Leerrijk is in dit opzicht het boek, door drie Duitsche geleerden samengesteld, uit een reeks van gegevens, in 1915 bijeengegaard, uit opstellen, teekeningen, brieven, gedichten enz., van een zeer groot aantal scholieren, jongens en meisjes, van Duitsche scholen.
In dit boek, “Jugendliches Seelenleben und Krieg” wordt aangetoond, welken invloed de oorlog op het kinderlijk gemoed uitoefent, welke neigingen daardoor het sterkst naar buiten treden, hoe kinderen op dezen sterk emotioneerenden invloed reageeren. En nu is het opmerkelijk hoe in bijna alle gevallen het karakter van het werk, dat door het kind geleverd werd, zijn geslacht verraadt. De strijdlustige aard der jongens en de conserveerende, behoudende neigingen der meisjes, uitten zich in bijna elk stuk arbeid. Dooden, verminken, vernielen, verwoesten, waren de oorlogsidealen der jongens; verzorgen, verplegen, opkweeken, de berustende uitingen der meisjes.
Niet uit gebrek aan vaderlandsliefde, nog minder uit lafhartigheid, is de vrouw, sterker dan de man, gekant tegen den oorlog, – maar uit haar instinctieve eigenschappen welt bij haar het verzet tegen het ruw geweld, dat roekeloos vernietigt, wat door haar, als draagster van het ras, zoo moeizaam en pijnlijk werd voortgebracht. Haar levenstaak, haar werk, wordt door oorlog meedoogenloos vernietigd. Haar verhouding tot oorlog is dan ook een veel persoonlijker, dieper-ingrijpend, inniger dan die van den man.
Naast den opbouw van het ras heeft de vrouw ten allen tijde de verantwoordelijkheid gedragen voor de vorming van het gezinsleven en de verzorging der familie, – en het is juist deze drievoudige taak, die door den oorlog het meest bedreigd wordt.
De oorlog rukt het gezin uiteen, brengt geestelijke en stoffelijke ellende in het familieleven en verminkt en vernietigt het ras. Daarom zal elke vrouw, die hare levenstaak begrijpt, in den oorlog haar grootsten vijand zien. Wat wij vrouwen willen opbouwen, wil de oorlog vernietigen.
Mannen hebben, vanaf de vroegste tijden, den oorlog vereerd en verheerlijkt. Leest de geschiedenis door mannen geschreven. Veldslagen en zeeslagen, overwinningen door geweld te land en ter zee, schenen alleen waard aan de vergetelheid te worden ontrukt. In onze jeugd leerden wij alleen helden vereeren op oorlogsgebied.
En hoe kon het ook anders? De wereld, waarin tot nu toe de man de alléén-heerschappij voert, is in haar geheelen opzet op oorlog gebaseerd. Elk land houdt er een leger en vloot op na. Elke regeering verspilt elk jaar opnieuw een zeer groot deel van de opbrengsten van het land aan oorlogsuitgaven. In elk parlement wordt elk jaar opnieuw een lange periode van den nationalen tijd verbruikt om oorlogsmaatregelen te bespreken. En in elk land worden jaarlijks een groot aantal jonge, krachtige mannen aan landbouw, nijverheid, studie enz. onttrokken, (aan vreedzame en opbouwende werkzaamheden), om zich te bekwamen in de vakken, die vernietiging, vermoorden, verwoesten, ten doel hebben.
Is er een dwazer regeling van de maatschappelijke huishouding denkbaar? Waar dat op uitloopt, waar zulk een wereldorde op moest uitloopen, heeft deze zedelooze oorlog ons aanschouwelijk gemaakt. Deze oorlog is het resultaat van eene Staatkunde, die op “mannen-inzicht-alléén” is gebaseerd.
Het was eene vrouw, Bertha von Suttner, die het eerst de volken heeft toegeroepen “de Wapens Neder”, beslecht Uwe geschillen door de Rede, laat het Recht, niet de Macht zegevieren. En deze vrouw, die haar geheele leven wijdde aan de verbreiding van hare Vredesidealen, was er innig van overtuigd, dat deze idealen eerst in vervulling zullen komen, wanneer de vrouw, naast den man en met hem, de macht tot regeeren gegeven zal zijn. In haar strijd tegen den oorlog vergat zij den strijd voor de politieke ontvoogding der vrouw niet. Toen zij in September 1913, tijdens de Vredesconferenties in ons land, in eene vergadering van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht te Amsterdam, sprak, zeide zij o. m.:
“Gij, strijdsters voor vrouwenkiesrecht, gij zijt met Uwen strijd reeds zooveel verder gevorderd dan ik en mijne geestverwanten, maar ik benijd U daarom niet. Veeleer verheug ik mij daarover, omdat ik weet, dat de vervulling mijner wenschen zal moeten wachten, tot Gij de Uwe bereikt hebt”.
Er bestaat een veel nauwer verband dan velen beseffen, tusschen “het voeren van oorlogen” en “het houden der vrouwen in een onderworpen toestand”. Beide zijn een gevolg van oude begrippen omtrent Macht en Recht. Wie de Macht heeft een ander aan zich ondergeschikt te maken, zou daartoe ook het Recht hebben, dit is het begrip, dat ten grondslag ligt aan oorlog, doch ook aan het in ondergeschikten toestand houden der vrouw.
Waar de menschheid de intellectueele hoogte bereikt heeft om te kunnen inzien, dat mannen en vrouwen beide, en in gelijke mate, het recht hebben aan den opbouw der wereldorde mede te werken, en dat inzicht in toepassing brengen, daar toonen de mannen Recht boven Macht te kunnen stellen, daar zijn zij rijp om vruchtbaar mede te werken tot behoud van een duurzamen vrede. Waar dit hooger menschelijk standpunt door de mannen nog niet bereikt is, waar zij nog meenen aan hun Macht het Recht te mogen ontleenen, de vrouw aan den man ondergeschikt te houden, daar kan men ook aan hunne vredesuitingen geen waarde hechten.
Dat vrouwen tegenover oorlogen anders staan dan mannen, wordt opvallend aangetoond in de geschriften over dit onderwerp. Heel algemeen uitgedrukt zou men kunnen zeggen, de mannen beschouwen den oorlog voornamelijk uit een economisch oogpunt, bij de vrouwen treden hoofdzakelijk de rasbelangen op den voorgrond. De mannen berekenen de vóór- en nadeelen van den oorlog vooral naar de finantieele gevolgen. De materieele oorlogskosten, het verlies of de winst voor den nationalen handel de vóór- of achteruitgang der industrie, en dergelijke zaken komen het eerst in aanmerking. Leest men zoo nu en dan nog eens beschouwingen over oorlogen uit de laatste jaren, dan is het treffend, hoe goed men heeft uitgerekend hoeveel deze of gene oorlog heeft gekost aan geld, en hoe men heeft uitgerekend of de winsten wel hebben beantwoord aan de kosten.
Maar het menschenwee dat zij hebben veroorzaakt, het aantal levens dat er door verloren ging, hoevele mannen voor hun verder leven verminkt waren, hoevele met geschokte zenuwen en ondermijnde gezondheid verder moesten leven, vindt men niet vermeld. Ook wordt nergens melding gemaakt van de tallooze moeders, die gedurende en kort na den oorlog kinderen ter wereld brachten, die geen levensvatbaarheid bezaten, of zwaar erfelijk belast ter wereld kwamen, en nog tallooze andere schadeposten aan het ras toegebracht.
Want in den oorlog geldt niet de natuurwet, waarbij in den strijd om het bestaan de zwakken ondergaan; integendeel, de lichamelijk sterke, jonge, gezonde man wordt vernietigd en het geslacht moet jaren achtereen in hoofdzaak door de lichamelijk zwakken en geestelijk minderwaardigen worden voortgeplant.
Dit – en alles wat hiermede samenhangt – treedt bij de beoordeeling van den oorlog bij vrouwen op den voorgrond.
Dat dit geen “graue theorie” maar werkelijkheid is, dat hebben de vrouwen in Australië het vorige jaar bewezen. Toen daar de “Algemeene Dienstplicht” aan een referendum werd onderworpen, om het Moederland met een groot leger Australische jonge mannen te hulp te komen, toen hebben de vrouwen van haar kiesrecht gebruik gemaakt om dien dienstplicht af te stemmen. De Australische vrouwen hebben bij die gelegenheid verklaard,
“dat zij evengoed als de mannen de belangen van het land hebben overwogen, dat zij even vaderlandslievend zijn als de mannen, en dat zij ook even gaarne bereid zijn elk offer te brengen, dat noodig is in het waarachtig belang van het land”.
Maar bij de kwestie van den dienstplicht hebben zij zich de vraag gesteld:
“is het in het belang van een land een oorlog te winnen door overmacht van een groot leger en eene goede strategie, wanneer zelfs het overwinnend land na afloop van den oorlog achteruit gaat, tengevolge van het groote verlies aan jonge, krachtige menschen, door ziekte en ontaarding der terugkeerende militairen, waardoor de geheele bevolking wordt geïnfecteerd en door het verloren gegane begrip van recht en eerlijkheid?”
Deze vraag hebben zij ontkennend beantwoord, beinvloed als zij waren door den treurigen lichamelijken en geestelijken toestand waarin een groot deel der uit Egypte teruggekeerde militairen verkeerden, die daar aan den oorlog hadden deelgenomen. En dáárom hebben zij tegen dienstplicht gestemd.
Hoe belangrijk ook de economische zijde van het oorlogsvraagstuk is, de rasbelangen daarbij betrokken, doen in geen geval voor het economisch belang onder. En waar de vrouwen vooral de rasbelangen ter harte gaan, deze ook beter kennen en begrijpen dan de mannen, daar is het ontegenzeggelijk in het belang der geheele wereld, dat bij zulke allergewichtigste vraagstukken, als die van oorlog en vrede, het inzicht van man èn vrouw beide tot uiting komt en aan beider stem een evengroote waarde wordt toegekend in de regeeringslichamen.
Zonder vrouwenkiesrecht hebben de vrouwen niets in te brengen, wanneer in een land over oorlog en vrede beslist wordt en toch zijn zij het, die in de eerste plaats de kosten en de lasten van den oorlog hebben te dragen en die de eerste en voornaamste oorlogsbenoodigdheden hebben te leveren, benoodigdheden zonder welke geen oorlog mogelijk is.
Toen de groote teekenaar van dezen tijd, de sedert den oorlog wereldberoemd geworden heer Raemaekers in beeld wilde brengen, “wie de rekening van den oorlog betalen”, toen schetste hij in drie teekeningen:
“de Moeders, de Weduwen, en de Kinderen”.
Het waren vrouwen, oud en jong, vrouwen uit alle rangen en standen der maatschappij, die hij ons voor oogen bracht. Op haar drukken inderdaad de lasten van den oorlog in de eerste plaats.
Alles wat de mannen bijdragen aan oorlogsbenoodigdheden kan vervangen worden door andere middelen en is ook in den loop der tijden herhaaldelijk gewijzigd, maar wat de vrouwen aan den oorlog hebben te leveren, dat deel is in den loop der tijden alleen grooter geworden, is in aantal toegenomen, maar is nooit gewijzigd. Zij, de vrouwen, moeten de mannen leveren, zonder welke geen oorlog mogelijk is.
Al de kostbare menschenlevens, die in den oorlog zoo roekeloos worden opgeofferd, moeten door de vrouwen opnieuw worden voortgebracht. Nog gedurende dezen oorlog, worden in alle oorlogvoerende landen de vrouwen reeds aangespoord veel nieuw menschenmateriaal te leveren, opdat toch het land bij een volgenden oorlog niet in krachten bij andere landen zal achterstaan. De vrouw, die nu de meeste kinderen voortbrengt, wordt als de meest vaderlandslievende voorgesteld.
En nu wil ik hier een bladzijde aanhalen uit het boek van Olive Schreiner “De Vrouw en de Oorlog”, omdat zij daarin beter dan ik het zou kunnen, uiteenzet, waarom een vrouw, uit hoofde van haar vrouw-zijn, er nooit toe zal overgaan voor een oorlog te stemmen, als zij er niet onontkoombaar toe gedwongen wordt.
“Het gebeurt wel eens dat in eene belegerde stad de manschappen standbeelden en marmeren beeldhouwwerk van openbare gebouwen en musea wegpakken en meeslepen om de gaten te stoppen, die door den vijand in hunne omwallingen gemaakt zijn, zonder daarbij na te denken; zij nemen die stukken omdat zij het meest voor de hand liggen, en zij er niet meer waarde aan hechten dan aan straatsteenen. Maar één man zal daaraan zeker nooit meedoen – de beeldhouwer. Hij die, ofschoon er misschien geen werk van zijne handen bij is, nochtans weet wat elk van deze kunstwerken heeft gekost, die bij ondervinding kent de lange jaren van arbeid en studie en oneindige worsteling voor de vorming van soms slechts één arm of been, voor het snijden van de eene of andere gelukte buitenlijn, hij zal zeker nimmer zijne handen uitsteken, om zulke kunstwerken zóó gedachteloos en zorgeloos te misbruiken. Hij zal instinctmatig huishoudgoed, zelfs goud en zilver, en al het andere wat de stad bevat, naar de omwallingen slepen, eer dan dat hij zijne handen naar zulke kunstwerken uitsteekt.
Menschenlichamen zijn de kunstwerken van ons vrouwen. Hebben wij bestuursmacht verkregen, dan zullen wij ze niet zorgeloos laten vernietigen om de gaten te vullen in menschelijke verhoudingen, die door internationalen naijver en begeerigheid zijn ontstaan. Nooit zal de gedachte bij eene vrouw opkomen: “Stop het gat met menschenlichamen en beslis zoo de kwestie!”
De vrouw, de moeder, die weet hoeveel angst en lijden en doodsgevaar elk nieuw menschenleven kost, zij zal, zonder onverbiddelijken noodzaak geen menschenleven opofferen, om menschelijke oneenigheden te regelen. Zij zal niet, zij kan niet medewerken om roekeloos levens te verwoesten, om daarmede geschillen tot oplossing te brengen. De vrouw weet wat leven kost, en dat het gemakkelijker is het te vernietigen dan te scheppen. De vrouw kent de geschiedenis van het menschelijk lichaam, zij kent de waarde ervan, de man niet.
De dag, waarop de vrouw zal plaats nemen naast den man bij het vaststellen en regelen der buitenlandsche belangen van haar volk, zal ook de dag zijn waarop het doodvonnis zal worden uitgesproken over den oorlog, als middel om menschelijke geschillen te regelen.
Dit laatste gevoelen velen der strijdsters voor vrouwenkiesrecht als eene zekerheid en het is daarom dat zij, wanneer straks na den oorlog door de Mogendheden wordt beraadslaagd over middelen om tot een duurzamen vrede te komen, zij er met kracht op zullen aandringen, dat internationaal wordt vastgesteld “invoering van vrouwenkiesrecht in alle beschaafde landen”.
Maar ook nog op andere, dan de genoemde wijze, drukken de lasten van den oorlog het zwaarst op de vrouwen van het land en zijn zij het, die aan den oorlog de grootste offers moeten brengen.
Meen niet, dat ik er een oogenblik aan denk, het groote offer te onderschatten, dat diegene onder de mannen brengen, die, hetzij uit vrijen wil, hetzij omdat zij door dienstplicht er toe gedwongen worden, huis en haard, en allen die hun lief en dierbaar zijn, verlaten en naar de grenzen gaan, om daar, dikwijls met opoffering van hun jong leven, en bijna altijd met inboeting van hunne gezondheid, het land als militair te dienen. Het ontzaglijk lijden van de gewonden op het slagveld, de groote ontberingen gedurende den strijd, de vreeselijke gemoedstoestand van zoovele fijner bewerktuigde geesten, die in vredestijd geen vlieg zouden kwaad doen, doch die dan gedreven worden het zwaard te steken in de borst van iemand, die hun nooit eenig leed deed, en wiens trouwhartige oogen hen eerder met medegevoel dan met haat bezielen; – al deze verschrikkelijkheden, die de jonge mannen in den oorlog ondervinden – ik weeg ze, geloof mij, zwaar genoeg.
Maar met het lijden en de offers, die de vrouwen en moeders in zulke tijden brengen, kunnen zij niet in vergelijking komen.
Voor de vrouwen geen afwisseling in de eentonige sleur van het dagelijksche leven, waarin zij haar doodelijken angst voor haar strijdende geliefden moeten onderdrukken; voor de vrouwen geen vreugde na eene overwinning; geen bevordering in rang; geen eere- of ordeteekens na een moedig gedrag; geen muziek, geen heldenvereering, geen geestvervoering; voor haar slechts leed en lijden.
Stel U een oogenblik de radelooze angst voor den geest, waarin de vrouwen verkeeren dag-in, dag-uit, in de slapelooze nachten elk uur, elke minuut, om man, zoon of verloofde; probeer eens U te verplaatsen in den gemoedstoestand dier vrouwen, als zij 's avonds in de koude lijst van namen der gedooden, gewonden of vermisten, den naam vinden van hem, die haar zoo dierbaar was. Dan is voor den gesneuvelde het lijden uit, voor de arme vrouwen vangt het dan eerst recht aan.
Weg is dan de knappe, sterke jonge man, die de moeder met zooveel liefde groot bracht, die haar trots was, of haar steun in het leven; al haar moeite, al hare zorgen, al hare offers voor zijn leven, voor zijn toekomst, – zoo gaarne gebracht, – zij hebben slechts gestrekt om het slagveld één offer meer te brengen.
Op de weduwe drukt dan verder, in haar zonloos voortbestaan, het volle gewicht van voor hare kinderen Vader en Moeder beide te moeten zijn. Naast haar taak als huishoudster en moeder, wacht haar voortaan ook de taak van kostwinster. En dat voor duizende en duizende weduwen, die voor zulk een drievoudige taak niet waren opgevoed.
En denk ook eens aan die tallooze schare jonge, bloeiende meisjes, bestemd en geschikt om gelukkige moeders te worden, en die nu moeten voortleven, zonder ooit het geluk van het huwelijk en de vreugde van het moederschap te hebben gekend, omdat de jonge mannen, met wie ze zich hadden moeten verbinden, door den oorlog zijn weggerukt.
Zwaar is het lijden van de mannen in den oorlog, maar zwaarder, heviger en van oneindig langeren duur is het lijden der vrouwen in de oorlogvoerende landen. Is het dan te verwonderen dat de vrouw, sterker dan de man, instinctief weerstand zal bieden aan elke poging om een land in oorlog te brengen?
Zeg niet, als gij mij wilt tegenspreken, dat in oorlogvoerende landen de vrouwen dikwijls nog oorlogszuchtiger zijn dan de mannen; dat zij haatdragender, wilder, woester soms tegen den vijand optreden, ja, dat zij hare zonen met liefde offeren ten behoeve van het land.
Vergeet toch niet, zoodra in een land een oorlog is uitgebroken, dat er dan andere invloeden werken. Geen land zou het volk bereid vinden voor een oorlog te stemmen, als het openlijk offensief ten oorlog ging. Elk oorlogvoerend land moet zijn volk in den waan brengen dat het ter zelfverdediging, of ter verdediging van een of ander grootsch beginsel het zwaard moet trekken. Als het volk de naakte waarheid omtrent den oorlog zou kennen, het zou moeilijk tot den oorlog te bewegen zijn. “Aan elken oorlog ligt een leugen ten grondslag,” zei de groote Noor Björnstjerne Björnson. Geen enkele regeering vertelt eerlijk en oprecht, waarom het een oorlog begon. Met leugens blinddoekt men de massa.
Zoowel in Duitschland als in Frankrijk, in Oostenrijk als in Italië, of in welk oorlogvoerend land ook, gelooven de menschen dat het land ter zelfverdediging den strijd voert. En zij zijn daarvan zoo heilig overtuigd, zoowel aan de eene als aan de andere zijde der strijdvoerenden, dat die overtuiging door geen redeneering aan het wankelen kan worden gebracht. Na den oorlog zullen de feiten misschien licht brengen.
Maar bij een volk dat eenmaal in den oorlog is, openbaart zich de moedernatuur op andere wijze. Dan ziet de vrouw in de zonen der moeders aan gene zijde harer landsgrenzen, de vijanden van háár kroost, die háár kinderen zullen dooden, als zij niet gedood worden. Om háár jong te beschermen, wil zij dan den vermeenden aanvaller tot elken prijs vernietigen.
Zien wij dit niet duidelijk in de dierenwereld? Sla eens een beest met jongen gade, wanneer er in de nabijheid van het nest gevaar dreigt. Het zachtzinnigste dier wordt op zoo'n oogenblik een gevaarlijke vijand, die brute eigenschappen vertoont, die het te voren niet bezat.
Zoo is het ook met de vrouw als haar land zich in oorlog bevindt. Uit de wilde, woeste uitingen, die dan van velen harer vernomen worden, uit haar hulpvaardigheid om oorlogsmaterialen te willen helpen maken, spreekt haar angst voor haar kroost. Daaruit tot haar strijdlust, haar moordlust te concludeeren, bewijst dat men den oorsprong ervan niet heeft nagegaan.
Zéér goed wordt dit in de oorlogvoerende landen ingezien. Om de vrouwen, b. v. in Engeland, aan te sporen in de munitiefabrieken te komen werken, had men op vele der aanplakbiljetten, waarbij krachten voor dit werk werden opgeroepen, in meer of minder bloemrijke taal, gezet: “Elke bom méér beteekent een vijand gedood en een Engelschman gered.”
Zoo tracht men in oorlogvoerende landen de vrouwen te winnen om werk te verrichten, waartegen anders haar gansche natuur in opstand zou komen.
Hoewel het economisch vraagstuk, in verband met den oorlog en de vrouw, morgen door eenige andere spreeksters behandeld zal worden, wil ik er toch even op wijzen, dat ook de economische gevolgen van den oorlog zeer zwaar op de schouders der vrouwen drukken. Een groot deel van het productieve werk door mannen in vredestijd verricht, moet door de vrouwen worden voortgezet, zoodra de mannen worden opgeroepen om naar de grenzen te gaan.
Door haren productieven arbeid moeten, tijdens den duur van den oorlog, de gezinnen en het geheele leger in leven worden gehouden. Met de vrouwen als producenten, kunnen de landen zich in oorlogstijd staande houden; zonder dit werk der vrouwen kan geen land langen tijd oorlogvoeren. In oorlogstijd doen de vrouwen, wat sedert onheuglijke tijden door de vrouwen steeds werd gedaan, in oorlogstijd nemen zij, naast hare moedertaak, ook het opbouwende, productieve werk voor het ras weder op zich. Ook in dit opzicht voert de oorlog ons tot de oertijden terug.
Zeer duidelijk werd de invloed van de werkzaamheden der vrouwen aangetoond in den oorlog tusschen Engeland en Zuid-Afrika. Toen Mrs. Chapman Cat en ik bij ons bezoek aan Zuid-Afrika, President Steyn opzochten, werd ons door hem medegedeeld dat de vrouwen van Zuid-Afrika in één jaar zooveel hadden geproduceerd dat niet alleen de gezinnen, maar ook het geheele leger daar wel drie jaren op teren konden. En dit niet alleen wat voedselvoorraad betrof, maar ook kleeding en schoeisel, oorlogsbenoodigdheden, kortom alles wat het leger noodig had.
Doch toen de Engelschen de voorraadschuren vernietigd hadden en de vrouwen in concentratiekampen hadden ondergebracht, begrepen de boeren dat langer volhouden van den oorlog onnoodig was, want dat nu hun economische hulpbronnen waren uitgedroogd.
President Steyn verklaarde dan ook dat het verlies van den oorlog door Zuid-Afrika eenvoudig het gevolg is geweest van een oorlogstruc van de zijde van Engeland. Het is niet geweest een militaire overwinning van het volk, maar men heeft gewonnen door de vrouwen het verder arbeiden voor de economische en militaire behoeften te beletten. Nooit is dit misschien zoo duidelijk in het licht gekomen dan toen in Zuid-Afrika, omdat alle strijdbare mannen aan den oorlog deelnamen en alle vrouwen aan den productieven arbeid. Daarom is dit verschijnsel dan misschien veel duidelijker aan te toonen dan in de tegenwoordig oorlogvoerende landen.
Dat de vrouwen om al deze en nog vele ongenoemde redenen, niet alleen het recht, maar ook de plicht hebben, thans van alle regeeringen te eischen, dat men haar medezeggingschap geeft in alle regeeringszaken, lijkt mij aan geen twijfel meer onderhevig. Wij moeten het in het vervolg in onze macht hebben, zulke catastrophen, als wij nu beleven, te kunnen voorkomen.
Wij mogen niet langer gedoogen, dat men ons onder den druk der politieke onmondigheid houdt, niet voor ons-zelf, niet voor de veiligheid en het levensgeluk der kinderen, niet voor de belangen der menschheid.
Door dezen oorlog zijn vele hardnekkige tegenstanders van vrouwenkiesrecht tot voorstanders ervan bekeerd. En dat niet alleen door het werk in de oorlogvoerende landen door vrouwen verricht, maar meer nog doordat zij hebben leeren inzien, waartoe éénzijdig mannen-inzicht in de regeeringslichamen leidt, ontegenzeggelijk leiden móét.
Met Israël Zangwill, de bekende Engelsche schrijver en humorist, roepen nu velen:
“Ontwaakt, Parlementen, geef den vrouwen medezeggenschap in het bestuur van het land. Een wereldorde, opgebouwd op de grondslagen van mannen-inzicht-alléén, heeft ons in dezen hel gebracht. Door den verzachtenden invloed der vrouwen zal het mogelijk beter gaan; in slechter banen dan het wereldbestuur nu is geleid, kan het niet”.
Hoevele duizende vrouwen hebben in de bange dagen, die wij thans doorleven, niet uitgeroepen: Nooit, nooit meer zoo'n oorlog! Deze oorlog moet de laatste zijn!
Op al die vrouwen rust thans de plicht, voorzoover zij dat nog niet hebben gedaan, zich te scharen in de rijen der strijdsters voor vrouwenkiesrecht.
Als een krachtig aaneengesloten schare dienen de vrouwen van heel de wereld thans haar deel op te eischen in het Wereldbestuur, opdat straks, als de oorlogsfakkel is uitgedoofd, en getracht zal worden Europa op nieuw op te bouwen, deze opbouw op een hechte vredesbasis zal rusten.
Uittreksel uit de Resoluties van het Internationaal Congres van Vrouwen.(Den Haag 28 April tot 1 Mei 1915).
|
Uitgaven van het Nederlandsch Comité van Vrouwen voor Duurzamen Vrede:
|
Opmerkingen van de bewerkerHet origineel is in deze uitgave zo goed mogelijk gevolgd, met uitzondering van de volgende correcties van kennelijke drukfouten:
|