The Project Gutenberg eBook of Naakt model: Toneelspel in drie bedrijven This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook. Title: Naakt model: Toneelspel in drie bedrijven Author: Carel Steven Adama van Scheltema Release date: March 5, 2015 [eBook #48413] Language: Dutch Credits: Produced by Branko Collin, Keith Edkins and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net *** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK NAAKT MODEL: TONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN *** Produced by Branko Collin, Keith Edkins and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net [Illustration] NAAKT MODEL TOONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN DOOR C. S. ADAMA VAN SCHELTEMA ROTTERDAM MCMXVII W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ PERSONEN Henri van Bergen kunstschilder Helena van Dijk leerling van Henri Nellie model Herman ten Kate kunstschilder Oompje kunstschilder } benedenburen Cor zijn vrouw } van Henri Marie van Bergen zuster van Henri Jules Scheffer kunstschilder Frits Boogaert kunstschilder Tootje model Het stuk speelt in het atelier van Henri van Bergen. Voor de eerste maal opgevoerd door de N.V. "Tooneelvereeniging" te Amsterdam op 23 December 1916. In de tooneelmatige opvoering zijn enkele coupures aangebracht. _Alle rechten voorbehouden_ EERSTE BEDRIJF _Atelier van Henri van Bergen. Achterwand rechts deur naar trapportaal, links deur naar slaapkamer, in 't midden oud-Hollandsche kast. Aan rechterwand kleerenhanger enz., op voorplan deur naar keukentje-rommelkamer. Rechts boven onderscheidt men een glazen dak, rechts op voorplan tafel met stoelen, op tafel pot met penseelen en schildergerei. Linkerwand schoorsteenmantel met potkachel enz. In 't midden groot karpet met rustbank, waarop kussens en lappen; klein schut daarachter waarover sjaals. Links voorplan ezel met een groot doek. Op het doek valt rechts een halfliggende, bijna voltooide naaktfiguur te onderscheiden, links een vluchtig aangezette pendant daarvan -- in het midden vaag een gelaat, de drie afdeelingen zijn door grauw-zwarte strepen als voor een drieluik gescheiden. Rondom een paar ezels met schilderstukken er op en er naast, sommige met, andere zonder lijst, daartusschen oude sjaals, koper, aardewerk enz., aan den wand schetsen, teekeningen enz. Het geheel niet overladen, maar warm en smaakvol._ EERSTE TOONEEL _Henri, daarna Oompje._ _Henri (ongeveer dertig, niet groot, maar flink van postuur, donker haar, heldere, sprekende oogen. Hij zit met een pijpje in zijn hand fluitend voor zijn ezel de rechtsche figuur te keuren)._ Goed -- goed -- , maar het ìs er nog niet! -- nee -- -- (_er wordt geklopt_) ja! _Oompje (bij de zestig, klein van gestalte, een witte vooruitstekende sik; hij maakt met zijn eenigszins schorre stem en zijn verdacht rooden neus een ietwat verloopen indruk, maar zijn knijpende, waterig bijziende oogjes hebben hun glans nog niet verloren. Hij schuift grinnikend naar binnen)._ Hm! -- goeie morgen -- goeie morgen! _Henri_ (_opstaande_). Morgen oompje, -- komt u eens kijken? _Oompje._ Hm -- precies! ik wou es even boven komen, hè. _Henri_ (_buigend_). Vereerd, vereerd! _Oompje_ (_komt voor den ezel zitten_). Ik wou je es komen vragen -- hm (_voor de schilderij zijn sikje beplukkend_) jullie schildert er tegenwoordig toch maar op los, hoor -- sakkerloot! (_hij knipt met zijn oogjes naar een plek en met zijn vinger wijzend, spottend_) -- en dát? _Henri._ Dat -- ? dat is een heup, een Fransche hooge heup, -- prachtig, het licht op een heup! _Oompje._ Precies, -- maar wij schilderden dat toch anders. In ónzen tijd... _Henri_ (_even geprikkeld_). Ach ja, natuurlijk, dat zeggen alle oude heeren; "in ónzen tijd -- in ónzen tijd!" -- maar het is nou weer een àndere tijd! _Oompje._ Hm, tja -- precies, dat denk je zoo, m'n jongen -- maar de tijd gaat altijd in een kringetje (_met zijn wijsvinger in de lucht teekenend_) en eer je 't weet, komen ze weer achterop en sta je weer aan 't eind van het kringetje. Natuùrlijk: wij oudjes zijn niks meer waard -- maar dat dachten wij in ónzen tijd immers precies zoo! De wereld is immers altijd precies zoo -- ! (_Als Henri nadrukkelijk zijn hoofd schudt_). Jawel, jij denkt: die oompje met zijn genrestukjes, dat beteekent niks meer -- maar ik heb er verleden toch maar weer eentje verkocht! (_Henri haalt zijn hoofd op_). Precies! (_hem met den vinger dreigend_). Pas jij maar op, jongeheer! (_zich weer naar de schilderij draaiend_). Tja -- pas jij maar op met je Fransche heupen! In ónzen tijd, toen beteekende dat nog wat, hè -- wij leerden nog "teekenen", zie je. _Henri._ Ach, jawel. _Oompje._ Precies! -- Wij -- toen wíj nog jong waren, leerden wij eerst teekenen. Maar jullie -- jullie kunt eigenlijk heelemaal niet meer teekenen -- (_zijn sik beplukkend voor de schilderij_) hm, eigenlijk kunnen jullie ook heelemaal niet meer schilderen, -- hm, eigenlijk kunnen jullie heelemaal niks, -- hm -- tja -- en toch zijn jullie soms zoo verdekseld knappe jongens -- -- tenminste jij. _Henri_ (_glimlachend_). Ah zoo -- ah zoo! _Oompje_ (_zich naar hem toedraaiend_). Maar wacht maar mijn jongen, als je oud wordt -- dan laten ze je in je hemmetje staan -- -- als je oud wordt, dan laten ze je alleen! _Henri._ Ach oompje, wij jongeren zijn als kind al alleen -- en dat is nog heel wat erger: als kind alleen, en als mensch alleen -- en als kunstenaar alleen! In úw tijd, toen leefden ze nog samen voor één ding; voor teekenen en voor schilderen en -- nou ja, ieder in zijn "genre"; in úw tijd -- weet u, het lijkt me soms of het leven toen nog zoo eenvoudig was als "tweemaal twee vier" -- en nou -- -- nou zijn het allemaal breuken -- ha, ha: repeteerende breuken! (_hij mompelt wat in zich zelf door, terwijl oompje, maar half luisterend, is opgestaan en een andere schilderij bekijkt; dan, zijn gedachtengang afbrekend_). Maar -- waar kwam u eigenlijk voor? _Oompje._ -- Hm -- precies! (_naar een schilderij gebogen, zijn sikje beplukkend_). Dat -- dat snoepie, dat je hier verleden had -- je weet wel, dat kleine zwarte ding -- hoe heet dat ook weer -- ? _Henri._ Tootje ? -- -- (_begrijpend waar oompje heen wil_) Ah -- -- ! _Oompje._ Precies! -- Tootje, dàt zal 't zijn, precies -- (_voor de schilderij_). Kijk: dat is nou toch verduiveld knap, zie je -- dat halsje..., hm, die had je toch weer voor vanmiddag besteld, hè -- ? _Henri_ (_kijkt even schuddend glimlachend naar oompje, die in de schilderij verdiept schijnt_). Jawel -- . _Oompje._ Nou stuur haar dan es eventjes naar beneden, hè -- ? Ik kan haar zoo goed even gebruiken -- enkel maar voor de handjes, zie je, (_opkijkend van zijn kunstbeschouwing_) enkel maar even voor de handjes: -- allerliefste handjes, hè... ik stuur haar onmiddellijk weer terug hoor. _Henri_ (_nog glimlachend_). Dat komt goed uit, want ik krijg onverwacht een nieuwe leerling -- vanmiddag voor 't eerst, ik moet Tootje toch wegsturen. _Oompje._ Precies! _Henri._ En tante Cor -- ? _Oompje._ Mijn wijfie gaat uit. _Henri_ (_lachend_). Ah...! _Oompje_ (_zijn sik streelend_). Cornelia moet met de trein. _Henri._ Cornelia -- ? Noemt u haar tegenwoordig Cornelia? _Oompje_ (_grinnikend_). Wel nee, wel nee -- dat is alleen maar voor Zondags en voor feestelijke gelegenheden (_grinnikend zijn sik uitstrijkend_) Cor-ne-lia... heette niet zoo'n helleveeg uit zoo'n stuk van Shakespeare ook Cornelia? _Henri._ Cornelia -- ? Cor -- Cordelia bedoelt u misschien? -- maar dat was geloof ik juist geen helleveeg. _Oompje._ Zoo -- dat is jammer. Och, mijn Cor is nou wel niet bepaald zoo'n helleveeg, zie je -- een goed wijf -- maar -- hm -- (_als hij Cor op dat oogenblik juist in de deur ziet_) precies! TWEEDE TOONEEL _Henri, Oompje, Cor._ _Cor_ (_een nog wel flinke, maar ietwat te veel opgemaakte vrouw uit het volk van in de veertig, vrij zwaar gebouwd, met volle buste. Zij schijnt op haar Zondags aangedaan, met wat erg bloemigen hoed, een paraplu en een ouderwetsche reistasch. De deur, welke aanstond, heeft zij opengestooten en komt nu wat hijgend, met opgestreken zeil binnen_). Hoe heb ik het nou! -- O, neem me niet kwalijk mijnheer Henri, maar de deur stond an -- (_tot oompje_). Nou maar jij bent ook een lievert! (_weer tot Henri_). Daar zal ik nou net op reis gaan, en hij loopt naar boven! Aardig moet ik zeggen -- héél aardig hoor -- ! _Oompje._ Mijn goeie mensch, ik was juist even naar boven geloopen, om me voor te bereiden op het afscheid, hè (_met een knipoogje naar Henri, terwijl Cor hem dreigt met haar vinger_). _Henri._ En waarheen gaat de reis? _Cor._ Ach, dat is niet voor pleizier mijnheer Henri -- naar mijn kind natuurlijk hè, -- waarheen zou ik anders op reis gaan! Daar is altijd een heele dag mee gemoeid, -- maar hij heeft het goed in 't gesticht -- de stumper. _Henri._ En gaat het nog niet beter? _Cor._ Och dat wordt immers nooit beter, hè -- idioot blijft idioot -- dat zeggen de heeren doktoren ook. _Oompje._ Tja! _Cor_ (_tot Oompje_). Doe jij nou maar niet of jij je er wat van aantrekt -- al is het van je eigen! _Oompje_ (_maakt schouderophalend een afwerend gebaar_). _Cor._ 't Is me wat moois, zoo naar boven te loopen, net dat ik weg moet! Over een uur gaat de trein al, godnogantoe -- en dat zal je nou altijd gebeuren als ik er heen moet, hè; als het op het nippertje loopt, is ie nooit te vinden. Een fatsoenlijk man brengt zijn vrouw naar de trein! En biecht jij nou es op: -- wat had je hier boven nou op eens weer uit te voeren, net dat ik weg moet, hè? 't Is hier bij mijnheer Henri niks gedaan voor zoo'n oude snoeper als jij! _Henri_ (_wuift afwerend geruststellend met de hand_). _Oompje._ Me lieve mensch, ik had eenvoudig een nieuw doekie noodig (_grinnikend over den rug van zijn hand wrijvend_) een nieuw velletje. _Cor._ Ajasses, schei toch uit met je "nieuwe velletjes"! Als je zoo bent, kan ik je eenvoudig niet uitstaan. _Oompje._ Tja -- het was anders voor jou, melieve: -- ik zou toch nog zoo graag es een nieuw koppie van je maken. _Cor._ Hoor nou zoo'n ouwe slampamper! Hij houdt me weer rejaal voor de gek -- o, 't is zoo'n rakkert! (_oompje bij zijn mouw vattend_). Nou maar zeg es ouwe heer -- nou gaan we subiet naar beneden hoor. _Henri._ -- -- Nou, wat de oogen aangaat (_half tegen oompje, half tegen Cor_) -- ze heeft nog een paar mooie oogen. _Cor_ (_oompjes mouw weer loslatend_). O zoo! mijnheer Henri, mijn oogen... _Oompje._ Tja -- maar voor naakt model -- dat gaat toch niet meer. _Cor._ Hoor hem! -- hoor dat nou! (_zij slaat zich op de gespannen buste_). Daar kunnen die jonge brutale krengen van tegenwoordig niet tegenop, hoor -- die platvisschen! Dat mag nog gezien worden, mijnheer Henri! En dat wisten de heeren aan de Academie vroeger ook wel: -- ze hadden mij er o zoo graag gehad voor naakt model, -- maar ik wou niet hè -- altijd particulier model bij de jongens geweest -- en altijd in alle eer en deugd, hoor. _Henri_ (_voor zich heen_). De uitzonderingen daargelaten. _Cor_ (_hem maar half verstaande, dreigt hem met den vinger_). Ja, gelooft u dat maar niet, mijnheer Henri! In ónzen tijd, toen was het nog een mooi vak, in ónzen tijd toen was het nog "echt", hè, -- maar tegenwoordig halen de jongens maar alles van de straat -- van die meiden, die niet eens een dramatische stand kunnen houden -- -- afijn, ik trek me van de heele beweging niks meer an, hoor. Maar hij -- ! -- zoo'n oude snoeper, hè -- wilt u wel gelooven, dat ie nog wel es graag de kat in 't donker zou willen knijpen? (_oompje weer bij den mouw vattend_). Zult u vandaag een oogje op hem houden, mijnheer Henri? _Henri._ Dat beloof ik. _Cor_ (_oompje aan zijn sik trekkend_). Ga je mee, ouwe doordraaier? _Oompje_ (_zijn arm om haar heenslaande_). Precies! -- zoo'n snoepertje -- en nog zoo elegant! -- (_zij gaan samen, elkaar uitgeleidend, naar de deur, waar oompje zich nog even tot Henri keert, met den vinger naar beneden wijzend_). Dus -- ? _Henri_ (_knikt lachend. Cor en oompje af_). DERDE TOONEEL _Henri, daarna Nellie._ _Henri_ (_klopt glimlachend zijn pijpje uit, en gaat schouderophalend weer voor zijn ezel zitten; voor zich heen mompelend_). "In ónzen tijd" -- "in ónzen tijd!" -- (_zijn hoofd schuddend_) en dan zóó te blijven hangen! (_er wordt geklopt_). Ja! (_over zijn schouder omkijkend_). Ah! _Nellie_ (_mooi figuurtje van omstreeks twintig, trouwhartige oogopslag in een niet heel sterk geteekend, maar jong en levendig gezichtje, stadsteint bij donkerbruin haar. Naar binnen trippend_). Daar ben ik! _Henri._ Nou, het werd ook hoog tijd hoor, -- ik zit te wachten -- ìk wacht! (_opspringend_) en nou gaan we meteen beginnen! _Nellie_ (_rustig voor den schoorsteenmantel haar hoed afdoend_). Wel, wat heb je weer een haast -- ik mag toch wel even uitblazen? (_ze gaat op de bank zitten_). _Henri._ Nee: -- één zoen, en dan beginnen! (_hij komt naast haar zitten, zoent haar, neemt haar handje en zoent in haar hals_). _Nellie._ Nou -- ! nou! _Henri._ Dat is om op streek te komen! -- Oompje was hier, en Cor. _Nellie._ Die ouwe draak óók? -- en wat hadden ze? _Henri._ Oompje kwam eerst, hè -- vragen of ik Tootje stuurde -- je weet toch, dat ik Tootje voor vanmiddag besteld had, om es te probeeren voor de linksche figuur -- ? Alleen maar es om een indruk -- (_als Nellie betrekt_) -- nou daar hoef je niet zoo van op te kijken, want ik kan haar juist niet gebruiken, omdat die nieuwe leerling van me komt, -- ik had de heele Tootje vergeten. Nou, dan kan ze meteen naar oompje -- -- tante Cor moest weer uit stad -- je begrijpt! -- en toen kwam zij hem zelf halen, hoor. (_zij lachen samen_). Ja hè, om er zoo in te loopen: haar te trouwen! Ofschoon: zij zorgt goed voor hem -- hij verdient eigenlijk niet beter, -- maar toch -- (_haar van terzij aanziend, terwijl hij met een lachje opstaat_). Nee Nellie -- "trouwen" dat doen we lekker niet, hè? _Nellie_ (_wat betrokken_). 't Wordt je ook niet gevraagd. _Henri._ Nou ja, dat is toch onzin, je kan het toch samen goed hebben, je kan toch van elkaar houden -- maar: trouwen, (_voor zich heen_) die schildershuwelijken met... _Nellie._ 't Wordt je ook niet gevraagd. _Henri._ Verduveld, daar heb ik het toch al zoo dikwijls met je over gehad! Dat heb je toch zelf wel meegezegd: liefde moet vrij zijn -- en kunst moet vrij zijn, -- dat kun je niet binden. Als liefde vrij is, dan is ze juist het zekerst en het mooist Nel, dan is ze echt, -- maar trouwen -- ? -- dan zet je je liefde onder een stollepie -- dat is immers onzin! _Nellie._ 'k Weet wel, dat je niet van me houdt. _Henri._ Wel God nog toe -- "niet van je hou" -- ! Ach meid, ik houd immers juist veel te veel van je -- hè? (_verliefd_). Klein dierage, dat me telkens er uit haalt! -- Ik moest juist wat minder van je houden, dan ging het werk beter -- want telkens zie ik jou en niet mijn werk: dàn ben ik er in -- en dàn weer lig je me aan te kijken met je bruine oogen -- dan zie ik niks dan je oogen -- o, jullie -- jullie! -- -- En dat weet je ook bliksems goed! _Nellie_ (_gauw bijgetrokken_). Nou, ik mag er toch ook wel wàt van hebben. (_aanhalig_). Ik ben nou toch alleen maar voor jou, -- en als ik nog es voor anderen zit, is het toch alleen maar gekleed -- -- en als jij het niet wilt, dan doe ik dàt ook niet! _Henri._ Je bent een snoes! -- Wacht: (_hij haalt uit de kast een papiertje met bonbons_) kijk eens -- , dat heb ik voor je bewaard, van Zondag, bij mijn familie -- -- verjaardag van m'n zuster. _Nellie._ Oh -- ! -- dat is nou weer lief van je -- je bènt wel lief! _Henri._ En nou gaan we beginnen! _Nellie._ (_geeft hem een zoen, en begint haar blouse los te maken_). _Henri._ Nee, vandaag alleen de kop -- ik moet nou eerst de kop nog wat beter hebben. (_hij gaat voor den ezel zitten_). _Nellie._ O -- (_zij neemt een half liggende pose aan als op de schilderij, met de armen onder haar hoofd_). Zoo -- nietwaar? _Henri._ Ja -- nee, wacht: (_hij staat op en verlegt haar hoofd wat, waarbij hij haar kriebelt_). _Nellie_ (_met een gilletje opvliegend_). Hè nee! -- nou maak je 't zelf weer in de war! ik lag goed -- (_zij gaat weer liggen_). _Henri_ (_de kussens schikkend_). Zoo -- ja -- zoo, (_hij gaat weer voor den ezel zitten en kijkt nog eens_) zoo is 't goed. (_hij schildert. Stilte_). _Nellie_ (_voor zich heen_). -- Zoo -- was die Cor hier -- -- wat een mensch, hè. _Henri_ (_schilderend_). Nou -- (_stilte_). _Nellie._ Ik kan niet begrijpen, dat die model is geweest -- hè -- -- ? _Henri._ Nee -- (_stilte_). _Nellie._ En oompje, -- aardige man wel -- wèl aardig -- maar mìjn man is toch nog veel aardiger -- (_stilte. Voor zich heen, terwijl zij telkens met haar schoentje een wip in de lucht geeft_) -- Hénri -- Hárri -- Hánni -- Hénk -- Hénnie -- nee: Hánnie, dat vind ik het leukst (_vleierig_) -- "Hánnie" -- ! _Henri_ (_schilderend_). Nee: "Henri" (_even korzelig opkijkend met nadruk_) "Hén-rì"! (_stilte_). _Nellie_ (_in zijn zelfden toon_). Hén-rì -- -- en Nél-liè -- . (_stilte_). Zeg, heb ik je wel es verteld, dat ik een neef heb, die ook Henri heet? -- maar die noem ik Henk. _Henri._ Nou ja, maar houd nou es je mond! (_stilte. Er wordt geklopt_). Ja -- ! VIERDE TOONEEL _Henri, Nellie, Herman._ _Herman_ (_van ongeveer eenzelfden leeftijd als Henri, maar blijkbaar uit armer stand afkomstig. Met z'n bleeke, aldoor klamme voorhoofd, zijn vlas-rossig haar, en zijn ietwat te hooge schouders, maakt hij een niet heel gezonden indruk. Hij draagt een ouderwetsche, groen geworden pelerine. Voorzichtig de deur openend en naar binnen ziend_). Mag ik binnen komen -- ? _Henri_ (_omziende_). O, ben jij het! -- kom binnen! -- (_schilderend_). Lang niet gezien! _Herman_ (_verrast ook Nellie te vinden, komt aarzelig binnen_). Nee -- hoe gaat het, -- (_drukt Henri, daarna ook Nellie de hand_) zoo -- dat tref ik! _Nellie_ (_heeft bij Hermans binnenkomen even opgezien, maar dadelijk dezelfde pose bewaard, waarin zij zich, totdat Henri opstaat, niet meer beweegt, -- hem de hand drukkend_). Dag. -- ! _Henri_ (_wenkt met penseel_). Ga zitten -- ga zitten. _Herman_ (_blijft achter Henri staan en ziet beurtelings naar de schilderij en naar Nellie_). Lief -- lief -- ! _Henri._ Nee, heelemaal niet lief -- "lief" wordt het heelemaal niet! _Herman_ (_verward_). Nee -- ik bedoel -- de -- het -- ik bedoel -- (_hij keert zich wat verlegen om en zoekt een stoel_). _Henri_ (_schilderend_). Jawel -- jij zou er wel iets liefs van maken. _Nellie_ (_vergoelijkend_). Nou maar hij heeft laatst een heel mooi van me gemaakt, vroeger -- gekleed -- met die blauwe blouse -- (_met haar oogen tot Herman_) weet je nog wel? _Herman_ (_onhandig_). Ik bedoel -- je model: het model is lief. (_Nellie zet een pruimemondje en Henri lacht meesmuilend. Met den rug van zijn hand over zijn voorhoofd vegend, zich herstellend_). Ik kwam eigenlijk juist om Nellie, hè -- dat wil zeggen: (_tot Nellie_) ik had het nieuwe adres na je verhuizing nog niet -- enne -- nou kwam ik hier es even oploopen -- ik dacht, dat Henri het nummer misschien wel zou weten, -- ik wist wel: zelfde straat... _Nellie._ Honderd-drie-en-veertig twee hoog. _Herman._ O -- wacht: (_hij noteert zorgvuldig in een notitieboekje_) "honderd-drie-en-veertig -- twee hoog", -- -- ik had idee, zie je... _Henri_ (_schilderend_). Ja -- maar ik kan haar niet missen, hoor! _Herman._ Nou ja, het is natuurlijk alleen om maar al vast af te spreken; (_achter hem staande_) ik zie, je bent met haar nou toch betrekkelijk gauw klaar -- en dan---- _Henri._ "Mee klaar"? -- (_hij duwt palet en penseelen weg, opspringend_) "mee klaar"? -- ik kom er nooit mee klaar! Telkens ben ik er weer uit: dan dít, dan dàt, aldoor weer wat anders -- ik kan er verduveld nòòit inblijven! _Herman._ O -- maar als ik ongelegen kom... (_hij maakt beweging om te vertrekken_). _Henri._ Wel nee, wel nee kerel -- nee, dat is de bedoeling niet. Ik wil alleen maar zeggen in 't algemeen, hè: ik wou er juist es wat moois van maken, zie je -- ik dacht, misschien voor een expositie, of zoo, -- en de opzet was zoo allemachtig goed -- en nou raak ik vast en zit ik er op te sabbelen... _Herman._ Nee maar... (_maakt opnieuw beweging voor afscheid_). _Henri_ (_hem terughoudend_). Och nee kerel, heusch -- -- , maar dat weet je immers zelf ook wel (_met een zucht_): van den mooien opzet tot het mooie eind, hè -- dat is de choos! (_naar Nellie kijkend, die uit haar pose is op gaan zitten en een bonbon eet_) en Nellie is een goed model -- (_met een schuin oogje naar Herman_) je kent haar -- prachtig, uitstekend voor de pose, en mooi genoeg waarachtig, maar... _Nellie._ Wat "maar" -- ? _Henri_ (_haar op haar neus tikkend_). Jij hebt een mooi figuurtje Nel, en een mooi gezichtje -- nou -- maar soms wil ik meer hebben, hè: -- het "ideale" model, hoe zal ik zeggen, dat zou zelf moeten leven, zie je, ik bedoel "meeleven" -- ik bedoel als 't ware "meeschilderen", enfin: de ziel aan 't stuk geven, hè -- een lijf is niet genoeg -- . _Herman_ (_fijntjes_). Ja, jij wil altijd alles hebben, hè -- het lijf en de ziel -- en het hart -- . _Nellie_ (_opspringend_). Ja, hij wil altijd alles hebben! -- en geef ik je dan niet alles -- ? (_tot Herman_) maar hij is toch zoo'n moeilijke vent, hè -- ik begrijp soms niet, wat ie eigenlijk wil. _Henri._ Nee, dat is het juist; (_peinzend_) het "ideale" model -- "hèt" model -- -- maar... (_op zijn horloge ziend_). O! maar het is ook al -- God, en dat is waar ook: Jules en Frits zouden op de koffie komen! (_tot Herman, die weer aanstalten maakt tot vertrekken_). Nee, dan blijf jij natuurlijk ook -- nee maar dan gaan we een complete lunch op touw zetten! (_hij rolt den ezel wat terug, verschikt de stoelen enz. terwijl Herman zijn hoed en jas ophangt_). _Nellie_ (_die weer op de bank is gaan zitten en een bonbon eet, lang uithalend_) "Lùnch" -- "lùnchen" -- hà wat klinkt dat leuk, zeg -- wat zegt ie dat leuk: "lùnchen" -- , wat is eigenlijk "lùnchen" -- ? _Henri_ (_haar nadoend_). "Lùnchen" -- ? dat is jou een zoen in je halsje geven! (_hij zoent haar; dan, in zijn handen klappend_). En nou aan 't werk jongens! (_hij telt op zijn vingers_). Brood is er -- maar niet genoeg -- eieren, kaas, koffie -- dat vind je allemaal in het keukentje Nellie, -- dan ga ik wat sigaren halen -- en nog wat brood -- en sardines (_op zijn manchetten noteerend_). _Nellie._ Hè ja, sardines! -- maar dat kan ìk toch wel doen? _Henri._ Nee, jij hebt de vorige keer heelemaal verkeerde meegebracht! Maak jij nou alles klaar en zet de koffie -- en dan kun je straks meteen de omelet maken, -- dat kun je nou immers zoo mooi. _Nellie._ Piekfijn -- (_tot Herman_) dat heeft ie me zelf geleerd, zeg -- -- (_dringend tot Henri_) maar toe, laat mij dat nou halen. _Henri_ (_naar de deur gaand en zijn hoed nemend, terwijl Nellie mee naar de deur loopt_). Nee, zet jij nou klaar en maak koffie -- ik moet toch zelf voor sigaren naar beneden, en het is vlak bij. (_af_). VIJFDE TOONEEL _Nellie, Herman._ _Nellie_ (_komt aarzelig terug van de deur, scharrelt wat aan de tafel, verdwijnt in het keukentje en begint klaar te zetten_). _Herman_ (_naast de tafel zittend volgt haar met de oogen; hij zucht; stilte_). Is 't nog altijd zoo an -- ? _Nellie._ Och Henkie, begin daar nou niet weer over. _Herman_ (_loopt pijnlijk rond en blijft voor den ezel staan_). Ik kwam zeggen -- ik kwam vragen, of je -- na dit ding -- nog es kwam -- voor een nieuw stuk; (_zich tot haar wendend_) wit! en grijs en blauw -- een nimf, als een droom in een bosch. _Nellie_ (_aldoor bezig_). Ja, later misschien, hè -- maar nou kan ik niet. (_naar de schilderij knikkend_). Dàt moet eerst af -- enne -- -- ik ben nou van hem, hè. _Herman_ (_met afwerend gebaar, dan met den rug van zijn hand zich het voorhoofd wisschend_). Maar -- jouw figuur is immers toch bijna af, -- en dan beloof je me toch -- dan kom je weer -- voor de nimf -- ik moet je dan hebben, zie je -- (_hij gaat weer zitten en dringt nader_) ik moet -- . _Nellie_ (_tegenover hem, brood snijdend_). Och Henkie, zit nou niet te zeuren -- ik ben nou hier. _Herman._ "Hier" -- "hier" (_bitter_) hier zijn er al zooveel geweest. _Nellie_ (_geprikkeld_). Och wat -- "hier veel geweest" -- en wat weet jij daar nou van! Dat is nou maar enkel, omdat je jaloersch bent. (_stilte_). En wat dan nòg? -- ik ben toch maar een model! -- ik ben toch vrij! (_stilte_). Och Henkie, toen ik bij jou kwam, was ik nog maar een schaap. _Herman_ (_opspringend_). Ja -- ja, dàt is het! Ik was de eerste hè -- en dan zie je niet zoo nauw! en nu je de smaak beet hebt, nu wil je ook de anderen leeren kennen! -- -- Nou leer ze dan maar kennen! allemaal -- den een na den ander -- dan zul je zien, wat voor een egoïsten het zijn! egoìsten! egoìsten! -- -- de heele wereld is egoïst! (_stilte, weer naar haar toekomend, zachter_). Maar wat ìk voor je voelde, zie je -- dat zal je niet weer vinden -- zie je. (_hij komt weer zitten, terwijl zij brood snijdt. Stilte_). Weet je nog -- zoo snee je bij mij ook altijd brood, Nellie, -- we hadden 't toch goed samen, Nel, -- -- hou je dan heelemaal niet meer van me -- zeg -- ? _Nellie_ (_zachter_). Och ja jongen -- och jawel -- . (_Zij zet koffie, en legt daarbij haar arm over de tafel_). _Herman_ (_haar hand vattend_). We hadden het zoo goed samen, zeg -- kon het niet zoo blijven -- ? kan het niet meer zoo worden, Nel -- ? Ik heb je zoo noodig zeg -- ik kan je niet meer missen -- ! ik kàn niet buiten je! _Nellie_ (_haar hand terugtrekkend_). Och nee Henkie -- toe! Ik kom wel es -- ja, ik kom nog wel es -- voor poseeren -- misschien, (_jagend_) maar noù niet -- noù ben ik hier, noù ben ik van hem -- en ik hoù van hem! -- ik heb hem lief -- daàr: ik hoù van hem! _Herman._ St -- ! St! -- niet zoo hardop! -- (_hij staat op, loopt kreunend rond, -- dan bij de tafel terug_). Hoe kun je dàt nou tegen me zeggen! _Nellie_ (_een beetje verschrikt over haar eigen uitval_). Nou ja -- (_luisterend, -- opgelucht_). Daar komen ze -- ! _Herman_ (_haastig_). Je spreekt hem toch nooit over -- ons -- ? _Nellie._ Och wel nee. ZESDE TOONEEL _Nellie, Herman, Henri, Frits, Jules._ (_Rumoer op de trap. Henri komt met Frits en Jules druk in de deur. Herman is opgestaan en wischt zich het voorhoofd, terwijl Henri vluchtig een nieuwsgierigen blik op hem en Nellie werpt_). _Henri._ Ziezoo: -- daar zijn we alle drie! Ik ontmoette ze juist bij de voordeur. (_tot Frits en Jules_). Kom binnen, kom binnen! (_naar Herman_) Jullie kent elkaar -- (_tot Nellie_) en jij kent ze ook Nellie? -- mijnheer Frits ken je... _Nellie._ Ja, mijnheer Frits ken ik wel. _Henri._ En dat is nou mijnheer Scheffer: Jules Scheffer -- juffrouw Nellie. _Jules_ (_wat jonger dan de anderen, levendig, gladgeschoren gezicht, modieus gekleed met kleurig dasje en met een bloemetje in 't knoopsgat_). "Enfant terrible", juffrouw Nellie, onder al die kwasten. _Frits_ (_wat ouder dan de anderen, rustiger, met iets van den arrivist over zich, maar toch joviaal met zijn puntbaard_). Ja, jij bent een fijn nummer! _Jules._ Hij bedoelt een "fijn penseel" juffrouw Nellie. _Henri_ (_zet het gehaalde op tafel, terwijl de anderen met Herman naar den ezel komen_). Nou Nel, hier is brood, en sardines en zoo -- is alles klaar? _Nellie._ Ja, maar ik moet natuurlijk de omelet nog maken. _Henri._ O -- , maar dan gauw hè, dan kunnen we beginnen. _Nellie._ Ja -- ja -- (_zij verdwijnt in het keukentje, waarvan de deur openblijft, terwijl Henri bij de anderen voor den ezel komt_). _Frits._ Knap werk, -- maar wat bedoelt ie er eigenlijk mee? _Jules._ Wel, zie je dat niet -- dat is je reine duidelijke symboliek: twee violen en een baspartij -- twee naakten op den voorgrond, als de lichte noten, en een soort kop op den achtergrond als de zware noot -- -- Henri is altijd een "Schwerenöter" geweest -- wat jij, ouwe jongen. _Henri_ (_glimlachend_). Ach jij met je onzin! Natuurlijk is 't symbolisch, -- maar toch bijna reëel hè, (_uitleggend_). Ik wou er een soort drieluik van maken, een synthese zoeken, zie je -- daar moeten we toch weer heen: -- de twee naakten op het voorplan als het veelvuldige, het dualistische -- bijvoorbeeld ook het anti-monogame in ons... _Jules._ A ha!-- _Henri._ De eeuwige tweestrijd, zie je -- enfin. En daarachter, in het midden: "het gelaat" -- als het symbool van het monistische hè, het ideaal achter de dingen -- als het beeld van de ziel, zie je, die zich losmaakt van de naakte werkelijkheid... (_Nellie is onderwijl in het keukentje aan het klutsen gegaan, wat Henri afleidt_). Nou is ze daar waarachtig aan het klutsen! -- (_naar de open deur van het keukentje gaande_). Nellie -- wat is dat nou voor manier van doen! _Nellie_ (_met een schotel in de deur_). Ik moet toch klutsen voor de omelet! _Henri._ Nou maar doe dan de deur dicht -- (_zij schijnen nog wat te harrewarren, waarna Henri de deur sluit_). _Frits_ (_onderwijl met de anderen voor den ezel_). Dat rechtsche naakt staat er mooi op -- maar de idee van die kop in het midden lijkt me wat erg vaag. _Jules._ De baspartij speelt altijd min of meer in het obscure -- dat noem je: "tremolo in oscuro." _Herman._ De idee vind ik juist mooi. _Henri_ (_intusschen weer bij hen gekomen_). Zie je: dat linksche naakt moet de tegenstelling van het rechtsche worden -- een naakt van hooger orde -- meer bezield, meer het geestelijke tegenover het lichamelijke naakt -- -- enfin, daar ben ik nog niet aan toe, daar heb ik nog niet eens een model voor. En dan het gelaat als de bevrijding -- bevrijding uit de banden van liefde en kunst, -- de vrijheid---- _Frits_ (_plagend_). A ha, nou begrijp ik Henri: "de vrije liefde en de vrije kunst" -- en de vrije liefde op den voorgrond! (_de anderen lachen, terwijl Henri glimlachend zijn schouders ophaalt_). _Jules._ Ik voel voor de vrijheid! Maar waarom zet je haar dan in afdeelinkjes? -- en dan nog een lijst er om! -- Dan zijn wij, modernen, toch consequenter; de lijst, dat heeft zijn tijd gehad: decoratief en fresco vadertje -- dat is de toekomst, wat ik je brom. (_Henri blijft in gedachten voor zijn ezel staan, terwijl de anderen meer naar de rustbank komen_). _Frits._ En waarom ga jìj dan niet es voor, met je praatjes? _Jules._ Ik wacht ouwe heer: het gaat me momenteel wat te gauw. Ik wacht tot er stagnatie komt, en dan sticht ik eenvoudig een nieuwe richting -- je zult nog van me hooren -- -- , maar mijn theorie is nog niet heelemaal klaar. _Herman_ (_verontwaardigd_). En vroeger zei je precies andersom, dat je nooit moest schilderen naar een theorie! _Jules._ "Andersom?" -- nou natuurlijk: een mensch moet toch niet altijd hetzelfde zeggen! Dat zou waarachtig een vervelende boel worden! Mijn hemel, laat een mensch toch wat spatie in zijn particuliere meeningen! _Frits._ Ach wat, al dat getheoretiseer en geïdealiseer -- jullie leeft allemaal veel te veel in de wolken! De kunst is een vak als een ander: -- als jong broekje zie je er hoog tegen op -- maar kunst is talent en werken, en als je eerst maar een beetje gerangeerd bent en je vak verstaat---- _Jules_ (_met zijn duimen in de armsgaten_). Ah jawel: als je "gerangeerd" bent, dan merk je eerst "wie leicht sich's leben lässt!" _Henri_ (_die zich uit zijn gedachten voor den ezel weer bij de anderen voegt_). Ja, jij hebt mooi praten -- jij bent tegenwoordig maar het heertje met je portretten! _Jules_ (_tot Frits_). Nee maar ouwe heer, nou stel je je zelf toch weer te plat voor, nee-- _Herman._ Hoe kun je het idealistische in kunst ontkennen! _Frits_ (_wat in 't nauw gebracht_). Dat zeg ik ook niet, volstrekt niet, ik zeg alleen, dat jullie te veel in de wolken leeft en te weinig practisch bent -- en te weinig werkt misschien ook -- , tegenwoordig is er geen respect meer voor talent en voor arbeid. _Jules._ Jawel vadertje, "arbeid" -- nou ja, alle respect, en "talent" -- nog mooier, maar: "een chique kunstziel" zie je, dàt is eigenlijk de quintessens van het neodandinisme in de kunst! -- en "rood", vadertje, rood! de toekomst is aan de rooden: "sociaal-monumentaal!" (_Nellie komt intusschen uit de keukendeur nog een paar dingen klaar zetten, waarop Herman ook bij de tafel komt scharrelen om haar te helpen_). _Henri._ O ja "rood" -- dat ben ik eigenlijk ook. _Frits._ Een "chique kunstziel" en "rood" -- "wie reimt sich das zusammen?" _Jules._ Dat is eenvoudig ordinair achterlijk, om dat niet te laten rijmen! _Frits._ Nou ja, op die manier zijn we allemaal rood, (_lachend met een knikje naar Herman_) Herman is ook rood. _Jules._ Maar de nuance -- de nuance vadertje! _Frits._ "De nuance?" -- ja, wat weet jullie tegenwoordig nog van nuancen -- ! -- je zet de hoofdkleuren maar fel tegen elkaar... _Henri._ Ik niet! Nee daar heb je gelijk in: de nuance is eigenlijk alles. Kijk hier: (_hij haalt de anderen weer bij zijn ezel_) -- dat vleesch, -- en de atmospheer van dat heele lijf -- God, wat is levend naakt anders dan "nuance!" Nuance is de "idealiteit" van het naakt! _Frits_ (_gekscherend_). En de realiteit? _Nellie_ (_met de omelet uit het keukentje komend_). De omelet is klááaar -- ! _Jules._ Ah -- ! _Frits._ Zie je: -- de omeletten en de modellen, dat zijn de aangenaamste realiteiten van het leven! _Jules._ En de omeletjès -- ?! _Frits_ (_maakt afwerend gebaar; allen gaan lachend aan tafel en bedienen zich, terwijl Nellie koffie schenkt, waarbij Herman helpt. Nellie zit rechts, aan haar rechterhand Herman, dan Jules, Henri tegenover haar, Frits links vooraan_). _Henri_ (_het gesprek weer opvattend_). Maar dat is het beroerde hè -- : het ideale losse naakt, dat vind je niet -- je zit altijd met modellen! _Frits._ Tja, ik heb in 't buitenland eens een bekend "Berliner" gesproken, die nam altijd zijn modellen -- zijn naaktmodellen -- uit "die Gesellschaft" -- zooals hij zei. "Ik neem nooit van die beroepsmodelletjes, of ateliermeisjes of zoo," zei hij -- "alleen maar die Damen aus der Gesellschaft, mijnheer -- die kunnen zich veel beter bewegen, die begrijpen je altijd dadelijk." _Jules._ "Compris"! -- maar daar moet je zoo een fijne puntbaard voor hebben als jij! _Henri._ Nou maar dat is opsnijerij! _Herman._ Nee -- ik vind juist: die eenvoudige modellen, dat is het liefst wat je hebt -- -- (_schouderophalend_) wat zijn nou "die Damen aus der Gesellschaft"! _Henri._ Maar mijn God, ze zijn dan ook zoo onhandig, de meeste modellen! _Jules_ (_tot Herman_). Ken jij dan zoo goed "die Damen aus der Gesellschaft"? -- Nee vadertje, Frits heeft schoon gelijk: (_met een knipoogje naar Nellie_) die modellen moesten eenvoudig afgeschaft worden voor "die Damen aus der Gesellschaft"! _Nellie_ (_die door het drukke bezoek en in 't bijzonder door de zorg voor de omelet wat zenuwachtig is geworden_). Nou, ben ik dan zoo slecht model -- !? (_tot Henri_). En je hebt juist zoo dikwijls gezegd, dat ik zoo goed model was! -- (_met tranen in haar stem_). Nou heb ik een uur voor die omelet staan zorgen, en nou -- -- O! wat zijn jullie mannen toch ondankbaar! Weet je wat jullie zijn -- ? -- "egoïsten"! dát zijn jullie -- egoïsten! (_zij pruilt met haar hoofd in haar hand; allen willen sussen en troosten; Herman neemt schuchter haar andere hand, Frits staat op en geeft haar van achter een zoen in haar halsje_). _Henri._ Ajasses, wees nou niet zoo flauw! -- nee -- daar kan ik heelemaal niet tegen---- _Herman._ Ach, dat bedoelt ie niet zoo erg. _Frits._ De omelet is eenvoudig prachtig! _Henri_ (_tegen Frits, als hij Nellie weer een zoen in haar halsje geeft_). Wil je daar wel es afblijven! _Jules_ (_met zijn kop koffie opstaande_). Ik drink op de modelletjes in het algemeen -- en op juffrouw Nellie's halsje in het bijzonder! _Nellie_ (_weer bijtrekkend_). Nou jongens -- zoo is 't genoeg hoor -- , zoo is 't genoeg. (_allen gaan weer lachend zitten en eten_). -- -- Zeg, jongens: Tootje komt straks. _De anderen._ Tootje -- !? _Jules._ Het nieuwe sterretje! (_Een Fransch wijsje neuriënd_) "Un poète m'a dit Qu'il savait une étoile, Où on aime toujours -- " _Herman_ (_tot Frits_). Jouw Tootje? _Frits_ (_zijn schouders ophalend_). Mijn Tootje -- !? -- -- Nou maar het is een aardig snoetje hoor. _Nellie._ Ajakkes, hoe kun jullie die nou zoo aardig vinden -- ! Zoo'n brutaal nest! -- dat komt nauwlijks onder en boven 'r broek uit! _Jules_ (_effen_). Nou, als ze de broek maar uitkomt. _Nellie._ O, hoor dat! (_hem met den vinger dreigend_). Ik geloof, dat u een erg gevaarlijke man bent, mijnheer Jules. _Frits_ (_voor zich heen_). Nee, zulke "erg" gevaarlijke mannen, zijn juist nooit zoo erg "gevaarlijk". _Henri._ Ja, maar ze moet dadelijk weer weg, want ik krijg een leerling. _De anderen._ Een leerling -- !? _Nellie._ Ja jongens, hoe vindt jullie: Henri heeft een nieuwe leerling -- en wat een fijne, hè Han? _Henri._ Nou. _Nellie._ En ze heeft hem ook een brief geschreven -- nee, die moet jullie toch eens hooren! _De anderen._ Laat hooren! -- laat hooren! _Henri_ (_protesteerend_). Ach, wel nee -- nee, nee! _De anderen._ Toe -- toe! _Jules_ (_plagend_). Laat es zien, of het waar is. _Henri_ (_een beetje gevleid glimlachend_). Nou, es kijken -- één zinnetje: -- ik weet geen eens, of ik hem bij me heb -- (_hij haalt den brief meteen uit zijn binnenzak; hem inziende_) Nou maar -- e... _De anderen._ Draai af! -- draai af! _Henri._ Hm -- (_lezend_). "Zeer geachte heer" -- -- (_hij mompelt eerst een paar zinnen door_) -- -- "ik houd van uw werk, als van een vriend -- -- zag het vaak -- en bewonder de idealistische kuischheid van uw naaktfiguren -- -- ik -- " nou maar met de rest heb jullie ook verder niets te maken. _Frits._ "Hear! hear! hear!" _Jules._ Heel pikant! _Frits_ (_zich den geur van de enveloppe, waar Henri den brief weer ingestopt heeft, toewuivend_). Nou -- nou! _Nellie._ Ja jongens -- nou moet jullie es ruiken! _Henri_ (_na eenig protest_). Nou netjes hoor! -- netjes! (_de enveloppe gaat langs de neuzen_). _Herman_ (_ruikend_). Nee, daar houd ik niks van. _Jules_ (_snuivend_). Beslist idealistisch kuische geur! (_aan Henri teruggevend_). Nou maar dan is ze bij jou wel aan het goede adres! _Nellie_ (_haar vingers nog naruikend_). Een fijne dame! -- Maar ik vind dat toch een gekke brief voor een dame hoor, -- -- zou ze mooi zijn? _Jules._ Natuurlijk is ze mooi! -- Pas maar op! _Nellie._ O, mijnheer Jules, u bent een nare vent -- een reuzeplaag! _Herman._ Och, zulke dames zijn nooit mooi. _Frits._ Nee, Herman heeft schoon gelijk Nellie: idealistisch kuische dames zijn nooit mooi -- mooi zijn alleen de realistisch onkuische modelletjes! _Nellie_ (_niet goed wetend hoe het op te nemen, pruilend_). Nou maar, ik vind jullie niks lief, hoor. (_Frits geeft haar een handkus_). _Henri_ (_op zijn horloge ziend, zenuwachtig_). Zeg es lui, we moeten voortmaken: over een half uurtje zou ze al kunnen komen -- en dan moet jullie weg wezen, hoor. _Jules._ En hij moet zich eerst nog prepareeren! _Nellie._ Nou, jullie zijn ook klaar, hè? _Henri._ Hier zijn sigaren. (_hij en Herman steken een pijp op, Frits een sigaar_). _Jules_ (_een cigaret aanstekend_). De moderne sleutel van alle hooge inspiratie is de cigaret. (_er wordt geklopt_). _Henri._ God! dat kan ze toch nog niet zijn!? -- (_allen staan op_). ZEVENDE TOONEEL _De vorigen, Tootje._ _Tootje_ (_om de deur_). Mag ik binnenkomen -- ? _Henri._ O -- 't is Tootje. Ja, kom maar binnen! -- Maar je moet dadelijk weer weg -- ik kan je niet gebruiken, hoor: ik krijg een leerling, en oompje -- die mijnheer van beneden -- heeft om je gevraagd, -- -- (_rondwijzend_) je kent de heeren toch? _Tootje_ (_pruilig coquet rondkijkend_). Nou, of ik de heeren ken, van haver tot gort, hoor -- (_Frits bemerkend_) alleen mijnheer Frits ken ik heelemaal niet -- (_zij gaat meteen wat uitdagend op Frits' knie zitten_). _Jules_ (_zich kwasi gechoqueerd afwendend_). Nu niet zoo familiaar! _Tootje._ "Niet zoo familiaar" zeit ie! (_Jules aankijkend, kwasi verschrikt_). O, maar ù ken ik echt niet! _Frits._ Heb je mijnheer Jules dan nooit bij me ontmoet? _Jules_ (_neuriënd_). "Och Toosje, mijn Roosje, mijn suikerdeprij -- " _Tootje._ Nou maar, nou mag ìk wel zeggen: "niet zoo familiaar!" -- (_zij ziet Jules' cigarettenkoker, en haalt er brutaal een uit_). Daar heeft u zeker eentje voor mij in bewaard? (_zij steekt haar cigaret op aan Frits' sigaar; Herman ziend_). En daar heb je Herman ook! Hoe gaat het ouwe jongen? _Herman._ Kleine rakker! _Tootje_ (_tot Henri_). En wat zei u nou van "naar beneden?" (_pruilend_). Ik zal hier toch wel mogen blijven? _Henri._ Nee -- : ik krijg plotseling een leerling, en nu heeft juist oompje, van beneden, om je gevraagd. _Tootje._ Nou maar dat is wat moois -- wie is dat nou: -- mijnheer "oompje" -- daar heb ik nooit van gehoord! _Jules._ O, dat is een heel aardige jonge man. _Henri._ Veel aardiger dan ik. _Herman._ Pas maar op: 't is een oude doordraaier, hoor! _Frits._ Een groote bok met een groote sik! _Tootje._ Ajakkes! -- Nou maar ik blijf veel liever hier, -- waarom moet ik naar beneden toe? (_boozig verwijtend tot Henri_). U heeft me besteld! _Henri._ Nou nou, zoo erg is het niet; troost je maar voor dezen keer, -- (_hij neemt een bonbon uit het zakje van Nellie, waar deze juist zelf een uitgenomen heeft, en steekt die Tootje in haar mond_) de anderen moeten straks toch ook allemaal weg. _Nellie._ Dat zijn mìjn bonbons! _Tootje_ (_met uitdagend zuigend snoetje_). Ze smaken niet slecht -- , (_met een oogje van Nellie naar Henri_) jij weet ook wel, waar de lekkerste bonbons zijn te krijgen! _Nellie_ (_haalt verontwaardigd haar schouders op_). _Herman_ (_voorzichtig plagend_). En wat een mooie hoed -- !? _Tootje_ (_coquet haar hoed schikkend_). Ja, vind je niet -- ? die heb ik gister ook pas gekre... (_met een oogje naar Frits_) gekocht. Mooi hè, met die bos veeren, -- en ze wapperen zoo! _Frits_ (_laat haar paardje rijden en blaast in de veeren_). Kijk ze wapperen! (_Hij klapt met de tong_). _Henri_ (_neuriënd_) "... En wie zal dat betalen..." _Tootje._ Nee Frits, schei nou uit, zeg. -- Nou, je moet toch als model goed gekleed gaan! -- de mannen willen toch, dat je altijd wat knaps aantrekt, altijd "gekleed" bent! _Jules_ (_voor zich heen_). Integendeel! _Tootje._ De mannen willen toch niet die pruldingen uit een modebazar. _Nellie_ (_geërgerd_). Ach kind, jij met je "mannen" -- je komt nauwlijks kijken! wat weet jij nou van de mànnen -- ? -- wat weet jìj nou van de mannen! _Tootje_ (_schamper_). "Ik van de mannen -- ?" -- nee: dat zal ik aan joù vertellen! -- ha, ha -- wat ìk van de mannen weet! _Jules._ Ktsch! Ktsch!-- _Tootje_ (_tot Jules_). Poeh -- , -- zij gééft in ieder geval meer om de mannen dan ik, hoor: -- ik geef niets om de mannen -- daar: geen cent hoor! _Jules._ Als de mánnen maar centen geven! _Henri._ En hoeden. (_Nellie lacht_). _Tootje_ (_tot Jules_). Mijnheer ... hoe heet u ook weer -- ? _Frits._ Mijnheer Jules. _Tootje._ Nou -- mijnheer Jules, ik geloof, dat u een impertinent mensch bent. _Jules._ Integendeel -- ik mis die deugd! _Henri._ Lieve Tootje, nu moet je heusch naar beneden hoor. _Tootje._ Maar ik wil niet naar dien ouden vent toe! -- ik vind het hier veel te leuk -- -- ofschoon jullie heelemaal niet aardig zijn, dat moet ik zeggen. _Henri._ Het is een hééle lieve man -- en heel royaal! _Tootje_ (_ongeloovig, nieuwsgierig_). Heel royaal -- ? _Herman._ En hij houdt veel van de meisjes. _Nellie._ Dat komt goed uit -- jij geeft immers geen cent om de mannen! _Tootje._ Ach, bemoei jij je er niet mee -- ga jij dan! _Nellie_ (_haalt haar schouders op_). _Henri._ Nee, hij heeft expres naar jou gevraagd -- "om je mooie handjes". _Tootje_ (_half pruilend, half gestreeld haar handjes bekijkend_). Om mijn mooie handjes -- ? (_opstaand van Frits' knie_) Ach wat -- ! Dag -- dag (_zij neemt vluchtig afscheid en gaat schoorvoetend naar de deur_). _Henri._ 't Is hier vlak beneden: eerste deur links, -- en-ne -- netjes gedragen hoor! _Tootje_ (_bij de deur uitdagend omziende_). Als jullie je hier maar netjes gedragen, (_met een nijdigen blik naar Nellie_) en jìj vooral, met je "mánnen"! (_af_). ACHTSTE TOONEEL _De vorigen, behalve Tootje._ _Henri_ (_op zijn horloge ziend_). Zoo -- nu kunnen we nog een pijp rooken, en dan moet jullie ook weg, hoor. _Herman._ Dat is me der ook eentje! _Frits._ Laat haar maar gaan. _Henri._ Die brengt het nog ver -- in de liefde. _Nellie._ Liefde -- !? -- wat weet zìj nou van liefde! _Jules._ Lieve juffrouw Nellie: sommige vrouwen brengen het in de liefde juist het verst zonder de liefde. _Herman._ Hoor nou! hoor nou! Nee -- liefde is alles! _Henri._ En schoonheid. _Herman._ Ja -- maar liefde is toch meer. _Henri._ Hoe kun je dat zeggen, als kunstenaar -- ! -- Nee, schoonheid is alles. _Nellie_ (_met de ellebogen op tafel en de kin in haar handen_). Waarom -- ? _Henri_ (_korzelig_). Waarom -- !? _Nellie_ (_merkend, dat Henri wat geprikkeld is_). Jullie zijn allemaal aardige jongens, en ik geloof, dat jullie allemaal altijd een beetje gelijk hebben. _Frits_ (_plagend_). Maar Henri toch het meest -- ? _Nellie_ (_lachend afwerend_). Och -- ! (_zij staat op en begint de tafel af te ruimen_). _Henri._ En wat zeg jij er van Jules -- ? _Herman._ Ja, wat zeg jij er van? _Jules_ (_met dichtgeknepen oogen de rook van zijn cigaret opblazend_). Nee -- als jullie er ernst van gaat maken---- _Frits._ Nou, biecht nu eens op! _Henri en Herman._ Nou -- ? -- Nou -- ? _Jules._ Wel -- -- ik zou zeggen: de theoretische quintessence van alle schoonheid en van alle liefde, dat is de "inspiratie", -- en de practische quintessence van de kunst en de liefde, dat is: "je doe maar!" -- Ik houd me aan de inspiratie. _Henri._ Maar je moet toch werken! toch ploeteren, toch doen!? _Herman._ Ja -- anders kom je er niet. _Jules._ Maar ik heb nergens te "kommen", ik wil nergens "kommen"! -- ik houd me eenvoudig aan de inspiratie, die is altijd veel mooier dan alle uitwerking. Verbeel je eens, wanneer Onze Lieve Heer het alleen maar bij de inspiratie had gelaten, en niet tot zoo'n miserabele uitwerking was gekomen -- dàt zou een artiest zijn geweest! -- Tegen een liefde en tegen een schoonheid en tegen een kunstwerk en tegen de wereld kun je redeneeren -- maar de inspiratie blijft overeind: -- ik houd me aan de inspiratie en aan den beredeneerd negatieven kant van de kunst! _Herman._ Ja, jij hebt makkelijk praten: jij hoèft niet te schilderen: jij hebt geld, dan kun je wel leven van de inspiratie en negatief zijn -- dat is makkelijk genoeg! _Jules_ (_met dédain_). O man, dat is veel moeilijker dan je denkt! _Henri._ Nou maar dat noem ik eenvoudig met je welnemen: "artistieke luierij". _Jules._ Mis vadertje! -- dan leef ik juist, dan zie ik, dan schilder ik, dan werk ik, dan "be-leef ik de idee"! _Frits._ Maar bovendien is je uitgangspunt verkeerd: de uitwerking is niet minder dan de inspiratie, integendeel: -- ik ben bij mijn portretten altijd weer opnieuw verbaasd, dat ik er nog zooveel van terecht breng! Nee hoor: bij wie de uitwerking altijd beneden de inspiratie staat -- ik geloof, dat dàt de ware broeders niet zijn. _Jules_ (_allengs zich opwindend_). Ja, jawel: jullie hebt allemaal een gearrangeerde werkelijkheid noodig -- een interieurtje of een bloemetje of een kippie of een hippie -- en als je er dan lang genoeg aan gesabbeld hebt, ben je zelf verbaasd, dat de kopie nog zooveel op de werkelijkheid lijkt. Maar dat is 't juist: ik neem alle willekeurige werkelijkheid aan, en arrangeer ze in mijn eigen ziel tot iets prachtig moois -- dàt is kunst, dàt is inspiratie! -- àlles is schoonheid, àlles is mooi -- als je zelf maar mooi bent -- ! -- Dààr! (_hij gooit wat kopjes, schoteltjes en eetgerei, die Nellie nog niet weggenomen heeft, door elkaar op een hoop, zoodat enkele breken_) dààr, dààr -- ! is dàt niet mooi!? Daar zie ik nou schoonheid in, in al die witte lichtvlakken tegen elkaar: dat ronde boven die punt, en dan dwars die hoek en dan een breed vlak, -- dat is een harmonie van disharmonieën, dat is voor mij nou een schoonheid, een genot -- een "genòt!" -- In me zelf heb ik daar nou al een prachtig ding van gemaakt -- en dat hangt nou al in den hemel -- in mìjn galerij! Voilà! dàt is kunst, dàt is inspiratie -- en dat is voor mij genoeg -- -- (_weer heel nuchter_) en nou steek ik een cigaret op. (_de anderen zwijgen even, wat verbluft_). _Frits._ Ja -- dat is nu juist jullie symbool: je slaat den boel maar kapot -- en dan heb jullie iets moois gedaan! _Herman._ Dat is eenvoudig egoïsme, dat is anarchie! _Nellie_ (_die juist de scène, uit de keuken komend, heeft aangezien, verontwaardigd_). En mìjn koppen -- ! _Frits._ O! ze zegt "mìjn koppen!" -- Is 't al zòò ver, juffrouw Nellie? _Nellie_ (_haalt boozig haar schouders op en ruimt verder weg, waarna zij op de tafel gaat zitten_). 't Is wat moois! _Henri_ (_korzelig uithalend_). Ach -- ! -- ach -- ! -- ach -- ! -- (_hij wendt zich schouderophalend af en neemt een mandoline, die aan een ezel hangt; hij grijpt in de snaren en probeert te spelen, maar haspelt_). _Jules_ (_klapt in de handen_). Juist vadertje! je hebt gelijk: muziek, dat is de opperste uiting van alle inspiratie: -- de edelste praktijk van "je doe maar", dat is de moderne muziek. _Henri_ (_spottend_). Ja -- maar ik houd eigenlijk juist zoo van de romantische. _Jules._ Jammer -- jammer voor jou, -- ja, jullie zijn eigenlijk allemaal veel te sentimenteel, (_hij blaast peinzend de rook van zijn cigaret naar boven_) dat is jullie grondfout. (_even toekijkend_). Ik mag het anders zoo graag, zoo'n mandoline, hè -- een viool is mooier, maar zoo langademig: (_hij gooit zijn hoofd op zij en doet alsof hij een lange vioolstreek maakt_) -- , maar zoo'n ding, daar zit iets van het moderne leven in: (_hij buigt zich over een denkbeeldige mandoline en grijpt zenuwachtig heen en weer, met zijn hoofd en heele lichaam in beweging_) pang-pang-pàng -- pang-pang-pàng!-- _Henri_ (_probeert nog verder, geeft dan de mandoline aan Herman_). Nee, verduiveld, dat kan jij beter Herman: je weet, dat leuke ding van "Een lieve meid." _Herman_ (_speelt en zingt, -- allen vallen in en zingen mee_). Een lieve meid, Een mooi model, Dat mag ik bliksekaters wel-- Ti rá la la, Ti rá la la, Ti rá la la la lá! (_Voor het tweede couplet aarzelt Herman even_). Hoe is 't ook weer -- ? _Nellie_ (_van de tafel springend en, met haar hand aan haar oor, zich naar den vloer buigend_). Ik geloof waarachies, dat ik Tootje beneden hier kan hooren lachen -- !? _Henri._ O, dat kan best -- dat is toch zoo'n gemeene vloer: je zou er soms bijna doorheen kunnen zien -- (_hij legt opeens een vinger op den mond_) wacht -- ! (_terwijl de anderen luisteren, schuift hij de rustbank opzij en slaat een grooten hoek van het vloerkleed om, -- dan legt hij weer een vinger op den mond_) -- nee, nee: we moeten juist doorspelen! Speel nou door, Herman! Speel nou door! (_zij liggen met handen en knieën op den grond, links, tegenover de deur, Henri, rechts, met de deur achter zich, Jules en Nellie, tusschen hen Frits, gebukt_). _Herman_ (_naast Nellie staande en op haar neerziend, speelt verder en zingt nu alleen, een beetje sentimenteel uithalend_). Eens, 's avonds, in De Kalverstraat Zoo'n snoepekoppie langs me gaat-- Ti rá la la, Ti rá la la, Ti rá la la la lá! (_Henri probeert eerst te kijken, dan dringt Nellie op, doch zij schijnen niets te zien_). _Henri_ (_probeert nog eens_). Ik geloof waarachtig, dat ik wat zien kan (_even opkijkend_) speel nou door Herman! _Herman._ Wij bleven zoo Bij toeval staan, En zage' elkaar beteuterd aan-- Ti rá la la Ti rá la la Ti rá la la la lá! _Henri_ (_kijkend, maar niets ziende, voor de grap uithalend_). Oh -- ! (_op dit oogenblik verschijnt Helena in de deur, welke zij nog onder Herman's zingen heeft geopend, een moment door niemand gezien, daar allen, behalve Henri, die juist voorover op den grond ligt, met hun rug naar de deur zijn gekeerd en door 't zingen van Herman niets gehoord hebben; als Henri, opkijkend, nog eens_ "Oh!" _roept, ziet hij haar vanzelf recht tegenover zich_). -- Ah -- ! NEGENDE TOONEEL _De vorigen, Helena._ _Helena_ (_rijzige gestalte, achter in de twintig, donker haar met donkere wenkbrauwen en lange wimpers, waaronder lichte oogen, zuiver gesneden gelaat, met wat bleek teint; haar verschijning contrasteert tegen de groep door een zekere bewuste vrijheid van aristocratischen huize; zij draagt een eenvoudig maar gedistingeerd costume-tailleur. Weifelend in de deur_). Neemt u me niet kwalijk, maar ik had al een paar maal geklopt -- ik ben hier toch terecht bij mijnheer van Bergen -- ? _Henri_ (_die op een knie haar eerst nog een oogenblik verbaasd heeft aangezien, opstaand_). Ah! -- pardon -- pardon! Zeker -- neemt u me niet kwalijk: -- wij zochten juist naar iets... naar iets, dat verloren was (_hij wijst verward op den grond, zich dan bezinnend slaat hij 't kleed weer recht en trekt de rustbank op haar plaats, terwijl de anderen zich naast de tafel retireeren, waar Nellie, die ook een oogenblik op haar knieën Helena's verschijning heeft aangestaard, zich bij hen voegt. Zich thans beheerschend, op zijn horloge kijkend_). Ach, maar ik was ook heelemaal den tijd vergeten: -- ik heb toch het genoegen met juffrouw van Dijk te spreken -- ? _Helena_ (_knikt_). _Henri._ O, ja -- (_met uitgestoken hand haar tegemoet gaand_) komt u binnen; wij waren eigenlijk allemaal den tijd vergeten, en mijn vrienden hebben zich wat verlaat: -- (_voorstellend_) mijnheer Boogaert, mijnheer Scheffer, mijnheer ten Kate, juffrouw Nellie -- juffrouw van Dijk. _Frits._ Ja, we hebben ons verlaat: het is onze tijd. _De anderen._ Ja -- ja. (_zij buigen vluchtig naar Helena en gaan_). _Nellie_ (_gaat het laatst, nadat zij Henri een hand heeft gegeven_). Dag -- ! (_zij maakt een stijf buiginkje naar Helena en kijkt bij de deur nog even nieuwsgierig verwonderd om_). TIENDE TOONEEL _Helena, Henri._ _Henri_ (_hoffelijk Helena naar de rustbank wijzend_). Ik maak mijn excuses, dat ik u in zoo'n herrie ontvang, -- maar ik had juist een paar vrienden hier... (_Nellie komt nog even terug, en haalt rustig haar hoed, -- Henri ziet haar wat korzelig na, waarop zij in de deur van het keukentje verdwijnt_). Dat is een modelletje -- -- een mo-dèlletje, -- ze moet daar nog wat redderen. _Helena._ Een modelletje -- ? Och -- maar gaat die nu weg voor mij? -- had u haar maar laten blijven. _Henri_ (_licht verwonderd over haar vrije manier_). O -- pardon juffrouw van Dijk, maar het is toch beter onze eerste lessen -- later kunnen wij misschien naar het model werken. (_nog wat geaffaireerd opruimend_). Ik hoop, dat u mij niet kwalijk neemt, dat u zoo'n gezelschap hier vond -- maar, het was een afspraak -- en u hadt zoo laat geschreven -- -- en dan die tabaksrook -- hindert u die lucht niet -- ? _Helena_ (_met iets van teleurstelling over Henri's conventioneelen toon_). O nee mijnheer van Bergen, volstrekt niet -- dat vind ik juist aardig, ik houd juist van tabakslucht -- ik rook zelf ook wel. _Henri_ (_haar nog even verwonderd van terzijde opnemend, biedt cigaretten aan_). _Helena_ (_een oogenblik aarzelend_). O -- ! -- nee, dank u -- nu niet -- later. _Henri._ O maar dat vind ik anders heel sympathiek: moderne dames, die rooken. Daar ligt iets heel gracieus in: "de dame met de cigaret", (_een elegant rookgebaar makend_) ik zou bijna zeggen -- daar ligt iets artistieks, iets voor een schilder in: een mooie lijn -- . _Helena_ (_meer geanimeerd_). Juist, ja -- de lijn, dàt is, geloof ik, wat me daar altijd in aantrekt; (_lachend_) kijk, daar geeft u me al een eerste les: "de lijn van het rooken"! _Henri._ Maar de meeste dames vinden het rooken toch aantrekkelijk om andere redenen. _Helena._ Waarom dan? _Henri._ Ja, dat is niet zoo makkelijk te zeggen, dat is een kwestie van sentiment -- ze zoeken er -- ja, hoe zal ik dat zeggen -- ze zoeken er een tikje van het scabreuze in. O, een tikje maar! een druppeltje -- een homoeopatisch druppeltje misschien -- begrijpt u? _Helena._ Ja -- of eigenlijk nee, niet precies: ik voel dàt er nu niet zoo in -- of misschien... (_uit haar gedachtengang opkijkend_) maar ik ben volstrekt niet zoo tegen het scabreuze mijnheer van Bergen -- -- wat verstaat u eigenlijk precies onder het "scabreuze" -- ? _Henri_ (_wat in de war gebracht, en opnieuw lichtelijk verbaasd_) "Scabreus" -- ? Wel, scabreus -- dat is bijvoorbeeld een modelletje, (_zich verbeterend_) of nee, niet alle modelletjes natuurlijk -- dit (_met een gebaar naar het keukentje_) was een lief modelletje, volstrekt niet scabreus -- maar de meeste modelletjes zijn toch een beetje "scabreus"; of laat ik zeggen, met verlof: een "cocotte" nietwaar, pardon, dàt is "scabreus". _Helena._ O -- maar ik heb toch wel cocottes gekend, die heelemaal niet scabreus waren. _Henri_ (_die bij de tafel was gaan zitten, springt verbaasd op en staart haar even vragend aan_). U zegt -- ? -- O -- ja. _Helena_ (_glimlachend_). Ja, daar verbaast u zich natuurlijk over, dat ik cocottes heb gekend, -- dat was een toeval, en dat waren ook maar enkelen, -- (_met een half spottend, half nieuwsgierigen blik naar hem_) u zult er ongetwijfeld meer gekend hebben dan ik -- , maar enfin die -- die vrouwen waren niet wat ik meen dat "scabreus" is. -- Wilt u wel gelooven mijnheer van Bergen, dat mij dat bijzonder aantrekt -- ik bedoel bijzonder intrigeert: "het scabreuze" -- ? _Henri_ (_die haar aldoor met verbazing heeft aangehoord, ziet haar nu ook wat achterdochtig aan_). Hoe bedoelt u -- ? _Helena_ (_die zijn gedachten raadt, lachende_). O nee! ik ben zelf heusch geen cocotte mijnheer van Bergen -- en heelemààl niet scabreus -- "helaas", zou ik bijna zeggen -- maar begrijpt u niet, dat dàt ons, moderne vrouwen, juist interesseert, die streken van het leven, die altijd zoo gesloten voor ons zijn, en waarmee we eigenlijk toch zoo veel te maken hebben -- -- althans zijdelings? _Henri_ (_van zijn verbazing bekomend_). O ja -- o ja -- maar... _Helena._ Maar u vindt 't eigenlijk niet te pas komen, dat ik daar maar zoo dadelijk over redeneer, -- ik dacht anders juist, dat ik met u... _Henri_ (_met warmte_). O nee, zeker, zeker, dat interesseert me allemaal bizonder! Nee, integendeel, gaat uw gang. Maar, eerlijk gezegd, maakte u me even wat in de war met zoo te spreken, -- u -- ja, hoe zal ik dat uitdrukken: -- u haalt om zoo te zeggen verschillende kringen door elkaar -- de dames uit uw kringen zijn anders niet... _Helena._ Maar ik ben juist een dame uit geen enkele kring, ziet u. Ja, ik begrijp wel, dat u dat maar niet zoo dadelijk aan kunt nemen: -- u vindt, dat er verschillende kringen moeten zijn, en u had me vooraf alvast gerangschikt onder de nette, artistiek conventioneele dames! En nu raakte u even uit uw humeur, omdat u zich in de conversatie wat gedesoriënteerd voelde -- . O! de mannen zijn zulke huichelaars -- nog veel erger dan wij vrouwen: -- de vrouw is tenminste sòms heelemaal waarachtig eerlijk, maar de mannen zijn 't geloof ik nooit zóó heelemaal -- -- daarom irriteert het ze zoo van een vrouw waarheden te hooren. _Henri_ (_meer en meer geïnteresseerd, gaat naast haar zitten_). Ik ben nu heusch heelemaal niet meer uit mijn humeur. (_pogend het gesprek een andere wending te geven, om zijn autoriteit te herstellen_). Maar juffrouw van Dijk, nu ik u zoo hoor, ben ik toch nieuwsgierig, waarom u juist tot mij komt om lessen -- ? _Helena._ O, noemt u me alsjeblieft niet juffrouw van Dijk: dat klinkt zoo -- dat klotst -- haha, dat klotst, zooals een biljartbal! Ik heet Helena -- of Lena -- of hoe u maar wilt. _Henri._ O, ik wil graag zeggen wat u 't prettigst vindt: juffrouw Helena -- of Lena -- of Helena-- _Helena_ (_weifelend_). Nee -- ik geloof dat dat wat te familiaar is om mee te beginnen, -- zegt u dan maar liever juffrouw Lena. _Henri._ Juffrouw Lena -- (_haar aanziende_) nee, dat gaat toch niet goed: "juffrouw Helena" -- dat past veel beter. En noemt u mij dan ook alsjeblieft bij mijn voornaam: Henri. _Helena._ "Henri", "Mijnheer Henri" -- nee: mijnheer van Bergen en juffrouw Helena -- dat klotst tenminste iets zachter. _Henri_ (_met een aai door de lucht_). Laten wij zeggen: dat "klutst". Maar juffrouw van... juffrouw Helena, nu heeft u me nog heelemaal niet gezegd, waarom u juist naar mìj gekomen bent, om lessen te nemen -- ? _Helena._ Kijk, daar heb je nu de mannelijke ijdelheid! want u voelt zich al vooraf gestreeld door de redenen. _Henri_ (_wat onthutst_). O -- nee -- -- het is louter nieuwsgierigheid. _Helena._ En dààr heb je de mannelijke huichelarij! _Henri_ (_een weinig geraakt_). U bent -- -- u heeft wel een slechte meening van de mannen!... _Helena_ (_als ze hem wat geraakt ziet, invallend_). Och -- dat moet u niet zoo ernstig opvatten! -- (_lachend_) u moet me niet al te serieus nemen. Maar ik dacht dat alleen zoo, omdat de reden, waarom ik juist naar u kom, betrekkelijk zoo eenvoudig is: -- ik had bij professor Muller van de Academie geïnformeerd, die mij ook uw naam noemde -- en de rest heb ik u geschreven; -- (_eenvoudig_) ik houd van uw werk, vooral van dat nevelig kuische in uw naaktfiguren -- dat boeit me. _Henri_ (_die zich, gevleid, toch even den meerdere voelt_). En -- heeft u al eens lessen gehad? u teekent zeker? _Helena_ (_schalks bescheiden_). O ja -- zoo heelemaal niets niemendal ben ik niet: ik heb veel geteekend, en ook wel geschilderd, en -- (_met een lichte zucht_) veel gezien, -- een matig talentje, mijnheer van Bergen -- een matig talentje, maar toch heusch wel eenig talent. Ik hield ook van uw schilder"wijze", en daarom ook kwam ik naar u. _Henri_ (_nog even in den toon van den leeraar_). Dus -- 't is vooral voor het eigenlijke schilderen -- ? _Helena_ (_peinzend zijn woorden herhalend_). Ja -- "vooral voor het eigenlijke schilderen" -- (_levendig_). O ja, maar 't is dat niet alleen -- het is de "sfeer", die me altijd zoo aantrekt, ziet u; ik heb veel gereisd: Noorwegen, Italië, Amerika -- maar het is "de sfeer", die me altijd aantrekt en die ik wil begrijpen en doordringen -- het is het "leven" -- ja: het "leeren leven" ziet u -- -- (_zij rekt zich traag_). _Henri._ "Leeren leven?" -- (_glimlachend_) "leeren leven!" -- iemand, die zich zoo vrij beweegt -- vrijer dan al die losse schilders hier -- maar: u beweegt u nog veel vrijer dan ik! _Helena_ (_even glimlachend_). Nóg vrijer -- ? -- Ach nee, dat lijkt maar zoo, mijnheer van Bergen; al die vrouwen, die zich zoo vrij bewegen -- ! Nee, ik ben niet zoo vrij -- -- of misschien ook tè vrij -- (_haar gedachten afschuddend_). Maar -- ik zit hier maar te praten -- (_zij kijkt onwillekeurig zoekend rond en ziet de schilderij op den ezel; verrast_). O -- ! -- is dat uw laatste werk? Ach, dat heb ik nog heelemaal niet gezien! (_zij staat op en gaat er belangstellend voor staan, loopt dan terug en zet zich ten slotte op een stoel voor den ezel_). _Henri_ (_komt naast haar staan, terwijl zij even beiden zwijgend toezien; dan met ijver, maar toch met een lichten schijn van nonchalance, uitleggend, terwijl hij den indruk op haar bespiedt_). Ziet u: -- in de beide naaktfiguren heb ik het dualisme, de tweespalt in ons leven willen uitdrukken -- de polen van het natuurlijke en het gecultiveerde in ons leven, -- u ziet: de tweede naaktfiguur heb ik nog maar aangezet -- er is zoo moeilijk een model voor te vinden, omdat ik er al het edele, geestelijke mee wil uitdrukken tegenover het primitieve, natuurlijke van de andere figuur. En dan op den achtergrond "het gelaat" -- het zielsgelaat, als een beeld van het standvastig blijvende, dat als een stille lamp voor ons uitschijnt -- -- enfin... _Helena_ (_met warmte_). Ja -- ja -- ! dat is mooi gedacht, dat vind ik mooi gevoeld, -- daarin herken ik u weer -- uw kunst. _Henri_ (_lachend_). Beter dan in den persoon? _Helena._ O nee, dat niet -- (_hem glimlachend aanziend_) daaraan mag ik nog niet toe zijn, -- (_weer naar de schilderij gekeerd_) maar ja, in het algemeen geloof ik wel, dat de kunst zuiverder is dan de kunstenaar zelf. _Henri._ O ja -- ze vallen tegen in 't gebruik! _Helena._ Och, dat zegt u nu maar alleen, om een complimentje te krijgen -- maar mijn beste compliment is toch mijn belangstelling voor uw kunst -- want dat is toch in ieder geval het beste in een kunstenaar. _Henri._ Nee maar zeker, zeker -- dat geloof ik ook, -- en daarom kan een kunstenaar zelf nooit meevallen: het beste in hem kennen de menschen al. _Helena_ (_nog in de schilderij verdiept, mijmerend_). Toch misschien niet altijd, -- (_zich plots omkeerend_) maar mijnheer van Bergen: wij vergeten de les! (_zij doet haar hoed af, legt haar handschoenen weg en bereidt zich ijverig voor op den arbeid; even vrouwelijk vleiend_). Misschien zou ik mogen beginnen met een schets van uw eigen werk -- ? dat zou ik graag -- dan zoudt u mij meteen daar juist enkele dingen in kunnen wijzen... _Henri_ (_die haar reeds een portefeuille en papier heeft gegeven, dat zij op haar schoot neemt, zet een tabouret met verdere benoodigdheden bij haar_). Dat is best -- ja, dat is best. -- (_Helena begint nu te teekenen, voor de schilderij gezeten, terwijl Henri achter haar is komen staan, met één voet op een spaak van de tabouret, terwijl hij, over haar heengebogen en enkele hoofdpunten aanwijzend, tevens met verwondering en nieuwsgierigheid op haar neerziet; op dat oogenblik komt Nellie met stoffer en blik uit de keukendeur om een rest van de gebroken koppen op te vegen, -- zij ziet even naar hen beiden, die haar niet opmerken, knielt dan om te vegen, waarop Henri bij het geluid van het blik verstoord omkijkt en haar met een barschen wenk terugwijst; aarzelend wijkt Nellie naar het keukentje_). _Scherm._ TWEEDE BEDRIJF _Het zelfde atelier. De rechtsche figuur op de schilderij schijnt voltooid, de houding van de linksche figuur is duidelijker aangegeven._ EERSTE TOONEEL _Henri, daarna Marie._ _Henri_ (_hij heeft juist iets op den achtergrond der rechtsche figuur voltooid, legt zijn penseelen neer en bekijkt aandachtig de schets aan de linker zijde, dan haalt hij een kanten zakdoekje uit zijn binnenzak, ruikt er even aan en speelt er mee. Hij neuriet zacht: "l'Amour est enfant de Bohème" als juist geklopt wordt. Hij schrikt op, steekt het zakdoekje weer in zijn binnenzak en neemt weer een penseel ter hand_). Ja! _Marie_ (_een paar jaar ouder dan Henri; een wat magere en spichtige, doch nog niet onaannemelijke huwelijkscandidate; zij heeft een lange dunne parasol met een handtaschje in de eene hand en houdt met de andere de deur half open; -- naar binnen rondkijkend_). _Henri_ (_daar hij niets hoort binnenkomen, omziende_). Oh -- ! -- ? (_hij legt palet en penseelen neer en draait zich van den ezel af_). _Marie_ (_verder binnenkomend_). Hè -- goddank ben je alleen, ik was bang zoo'n model of zoo'n schilder bij je te vinden. _Henri_ (_luchtig_). O, daar hoef je je anders niet voor te geneeren. _Marie_ (_verontwaardigd_). Mij "geneeren" -- ? Ik mocht hèn eens geneeren, m'n beste. _Henri_ (_als boven_). O, daar is geen kans op. _Marie_ (_haalt kribbig haar schouders op en loopt even aarzelend nieuwsgierig een paar schilderijen langs_). Hè, wat schilder jij tegenwoordig toch verschrikkelijk immoreel -- ! (_onder het kijken, terwijl Henri haar spottend met de oogen volgt_). Vroeger hield ik zoo van je stukken, maar nou -- -- kijk nou -- ! (_voor een brutale naaktfiguur_). Nee, maar Henri! (_oprecht verontwaardigd_) nee, maar dat kan je toch niet -- dat -- dat exposeer je toch niet -- met je eigen naam -- met -- -- oh! (_zij keert zich met een snellen blik over een paar andere schilderijen af en gaat op de rustbank zitten_). _Henri_ (_met de armen over elkaar_). Je komt toch niet alleen voor kritiek, lieve zus? _Marie_ (_met wat meer warmte_). Nee -- ik kom om te praten, -- we moeten es samen praten. _Henri._ "Samen praten?" -- (_even verrast slaat hij op, en zet zich half spottend, half gemeenzaam naast haar_). _Marie._ Ja, Henri -- we moeten es samen praten (_zij prikt met haar parasol in 't kleedje_). Ik heb juist gisteravond met mama een gesprek gehad -- een gesprek over jou, en -- -- over mij. (_Henri spitst zich en ziet haar van schuin op zij aan_). -- Ja, als ik je nou een verzoek mag doen, wees dan alsjeblieft ernstig. _Henri._ Maar ik ben volkomen ernstig! -- Ik hoor! _Marie_ (_vertrouwlijker_). Henri, je wordt nu gauw dertig... _Henri._ Ah -- !-- _Marie_ (_zachter_). En ik -- -- (_zij prikt met haar parasol in 't kleedje_). _Henri_ (_haar laatste woorden niet hoorend, luchtig_). Dertig -- nou, dat is een mooie leeftijd! _Marie._ Je weet wel wat ik bedoel, Henri, een man van dertig moest eigenlijk getrouwd zijn. _Henri_ (_met een hoofdknik opstaande, alsof hij wel wist wat haar bezoek bedoelde, in denzelfden toon van haar voortgaande_). En een vrouw, een vrouw van... _Marie_ (_hem gegriefd aankijkend, bitter_). Ja -- een vrouw natuurlijk ook -- een vrouw -- -- maar dat is niet mooi van je, om dat zoo te zeggen! Jij bent een man, en voor een man is dat wat anders. Wij vrouwen moeten wachten, en jullie -- jullie kunt uitzien en zoeken -- (_bitterder_). O, jullie mannen kunt doen wat je wilt, jullie leeft er maar op los -- jullie geniet maar! _Henri_ (_schamper_). Genieten -- genieten -- ! _Marie._ Zeker "genieten". Maar natuurlijk erken je dat niet en ben je er niet dankbaar voor -- daarvoor ben je een man. Je mocht er mama wel op je knietjes voor danken, dat je door haar hulp je altijd zoo vrij hebt kunnen bewegen, en altijd alles hebt kunnen doen. Jìj hebt je niet te bekommeren om de wereld, jìj hebt niet -- jij hebt niet -- -- (_zich inhoudend en zenuwachtig met haar parasol in het kleed prikkend_). Ach -- jullie! _Henri_ (_zachter_). En kom je me dat nu eigenlijk vertellen? _Marie_ (_zich herstellend_). Nee, -- ik kom je iets vragen: -- ik kom je vragen om met mama en mij een invitatie van tante Jet aan te nemen, om de volgende maand een paar weken op haar buiten te komen logeeren. Lientje -- je weet wel, waar je vroeger zoo dol op was, (_zachter_) en waarvan ik weet, dat ze jou erg, héél erg graag mag lijden, -- Lientje is nu uit 't buitenland voor goed bij tante terug, en Arie komt er ook over een paar weken, met verlof uit Indië, -- -- het zou heel aardig kunnen zijn -- héél aardig! _Henri._ Arie -- ? Arie -- van wien ze zeggen, dat hij in Indië zoo zwaar geleefd heeft -- !? _Marie_ (_afwerend_). Ach, dat is allemaal onzin! -- Ze leven daar in Indië misschien wat -- wat vrijer, maar daarom hoef je nog niet aan al die lasterpraatjes te gelooven! -- Maar (_ietwat vleiend_) -- zeg nou es Henri, is dat nou werkelijk niet een aardig plan? Je weet, tante is altijd bizonder op jou gesteld -- de invitatie geldt misschien in de eerste plaats jou! -- de heele logeerpartij hangt van de aardige stemming af -- en van jouw komen vooral -- , zou 't niet aardig kunnen zijn, zeg -- ? _Henri_ (_kregel_). Ach! mama en jij met jullie plannetjes! Ik ben niet voor die dingen; en Arie... _Marie_ (_in de rede vallend_). Papa had ook altijd zoo met tante en Lientje op. _Henri_ (_ernstig_). Laat papa er maar buiten Marie, -- je weet heel goed, hoe papa over zoo'n plannetje zou denken; en wat Arie betreft... _Marie_ (_in de rede vallend_). En Lientje! -- jij wàs toch altijd zoo op haar, voor ze naar 't buitenland ging? _Henri_ (_schouderophalend_). Lientje was een lief gansje, en zal dat wel altijd gebleven zijn. Ik bèn niet geschikt voor die dingen -- ik moet wérken, ik heb toch waarachtig wel beter dingen te doen, mooier dingen -- belangrijker dingen! _Marie_ (_met een blik naar de schilderij_). Waarom "belangrijker" -- ? _Henri._ Wel godallemachtig -- "waarom?" "waarom?" _Marie_ (_verbeten zuchtend_). Ach ja, natuurlijk weer bezwaren -- altijd bezwaren, wanneer 't geldt mama en mij es een pleizier te doen! (_na een pauze op anderen toon_). En jij zelf Henri -- je moet toch ook aan je zelf denken. De tijd van partijtjes en dineetjes is nou toch voor ons voorbij -- en (_spijtig_) van mijn vriendinnen heb je je nooit iets aangetrokken, -- Lientje... _Henri_ (_schamper in de rede vallend, door de kamer stappend_). Nee, dat zal waar zijn -- wat heb ik ooit aan die vertooningen gehad -- met die droge vriendinnen van jou. Mijn hemel (_hij bromt wat voor zich heen_) -- en dat teint, en die conversatie -- nou! _Marie_ (_opspringend_). Henri, ik verbied je zoo te spreken! Ik heb genoeg aardige meisjes in huis gebracht, -- maar als Jeanne, als Tilde -- -- ha! jij mocht willen dat... _Henri._ "Als Jeanne, als Tilde"? (_zijn schouders ophalend_). Ik heb er nooit wat bizonders aan opgemerkt. Ach maar beste Marie, wat heb jij nou ooit voor aardigs en bizonders in huis gebracht? _Marie._ En jij, jij -- ? wat heb jij dan in huis gebracht? jij, met je onmogelijke kornuiten, met "die schilders"! Mama geeft me daarin volkomen gelijk -- en papa zou me zeker ook gelijk geven. _Henri._ Neen, papa zou je zeker niet gelijk geven -- als papa nog leefde. _Marie_ (_na korte pauze_). Nu, denk er nog eens over Henri, het hoeft ook niet dadelijk beslist, het is pas voor de volgende maand, maar mama en ik hopen hartelijk, dat je gaat (_een flacon uit haar taschje nemend_). Mama heeft me wat voor je meegegeven, en gezegd, dat ik 't zelf op je waschtafel moest zetten (_naar de slaapkamerdeur gaande_). Mag ik dan meteen eens zien, of alles daar in orde is -- ? _Henri._ Heel lief -- heel lief. _Marie_ (_even weifelend bij de deur_). Kan ik -- ? _Henri._ O zeker, ga je gang, -- ga je gang -- geen geheimen hoor. (_Marie verdwijnt in de slaapkamer, terwijl Henri met zijn handen in zijn broekzakken voor den ezel gaat zitten en zingt_): "l'Amour est enfant de bohème Elle n'a jamais connu des lois Et quand je t'aime prends gàààrrde..." TWEEDE TOONEEL _Henri, Nellie, daarna Marie._ _Nellie_ (_heeft, als Henri begint te zingen, haar hoofdje om de deur gestoken, en is op haar teenen naar binnen gekomen en tot vlak achter hem genaderd, als hij juist met een operastem "prends garde" zingt, -- waarbij ze als verrassing haar eene hand voor zijn oogen, de andere voor zijn mond houdt. Hij spartelt even wanhopig maar voorzichtig, om geen leven te maken, tegen, waarbij Nellie hem juist op zijn kruin zoent, als Marie uit de slaapkamer komt, een grasgroen directoire broekje tusschen duim en vingers voor zich uithoudend_). _Marie._ Maar Henri -- ! Wat is dat -- !? (_Nellie ziende_). Oh -- || (_algemeene ontsteltenis, waarbij Marie het broekje op de rustbank laat vallen en naar haar parasol grijpt, terwijl Nellie zich achter Henri bij den ezel opstelt_). _Henri_ (_die zich half zenuwachtig, half ingehouden vroolijk, op de lip bijt_). Mag ik eens voorstellen... _Marie_ (_hem voorkomend_). O -- neem me niet kwalijk -- ik wist niet -- ik -- (_met een vluchtig stijf buiginkje naar de deur gaande, waar Henri haar inderhaast uitgeleidt_). DERDE TOONEEL _Henri, Nellie._ _Nellie_ (_verbaasd_). Wat was dat voor een mensch -- ? _Henri_ (_uit zijn humeur_). Dat mensch was mijn zuster. _Nellie_ (_wat onthutst_). Oh -- ! je zuster -- ! -- ? _Henri._ Ja, wat duvel kom je dan ook zoo binnen! -- Waarom kom je nù al -- je zou toch komen na de les? -- Je hebt hier nog heelemaal niet te zijn! _Nellie._ Nou, word maar niet zoo boos, -- dat kan ìk toch niet helpen, dat juist dat men... dat je zuster hier was. Ik kwam maar even oploopen, omdat ik in de buurt moest wezen bij Mien -- 't is nou toch nog geen tijd voor je les met die leerling, -- die -- hoe heet ze ook weer -- ? _Henri._ In ieder geval had je eerst kunnen kloppen, dan had ik je kunnen zeggen, dat er iemand was. _Nellie._ Och, je was toch aan 't zingen -- ! en-- _Henri_ (_opnieuw verontwaardigd over de scène van daar straks_). En dan ook altijd die uitbundige manieren van jou! (_het broekje op dezelfde manier als zijn zuster tusschen duim en vingers nemend_). Dat is van jou, geloof ik. _Nellie._ "Geloof ik" -- ? "geloof ik" -- ! Ja natuurlijk is dat van mij -- dat weet je toch waarachtig ook wel! -- Ha! het moest ook eens niet van mij zijn! -- "Geloof ik" -- ! -- Draagt je nieuwe leerling ze dan ook zoo -- ? _Henri._ Hou je mond! Wat is dat nou weer voor ordinairheid! -- Wat duvel, jij met je grove manieren! -- Wees toch een vrouw! Wees toch een nette vrouw! Probeer toch eens eindelijk een "dame" te zijn! (_hij heeft het broekje onderwijl verfrommeld en gooit het op de rustbank_). _Nellie_ (_wat kleintjes_). Ja, zoo'n "dame" als je nieuwe leerling kan ik niet wezen. _Henri._ Dat is onzin! Die nieuwe leerling heeft er niets mee te maken, -- iedere vrouw kan een "dame" zijn -- als ze maar wil. _Nellie._ Och Henri, hoe kan ik nou een "dame" zijn, voor een "dame" moet je geld hebben, en fatsoenlijk wezen -- dàt is een "dame!" _Henri._ Ach, jij met je eeuwige gezanik over fatsòènlijk en ónfatsoenlijk! -- Er bestaat eenvoudig geen fatsoen -- wat is nou fatsoen -- ! Het eenige kenmerk van een fatsoenlijke vrouw is, dat je nooit aan haar kunt zien, dat ze niet fatsoenlijk is -- begrijp je? _Nellie._ Nee, dat begrijp ik heelemaal niet. _Henri._ Dat is toch anders zoo eenvoudig als ik weet niet wat: -- je kunt toch wel "spélen!" Je kunt je toch wel fatsoenlijk bewegen! en fatsoenlijk spreken! en fatsoenlijk doen! -- -- toch nàdoen? _Nellie._ Nee -- nee -- ik kán niet spelen en ik wìl niet spelen -- en ik ben zooals ik ben! _Henri._ Dat is onzin -- dat is naïeve aanstellerij: je hèbt eenvoudig niet altijd te zijn zooals je bent! Iedereen speelt een rol, en een vrouw... mijn hemel, wat is nou een vrouw, die geen comedie kan spelen! Dat is zelfs het kenmerk van beschaving -- (_doceerend_): het kenmerk van beschaving is, dat iedereen "netjes speelt." _Nellie._ Och, dat is flauwe kul! _Henri_ (_haar niet hoorend, tevreden zijn vondst bij zichzelf herhalend_): "netjes speelt" -- juist: "netjes speelt" -- (_tot Nellie_). Wat zei je? _Nellie._ Och Henri, je weet wel, dat ik voor die dingen geen begrip heb. _Henri._ Nee, dat is het juist: "je hebt geen begrip!" -- Geen begrip van comedie tenminste, -- daarom zit er ook geen kunst in je. God! ìk zou wel voor "dame" kunnen spelen -- (_hij doet gemaakt aanstellerig zijn zuster na en tript met een stijf buiginkje voor Nellie nuffig naar de deur_). _Nellie_ (_lacht_). Gekke vent! _Henri_ (_komt meelachend op de rustbank naast haar zitten. Stilte_). _Nellie._ Zeg Han, hoeveel maal komt die leerling nou wel in de week? _Henri._ Denk je, dat ik dat opschrijf! -- Zij komt -- wanneer ze komt. _Nellie._ Nou -- Herman had net zoo goed leerlingen, -- die heeft er wel drie, en die kwamen op een vast uur -- en die schreef het wel degelijk op, hoor. _Henri._ Zoo -- nou maar ik ben Herman niet. _Nellie._ Maar, je moet het toch ook opschrijven voor -- voor de rekening? _Henri_ (_proestend_). De rekening! "de rekening!" Ha, ha! die is goed! _Nellie._ Nou -- is dat zoo gek? _Henri._ Ach mensch, ze kon mij net zoo goed een rekening sturen! -- Ik geef haar soms wat les, jawel, maar ze weet er waarachtig genoeg van -- theoretisch tenminste -- en ik leer zèlf, ik heb zelf veel aan haar (_heen en weer loopend, meer voor zich redeneerend_). Dat is nou eens een nieuwe, een bizondere vrouw -- dat is een verschijning! -- Een mensch moet altijd weer nieuwe ideeën, nieuwe gevoelens op zich laten inwerken, als een sproeibad -- dat heb ik noodig! Een mensch moest eigenlijk telkens weer in nieuwe vormen kunnen opleven -- -- niet na je dood -- maar zóó: je moet je altijd metamorphoseeren (_voor haar staan blijvend_). Zie je Nellie, dat noem je metamorphose: "mètàmòrphóse" -- (_afbrekend_) enfin, dat begrijp je toch niet! _Nellie._ Dat begrijp ik best! dat begrijp ik best! je wil eenvoudig weer eens wat anders! Je hebt genoeg van mijn poseeren, en nou komt die opgemaakte madam hier over de vloer, en zit je met haar te zaniken en thee te zetten -- en -- dat mensch komt hier tegenwoordig elke dag! _Henri._ En wat zou dat? -- Je vergeet eenvoudig -- omdat je daar geen begrip van hebt -- dat ik schilder ben, "schilder!" -- begrijp je dat Nellie? (_naar de schilderij gaand_). Dààr geef ik om, dààr leef ik voor, dààr gaat het hier om! -- Ik heb die vrouw noodig, ik zie daar dingen in, die ik kan gebruiken -- dat is een gezicht, dat is een "gelaat, dat strààlt" begrijp je: "waar licht uit komt!" Ik heb lìcht noodig -- en die vrouw is mooi, begrijp je -- mooi -- "mooi"! _Nellie_ (_even wat onthutst_). Mooi? mooi -- ? Ben ik dan niet mooi genoeg? Heb je niet altijd opgegeven over mijn haar, en mijn lijf? Heb je dan altijd weer anderen noodig voor je schilderijen? (_zich opeens herinnerend_). En je hebt zelf verleden nog gezegd, dat ik er telkens zoo anders uitzag! -- -- "Mooi?" -- nou, maar je maakt mij niet wijs, dat dat mensch hier altijd alleen om te schilderen komt! _Henri_ (_in den grond gevleid_). Poeh! wat een ideeën -- wat een ideeën! -- En al kwam hier de heele wereld over de vloer, dan had je daar nog niks niemendal mee te maken! Dacht je dan, dat ik altijd maar naar een en hetzelfde gezicht kon zitten schilderen!? -- Och, dat is immers eenvoudig te gek om los te loopen! -- Nee, lieve Nellie, sinds jij hier bent, komen hier veel te weinig vrouwen -- dàt is de kwestie! Ik kàn niet schilderen zonder vrouwen -- een schilder moet vrij zijn -- "vrij!" _Nellie_ (_voor zich uit starend_). Je bent een harde man. _Henri._ Hard -- !? Ha, ik wou, dat ik hard wàs! Ik ben juist heelemaal niet hard -- niet hard genoèg. Ach God, ik ben juist veel te zacht: een kunstenaar moèt hard zijn -- alle groote kunstenaars waren hard! _Nellie._ En Herman dan? _Henri._ Herman -- ? (_hij haalt zijn schouders op_). _Nellie._ Nou, is Herman dan geen kunstenaar? _Henri_ (_kregel_). -- Ach! -- (_luchtiger_). Ach ja, jullie, modellen, snappen ook juist nooit iets van kunst, -- en van de moderne schilderkunst nog minder, -- en van mij heelemaal niets. _Nellie._ Nou, en je bent toch een harde man. _Henri._ Maar God mensch, waar moet ik nou hard om zijn? _Nellie._ Je bent voor vroùwen hard. Je hoèft niet altijd over vrouwen te praten en over "vrij" zijn, -- als je van iemand houdt, dan màg je niet... heelemaal vrij meer zijn! Nee! -- Jij doet maar, jij leeft maar, jij moet maar vrij zijn -- en van mìj wil je niet, dat ik ergens meer poseer: ik mag niet meer bij Herman komen, ik mag niet naar Willem, niet naar mijnheer Hendriks -- . _Henri_ (_na een kleine pauze_). God, ga je gang hoor. _Nellie_ (_even in de war, dan driftiger_). Wat -- "ga je gang" -- ? -- Wat zeg je -- ? -- O! dus het kan jou niets schelen hè, waar ik zit en wat ik uitvoer! -- O ja -- dan ben jij des te vrijer hè? (_bijna in tranen_). Om mìj heeft ie zich niet te bekommeren, als hìj maar doen en laten kan, wat ie wil! -- Heb je dan nog niet genoeg gehad, vroeger -- met al die meiden? O! jullie mannen hebt 't maar makkelijk -- jullie hebt geen gevoel, dàt is 't: jullie hebt geen gevoel! _Henri_ (_wat onthutst over den uitval en de opkomende tranen_). Nou, nou -- "makkelijk"! ìk "makkelijk"! (_hij zet zich op den stoel voor den ezel_). Nee -- dàt kan je waarachtig niet van me zeggen hoor. Ik mag misschien niet zoo zwaar op de hand zijn als jouw Herman... _Nellie_ (_opstuivend_). "Mìjn Herman" -- !? _Henri._ Nou ja -- als Herman dan, en sommige anderen -- maar makkelijk (_hij draait zich om naar de schilderij_). Goddorie nee. Hoe lang zit ik nou al aan dat ding, en ik kan er maar niet verder mee komen, nou ik met jou haast klaar ben, -- hoe lang zoek ik al naar dat tweede naakt? En ik kan 't toch niet zonder model -- ik kan 't toch niet uit mijn duim zuigen! -- Maar ik zal zoeken, zoeken tot ik 't vind -- tot ik heb wat ik wil! Ah! jij met je "vrouwen" -- ! Vrouwen? Ja natuurlijk -- dáárvoor, dáárvoor heb ik ze noodig! -- ik kàn niet schilderen zonder vrouwen! -- Maar voor mezelf -- ? (_zich weer tot Nellie keerend_). Ach lieve Nellie, ze zeggen zoo dikwijls van mij, dat ik zoo op vrouwen ben, en -- er zooveel gehad heb. -- (_opstaande_). Ach, ik zou me misschien schamen om te zeggen "hoe weinig" -- hoe weinig of ik waarachtig -- -- ha! als al die zoogenaamde Don Juans eens dorsten opbiechten hoe weinig... (_hij blijft voor haar staan, en opeens heftiger met saamgeknepen vuisten_). Maar begèèrd, begèèrd, zie je, ja dàt heb ik -- altijd -- altijd -- "begeerd!" (_moedeloos weer op den stoel voor den ezel vallend_) -- -- en daarom is 't leven zoo vermoeiend. _Nellie_ (_verteederd, legt haar arm om zijn schouders_). Maar Han, nou toch niet meer, nou heb je toch mij! nou hoef je toch niet meer zoo onrustig te zijn. Kijk es, hoor nou es: als ik nou eens een heel nieuwe pose aanneem -- je laat me ook altijd maar zóó liggen, maar... _Henri_ (_zich wrevelig losmakend_). Ach nee, dat begrijp je niet. Het gaat maar niet zoo om een willekeurig lijf! God, die zijn er genoeg, maar om een nieuw "aspect," om een nieuw wézen -- om een "ziel," om iets dat bè-zièlt, lieve Nellie, -- dát heb ik noodig! _Nellie_ (_nadenkend_). Nou zal ik dan nog eens rondzien, en bijvoorbeeld vragen of Ant es aankomt, die met dat mooie rooie haar, hè? die heb je hier nog nooit gehad. Dàt is een mooie vrouw Han -- tenminste, voor een schilder... _Henri_ (_uitvallend_). Ach verdomd nee, dat bête gezeur over Ant en Lien en -- -- Goddorie nog an toe, wat geef ik om de heele zooi! Dacht je dan, dat ik daarmee opschoot, of ik de eene of de andere dooie hark daar heb liggen!-- _Nellie_ (_geprikkeld_). O, ik begrijp 't heel goed hoor! ik begrijp 't best: -- dat nieuwe mensch maalt je door je hoofd, en nou zijn wij -- nou ben ik niet genoeg, hè! Nou maar... _Henri._ En nou is 't uit met "dat mensch" dìt en "dat mensch" dàt! Ik verbied je eenvoudig... _Nellie._ Verbieden! verbieden! (_heftig, met weer opkomende tranen_). Ja, ik zal me door jou laten verbieden! -- verbeel je! -- (_er wordt geklopt, beiden kijken om_). VIERDE TOONEEL _Henri, Nellie, Oompje._ _Oompje_ (_zijn witte sik om de deur stekend_). Hm -- precies! precies, -- zoo hard aan 't vrijen? (_naar binnen schuivend_). Zijn jullie ook al zoo ver me kinders? hè? _Nellie_ (_naar hem toegaande en bij een mouw vattend_). Nou, hoort ù nou es! _Henri_ (_half gekscherend de andere mouw vattend_). Ja, hóórt u nou es! _Oompje_ (_naar voren gehaald, kijkt hen de een na den ander over zijn schouders aan en schudt zijn hoofd_). Nee, oompje heeft niets meer te hooren (_zijn beide oogjes dichtknijpend_) Oompje weet er alles van, hm, -- hij heeft het zijn heele leven al gehoord -- dat is zoo de spe... (_hij niest_) de specerij van de liefde me kinders, hm, -- maar dat komt terecht -- gerust: dat komt altijd weer terecht! (_met een zucht_) àltijd weer terecht. _Nellie_ (_nog opgewonden_). Nou maar hìj-- _Henri_ (_spottend in denzelfden toon_). Nou maar zìj-- _Oompje_ (_hen om beurten aankijkend_). Hm, "nou maar ik!" Precies! ik mag wel zeggen "nou maar ik" -- want oompje zit er leelijk tusschen. _Henri en Nellie._ Wat is er dan? Wat is er dan? _Oompje._ Oompje heeft geen centen mekinders (_ze laten hem los_). Nee! Het is niet voor mìj hoor, -- jullie weet hoe ik leef hè: kalmpjes an met m'n pijpie, en, (_zijn neus wrijvend_) een heel enkele keer mag 't es een borreltje zijn (_de een na den ander aankijkend_) -- ja, God, in mìjn tijd hè, toen waren we nog niet zoo geheelonthouders hè, toen lustten we 'm nog wel es, zie je -- maar afijn -- -- nee, waarachtig voor mij is 't niet. Hm. _Henri_ (_meesmuilend_). Nee natuurlijk, dat weten we wel. _Oompje._ Precies! Voor mij is 't niet -- maar voor Cor. (_vertrouwelijk tot Henri_). Hm, Cor vraagt, of je misschien es eventjes tijd had, om beneden te komen. Ze zou je zoo graag es effen spreken, -- (_hem met den vinger dreigend_) ja jongeheer, zij heeft een zwak voor jou! -- 't Is voor hààr, zie je -- of eigenlijk is het voor ... e, voor dat kind, zie je. Ze heeft berichten gekregen -- hm, het is nou op eens weer minder goed geworden, en nou maakt ze zich zoo belabberd over dat wurm en nou wil ze er met alle macht heen -- dat is de choos. Maar oompje heeft geen centen -- dat is m'n zwakke punt, hm, en nou maakt ze zich zoo overstuur -- enne -- afijn -- als je nou misschien es een oogenblikkie had, om naar beneden te komen en haar wat te kalmeeren -- enne... _Henri_ (_korzelig_). Jawel, jawel -- ik zal wel even meegaan (_hij reddert wat bij den ezel en veegt een paar penseelen uit_). _Nellie._ Och, is Cor zoo overstuur? Is 't kindje dan zoo erg ziek? Zou 't dood gaan, denkt u? _Oompje._ Ach, ze zit beneden te grienen om dat wurm, of 't heel wat is, maar 't is zoo dikwijls ziek, -- ik voor mij, ik moet zeggen, zie je -- ik mag lijden dat -- -- hm... _Nellie_ (_die onderwijl in haar beursje gezocht heeft, aarzelend_). Zou u dat misschien aan Cor willen geven -- ? Dan kan ze er misschien wat van meenemen voor 't kindje, hè -- wil u -- ? _Oompje_ (_het geldstukje nemend_). O -- dat is heel lief me kind -- heel lief, hoor (_hij bekijkt het geldstukje met zijn bijziende, knippende oogen en steekt 't in zijn vestjeszak_). Ik zal er aan denken hoor, hm -- . Heel lief! (_hij heeft Nellie's hand genomen en geeft er een zoen op_) heel lief!-- _Henri_ (_klaar met zijn penseelen_). Nou, zal ik dan even meegaan? _Oompje._ Precies! _Nellie_ (_oompje naroepend, die vóór Henri de kamer uitgaat_). Doet u mijn groeten aan Cor -- ? en het beste met 't kindje, hoor -- ! zal u 't aan haar zeggen -- ? _Henri_ (_zich in de deur nog bedenkend, tot Nellie_). O ja, als -- e -- (_aarzelend_) als intusschen die leerling van me mocht komen, dan -- e -- dan doe jij wel open! _Nellie_ (_verward_). O! -- ja -- wel -- ik zal wel open doen. VIJFDE TOONEEL _Nellie, daarna Helena._ _Nellie_ (_komt langzaam van de deur terug en blijft nadenkend voor de schilderij op den ezel staan, dan gaat ze snikkend op de rustbank zitten, en veegt met het broekje, dat daar nog is blijven liggen, haar tranen weg. Er wordt geklopt, zij krimpt ineen, -- als er voor de tweede maal geklopt wordt, springt zij op, veegt gauw over haar gezicht, ziet dan naar het broekje in haar handen en gooit het verfrommeld in een hoek achter een ezel, dan kijkt ze angstig naar de deur en roept weifelend met een klein stemmetje_) Binnen! _Helena_ (_in vroeg voorjaarstoilet met bonten boa. Na even een aarzelenden blik in 't rond_). O -- bent u zoo vriendelijk mij te ontvangen voor mijnheer Henri? _Nellie_ (_terwijl Helena het atelier binnenkomt, wat terugwijkend_). Hij komt dadelijk. _Helena._ Ach -- u bent zeker (_zich kalm op de rustbank vlijend, met een oog over de schilderij op den ezel_) -- ik geloof, dat ik u herken als de trouwe helpster van mijnheer Henri? _Nellie._ Ik ben zijn model. _Helena._ Ach ja, hij heeft mij van u gesproken: juffrouw -- juffrouw Nellie, niet waar? Ja (_haar vriendelijk opnemend_) u heeft ook wel een bizonder figuur voor poseeren -- ja, ik schilder zelf ook, -- en poseert u al lang? _Nellie._ O -- ja. _Helena._ En -- bevalt het u te poseeren? Houdt u er van te poseeren? _Nellie._ O -- jawel. _Helena_ (_met warmte pogend haar aan 't praten te krijgen, naar de schilderij ziende_). Ziet u, juffrouw Nellie, dat lijkt mij nu het bizonder mooie van het poseeren: -- u helpt als het ware mee, om iets moois te scheppen -- u geeft iets moois van u zelf aan een kunstenaar -- iets moois, dat hij zonder u niet kan verwerkelijken, -- -- weet u wel dat ik eigenlijk heel jaloersch op u moest zijn? _Nellie_ (_heeft van de rechtsche tabouret haar hoed genomen, dien zij voor het spiegeltje, op zij van den ezel hangend, wil opzetten; ongeloovig verrast_). Op mij -- ? _Helena._ Ja zeker, op u -- (_merkend dat zij zich gereed wil maken te vertrekken_). Nee maar, wilt u mij nu al alleen laten juffrouw Nellie -- dat vind ik heelemaal niet aardig! Toe, houdt u me nog wat gezelschap -- (_op haar aandringen en terwijl zij zelf zich van hoed en boa ontdoet, gaat Nellie met den hoed in haar handen bij de tafel zitten_). Ik stel belang in uw werk en in dat van mijnheer Henri; ik zou graag met u -- ik zou graag weten -- -- o! ik zou graag een heeleboel van u willen weten! Ik interesseer mij voor uw vak ziet u, en voor alles wat een schilder raakt. _Nellie_ (_met een wantrouwenden blik_). Wat komt u hier dan eigenlijk doen? _Helena_ (_glimlachend_). Wat ik doen kom? Wel, ik kom les nemen -- ik schilder zelf, maar ik kan nog heel wat van mijnheer Henri leeren. O, ik bewònder zijn kunst! hij schildert prachtig het naakt -- en de heele verbeelding, die hij daarin legt -- , en het naakt is toch eigenlijk het hoogste in de schilderkunst. Ja, en een deel van die schoonheid dankt hij zeker aan -- aan zijn model, aan u -- en daarom stel ik ook belang in u. _Nellie._ Maar -- mijnheer Henri heeft het heel druk! -- hij moet veel werken, en -- hij moet véél werken! _Helena_ (_op haar spraakzaam worden met denzelfden toon ingaande_). O ja, maar ik kom ook -- ik mag ook maar niet zoo dikwijls komen! Nee, daar zorg ik wel voor: wij moeten bij een kunstenaar zijn tijd respecteeren. Maar -- (_lachend den aanval keerend_) ik hoor mijnheer Henri zoo dikwijls over ù spreken: -- respecteert u zèlf zijn tijd wel? _Nellie._ Ik -- ? _Helena._ Ja, ja, dat mag ik wel vragen: -- als ik mijnheer Henri zoo dikwijls hoor zeggen, dat hij u wacht... _Nellie._ Maar ik ben zijn model! _Helena._ Jawel -- maar hij zal toch niet altijd schilderen? En verleden hoorde ik hem zelf klagen over heeren en dames, die hem telkens zoo van zijn werk afleidden -- ja, en ik geloof de dames vooral! _Nellie_ (_minachtend_). Maar ik ben volstrekt geen "dame"! _Helena_ (_zich even verslagen voelend_). Geen... nee -- o, maar in dien zin ben ik ook eigenlijk volstrekt geen dame, juffrouw Nellie. Nee, nee, u moet mij heelemaal niet als zoo'n "dame" beschouwen. U meent zeker, dat ik zoo'n rijke vreemdelinge ben, zoo'n Amerikaansche juffrouw of zoo, hè? Nee -- u moet maar denken, dat ik -- dat ik een zwerfster ben door de kunstenaarswereld -- zoo maar een verschietend sterretje -- een -- ziet u, ik ben eenvoudig zelf schilderes -- en ook wel eens model -- -- enfin, eigenlijk net zooals u. _Nellie._ Poseert u dan ook? _Helena._ O dikwijls! dikwijls! Ja, daar weet ik alles van; die vermoeiende standen, hè -- en op 't laatst weet je je niet meer te houden, en dan wil je tòch, hè? En dan de heerlijkheid van er even uit te komen -- -- (_zij rekt zich behagelijk. Als Nellie haar ongeloovig aanziet_). Gelooft u me niet? _Nellie._ Poseert u dan ook voor naakt model. -- ? _Helena_ (_een moment verwonderd_). Nee-ee, nee dat nu niet -- dat niet bepaald, -- maar dat vind ik nu eigenlijk van minder belang, is 't niet: gekleed of ongekleed. _Nellie_ (_met geringschatting_). Oh! _Helena._ Maar ik schilder zelf veel naar naakt model, ziet u. Ja -- eigenlijk had ik u juist willen vragen, of u niet eens voor mij zoudt willen poseeren? _Nellie._ Ik -- !? (_zij staat verontwaardigd op en wil haar hoed opzetten om te vertrekken_). _Helena._ Maar daar moogt u toch niet zoo verwonderd over zijn, juffrouw Nellie? Ik schilder heusch al zoo lang -- wij zijn toch, om zoo te zeggen, van hetzelfde vak. _Nellie._ Ik poseer niet voor dames. _Helena._ Maar ik heb u immers al daareven gezegd, dat ik heelemaal niet zoo'n "dame" ben, ik ben... _Nellie._ En bovendien wil Henri -- wil mijnheer Henri volstrekt niet, dat ik voor iemand anders dan voor hem poseer -- volstrèkt niet! _Helena._ O maar wat dat betreft, dat zal -- mijnheer Henri wel goed vinden. _Nellie_ (_dringend_). En dat wou ik u in vertrouwen nog wel even zeggen: mijnheer Henri is gevaarlijk -- een gevaarlijke man voor vrouwen, voor dames, past u maar op voor hem! _Helena_ (_glimlachend_). Gevaarlijk!? -- Ja, dat heb ik ook al wel gemerkt (_lachend_). Ja, een beetje gevaarlijk is hij misschien wel -- . _Nellie._ Ja, daar hoeft u niet zoo om te lachen -- hij is een echte vrouwenverleider, hoor! _Helena_ (_haar poging om Nellie voor zich in te nemen opgevend, -- langzaam met een spottenden glimlach_). En als ik nu juist eens verleid wilde worden -- ? _Nellie_ (_versteld_). Wat zegt u -- ! -- ? ZESDE TOONEEL _Nellie, Helena, Henri._ _Henri_ (_binnenkomend_). Ach! neem me niet kwalijk, ik wist niet... _Helena_ (_nog lachend om haar laatste woorden op hem toegaand_). Ah -- ! mijn vriend! _Henri_ (_innemend_). Neem me niet kwalijk, maar ik moest juist even beneden bij een kennis zijn. Heeft Nellie je goed ontvangen? (_gekscherend tot Nellie_). Heb je de "honneurs" goed waargenomen Nellie? _Helena._ O, juffrouw Nellie heeft me heel lief gezelschap gehouden -- wij hadden het juist over jou. _Henri._ Over mij -- ? _Helena._ Ja -- juffrouw Nellie waarschuwde me ernstig voor je gevaarlijkheid -- (_lachend_) voor je mànnelijke gevaarlijkheid! _Nellie_ (_ziet haar verontwaardigd aan; zij is intusschen op de rechtsche tabouret naast den ezel gaan zitten en steekt het haar wat vaster om haar hoed op te zetten, waardoor zij, met opgeheven armen en wat achterovergebogen, een overeenkomstige houding heeft met de rechtsche naaktfiguur, -- terwijl Helena gedurende de volgende woorden op de linksche tabouret naast den ezel gaat zitten en, met de handen in haar schoot naar Henri opziende, een houding heeft, die eenigszins met de schets der linksche naaktfiguur overeenstemt_). _Henri_ (_die tusschen hen voor den ezel is komen staan, half korzelig, half gevleid glimlachend_). Ach, wat een onzin! -- Nee, wat een onzin! Ik gevaarlijk?! (_boozig tot Nellie_). Wat heb je juffrouw Helena nou voor gekkigheid op de mouw gespeld? Ik gevaarlijk! -- Nee (_tot Helena_): er bestaat maar één groot algemeen gevaar -- en dat is de vròùw -- , dè vrouw! -- (_hij kijkt van hen naar de schilderij en ziet plotseling in hun houding zijn naaktfiguren; verrast_). Kijk! -- Ah! -- Blijf zoo zitten -- blijf zitten! (_een stap terugdoend_). Ah! dat is -- -- (_Helena en hij zien elkaar, na een snellen blik van haar naar de schilderij, een oogenblik strak aan en alle drie begrijpen zij tegelijk de plotselinge gedachte. Een moment zijn alle drie verward, dan haalt Henri een schetsboekje uit zijn zak, en doet nog een stap terug_). Even! -- éven maar! -- blijf zitten -- (_hij maakt een vlugge krabbel van Helena, terwijl Nellie stil opstaat en naar de deur treedt, hetgeen Henri ternauw bemerkt, en slechts even met de hand doet terugwenken_). Nee, blijf nou zitten (_doorteekenend_) -- zoo zitten (_hij teekent verder_) zoo -- zoo (_Helena en hij zien eerst verrast terzijde, als Nellie de deur achter zich sluit_). ZEVENDE TOONEEL _Helena, Henri._ _Henri_ (_wat onthutst zijn boekje opbergend_) Ah -- ! -- ? (_hij doet een paar stappen naar de deur, maar wendt zich dan tot Helena_). "Voilà la femme!" _Helena._ "Voilà l'hòmme!" -- jullie zien altijd de vrouwen als theoretisch allemaal 't zelfde. _Henri._ Maar in de practijk proeven wij ze apart! _Helena._ Nee -- wees nu niet zoo cru. _Henri_ (_wrevelig voor zich heen_). En wat valt er nu aan haar te proeven (_half tot Helena_). Wat heb je aan die modellen après tout! _Helena._ Dat mag je niet zeggen! Ik vind dat een heel lief, naïef kind. Het was een heel ding voor haar me hier gezelschap te houden -- nee, je mag niet zoo cru zijn! _Henri._ Juist cru! De dingen zeggen, zèggen -- en niet alleen dènken! Wat zou de wereld verder zijn, als iedereen maar zei wat hij dacht -- (_zachter, met een zucht_) en wat zouden wìj verder zijn. _Helena_ (_ontwijkend_). O nee -- nee, de menschen zouden veel te veel schrikken. _Henri._ Laat ze dan maar eens schrikken en door elkaar geschud worden! O, die eeuwige conventie! -- Het is soms als watten, als een wolk die op de wereld ligt, -- zij hangt over de menschen en dekt ze toe -- ons allemaal! Zie je, ik voel me soms als mensch en als kunstenaar te kort gedaan door de conventie, beschadigd, gekortwiekt aan mijn vrije ziel -- gedeukt en gedrukt -- ja, gedrukt vooral! als een dier gevangen onder een net! Wij, conventioneele menschen, kunnen de wereld en de hemel, en Onze Lieve Heer er bij, alleen nog maar zien door de mazen van het net -- door vierkantjes! -- alles door vierkantjes! _Helena._ Ja -- zoo voel ik het ook dikwijls, daar heb je gelijk in. _Henri._ En, zie je, ik geloof soms, dat dat de eenige taak, de hoogste taak van een kunstenaar is -- of van 't genie in 't algemeen: het dóórbreken van de conventie. Wat hebben alle grooten eigenlijk anders gedaan, alle genieën en denkers en kunstenaars, dan een scheur te geven in het net, en er boven uit -- -- o! er boven uit te komen! _Helena._ Ja, ja -- dat moet jij ook! _Henri_ (_peinzend_). En dat is 't mooie van de vrouw: jullie zijn soms meer dan wij "er boven uit" -- jullie dùrven soms meer. _Helena_ (_onzeker_). Ja -- soms. _Henri_ (_haar onzekerheid bemerkend_). Tenminste -- ja, zie je, dàt is nou wel 't mooie van zulke modellen, als die Nellie nou bijvoorbeeld, -- ah! zulke kinderen kennen geen conventie, hè. _Helena._ O nee Henri, zeg dàt niet -- nee, nee dàt is niet waar: juist zij, juist die standen zitten vol met conventie en duffe begrippen! _Henri._ Maar ik kèn haar toch, ik weet toch, hoe de meesten van hen denken -- hoe vrij zìj bijvoorbeeld is, hoe... _Helena._ Ah! ja, jij denkt alleen aan -- jawel, jawel in dat ééne opzicht: het diertje, het ... nee, nee daarin ben je nu weer de echte man, die de vrouwen maar allemaal over één kam scheert en te laag taxeert! Nee: juist bij de vrije, zelfstandige en moderne vrouwen, juist in die tusschenlagen, of hoe je 't noemen wil, vind je een eerlijkheid en een vrij zijn van conventie... _Henri_ (_onstuimig in de rede vallend_). Juist niet! juist niet! hoe kùn je dat nu zeggen Helena! -- En jìj dan -- jij -- ! O, hoe zou je me kunnen helpen! (_hij grijpt haar hand_) als je maar woudt -- en als jij óók maar niet vastzat aan een conventie! _Helena_ (_haar hand terugtrekkend, onzeker aanvallend_). Niet zoo cru, Henri! niet zoo -- dat kan ik niet hebben -- ik ben nu eenmaal níet zoo'n model -- ik voel nu eenmaal -- -- anders. _Henri_ (_ietwat verschrikt aflatend_). O nee -- nee, natuurlijk. (_stilte, dan zuchtend voor zich heen_). Ach! wat zijn jullie vrouwen subliem onlogisch! _Helena_ (_onzeker_). Wij zijn misschien spontaan -- maar er is een vrouwlijke spontaniteit, die hooger gaat dan jullie mannelijke logica. _Henri_ (_met zijn handen in de zakken voor de schilderij_). Nou ja, dat zijn per slot maar woorden (_stilte_). Zie je, (_naar de figuur van Nellie wijzend_) dat is af, aan haar kan ik niet meer doen. Dat is het naakt op zichzelf hè, waar een kunstenaar niets meer bij te voegen heeft -- het aesthetisch physieke naakt. Daarachter ligt niet meer iets anders -- je zou bijna zeggen: "daar ligt geen ziel meer achter", -- het "classieke" naakt, dat is 't eigenlijk! _Helena._ Classiek? _Henri._ Nou ja, dat is natuurlijk als een moderne impressie geschilderd, maar in heel algemeenen zin toch "classiek". Het naakt, dat leeft, dat ademt -- maar ook niet meer, hè, -- ja, als "soort" van kunst kun je 't natuurlijk impressionistisch noemen. -- Nou, dat is af -- dat is af. Maar nu dat andere! Dat is het naakt met een sluier, met een sfeer, of liever met een ziel -- dat is de "romantiek" van het naakt! Dat eerste is het lichaam als verschijning, hè, maar dàt moet het lichaam als ziel worden, als een wonder -- als iets waar zoo veel nog àchter ligt, -- het naakt als een levend bloembed, waar de warme hemel over trilt! _Helena_ (_zacht_). Ja, dat is juist wat ik in je stukken altijd zoo mooi vind, -- (_weifelend, naar de rechtsche figuur_) dat ligt daar misschien niet zoo in -- . _Henri._ Maar dat heb ik nog nooit heelemaal bereikt, dat wat ik wil! Zooiets groeit met je leven als schilder, en zelf groei je er naar toe; en in zoo'n groot ding als dit groeit dat onderwijl -- (_mismoedig_) groeit alles wat je zou willen je over je hoofd. _Helena_ (_voorzichtig_). Maar -- dat alles, wat je er in ziet, dat leg jij er in, dat is toch van jou, van jou eigen -- en dat alles kan je toch zien -- in elk mooi model? _Henri._ Nee! nee! juist niet -- hoe kun jij dat nu zeggen, jij, die toch weet wat kunst is! Er moet toch een wisselwerking zijn, je kan toch niet alles uit je zelf alleen phantaseeren -- er moet toch een bezieling uitgaan van iets, waar je een ziel in wil leggen! En zulke modellen zijn dood -- dood. Om dat te bereiken wat ik wil, moet ik in een roes zijn Helena -- moet ik betooverd zijn! betooverd! (_vurig aandringend_). En nou zie ik voor me, wat ik zoo lang heb gezocht! nou zie ik jou Helena! -- nou zie ik jou, die betoovert en me dàt kan geven! _Helena_ (_die teruggeweken is op de rustbank en naar de schilderij staart, terwijl Henri aan haar voeten gaat zitten en haar hand neemt_). En het gelaat -- ? het gelaat -- ? _Henri_ (_zich afwendend_). Het gelaat? -- O, daar ben ik nog niet aan toe. Dat is het eind, het symbool van de beide anderen -- dat wat de beide anderen opheft in een louter geestelijke sfeer. (_glimlachend naar de schilderij_). Ik noem het wel eens hun "hemelvaart" zie je -- ja, maar daar ben ik nog niet aan toe, dat komt later. _Helena._ Misschien kan ik je daar ook aan helpen -- ? _Henri_ (_afgetrokken_). Daarbij? -- Nee -- ja, misschien, -- maar dat is voor later, ik zie je nu alleen zóó. _Helena_ (_zich werktuiglijk een zijden sjaaltje dat zij draagt vaster om de schouders trekkend_). Maar -- hoe weet je, dat ik mooi zou zijn, hoe weet je, dat al mijn vormen -- en de kleur... _Henri._ Maar dat zie ik Helena! Ik heb toch oogen! Dacht je, dat ik je niet zag -- dacht je, dat ik niet wist hoe mooi je bent -- ? Ik ben toch schilder! -- Ach, dat spreekt zich immers in alles uit, dat verschil van jou met -- met al die anderen. -- Kijk nou je haar alleen (_op Nellie's figuur wijzend_) dat is haar -- nou ja, dat is mooi haar, mooi als kleur, mooi als noot tegen die blanke huid -- maar het is per slot niet meer dan een mooie kleurvlak. Maar jouw haar, dat heeft een glans, een wrong, een golving -- dat is meer dan schildermooi, zie je, dat leeft -- ! (_allengs meer koel ontledend_) En dan -- jouw hals bijvoorbeeld: -- zoo die lijn van jouw hals naar je schouder -- o! dat vind je zoo zelden, dat is altijd onzuiver: (_met zijn handen aan haar teekenend_) dat is altijd te recht, of dan weer te kort, -- -- en trouwens: je huid, dat soort van heel licht olijf... _Helena_ (_onwillekeurig uitroepend_). Maar zoo zie je me alleen als schilder! _Henri_ (_zich vaag bij het doel voelend, maar niet wetend in welke richting hij moet antwoorden_). Als -- als schilder? Ja -- wil je dan -- -- je weet Helena, dat ik je ook in andere -- opzichten bewonder, dat ik... _Helena_ (_verward haar uitroep pogend te herstellen_). O nee, nee dat bedoel ik niet -- ik wil alleen zeggen, dat -- ja, omdat je daarnet juist uitlegde, dat je in mij, in mijn figuur, meer dan 't schildermooi zag -- iets daar boven uit -- je sprak toch over "meer dan schildermooi", dat zei je toch? _Henri._ Ja, natuurlijk -- maar dat moet hier toch ook berusten op een lichamelijk schoon. _Helena._ Jawel, jawel, maar -- zie je, jij trekt die grens altijd zoo scherp, ik begrijp eigenlijk niet, dat je dat altijd zoo scherp kunt scheiden -- als mensch en als schilder. _Henri_ (_opstaand, geprikkeld over wat hem verward schijnt_). O, jullie vrouwen! jullie speelt altijd -- speelt met kunst, en met leven, en liefde -- jullie spéélt! -- -- En als 't er op aankomt dan dùrven jullie niet! _Helena_ (_gekwetst, tegenover hem_). Ik speel niet, dat is niet waar, -- en "durven"? -- wat is daar voor durven aan -- voor mij! Maar je begrijpt een vrouw niet, je begrijpt niet, dat sommige gevoelens van een vrouw nu eenmaal -- anders zijn, dat een vrouw zich nooit zuiver als een schilderselement kan voelen! Zie je; als het er op aankomt, dan hebben wij juist meer ziel -- meer menschelijkheid -- ! _Henri._ Maar dat begrijp ik, dat respecteer ik, dat... _Helena_ (_een beweging makend of zij de hand op zijn mond legt_). Ik wil alleen zeggen, dat -- als je me schildert -- als je me zou schilderen -- je me alleen moet zien, zooals je me zelf zei, als een -- een model, dat "bezielt" -- -- een model met een ziel... _Henri_ (_in vervoering_). O maar -- -- wìl je! -- wìl je! -- je wilt Helena!? _Helena_ (_ziet hem aan en stemt zwijgend toe_). _Henri._ Je wilt! -- (_hij kust hartstochtelijk haar hand_). O, ik zal niet aan je komen -- ik zal je niet aanraken Helena! _Helena_ (_wat ontsteld door zijn hartstocht en door zijn woorden, verwijtend_). Henri -- ! _Henri_ (_zich herstellend_). O! -- nee, vergeef me, vergeef me, -- het was alleen maar uit dankbaarheid, het was alleen uit vreugde! _Helena_ (_nu weer zekerder van zichzelf_). En -- wanneer? _Henri._ Vandaag! -- Nu! (_ronddenkend_). Nee, nu kan 't niet meer -- ik geloof, dat Nellie nog terug zou komen. (_op zijn horloge ziend_). Ja, de tijd is om -- ze zou nog wel terugkomen, geloof ik -- , (_zich bezinnend_) maar -- nee, vandaag kan 't niet meer. _Helena_ (_wat gejaagd_). O komt ze nog terug ? Ja, dan is 't beter, dat ik nu maar ga, hè. (_zij neemt haar hoed en maakt zich haastig klaar_). _Henri._ Ja, misschien is 't dan ook beter, dat je nu maar gaat -- voor 't geval -- -- (_blij_) maar dan hebben we morgen ook den heelen dag, den héélen dag voor ons! Ik zal haar dan afzeggen, en wij zijn alleen, den heelen dag voor òns -- den heelen dag Helena! _Helena_ (_hem de hand drukkend en snel afscheid nemend_). Tot morgen -- ! (zij ziet nog even naar de schilderij en gaat dan snel heen). _Henri_ (_haar uit de deur geleidend_). Tot morgen Helena, tot morgen! tot morgenochtend! ACHTSTE TOONEEL _Henri, daarna Nellie._ _Henri_ (_hij blijft even in gedachten, en komt dan langzaam, neuriënd naar voren, terwijl hij de aria van het champagnelied uit Mozart's "Don Juan" tracht te zingen. Daar hij niet muzikaal is, wil het niet best. Hij probeert nog eens de wijs te vatten, zich in den kleinen spiegel naast den ezel beziende en daarbij met het zakdoekje van Helena manoeuvreerend, als d'Andrade met de handschoenen. Juist wanneer hij het zakdoekje bij het overmoedige slot triomfantelijk ophoudt, ziet hij in 't spiegeltje Nellie achter zich de deur openen. Hij blijft even, zich bedenkend, in dezelfde houding, en keert zich dan kalm om_). Tja -- (_het zakdoekje wegbergend_). Ja, je zou nog terugkomen, hè -- dat is waar ook (_neuriënd_). Ken je die wijs nog uit de "Don Juan", Nellie? (_hij tracht de laatste noten van de aria te herhalen_). _Nellie_ (_is stil op de bank gaan zitten en zwijgt_). _Henri_ (_niet goed wetend wat te zeggen, herhaalt nog eens neuriënd het slot_). Hè -- ? -- dat is mooi -- ? _Nellie._ Daar heb ik toch geen verstand van, -- je hebt me nooit meegenomen naar de opera. _Henri._ Nooit meegenomen! -- En we zijn laatst nog naar dat nieuwe café-chantant geweest? (_als zij minachtend lacht_). Ja, God, dat gaat nu eenmaal moeilijk! En bovendien heb ik daar geen tijd voor: -- ik kan niet eeuwig naar de schouwburg loopen! -- O, maar dat is ook al zoo lang geleden, die "Don Juan" -- ha, ik weet geen eens de wijs precies meer. Ze zeggen wel eens, dat ik heelemaal niet muzikaal ben, -- onzin natuurlijk: ieder mensch is eigenlijk muzikaal -- maar daarom hoef je nog niet dadelijk zoo'n wijs te kennen -- (_hij probeert nog eens neuriënd_). _Nellie_ (_die zwijgend voor zich uit is blijven kijken_). Moet ik nog poseeren? _Henri._ Poseeren -- ? -- Ja, dat is waar ook, hè: je komt -- -- (_hij gaat voor den ezel zitten_). Ja, maar eigenlijk zijn we klaar, (_de figuur van dichtbij bekijkend_) -- nee -- ik durf er voorloopig niet meer aan te komen. _Nellie_ (_opstaand_). Nou, dan zal ik maar gaan. _Henri_ (_verward opkijkend_). Gaan -- ? Nee kind -- zet nog wat thee, -- dan drinken we een kop thee, hè? -- Je begrijpt: voorloopig moet dat nou wat rusten, ik moet nu aan de linksche figuur -- . _Nellie._ En daar heb je nou een ander voor. _Henri._ Daar hebben we 't nu al eens meer over gehad, hè. Je weet, dat ik je voor de linksche figuur nu eenmaal niet kan gebruiken. _Nellie._ "Gebruiken" -- juist: nou die ander er is, kan je mij heelemaal niet meer "gebruiken", hè? _Henri._ Nou, nou, "gebruiken" -- dat zeg ik niet, wat is dat nou voor een uitdrukking. _Nellie_ (_uitbarstend_). Dat zeg je wèl -- en je bedoelt 't ook, gemeenert! O, ik heb het altijd wel geweten, dat ik hier maar was tot je er genoeg van zou hebben! (_naar de schilderij wijzend_). Dáárvoor had je me alleen maar noodig, hè? en de rest was maar bijzaak -- en nou laat je me in de steek, nou dat malle spook hier komt -- nou ben ik hier te veel, hè? _Henri_ (_driftig_). Wel allemachtig, hoe heb ik 't nou! -- Wat is hier gemeen -- ? Ik zou toch zeggen, dat dat werk voorgaat! -- Ik kan je hier toch niet altijd over de vloer hebben, nou ik aan die tweede figuur begin! _Nellie._ O, maak je maar niet ongerust hoor -- ik zal heelemaal niet meer over je vloer komen. Je hebt al een ander, die je huishouden kan doen, hè? die voor je brood zal zorgen en voor je kleeren, hè? -- nou, laat die fijne madam dan maar je sokken stoppen en je vuile rommel redderen -- ìk zal mijn voeten hier niet meer zetten hoor -- ik bedank je hier voor je meid te spelen -- ! _Henri_ (_pogend te sussen_). Nou, nou Nellie -- zoo is 't niet bedoeld. Mijn hemel wind je toch niet zoo op, -- ik heb alleen maar willen zeggen, dat je niet meer zoo dikwijls -- niet meer zoo elke dag... _Nellie._ O, ik weet heel goed wat je bedoelt! Zoo zachies aan kant gezet, hè? Eerst wat minder komen, en dan voor goed de bons -- net als je vorige. Nou maar, al ben ik dan niet veel -- daar ben ik toch nog te goed voor, hoor! God, ik zal wel uit me zelf gaan! Maak je maar niet ongerust, ik zal 't je niet lastig maken hoor, -- als je dacht dat ik niet buiten je kon, dan vergis je je -- ik gùn je dat malle mensch -- dààr: ik gun je er! _Henri_ (_driftig opstuivend_). Hou je mond! Ik verkies niet, dat je hier zoo over mijn leerling spreekt! _Nellie_ (_heftig, tegenover hem_). "Jij verkiest" -- ! _Henri._ Ja zeker: "ìk verkies"! versta je dat!? ik verkiès niet, dat je hier zoo over mijn leerling spreekt! _Nellie._ "Zijn leerling" -- ! -- O! dat moet er nog bij komen, dat je me uitscheldt! Wat heb ik je dan gedaan, dat je me zoo behandelt -- heb ik niet alles gedaan, wat je van me wou -- àlles -- en nou -- (_in tranen uitbarstend, aan de tafel_) o, maar ik heb lak aan je leerling, hoor! ik heb lak aan je fijne madam! ik heb lak aan jullie!---- _Henri_ (_in de war, nog ingehouden driftig_). Ik verkies niet, dat je hier zoo spreekt! ik verkies niet, dat je hier scènes maakt! ik verkies niet... _Nellie_ (_snikkend_). O! ik zal wel gaan! -- ik zal wel gaan! -- ik zal wel gaan!-- _Henri_ (_onder den indruk_). Ach -- Nellie -- toe-- _Nellie_ (_te erger snikkend_). Ik zal wel gaan! -- ik zal wel gaan!-- _Henri._ Ach Nel -- wees nou verstandig (_hij klopt haar op den schouder_). _Nellie_ (_snikkend, zijn hand afschuddend_). Nee -- je hoeft me niet meer aan te raken! -- je hoeft me niet meer aan te raken! _Henri_ (_sussend_). Nou, maak je nou toch niet zoo overstuur. _Nellie_ (_zich allengs beheerschend_). O wees maar gerust, ik zal je niet meer tot last zijn. _Henri._ Daar is geen kwestie van Nellie. Je weet wel, dat je mij volstrekt niet tot last bent. Je weet toch, hoe graag ik je heb -- we hebben 't samen toch altijd goed gehad. Maar denk je nu toch eens in de zaak, -- het is toch zoo eenvoudig mogelijk: -- Ik moèt nu aan die andere figuur, -- iemand wil me daaraan helpen -- nou, natuurlijk neem ik dat aan! -- Je weet toch immers, hoe lang ik daar naar gezocht heb! In dien tijd kan jij nu natuurlijk minder komen -- , -- later -- daarna... _Nellie_ (_voor zich uit starend_). Herman had gelijk: -- egoïsten zijn jullie! egoïsten! -- egoïsten!-- _Henri_ (_zijn schouders ophalend_). Ach, Herman -- wat kan die je nou geven! _Nellie_ (_uitdagend_). O, meer dan jij! _Henri._ Wat?! -- Heb je hier dan niet alles gehad, wat je wilde? heb ik je niet alles gegeven, waar je om vroeg? heb ik je niet altijd met je kleeren geholpen, als je wat noodig had -- ? _Nellie_ (_opstaande, trotsch tegenover hem_). En wat heb ìk je gegeven -- ? _Henri_ (_verbaasd, glimlachend_). Jij -- ? -- ach, wat kan jij me nu geven, Nellie! _Nellie._ Ik heb je àlles gegeven -- àlles, alles -- mijn lijf en mijn alles! _Henri_ (_geprikkeld door haar houding_). Ach wat "lijf"! -- wat is een lijf! ik wil meer! -- het "ideàal" van een lijf, als je me dát kon geven, ja... _Nellie._ Ik heb je álles gegeven -- mijn lijf en mijn ziel en... _Henri._ Ach -- "ziel" -- !-- _Nellie_ (_hem ontsteld aanziende_). God, ik wist niet, dat je zóó hard was. _Henri_ (_stampend, daar hij voelt het moreel te verliezen_). Dat is niet hard, dat is wáár! Dat is een wáárheid! Maar de menschen willen geen waarheid -- jullie kunt geen waarheid verdragen! _Nellie_ (_zich terugtrekkend naar de deur_). Ik wist niet, dat je zóó hard was. _Henri._ Als ik zeg "meer", dan bedoel ik dat overdrachtelijk natuurlijk, "ideëel" begrijp je -- ach nee, dat begrijp je natuurlijk niet. -- Dat is het juist, dat je me niet begrijpt -- niet begrijpen kùnt -- ! _Nellie._ Ik wist niet, dat je zóó hard was. _Henri_ (_met zijn armen naar den ezel wijzend_). Ik bedoel dàt, ik bedoel mijn kunst, begrijp je! Ik wil alleen mijn kunst! dàt zoek ik achter een lijf en een ziel en alles -- en dáárvoor moet al 't andere wijken -- begrijp je. _Nellie_ (_in de deur_). Ik wist niet, dat je zóó hard was. _Henri._ Nellie -- -- ! (_zij heeft de deur gesloten; hij weifelt een oogenblik, zet zich dan op de rustbank en staart met het hoofd tusschen de handen voor zich uit_). _Scherm._ DERDE BEDRIJF _Het atelier doet door een paar donkerroode lappen nog iets warmer, dan in de beide vorige bedrijven; op de rustbank een goudbruin kleed; op de tafel in een vaas witte rozen, naast den ezel een tuil roode anemonen. De linksche figuur op de schilderij, waarom een losse donker-houten lijst staat, is voltooid, terwijl van het gelaat de vage schets iets duidelijker schijnt geworden. Als het scherm opgaat, helpt Henri Helena, die blijkbaar juist geposeerd heeft, haar bloote armen in een peignoir van donkerpaarse zijde te steken, waaronder haar bloote voeten in muilen uitkomen; zij staan naar de schilderij gekeerd. Gedurende het begin van het gesprek heerscht er een onuitgesproken weifeling tusschen hen, die weldra bij Henri's enthusiasme verdwijnt, doch daarna terugkomt._ EERSTE TOONEEL _Henri, Helena._ _Henri._ Zoo -- ? _Helena._ Dank, dank je wel. Nou -- ik denk, dit zal dan wel de laatste keer zijn geweest, hè, -- je bent nu toch heusch klaar met de figuur -- ? _Henri._ Klaar!? -- Nog één keer, nee, ik moet je hiervoor nog één keer hebben, Helena. _Helena_ (_glimlachend_). Ach, jij zegt altijd, dat het de volgende maal de laatste keer is, en dan komt er nog één keer bij! Je hebt er vandaag bijna niets meer aan gedaan; (_naar de schilderij ziend_) en je màg er ook niets meer aan doen: -- het is àf, het is mooi -- ja, het is mooi zoo -- je màg er nìèts meer aan dòèn! _Henri._ Ja -- maar dat: die achtergrond moet ik nog wat aanzetten -- en dan, die eene voet nog een tikje lichter -- misschien. _Helena._ O, maar daarvoor heb je mij niet meer noodig. _Henri._ Niet noodig -- ?! -- En dan de kop -- ? _Helena._ Maar dat is toch phantasie, die is toch klaar, voorzoover je er mij bij noodig had? _Henri._ Ja, natuurlijk -- maar ik bedoel het middenstuk, het gelaat. _Helena_ (_warm_). Ja -- je moet nu aan het gelaat; dat moet de kroon, dat moet de ziel er van worden! Hoe noemde jij 't ook weer -- ? -- de hemelvaart -- nee, nog iets anders: het gelaat van herinnering... _Henri._ En verlangen! Ja, zoo denk ik het dikwijls: een gelaat van herinnering en van verlangen, die beide nooit tot waarheid werden, die zijn opgelost... _Helena_ (_peinzend herhalend_). "Een gelaat van herinnering en van verlangen, die beide nooit tot waarheid werden" -- -- maar daarvoor heb je mij niet meer noodig. _Henri_ (_ziet haar van terzijde even onzeker aan, terwijl zij naar de schilderij blijft kijken, en reddert dan aan zijn penseelen bij de tafel_). Nou, daar spreken we nog wel over (_stilte_). _Helena_ (_die onderwijl van naderbij de lijst heeft bekeken_). Die lijst doet wel goed -- (_zij ruikt aan het hout_). Hè -- dat ruikt naar: -- naar Arabië, naar een moskee -- ! _Henri._ O, heb jij dat ook? -- ik heb soms de heerlijkste verbeelding bij een geur. _Helena._ Ja, soms -- bijvoorbeeld als ik langs een drogist, of een pakhuis, of een kelder kom -- dan ruik ik een heel stuk uit mijn eigen jeugd, uit mijn eigen meisjesjaren. Maar waarom heb je eigenlijk die lijst er om gezet -- je kunt de rest daar toch niet in schilderen? _Henri._ O, sommigen schilderen wel in de lijst -- maar dat doe ik nooit. Nee, ik heb er maar een proeflijst om gezet, die toevallig zoowat past. Zoo voor de feestelijkheid, zie je, om 't eens "af" te zien. _Helena._ Maar een lijst geeft toch wel dikwijls cachet aan een schilderij. _Henri._ Natuurlijk! -- zoolang een schilderij een salonmeubel is, moet het een lijst hebben. Het is eigenlijk net als met sommige vrouwen, hè: die zijn pas voltooid, door de coiffure of de hoed en de kleuren, die ze dragen... _Helena_ (_lachend_). En de kleeren -- ! _Henri_ (_lachend_). Ja -- : ik schilder jou ook immers niet in lijst! -- O, er zijn maar zoo weinig vrouwen, die de lijst kunnen missen: -- de meeste mooie vrouwen zijn maar "kostuumstukken"! -- Maar ik zou jou toch ook zoo graag eens in de lijst schilderen, Helena (_vroolijk_). Dat zullen we toch eens doen, nietwaar? (_haar beziende_). Kijk: wat staat dat nou weer mooi -- -- wacht, wacht! (_hij neemt een paar takken witte rozen, steekt ze in haar haar en dringt haar op de rustbank te liggen_). _Helena_ (_laat hem glimlachend begaan_). Zoo -- ? _Henri_ (_verrukt_). Kijk eens wat mooi -- o wat mooi! (_hij beziet haar door zijn oogharen_). Maar kom hier, wacht es: -- dat groen, daar houd ik zoo van. (_hij helpt haar weer op te staan, neemt een grasgroenen lap van een anderen ezel, dien hij op de rustbank uitspreidt, en dringt Helena weer te gaan liggen; dan, na het effect nog eens, eerst van dichtbij, dan op een afstand bekeken te hebben_). Nee: wacht (_hij verwisselt de witte rozen, die zij hem helpt wegnemen uit het haar, met den bos roode anemonen, waarvan hij de rest over haar paarsen peignoir strooit_). _Helena_ (_glimlachend_). Zoo -- ? _Henri._ Ja -- (_als zij de rozen op haar schoot houdt_). Ja, dat wit kan er wel bij, -- prachtig! prachtig! (_in zijn handen klappend_). O, zoo moet ik je schilderen -- bizonder! _Helena_ (_glimlachend voor zich heen_). Maar zoo kun je eigenlijk alles wel mooi maken -- met bloemen en met kleuren. -- _Henri_ (_niet hoorend_). Kleuren wekken soms, net als geuren, allerlei verbeeldingen, hè. (_haar nog eens door zijn oogharen bekijkend_). Zoo kan ik allemaal mooie dingen in je zien: zoo zie ik je als één groote donkere bloem in een land -- of een bloem, die drijft. _Helena_ (_terwijl zij weer rechtop gaat zitten_). Waarom schilder je eigenlijk nooit een landschap!? _Henri_ (_naast haar op de rustbank, terwijl Helena met de rozen in haar schoot speelt_). O maar dat zal ik zéker; daar denk ik dikwijls aan -- voor later -- -- God, je moet zooveel doen! Maar dan niet als de gewone impressionisten, zie je, maar 't "gestyleerde" landschap, het idealistische landschap -- ik zal maar zeggen als Claude Lorrain of als Turner -- maar dan toch weer heel anders natuurlijk -- fèller, zie je. En dan niet 't landschap alleen, maar als omgeving van 't symbool -- een verbinding met de idee! -- zie je. _Helena_ (_die met graagte heeft geluisterd_). Ja, dat moet je doen -- dàt moet je doen! _Henri_ (_allengs onder de opwinding van zijn verbeelding rakend, teekent hij met de handen zijn phantasie in de lucht, terwijl Helena, bekoord door zijn woorden en hem met aandacht volgend, gedachteloos de rozen leegplukt, waarvan zij de blaadjes op haar kleed en den grond strooit_). O, daar moet een prachtig ding van te maken zijn. Ken je uit de Louvre dat schilderij van die boot met allerlei figuren, die wegvaart in de nevel: "Verloren Illusies" heet het -- . _Helena_ (_ziet hem vragend aan_). _Henri_ (_de woorden nastreelend_). "Verloren Illusies"! Weet je wel: die boot met de gestalten der illusies -- van roem -- en van rijkdom -- en van liefde, en zoo, -- en een oude man staart ze na -- -- , nou ja: dat is natuurlijk wel wat academisch en conventioneel gedaan -- uit de oude doos een beetje, hè -- maar de gedachte is toch mooi! En zoo wil ik ook, zie je -- maar dan modern! _Helena_ (_in gedachten de blaadjes van haar schoot vegend_). Hoe dan -- ? _Henri_ (_opstaand_). Dat heb ik al lang in mijn hoofd gehad: -- Een horizon van licht, een opgaande zonnehemel -- door en door vol licht, zie je! En dan een donker laaiende stoet daar tegen in: -- een zwarte boot, recht er tegen in over de golven, met de verbeeldingen van bloemen daaromheen -- geen werkelijke bloemen, zie je, maar verbeeldingen van bloemen -- en een rood spoor van gebroken kleuren. En in de boot de gestalten van deze tijd, zie je: -- de vechtenden, die roeien -- roèien, -- en de verlangenden, die vooruitstaren, -- en de twijfelenden, die omzien, -- en de wanhopigen en de ellendigen, die zinken, -- -- en al die bloeiende illusies daaromheen, zie je -- . En voorop: voorop een vrouwengestalte -- donker, jong en naakt tegen de zon -- recht tegen den hemel aan, zie je: -- -- "de vaart naar het ideaal", zoo zal ik het noemen: "de vaart naar het ideaal" -- ! _Helena._ Dat is mooi, dat is mooi! dat moet je doen! -- (_naar de schilderij opziend_). Maar eerst moet je dat afmaken -- eerst het gelaat. _Henri._ Ja -- eerst het gelaat. _Helena_ (_peinzend_). O, als ik je zoo hoor spreken, dan geloof ik weer, dat schoonheid eigenlijk alles is: het hoogste en het beste in het leven. _Henri._ Maar natuurlijk Helena! daar gaat 't immers om: om de schoonheid, om de kunst, de groote kunst van alle tijden, die altijd aan de menschheid de weg heeft gewezen naar het ideaal! _Helena_ (_voor zich heen_). "De vaart naar het ideaal". _Henri._ Zoo zie ik het dikwijls: De vaart over de zee, over de donkere wereld naar de toekomst -- . En de groote genieën en de kunstenaars zijn de lichten geweest, de bakens, de vuurtorens, die op elkander volgden -- telkens weer, als een eindelooze keten van lichten naar de toekomst! -- O! een licht te zijn in die keten Helena! Groot te zijn, en groot te doen! -- ik hunker soms naar het groote in ons kleine land! _Helena_ (_opstaand_). Maar je bènt groot -- als schilder. Je moet groot zijn -- dat hangt toch van je zelf af, wanneer je dat in je ziel hebt, en het voelt, en je wilt. _Henri_ (_die zich, uit zijn enthousiasme terugvallend, bij de tafel neerzet_). Ja -- ja, -- maar die verdoemde werkelijkheid altijd om je heen! -- dát haalt je naar beneden! Altijd die vrinden, die allemaal toch weer anders denken -- en dan je familie -- en dan die vrouwen! O, altijd die afleiding van die modellen, -- zie je: de vrouwen halen een kunstenaar naar beneden -- -- een vrouw vermoordt een kunstenaar! _Helena_ (_afwerend glimlachend om zijn overdrijving, afgetrokken_). Ja -- ik heb me ook dikwijls vreemd gevoeld, bij dat oppervlakkige in de schilderswereld. _Henri._ Dàt is 't: ik ben niet van die wereld -- mijn heele kunst drijft, om er boven uit te komen! De jongens -- ach, dat is allemaal zoo gewoon hè, als ze ouder worden: -- menschen die schilderen, nou ja -- behalve misschien Jules -- maar die is ook nog jong. O, die sfeer om een schilder is dikwijls zoo ordinair! zoo benauwd! _Helena_ (_peinzend_). Ja -- ik heb er ook altijd maar korte tijd in geleefd -- . _Henri_ (_op eigen gedachten doorpratend_). Ach, daar verzuip je toch altijd een beetje in! In je jeugd ken je alleen de meisjes uit de nette burgerwereld; daar heb je nu bijvoorbeeld de vriendinnen van mijn zuster -- ja, mijn hemel: die zijn dan ook zoo heel erg fatsoenlijk, omdat ze eigenlijk niet veel anders kunnen zijn, hè -- : voor een heeleboel vrouwen, geloof ik, is het fatsoen het eenige, wat ze hebben! -- Nou, en dan later die modellen: eerst "openbaringen" -- openbaringen van leven -- en dan -- -- ach God: het zijn toch maar "vrouwtjes zonder meer!" _Helena_ (_als boven_). Ja -- "vrouwtjes zonder meer!" _Henri_ (_haar afgetrokkenheid bemerkend en geheel van toon veranderend, alsof hij ontwaakt uit zijn gedachtengang_). En nu kom jij, Helena! Met jou voel ik verwantschap -- ! Nu kom jij, als een wezen uit een heel andere sfeer, -- -- dàt is het, zie je: wij staan buiten die wereld, en zij staan er binnen -- dàt is het verschil! _Helena._ Nee, dat lijkt maar zoo, omdat ik een beetje intellectueeler ben, of bewuster, en een beetje eerlijker -- misschien. Maar ik wou juist, dat ik ook zoo'n vrouwtje was "zonder meer", -- zie je: dat "meer" doet juist zoo'n pijn! _Henri._ Nee, nee -- jij hoort niet bij hen, Helena -- en niet bij de anderen: jij bent een -- een tusschending. _Helena_ (_bitter_). Een "tusschending" -- !? Ah ja -- "een tusschending" -- -- en daarom knelt het zoo. _Henri._ Dat komt alleen, omdat je je vrij hebt gemaakt van de meeste conventies en banden -- dan voel je juist de overblijvende des te meer: de anderen voelen niets, juist omdat ze aan àlle kanten vastzitten. _Helena._ Weet je: ik voel me soms als een "eeuwige vreemdeling" in het leven. _Henri._ Dat zijn we allebei! -- dat zijn we misschien allemaal een beetje: vreemdelingen voor elkander, -- -- (_aarzelend_) maar wij toch voor elkaar niet heelemaal meer -- ? _Helena_ (_schijnbaar zijn laatste woorden niet hoorend_). Ik heb soms het gevoel, dat ik altijd leef naar modellen, maar nooit zèlf leef: -- ik heb soms het gevoel, als die Helen Keller, die blind en doof en stom is -- en die tòch heeft leeren leven. Ik geloof, dat er tegenwoordig veel vrouwen zoo leven -- . Maar dat ìs geen leven! ik wil iets zijn! -- iets doen! -- iets... _Henri._ Maar dat kùn je -- ! dat zal je, Helena: je kunt mij helpen, met mij samenwerken -- samen zullen wij mooie dingen maken! _Helena._ Ach, ik kan in kunst toch nooit iets bereiken. _Henri._ Dat hoeft ook heelemaal niet -- maar ík zal mooie dingen van jou maken! _Helena_ (_pijnlijk_). Ja, zoo zijn jullie mannen allemaal! Een man ziet ons altijd als een middel: -- als hèt wijfje -- als zijn huishoudster -- of weet ik wat, -- en dan vooral als de moeder van zìjn kinderen -- -- en jìj als model! _Henri_ (_opspringend_). Als model!? O, dat mag je niet zeggen -- dat meen je niet! Als je wist wat ik voelde, toen je daareven zei, dat dit de laatste maal zou wezen -- dat was je geen ernst? Nee, dat mag niet! Ik kan me niet indenken, dat je hier niet meer zoudt komen -- dat is onmogelijk, Helena! (_haar hand vattend, die ze weifelend in de zijne laat_). Ik heb nog nooit een vrouw gevonden, die mijn werk zoo begreep, ik heb nog nooit een ziel zoo als -- als kunstgelijke gevonden Helena, als -- als zielsgelijke (_naar de schilderij ziende_). Hoe kan ik daaraan verder werken zonder jou -- ? _Helena_ (_haar hand zachtjes losmakend_). Ik geloof juist, dat je daaraan alleen nog verder zult kunnen werken zònder mij, -- (_zacht_) je noemde het zelf een "gelaat van -- herinnering en..." _Henri_ (_verschrikt_). O maar nee -- waar denk je aan! Ik bedoelde alleen, dat 't geen kopie naar een willekeurige kop zou zijn -- ik bedoelde: een verbeelding, -- en bovendien: ik wil toch ander werk van je maken -- ? O, ik zou je wel elke dag kunnen schilderen! _Helena_ (_allengs onrustig_). Maar je kunst staat daar toch boven! je mag je kunst toch niet afhankelijk stellen van een model -- een -- een vrouw, -- en je zei zelf zoo pas nog, dat een vrouw je zoo afleidt, dat je kunst het hoogste is en boven alles -- ? _Henri_ (_zich allengs opwindend_). Niet boven -- -- ik kan niet schilderen zonder een vrouw! _Helena._ Dan zou je geen artiest zijn -- en dat ben je. _Henri._ Wat zeg je -- ? _Helena._ Nee: een artiest moet daarboven staan -- boven de vrouwen! _Henri._ Dat is niet waar! O, dat is heelemaal niet waar! -- God, de helft van een artiestenziel zelf is een vrouw! _Helena._ Misschien daarom juist. _Henri._ Ach, je begrijpt me niet Helena! Ik bedoel: de vrouw moet de bezieling, de ondergrond -- ik bedoel: het leven in een kunstwerk zijn! En dat leven zie ik telkens in jou, -- (_voor de schilderij, met aandrang_) hebben we dat niet samen gemaakt? samen? -- o, daaraan zal je me verder helpen -- ? _Helena_ (_zacht_). Maar ik heb juist daarvoor alles gegeven, wat ik te geven had. _Henri_ (_uitbarstend, op zijn knieën haar kleed omvattend_). Dàt!? -- dàt -- !? dat was een aalmoes Helena! -- je hebt me nog maar een aalmoes gegeven! -- ik wil alles -- ! -- geef me alles -- ! geef me alles -- ! _Helena_ (_verschrikt, pogend zich zacht los te maken_). Henri -- !-- _Henri._ Ik heb je lief Helena -- ! ik heb je aldoor lief gehad -- ! ik kan niet meer buiten je -- -- ! Helena -- ? _Helena._ Henri -- !-- _Henri._ Nee, ik kan niet meer buiten je -- blijf hier! blijf bij me! Ik heb 't aldoor willen zeggen, maar ik wist niet hoe -- en ik was juist zoo bang, dat je dan niet meer zou willen poseeren. O, het was dikwijls zoo moeilijk, als ik naast je zat, als ik -- God, maar ik heb je aldoor lief gehad Helena -- dadelijk al -- dàdelijk! -- Wil je blijven -- ? wil je met me samenwerken -- samen mooie dingen maken -- samen -- (_hij springt op eens, zich bang bezinnend, op en legt zijn hand op haar mond, -- gejaagd_). Nee, antwoord niet! antwoord niet! -- ik heb je overvallen, ik heb je verschrikt, ik ben te bruusk -- ik kan zoo moeilijk alles zeggen, wat ik voel. (_nog eens haar hand vattend, wat zij toelaat, vragend_). Maar je komt straks, je komt vanmiddag weer terug, nietwaar -- ? dan zullen we spreken -- dan zullen we rustig praten -- Helena -- ? _Helena_ (_die zich thans los heeft gemaakt, haar kleed om zich heen trekkend, verward_). Ja -- maar ik moet me kleeden, ik moet weg, -- ze wachten mij in 't pension. _Henri._ Maar je komt terug -- ? je komt straks terug -- ? _Helena_ (_hem aanziende, aarzelend_). Ja -- vanmiddag. _Henri._ Dat is goed, dat is goed -- . (_hij volgt haar naar de slaapkamer, waar Helena zich bij de deur omkeert en hem aanziet, -- hij begrijpt haar bedoeling en treedt terug_). O, ja -- je hebt gelijk -- tot straks dan -- -- de deur naar de gang is los -- tot straks. (_Helena sluit de deur. Hij komt terug, blijft even in gedachten voor den ezel staan, kijkt nog eens weifelend naar de gesloten deur, draait vervolgens het slot van de trapdeur weer open, en verdwijnt, na nog wat zenuwachtig geredderd te hebben, in het keukentje, om voor zijn tweede ontbijt te zorgen_). TWEEDE TOONEEL _Oompje, daarna Henri._ _Oompje_ (_neuriënd achter de schermen; dan klopt hij, steekt zijn hoofd om de deur en schuift, met schorre stem zingend, naar binnen_). "Toen ik nog Prins was van Arcadië, Leefde ik in rijkdom glans en pracht" -- hik! (_hij sluit behoedzaam de deur en komt melancholisch verder zingend het atelier op_). "Dat is nu allemaal veranderd, Sinds mij de dood heeft omgebracht." (_midden op het tooneel voor de rustbank sentimenteel uithalend_). "Toen ik nog prins was van Arca-a-a-a-dië!" -- hik! Tja -- ! (_hij valt zittend op de rustbank en blijft even behagelijk op en neer wippen. Daarop ziet hij de witte rozenblaadjes op den grond, neemt er een, ruikt er aan, stopt 't in zijn knoopsgat en laat een handvol tusschen zijn vingers glijden_). Hik! -- precies! (_daarna, hikkend en zijn "Prins van Arcadië" neuriënd, gaat hij de schilderijen langs, tot hij, zijn sik uitstrijkend en grinnikend voor den ezel blijft zitten. Na een grinnik gaat hij dan weer verder, en vindt op de tafel een kistje sigaren_). Precies! -- hik! (_hij stopt neuriënd een paar sigaren in zijn zak, en steekt er een van op, den rook met aandacht insnuivend; juist als hij de eerste rookwolk uitblaast en weer zijn "Prins van Arcadië" aanheft, treedt Henri met een flesch melk en ontbijtgerei, tegenover hem uit de keukendeur_). Precies!-- _Henri_ (_in humeurige stemming_). Ja -- precies! -- geen kwaad sigaartje?! _Oompje_ (_niet van zijn stuk gebracht en ook verder blijkbaar weinig van Henri's stemming bemerkend_). Zeker niet, zeker niet -- ik ben maar zoo vrij geweest, mijn jongen. _Henri._ Zoo, zoo. (_hij schenkt een glas vol melk, en eet, naast de tafel gezeten, een broodje_). _Oompje._ Hm! -- "Toen ik nog prins was -- " -- hik! (_met een schuin oogje naar Henri_). Dat is, geloof ik, een aardig snuitje, dat je hier tegenwoordig te pakken hebt. _Henri._ Is heelemaal geen snuitje -- een leerling van me -- heel fatsoenlijk meisje. _Oompje_ (_met een dichtgeknepen oog naar de schilderij_). O-o-o! -- ik dacht anders, dat dat figuurtje -- hè -- -- ? Maar afijn -- . Nee-ee -- maar dan -- hm. Ach ja -- "Toen ik nog prins was van -- " hik! -- Tja! -- (_hij gaat voor den ezel zitten en bekijkt nog eens met behagen de linksche figuur_). Nou maar, dat is in allen gevalle een knap vrouwspersoon mejonge -- -- al heb je er dan een andere kop opgezet -- . _Henri._ Nou ja! -- kwam u me wat vragen? (_hij overtuigt zich even aan slaapkamer- en gangdeur, dat Helena vertrokken is_). _Oompje_ (_zich onderwijl met groote oogen naar Henri omdraaiend_). Wablief -- ? wat -- wat vragen? -- hm, zoo waarachtig, ik geloof het ook -- hik! Wel verduiveld nog aan toe, wat kwam ik je ook weer vragen -- ? _Henri_ (_luisterend_). Er wordt beneden geroepen -- ik geloof, dat Cor u roept. _Oompje._ Hm -- precies! -- mijn wijfie roept me, mijn Cor -- Cornelia -- Cordelia -- -- hoe is 't ook weer -- ? (_hij gaat wat onzeker naar de deur en roept in 't portaal_). Ik kom melieve! -- mijn oudje schatteboutje! (_weer naar binnen schuivend_). Ik -- ik -- hik! (_hij komt terug naar Henri, die bij de tafel verder eet, waar hij uit de rommelpot een penseel neemt en daarmee verder demonstreert_). En nou wou ik je es vragen -- -- hm -- (_hij laat zich op de rustbank vallen en blijft weer behagelijk op en neer wippen_). Ach, mijn jongen, het huwelijk is een goed ding -- een -- een heilig ding! hik! -- Toen ik nog zoo jong was als jij -- zoo'n sn -- sn -- snotneus -- hik! -- neem me niet kwalijk -- toen mocht ik de meisies zoo graag, hè -- precies! -- En toen dacht ik -- "me jonge" dacht ik, "trouw niet -- loo-loop niet in de fuik!" -- Er zijn toch zooveel lieve meisies in de wereld, hè -- en je kunt er maar ééntje van trouwen -- maar ééntje -- ! -- tja -- -- en dat was voor mijn doen te weinig, zie je, -- tja -- hik! In mìjn tijd, zie je, toen hielden we bl-bl -- bliksems veel van de meisies -- afijn (_met het penseel dreigend_) afijn: jij bent ook zoo'n stille snoeper, jongeman -- daar niet van -- maar in mìjn tijd... _Henri_ (_die oompje nauwelijks aanhoort, heeft bij de laatste woorden, om hem wat af te leiden, zijn leeggedronken glas weer met melk gevuld en schuift het oompje plagender wijs toe_). _Oompje_ (_van zijn chapiter gebracht, het glas met grotesk gebaar opnemend_). Kostelijk vocht, jongeheer! -- dat zei mijn baker me al -- ha ha ha! Maar (_met een wat benauwde beweging naar zijn maag_) voor zoo'n oude rr-rrribbenkast als van mijn, is dat mo-momenteel gevaarlijk -- hik! Die moet op mijn leeftijd met gr-grogjes gestookt worden -- begrijpt uwé (_hij heft het glas op, strijkt zijn sik uit en hikt er tegen, dan zet hij het met een plechtig afwerend gebaar weer op tafel_). Ik zal daar dus niet van gebruiken -- hik! -- wablief -- ? Tja -- en wat wou ik nou ook weer zeggen -- waar hadden we 't over -- ? _Henri_ (_die intusschen zijn broodje heeft opgegeten_). Over het trouwen. _Oompje._ Hm -- precies! -- Op dat cha-chapiter kan je nog heel wat van oompje leeren, jongeheer! Ik zeg maar: loop niet te vroeg in de fuik, zoolang je jong bent! Zoolang je jong bent: -- hik! -- nou afijn -- . Maar als je een jaartje ouder wordt mijn jongen -- dan moet je een wijfie zoeken -- dan moet je maken, dat je "binnen" bent mijn jongen, dan wordt het huwelijk een hei-heilige zaak! Zie je -- zelfs zoo'n Cor-Cornelia -- 't is geen ideaal -- hm -- maar, -- maar leer één ding van oompje: blijf de baas in huis! Ik zeg altijd tegen mijn lieve Cor: -- "Cornelia," zeg ik, "wie is de baas in huis" -- ? hik -- ! precies! o zoo. _Henri_ (_heeft het glas leeggedronken en op het bord gezet en schuift het wrevelig op zij_). _Oompje_ (_tot wien het eindelijk doordringt, dat Henri niet in zijn humeur is_). Hm -- maar ik geloof, dat uwes niet goed te spreken is (_hem met het penseel op den schouder kloppend_). Ik zeg maar mijn jongen: als het aan de liefde ligt -- -- (_zijn vinger aan den neus leggend_) hm -- verduveld, wat wou ik je nou ook weer vragen -- ? -- -- afijn, ik zeg maar: trouw niet te vroeg -- hik! -- en -- niet te laat -- -- dat is de kwet-kwet-kwetsie! Maar dàt zeg ik -- en leer dàt van mij (_met een slag op tafel_): wees de baas in huis! -- hik! DERDE TOONEEL _Oompje, Henri, Cor._ _Cor_ (_klopt en komt meteen binnen_). _Oompje_ (_Henri met plechtig gebaar op Cor wijzend_). Precies! (_hij trekt laconiek zijn sigaartje aan en houdt zich verder terzijde bij den ezel_). _Cor_ (_in den beginne bij de deur blijvend. Over een ouden bonten rok met blouse, heeft zij een zwarten boezelaar en zwarte sjaal geslagen, terwijl ze een oud-model verlepten rouwhoed in de handen houdt; haar verschijning heeft iets grotesk tragisch, maar uit haar woorden spreekt een diep leed_). Ach mijnheer Henri, neemt u me alsjeblieft niet kwalijk, dat ik hem (_met een minachtenden knik naar oompje_) naar boven heb gestuurd -- al heeft ie weer een borreltje te veel op, de slampamper! -- maar ik dorst zelf waarachtig niet komme, omdat ik de vorige maal ook al gevraagd had -- en dan ben ik nog zoo van streek, -- maar nou, ziet u, in dit geval -- voor dit geval -- zou u misschien voor dit geval... _Henri_ (_wrevelig_). Wat is er dan nou weer? _Cor._ Heeft -- heeft hij 't dan niet gezegd -- ? (_tot oompje_) heb jij dan -- ? _Oompje_ (_aan zijn sik plukkend_). Wablief -- ? -- Tja, ik was er nog niet aan toe gekomen melieve (_met een knipoog naar Henri_) -- ik wou juist met een aanloopie -- langs een omweg -- hik! _Henri._ Wat is er dan -- ? is 't weer een rekening -- ? _Cor._ Het is dood -- ! _Henri._ Het? -- Wat?-- _Cor._ Me kind is dood -- ! _Oompje_ (_voor zich heen_). Tja! _Henri_ (_even in de war en deelnemend_). Ach -- -- dat is -- dat is -- jammer -- ! ja, dat is beroerd -- ! zoo -- God -- och -- ja, ja -- -- maar misschien is 't maar beter zoo, hè? _Oompje._ Hik! _Cor._ Beter -- ? Ja, misschien is 't beter voor de stumper, dat Onze Lieve Heer hem maar heeft weggenomen -- -- maar voor mij -- . Ik was toch z'n moeder, ziet u -- ik heb 't toch zelf groot gebracht, hij was toch van me eigen vleesch en bloed, -- en 't was 't eenige wat ik had. En ik had toch ook nog zoo'n stille hoop, dat ie eens nog es beter zou worden -- -- hij kon toch soms zoo lief uit z'n oogen kijken, hè -- en -- en er gebeuren toch nog wel es meer wonderen in de wereld. Ziet u, ik hield toch zooveel van de stakker, en ik wachtte altijd maar op die ééne dag in de maand, dat ik hem op kon gaan zoeken -- dat was 't eenige wat ik had. En nou is 't uit -- nou is 't uit -- -- en nou moet ik hem gaan begraven. _Oompje._ Precies! -- dat had ik je willen vragen, jonge man -- hik! _Cor._ Hou jij je er alsjeblieft buiten, leelijke zuiphannes! (_oompje keert hun zijn rug toe, en blijft op den stoel voor den ezel, zijn sik bestrijkend, de naaktfiguur bestudeeren_). Nou moet ik er morgenochtend heen, mijnheer Henri -- en als ik alles bij mekaar leg, dan kom ik nog een kleinigheid in de kosten te kort, ziet u. Als hij nou nog aan 't begin van de maand gestorven was -- maar zoo op 't eind, ziet u -- -- (_wat onrustig bij Henri's zwijgen_) maar ik zal 't u natuurlijk prompt terugbetalen -- dat vast hoor -- maar ik moet er heen! Ze hebben me vanmorgen pas bericht gestuurd -- en morgen wordt ie al begraven (_allengs met tranen in haar stem, zenuwachtig aan haar schort plukkend_). Ik heb de heele dag al mijn rouwgoed bij mekaar gezocht, en nog een hoed geleend van m'n nicht -- en de zenuwen vreten me op, hè, -- en dan hij er tusschendoor! (_met een knik naar oompje_) -- -- En ik moet toch een klein kransie voor 'm meenemen, hè -- het is de laatste maal, dat ik wat voor 'm doen kan -- -- en ik kan me kind toch niet zoo kaal laten gaan -- en z'n eigen moeder met niks er achter -- -- ik moet er heen! ik moet m'n kind gaan begraven! (_onder haar spreken is Henri's zuster door de half opengebleven deur binnengekomen, zonder dat de anderen haar dadelijk bemerken, zoodat zij 't laatste gedeelte van Cor's woorden heeft aangehoord_). _Henri_ (_dien de heele geschiedenis blijkbaar nog wreveliger heeft gemaakt, in zijn zak tastend_). Ajasses -- dat vieze geld ook altijd! -- (_Marie ziende, voor zich heen_). Ah! -- daar heb je haar ook nog! VIERDE TOONEEL _De vorigen, Marie._ _Marie_ (_tot Cor, die zich verschrikt omwendt, terwijl oompje met een hik uit zijn kunstbeschouwing ontwaakt_). Neemt u me niet kwalijk, maar de deur stond aan, en ik hoorde u juist tegen mijn broer spreken, -- is er een -- kindje van u gestorven -- ? _Cor._ Jawel juffrouw -- ik heb zoo juist een zwaar verlies geleden -- -- vanmorgen kreeg ik het bericht, dat mijn kind in het gesticht overleden was -- . Dat is hard voor een moeder, -- hij werd er goed verpleegd, ziet u -- daar niet van -- maar wanneer je zelf je kind niet bij je hebt en het sterft bij je vandaan -- dat is hard! Het was idioot, juffrouw -- het was van -- (_zij maakt een gebaar naar oompje_). _Marie_ (_haar met wat afwerend medelijden in de rede vallend_). Ach -- , -- als ik u van dienst kan zijn -- ? (_zij biedt aan Cor een paar geldstukken uit haar beursje_). Ik had net uw vraag aan mijn broer gehoord en -- misschien komt het hem nu juist niet zoo gelegen... _Henri._ God, wat dat betreft: als ik in dit bijzondere geval, dit -- dit treurige geval nog es helpen kan -- natuurlijk. _Cor_ (_wat onthutst en gehaast om weg te komen_). Dank u zeer juffrouw -- ik dank u zeer. U begrijpt: het is voor me kind -- en voor de reis van morgen -- en-ne -- met het begin van de maand zal ik het prompt aan mijnheer voldoen, -- -- (_naar oompje_) kom ouwe! _Oompje._ Wablief -- ! -- Ah, precies! (_hij komt met een onzeker loopje langs Henri, voor wien hij het penseel, dat hij nog in handen heeft, aan den neus legt_). Weet je wat jij bent, jongeheer -- ? jij bent een wij-wijsneus! In míjn tijd... _Cor_ (_hem bij een mouw meetrekkend_). En hou jij je mond nou maar stijf dicht! _Oompje_ (_de penseel in den pot mikkend_). Precies! -- (_voor Marie, na haar even met zijn bijziende oogjes te hebben opgenomen, met een paar stijve buiginkjes_). Aangenaam dame -- aangenaam -- hik! _Cor_ (_in de deur tot Henri en Marie_). Och, neemt u het hem alsjeblieft maar niet kwalijk: hij is weer -- (_zij wijst met de vinger naar haar hoofd; tot Marie_). Ik dank u wel -- ik dank u wel vriendelijk -- ! (_af met oompje, die in het portaal weer zijn "Prins van Arcadië" aanheft_). VIJFDE TOONEEL _Henri, Marie._ _Marie_ (_verschrikt verwijtend_). Ik geloof -- dat die man -- niet goed wijs was -- !? _Henri_ (_droog-af_). O: -- hij was dronken. _Marie._ Wat zeg je? -- dronken!? -- -- Maar Henri, met wat voor menschen ga jij dan toch om? (_zij komt naar voren en gaat bij de tafel zitten, terwijl Henri den stoel voor den ezel neemt_). _Henri._ Och -- : zoo nu en dan es dronken, hè. _Marie_ (_verontwaardigd_). Nee! Henri, nee! -- -- O, dus wat ik dat mensch gegeven heb, zal ook wel naar de kroeg gaan? _Henri_ (_lachend_). Wel nee! je dubbeltjes zullen deze keer wel goed besteed worden: -- ze had een idioot kind, dat buiten verpleegd werd, en nu gestorven schijnt -- -- maar goed ook. _Marie._ Dat is toch wel zielig. _Henri._ Er is zoo veel zielig. -- Maar jij had dat niet zoo ostentatief hoeven te geven, hoor: ik had ze 't ook wel voorgeschoten -- maar die menschen komen den laatsten tijd zoo dikwijls vragen. _Marie._ "Ostentatief" -- ! (_als Henri zijn schouders ophaalt, wil ze uitvaren, maar zich het doel van haar komst herinnerend, houdt zij zich in; op anderen toon_). Nou maar je moet toch ook wat voor zulke menschen doen -- je moet toch voor elkander wat over hebben. _Henri_ (_zich bij haar woorden herinnerend, waarvoor zij, na haar laatste bezoek, waarschijnlijk komt, licht spottend_). Oh -- -- wat dat aanbelangt -- . _Marie_ (_zenuwachtig met haar parasol op den grond prikkend, weet niet goed hoe te beginnen, zij kijkt Henri even schuins onderzoekend aan -- dan, op de schilderij de voltooide tweede naaktfiguur bemerkend_). Ach -- heb je daar nog een nieuwe figuur bijgeschilderd! (_kijkend_). Ja -- ik heb je laatst ook al gezegd: ik vind, dat je tegenwoordig niet meer schildert met die beschaafde smaak van vroeger, -- (_kijkend_) nee -- die twee, dat is toch wel weer -- erg, dat is toch... _Henri_ (_over zijn schouder omkijkend naar de schilderij_). Weet je wat: -- als het je hindert om er op te kijken, kom dan hier zitten. _Marie_ (_even weifelend_). Ja -- eerlijk gezegd, vind ik dat wel een beetje -- hinderlijk. (_Henri biedt haar zijn stoel en zij verwisselen van plaats_). _Henri._ Zoo -- zoo is 't beter -- -- je doet zoo heel goed tegen die achtergrond! _Marie._ Och maak nu eens geen gekheid, -- ik kom voor ernstige dingen. Ik kwam nog eens praten over die logeerpartij -- . _Henri._ Oh -- -- wat dat aanbelangt -- . _Marie._ Wij kunnen het nu niet langer uitstellen: tante heeft gister geschreven of we decideerden, en je weet: -- het slagen van alles hangt voor een groot deel van jou af. _Henri._ Ik vrees, dat ik niet zal kunnen. _Marie._ Hoe bedoel je -- je gaat toch -- ? _Henri._ Lieve zus: ik kan onmogelijk -- juist nù ónmògelijk. _Marie._ Nee -- dat meen je niet -- ? _Henri._ Het spijt me waarachtig, maar ik kan niet: ik ben aan dat ding (_naar de schilderij knikkend_) bezig, en 't komt er juist nu erg op aan. Ik ben afhankelijk van modellen -- modellen, die maar een enkele keer komen kunnen -- -- modellen, die -- enfin, -- en bovendien is dat heele plan van die logeerpartij, met die Arie en die Lientje, mij hoogst onsympathiek. _Marie_ (_zenuwachtig geprikkeld_). Dat zal je ons toch niet aandoen -- ? Mama had zich er zooveel van voorgesteld, dat weet je -- en ik... _Henri._ En ik zou ook volstrekt niet weten, waarom ik zoo noodzakelijk mee moet! _Marie._ Dat weet je heel goed, dat heb ik je de vorige keer duidelijk genoeg gezegd -- dat is nu al veertien dagen geleden, en tante moest het vóór 't eind van de maand weten! Je weet heel goed, hoe tante op je gesteld is -- dat mocht je werkelijk wel meer apprecieeren -- en Lientje en Arie ook. _Henri_ (_proestend_). Arie! Nee die is goed! Ik ken die vent eigenlijk geen eens -- en als ik hem kende -- -- dan zou ik hem liever niet kennen! -- En dàt zeg ik je nog eens: die plannetjes van jou met die doordraaier zijn mij, als je broer, hóógst onsympathiek! _Marie_ (_fel_). Ach, wat weet jij daarvan! -- (_zich spijtig inhoudend voor een laatste poging_). Toe -- bedenk je nog eens, -- je bent nu misschien niet in een goede stemming... _Henri_ (_nijdig_). Ik ben in een bèste stemming -- uitmúntende stemming! (_kalmer_). Maar zoo is 't nu eenmaal: ik kàn niet -- -- en ik wìl ook niet! _Marie._ Je hebt dus niet dat kleine pleiziertje voor mama en mij over -- ? (_nog een moment weifelend, of Henri ook nog op zijn weigering terug zal komen -- dan, vóór hem staand_). Goed: blijf dan maar -- goed, doe jij dan maar wat je wilt, hoor: wij zullen 't ook wel zonder mijnheer de artiest kunnen stellen. Maar dat zeg ik je: die Arie, waar jij je een oordeel over aanmatigt, terwijl je hem niet eens goed kent, daar heb jij dan ook verder geen woord over mee te praten, of hij je sympathiek of niet sympathiek is -- begrijp je! En jij, die de zedemeester uithangt over anderen, jij, met je leventje hier, met die menschen en -- (_naar de schilderij knikkend_) die dingen -- jij mocht wel eens in de eerste plaats op je zelf letten!... (_er wordt geklopt, beiden zien verrast op_). _Henri._ Binnen! ZESDE TOONEEL _Henri, Marie, Herman._ _Herman_ (_in zijn ouderwetsche pelerinejas bescheiden naar binnen draaiend, en bij het zien van Marie ietwat gegeneerd in de deur staan blijvend_). O -- als ik stoor -- ? _Henri._ Nee, nee -- kom binnen, kom binnen! Mijn zuster was juist bezig afscheid te nemen: -- (_tot Marie_) mag ik je eens voorstellen: mijn vriend ten Kate -- mijn zuster. _Marie_ (_even uit het veld geslagen, maakt een stijf buiginkje naar Herman; dan, met nog een laatste poging, halfluid tot Henri_). Dus -- ? _Henri_ (_zijn hoofd schuddend_). Onmogelijk. _Marie_ (_hem vinnig toefluisterend_). Weet je wat jij bent: -- je bent een egoïst -- dat ben je: een egoïst -- ! (_naar de deur gaande, tot Herman, die opzij treedt_). Pardon mijnheer, -- (_in de open deur tot Henri_) en je ziet me hier nooit meer terug! (_af_). ZEVENDE TOONEEL _Henri, Herman._ _Henri_ (_met opgeheven handen door 't atelier loopend, en zich wringend, alsof hij iets van zich af wil schudden_). Ah -- ! ah -- ! ah -- ! -- (_dan op eens tegenover Herman, die bij de deur is blijven staan, onrustig nieuwsgierig_) En-ne -- kom je zoo es oploopen -- ? _Herman_ (_zich zenuwachtig met den rug van zijn hand over 't voorhoofd strijkend_). Nee -- . _Henri._ Nee -- ? _Herman._ Ik kwam -- ik kwam -- (_Henri aanziend_) ze heeft me gevraagd, een paar dingen van haar te halen, die hier nog waren -- . _Henri._ "Ze" -- ? -- (_zij staan een oogenblik zwijgend tegenover elkaar, dan zet Henri, wiens stemming thans omslaat in een verbeten verdrietigheid, zich op de rustbank_). Oh -- -- zoo -- -- , oh -- zoo -- . _Herman_ (_voorzichtig een los papiertje uit een oud zakboekje halend_). Ja -- ze had nog een en ander hier, hè: -- (_met aandacht lezend_). "Een bruine boa, -- een paar gestikte muilen, met kraaltjes er op, -- een grijze an-antoeka -- "? _Henri._ Entoutcas. _Herman._ Entoutcas -- ? -- wat is dat? _Henri._ Een entoutcas is een parasol en een paraplu. _Herman_ (_met een schuinen blik naar Henri, of deze hem niet voor den gek houdt_). O -- , nou: (_verder lezend_) "een antoeka, -- een hoed met blauw lint en rose ma-madeliefjes, -- -- en dan nog een groen broekje." _Henri_ (_heeft met de ellebogen op zijn knieën en de handen onder zijn hoofd geluisterd, en draait zich nu naar Herman om, niet goed wetend hoe zich te houden, -- als hij deze ernstig ziet, neemt hij het geval in zijn stemming ook maar ernstig_). Tja -- -- , nou: die sloffen staan, geloof ik, daar in de hoek -- met die grijze parasol er bij, (_even spottend_) en de entoutcas en de paraplu en de parasol. _Herman_ (_steekt de sloffen in den zak van zijn pelerine en neemt de entoutcas onder een arm_). _Henri_ (_terwijl Herman bezig is_). Heb je nog iets van Frits gehoord? _Herman._ Weet je dàt niet -- !? die is er met Tootje van door. _Henri._ Wat zeg je -- !? _Herman._ Ja, met Tootje; -- ze zeggen, dat ze op een snoepreisje naar Brussel zijn, -- al een week lang. _Henri._ "Al een week lang?" -- nou dan zal hij wel gauw terugkomen; "naar Brussel"? -- echt voor Frits: zoo es artistiek stiekem uit. _Herman._ Nou, ik vind Frits toch anders weinig artiest, hoor. _Henri._ Dat moet je niet zeggen: -- zooals Frits leeft, dat is op zichzelf een kunst, man; (_bitter_) Frits "verstaat de kunst", de kunst van leven -- beter dan wij allemaal! _Herman._ Nou ja, die kunst -- die verstaat zoo'n Tootje ook! _Henri._ Juist! en daarom zal ze het waarschijnlijk heel wat verder brengen dan -- dan sommige anderen. _Herman_ (_met een zucht zijn papiertje hernemend_). " -- Een bruine boa -- ". _Henri._ "Bruine boa"? -- O ja: die hangt zeker in de kast. (_vanaf de rustbank, waarop hij zich uitstrekt, dirigeerend_). Daar: -- ja -- (_als Herman weifelt voor de kast_) ja, draai maar open. _Herman_ (_haalt de boa uit de kast, en, niet wetend waar ze te laten, hangt hij haar om den hals over zijn pelerine; op het gesprek terugkomend_). Nou, Joop zei verleden van Frits: "die man past nou precies in deze tijd" -- maar ik zei hem: "een werkelijk groot artiest past in àlle tijden!" _Henri._ "Is" van alle tijden! -- och ja, dat zeggen ze altijd, maar dat is juist niet waar. Zulke artiesten als Frits, diè heb je juist altijd gehad: die had je al in Egypte en Mesopotamië! Juist die "pasklaren" zijn van alle tijden: de knappe portrettisten -- -- en de modelletjes, die er van door gaan. _Herman_ (_met een schuin oogje naar Henri zijn papiertje hernemend_). " -- Een hoed met blauw lint en rose madeliefjes". _Henri._ O ja, die hoed -- die ligt, geloof ik, nog altijd boven op de kast (_als Herman tegen de kast opziet, van de rustbank af dirigeerend_). Ja, daar moet je een stoel bij halen. _Herman_ (_sleept een stoel aan, en haalt met de entoutcas den hoed van de kast, terwijl Henri er naar ligt te kijken; hij beziet, op den stoel staande, den hoed met verheugde aandacht, blaast er omstandig slof van af, en klimt voorzichtig omlaag; weer naar voren komend_). Nou, maar die Jules past toch zeker niet voor alle tijden. _Henri._ Nee -- die past eigenlijk heelemaal niet (_zuchtend_). Zoo heb je er meer, zoo heb je er altijd gehad: -- je hebt die altìjd passen, en je hebt die noòit passen. _Herman._ Dat noemen ze de stille lichten. _Henri._ De lichten onder de korenmaat. _Herman._ Je weet toch zeker, dat hij op reis is? _Henri._ Op reis -- ? -- Nee, -- ook al met een modelletje naar Brussel? _Herman._ Nee: die is in z'n eentje naar Rome. _Henri._ Wat -- ? naar Rome -- ? _Herman._ "In z'n ééntje naar Rome". _Henri._ Zoo -- ja; ach, eigenlijk verwondert me dat nou heelemaal niet. Voor die ultra-modernen is de moderne wereld nooit modern genoeg, en dan zoeken ze het per slot maar in een oude, in een gebruikte en versleten. -- Ach, dat zie je tegenwoordig immers op alle manieren: in kunst, in politiek, in godsdienst -- : is 't nieuwe versleten, dan poetsen ze 't oude nog maar eens op, -- nou en dat is ook dikwijls veel mooier! (_droog_). Daarom heb je ook zooveel antiquiteitenwinkels tegenwoordig: antiquiteiten worden ook weer nieuw: -- (_met zijn handen goochelend_) oud-nieuw -- nieuw-oud! _Herman._ Ja, jij steekt er de draak maar mee. _Henri._ Ach man, dat heb je in modes immers ook net zoo -- dat gaat altijd in een kringetje: groote hoeden, kleine hoeden -- groote rokken, kleine rokken -- groote broekjes, kleine broekjes -- -- nu dragen ze immers allemaal weer directoire-broekjes! _Herman_ (_met een zucht zijn papiertje hernemend_) " -- Een groen broekje". _Henri_ (_weer ernstig; glimlachend_). Tja -- dat ding, dat moet hier ook nog ergens rondslingeren (_zij kijken rond, tot Henri het achter een ezel bij Herman ziet_). O, daar! -- daar achter je! _Herman_ (_het broekje over zijn arm nemend en aanstalten makend om te gaan_). Nou -- -- ajuus hoor. _Henri_ (_hem naziend en bemerkend, hoe gek hij er met zijn last uitziet_). Hei -- ! -- je kan zoo toch niet over straat gaan! Wacht: ik zal je helpen. (_naast Herman neemt Henri nu een voor een de dingen van hem over, beziet ze een oogenblik, en helpt ze hem beter schikken: de sloffen in zijn zak, de entoutcas onder zijn arm, de boa om zijn hals met de jas er over heen dicht geknoopt, den hoed onder de pelerine; het broekje bekijkt hij langer, -- dan kijken ze elkander een moment aan -- waarop Henri hem het broekje geeft, terwijl beiden een anderen kant uitzien; Herman stopt het haastig samengefrommeld in een zak van zijn jas_). _Herman_ (_die nu weg wil gaan_). Nou-e-- _Henri_ (_weifelend_). Zoo-e -- komt ze dus -- tegenwoordig weer bij je? _Herman_ (_trots_). Ze kòmt niet bij me, maar ze ìs bij me. _Henri._ Zoo -- ? _Herman._ En ze blìjft bij me -- , (_als Henri hem vragend aanziet_) wij gaan trouwen. _Henri_ (_half pijnlijk verrast, half spottend_). Trouwen -- !? _Herman._ Ja -- is dat zoo gek? _Henri._ "Gek" -- nee -- gek -- , maar-e, neem me niet kwalijk, maar -- hoe wil je haar dan onderhouden? Hoe moet jullie dan leven? _Herman._ Nou, ik geef toch al vijf lessen in de week, -- en dan heb ik weer kans op een kopie -- en dan ben ik hard aan 't werk -- een nieuw stuk voor de expositie: wit! -- en grijs en blauw -- een nymf, als een droom in een bosch. _Henri_ (_wil spottend uitvallen, maar Herman ziende, houdt hij zich in_). Zoo -- zoo-- _Herman_ (_trots op zijn herovering, en met goedige belangstelling van zijn kant, naar de schilderij gaande_). En jij bent ook weer bezig, zie ik -- een tweede figuur? (_kijkend_). Mooi werk, mooi werk, -- en dan die kop in het midden -- ook symbolisch, hè -- ? _Henri_ (_knikt vaag en gaat weer op de rustbank zitten_). _Herman._ Ja, je hebt het toen laatst uitgelegd -- : mooie gedachte (_hem voorzichtig op den schouder kloppend_). Weet je, wat jij eigenlijk bent -- ? (_weifelend_) -- jij bent een "idealist"! _Henri_ (_ziet hem spottend vragend aan_). _Herman._ Ja: een idealist, (_hij blijft nog even aarzelend staan, dan kijkt hij het papiertje nog eens door en knikt; dan, bij de deur zich nog even omkeerend en met de entoutcas waarschuwend opgeheven_). Zie je: -- de realiteit van het leven, dìe moet je niet vergeten -- ! -- (_als hij geen antwoord krijgt_). Nou -- ajuus! Henri (_dof_). Ajuus. (_Herman af_). ACHTSTE TOONEEL _Henri, daarna Helena._ _Henri_ (_heeft zich, terwijl Herman de deur sloot, weer op de rustbank uitgestrekt en ziet hem nu als 't ware nog na, bij zichzelf, eerst lachend dan bijna snikkend, herhalend_) "idealist" -- "idealist" -- "idealist"! -- (_dan zet hij zich voor den ezel en ziet een poos aandachtig naar zijn werk, neemt een penseel op -- en legt het weer neer. Dan op eens, verschrikt zich den tijd herinnerend, ziet hij op zijn horloge, springt op en reddert gejaagd wat rond: hij brengt het eetgerei in het keukentje, verschuift wat stoelen en verschikt de bloemen. Daar het onderwijl is begonnen te schemeren, trekt hij het gordijn voor het glazen dak dicht, waarop het donker wordt en hij een paar lampen en een Joodschen kandelaar van den schoorsteenmantel aansteekt. Na een oogenblik nerveus de kamer op en neer te zijn geloopen, neemt hij den kandelaar op en beziet zichzelf in het spiegeltje aan den ezel. Er wordt duidelijk geklopt. Ontsteld brengt hij den kandelaar op den schoorsteenmantel, -- als voor de tweede maal geklopt wordt, keert hij zich naar de deur en roept onzeker_). Binnen! _Helena_ (_in eenvoudig grijs tailor-made kostuum met reishoedje op en een klein tuiltje viooltjes in haar jacquet. Als Henri vol verwachting op haar toeloopt, schudt zij het hoofd, maar hij voorkomt haar eerste spreken; rad_). _Henri._ O nee -- nee, nee, nog niet spreken: laat mij eerst spreken -- je mag niet iets besluiten, zonder dat we gesproken hebben, Helena! (_Helena komt intusschen naar voren en zet zich daarna weifelend op de rustbank_). Je hebt vanochtend gezegd, dat ik het gelaat niet direct naar jou moest schilderen -- maar dat wil ik ook niet: -- ik wil alleen dingen, die ik in jou zie, daarin brengen, begrijp je -- ik wil het met jou "bezielen", Helena, dàt is 't -- maar daarvoor heb ik jou toch noodig -- dat wil zeggen: ik kan toch geen liefde schilderen zonder -- -- die liefde, zonder -- , ach ik kan niet goed spreken -- een schilder kan niet spreken. _Helena._ O, ik begrijp je heel goed -- ik weet hoe je voelt. _Henri._ Nee, ik geloof niet, dat je weet, hoeveel ik voor jou voel! _Helena._ En voor je kunst. _Henri._ Ja -- natuurlijk, voor beiden, -- en beiden te vereenigen, is dat niet het hoogste? _Helena_ (_weifelend verwijtend tot hem opziend_). Hoe kun je dan het gelaat begeerend zien, dat je als een ideaal boven alle werkelijkheid uit wilt schilderen? _Henri_ (_even onthutst_). Dat kàn, dat kàn -- dat is juist het hoogste: de vereeniging van een kunstenaarsideaal met menschelijke liefde! _Helena._ En denk je dan, dat dat ideaal niet zou wijken -- dat je het niet zelf zou dooden in je eigen handen -- ? een ideaal kun je niet grijpen. _Henri_ (_naar de schilderij duidend_). Ik kan dàt ideaal niet schilderen, als ik het niet geproefd heb met mijn lippen, als het niet van mij is -- van mijn ziel en mijn hart! _Helena_ (_voor zich heen_). Een kunstenaarsideaal moet kuisch zijn, en -- en ongrijpbaar. _Henri._ Maar mijn God, wat wil je dan -- ik kan je toch niet liefhebben als een schim! _Helena_ (_aanvallend_). Nee -- dat is het juist: je hebt me niet lief, al verbeel je je dat en begeer je mij -- je hebt je ideaal, je kunst lief -- en mij wil je gebruiken -- gebruiken alleen. _Henri._ O -- hoe kun je dat zeggen! -- ik -- ìk, die alles voor je opgeofferd heb! _Helena._ Opgeofferd -- ? _Henri._ Nellie -- mijn zuster -- Herman -- ! _Helena._ Durf je zeggen, dat dat voor mìj was Henri? _Henri._ En mijzelf dan! -- hoe heb ik mijzelf moeten verloochenen bij het schilderen -- om niets te laten blijken! _Helena._ Dat was toch wel het minste, wat ik van je eischen mocht! -- en dat was mìjn opoffering: dat ik je oogen verdragen heb. O, ik wist, dat 't zoo komen moest -- en 't is goed, dat 't nu gekomen is -- daarom haastte ik zoo. _Henri._ Wist je dan -- !? _Helena_ (_glimlachend_). Och, ik geloof, dat een vrouw altijd eerder weet. Hoe vaak heb ik hier alles overdacht, als jij alleen mijn lichaam zag, maar het was altijd hetzelfde waar ik toe kwam: ik heb je alles gegeven, wat ik te geven had. En het mooiste, wat ik je nog geven kan: het gelaat -- de verbeelding, de bezieling daarvan -- dat kan ik je alleen waarachtig geven, door het andere niet te geven -- -- door heen te gaan, -- dat weet ik, dat voel ik. _Henri._ Je kan me maar één groot ding geven -- je zelf, je hééle zelf! _Helena._ Nee -- ik geloof van nee, -- het zou een vuur zijn, een... o! ik ken jou, en ik ken nu ook beter mij zelf: -- het zou een misstap zijn -- (_schamper_) dat noemen ze een "faux-pas". _Henri._ Een "faux-pas" -- ! Ah, hoe kun je dat woord gebruiken! Een "faux-pas"! (_bitter_) O -- die zal jij nooit maken, Helena, een "faux-pas"! Dat maken alleen naïeve, onschuldige vrouwen, -- -- enkel dat woord bewijst, dat je nog conventioneel voelt! _Helena._ Misschien; maar ik kan niet anders handelen, dan ik voel -- en dàt heb ik gevoeld. Ik moet, ik moet zoo doen -- om jouw bestwil en om... _Henri._ Om mijn bestwil -- ? mijn!? -- maar wat heb je met mijn bestwil te maken! Ah ja -- de helft van jullie liefde is altijd een soort medelijden, of ijdelheid, of... _Helena_. En jullie liefde -- ? Wat is jullie liefde anders dan begeerte en begeerte alleen -- !? _Henri._ Nee Helena -- niet alleen begeerte, maar: (_zijn armen uitbreidend_) verlangen -- ! verlangen -- ! _Helena._ En heb je wel gedacht aan mìjn verlangen -- ? _Henri._ Ik zal je alles geven wat je verlangt -- alles! álles! _Helena._ Nee -- ik geloof niet... O, er is zooveel door me heen gegaan bij dat poseeren -- zooveel wat ik vroeger niet kende! Maar ik weet nu, dat ik meer wil -- -- ik -- ik wil ànders: (_naar de schilderij duidend_) juist, juìst omdat ik je dàt gegeven heb, juist omdat ik je model ben geweest -- je "ideale model" -- -- kan ik het andere niet meer worden, -- en -- en ik wil ook geen schildershuwelijk. _Henri_ (_gekrenkt_). O -- maar nu spreek je over heel iets anders dan daarnet! Daarnet zei je: om mìj, om mijn werk, om mijn bestwil, en nu -- nee Helena, dat is niet eerlijk -- wees dan tenminste open -- -- ach, jullie vrouwen maakt je zelf altijd dingen wijs! jullie -- jullie knoeit met je ziel! _Helena._ Misschien; maar dan is dat gekomen, omdat jullie ons het heele leven dwingt te knoeien, -- maar in ieder geval heb ik mij nooit zoo eerlijk gevoeld als nu: -- je hebt geen recht mij zoo iets te verwijten -- jij bent het, die je zelf bedriegt en de dingen niet durft zien als ze zijn. _Henri_ (_opgewonden_). Ik -- !? ik, die het alles zoo klaar en duidelijk zie? Ik zie alleen jou, ik schilder jou -- ik heb je lief, ik wil alles voor je zijn, alles voor je doen -- en jìj kunt niet om mìjn bestwil en om... _Helena._ Ja, en om mezelf: -- je hebt me straks niet laten uitspreken -- ook om mezelf. Je ziet: ik doe me niet mooier voor dan ik ben: -- ook om mezelf, omdat ik niet kan en -- niet wil. _Henri._ Niet...? -- O, je hebt me dus niet lief! _Helena._ Misschien te veel als -- kunstenaar, misschien -- niet genoeg -- -- ik weet het niet. _Henri._ Je "weet" het niet...? O nee -- dan heb je me dus niet lief! _Helena._ Ach, jullie mannen, voor wie de liefde altijd maar zoo eenvoudig is! _Henri._ Maar 't ìs eenvoudig! Mijn God, jullie moderne vrouwen ziet liefde zoo zwaar, zoo ingewikkeld! _Helena._ Ja -- misschien; maar dat komt omdat voor ons, met alle moderniteiten, liefde nog 't eenig waarachtige is, wat we bezitten. _Henri._ En wat wil ik je dan anders geven -- ! en wat heb ìk dan anders dan liefde, Helena! _Helena._ Je kunst -- (_als hij zenuwachtig geringschattend glimlacht_) o, daar moog je niet om lachen: je kunst is je meer dan je liefde, (_als hij een gebaar maakt van heftige tegenwerping_). Goed -- in ieder geval zou ze het weer worden, -- (_opstaande en op hem toetredend_) en dat moet ook Henri, en dat wil ik ook, en -- ik wil je ook niet anders zien dan als kunstenaar! _Henri_ (_tegenover haar, hartstochtelijk_). Maar een kunstenaar is toch ook een mensch! Ik heb toch ook een hart dat klopt, een hart met bloed -- voor jou, Helena! (_zij is voor zijn aandringen teruggeweken en weer op de rustbank komen te zitten, en ziet, zijn hartstocht ontwijkend, naar de schilderij, waar haar blik zich weer van de naaktfiguren afwendt_). Ja, dat ook: wat is kunst waard zonder hart, zonder ziel -- zonder liefde! En die liefde heb ik voor jou -- voor jou alleen! Help jij me dan -- help verder me dàt te maken! Jij spreekt van het ideale van dat gelaat, maar voel je dan niet, dat ik juist niets meer zal kunnen doen zonder jou! -- Jij moet me helpen, Helena! blijf! -- altijd! -- altijd! -- (_hij knielt naast haar schoot en grijpt haar handen_). _Helena_ (_zich losmakend, eerst wat onzeker, allengs vaster sprekend_). Je bedriegt je zelf, je bedriegt ons beiden -- maar 't is niet waar! Je kunt die droom van dat gelaat alleen schilderen -- als het een droom blijft -- -- als ik ga. Dat voel ik, dat weet ik, Henri. Hoe zou je een droom kunnen schilderen, als er het geheim van was afgevallen -- als het alles tot werkelijkheid was geworden? Dat geheim wil ik bewaren, dat beeld wil ik zoo laten in je ziel! -- dat zal het beeld zijn van mij -- van mìj -- -- omdat ik een lichaam en een ziel voor je geweest ben, en toch niet een bezit heb willen worden! _Henri._ Maar waarom niet, Helena! -- waarom -- ? waarom -- ? _Helena._ Omdat ik alles wil hebben -- álles, of alles wil opofferen, -- en ik wil niet nemen van je -- en ik zou nemen: ik zou jou nemen, en je ziel, en je kunst -- (_naar de schilderij duidend_) en dàt: dat gelaat, dat levend is geworden in je, zou ik nemen -- -- en dat is het blijvende en al het andere zou toch maar een -- een hersenschim zijn. _Henri._ Maar waarom -- ? waarom -- ! _Helena._ Omdat ik die werkelijkheid in de verte te duidelijk zie -- en omdat de werkelijkheid alle idealen verwoest -- -- (_zachter_) en jij zou mijn ideaal van jou verwoesten -- dat ik nu nog -- heb bewaard. _Henri_ (_tot haar opziende, bitter_). Ondanks alles -- ? _Helena_ (_hem even schuchter over het haar strijkend_). Nee -- nee. _Henri_ (_door haar aanraking ontroerd, opspringend_). O Helena, neem alle idealen, die je van me hebt, weg -- neem mij! neem mìj, zooals ik ben -- die ééne arme werkelijkheid -- en geef mij die rijke werkelijkheid van jou! -- dàt is geven -- dat is geven, Helena! En dat is leven! -- de kunst is een ideaal -- een droom, ja -- maar het leven zelf is toch een werkelijkheid -- (_met hartstochtelijken aandrang_). Neem het leven, Helena! voor het voorbijgaat -- grijp het geluk, zoolang het duurt -- ! drink de beker, Helena, en werp hem dan weer weg -- -- daarna komt de kunst -- komt de droom te mooier weerom! _Helena_ (_opspringend tegenover hem_). Maar dat wil ik juist niet! maar je spreekt tegen je zelf! Ik wil geen middel zijn alleen! -- ik wìl geen tweede zijn bij je kunst! -- en ik wìl ook niet begeerd worden alléén! -- Ik wil vròùw zijn! -- vrouw! vrouw! -- Ik ben een bohème geweest -- ik heb de bohème "gespeeld" -- -- maar nu weet ik, dat ik geen bohème-liefde wil! -- (_zachter en triomfantelijk tegelijk, voor zich heen_) nu weet ik, dat ik geen bohème-liefde wil! _Henri._ Maar dat wil ik óók niet, dat vráág ik ook niet: -- ik heb met anderen geleefd, (_met geringschatting zijn schouders ophalend_) o ja -- maar jou wil ik alles geven -- àlles! _Helena_ (_langzaam schuddend_). Nee -- ook wat jij mìj te geven had, heb je mij gegeven. Ik ben gekomen om te leeren -- en ik heb geleerd -- -- meer en anders dan ik dacht. O -- er is zooveel door mij heengegaan, als ik daar lag! -- -- jij spreekt van verlangen, Henri, maar ik heb zooveel verlangd -- ! -- Misschien ben ik hier anders -- meer vrouw geworden -- -- ja -- en soms ben ik jaloersch geweest op je kunst! (_bij een plotselinge beweging van Henri_). Nee -- nee: (_naar de schilderij wijzend_) voor jou wil ik alleen dat zijn, voor jou wil ik alleen een model en -- een bezieling zijn geweest -- -- dàt is mijn liefde voor jou. _Henri._ En de andere liefde -- ?! _Helena._ Die zal ik gaan zoeken in de wereld -- -- misschien is het nog niet te laat. _Henri_ (_wanhopig_). Maar dat wil ik niet! -- ik wil je voor mij! -- voor mij!-- _Helena._ O! -- maak het me niet moeilijk Henri! _Henri_ (_bruusk haar beide armen grijpend_). Ik wil! -- ik wil! begrijp je -- ik wil... _Helena_ (_is door zijn greep een oogenblik teruggezonken op de rustbank, maar staat dadelijk, na zich door een driftige beweging te hebben losgemaakt, weer op; -- ontsteld verwijtend_). Nee -- -- zóó niet! -- zóó niet!-- _Henri_ (_treedt verslagen terug, terwijl Helena zich herstelt en zich gereed wil maken te vertrekken; -- na een oogenblik van stilte en vertwijfeling, zwak_). O -- -- maar ik kan mijn kunst toch een tijd laten rusten -- wij kunnen toch reizen, Helena -- samen, alleen voor elkaar -- ver weg reizen -- -- alleen voor elkaar -- -- ? _Helena._ Ah -- ! laten we geen concessies doen -- laten we niet laf worden! _Henri_ (_voelend, dat thans alles verloren is, zinkt naast de rustbank neer en verbergt zijn hoofd in zijn handen_). _Helena_ (_zich na een oogenblik van weifelen bij hem zettend, zacht_). Ik kàn geen concessies aan het leven doen, Henri -- ! ik heb het nooit gekund! Ik weet wel: andere vrouwen zouden misschien anders doen -- ik zeg niet, dat het beter of mooier is, wat ik doe -- maar ik moet doen zooals ik voel -- -- ik kan niet anders. _Henri_ (_snikkend_). Oh -- !-- _Helena._ Er zijn vrouwen, die alleen geboren schijnen, om kinderen voort te brengen, -- en andere alleen om naast een man te leven -- als vriendin of als verzorgster... _Henri._ Of als verwoester! _Helena_ (_hem even schuw over het haar strijkend_). En er zijn vrouwen, die als wilde vlammen door het leven flikkeren, -- maar je hebt ook vrouwen, die voor niets geboren schijnen -- of misschien voor iets, dat wij nu nog niet kunnen zien -- -- en zoo een was ik. En nu heb ik iets bereikt, iets gedaan -- iets gegeven! en voel ik mezelf rijker -- en misschien ook rijper geworden, -- -- en daarvoor dank ik je Henri: ik dank je voor wat je mìj gegeven hebt. _Henri._ Helena -- ! _Helena._ In mij heb je het naakt gevonden, dat je zocht -- zou je dat nu zelf weer willen -- vertroebelen? En ik ben de bron geweest, waarin je de trekken zag van dat ideale droombeeld, dat je zocht en dat je nu in je ziel voor oogen hebt -- -- als je het proefde, als je het dronk met je lippen, zou het breken, -- en nu ik ga, zal het te mooier worden -- dàt weet ik! (_opstaand en naar de schilderij duidend_). Dáár heb ik het gelaten -- daar zal je dat droomgelaat schilderen -- dat zal je -- ! dat zàl je -- ! _Henri._ Helena -- ik heb je lief! _Helena_ (_ontroerd, maar zich bedwingend_). Ik kàn niet -- ik mag niet -- het zou een diefstal zijn aan jou, aan je kunst -- aan ons beiden -- een -- -- een leugen. _Henri_ (_aan de rustbank blijvend, terwijl Helena zich naar de deur wendt_). En als -- als de leugen eens achteraf tot -- -- waarheid werd -- ?! _Helena_ (_zich omwendend en naar de schilderij wijzend_). Dan zal dàt toch ons mooiste kind zijn geweest -- dat, wat je zelf de herinnering noemde: -- "het gelaat van herinnering en verlangen, die beide nooit tot waarheid werden!" _Henri._ Helena! -- ik heb je lief -- ! _Helena_ (_wil gaan_). _Henri._ Helena! -- zeg me nog, dat -- -- dat je me hebt liefgehad! _Helena_ (_neemt het boeketje viooltjes van haar borst en legt het op de tafel_). _Henri._ Helena -- ! _Helena_ (_haar ontroering bedwingend en zich aan de deur steunend, ziet nog eenmaal om, -- dan gaat zij_). _Henri._ Helena -- ! -- (_hij is opgestaan en grijpt den stoel voor den ezel, waarop hij neerzinkt; daarna wenden zijn oogen zich langzaam af van de deur naar de schilderij, die hij een oogenblik verbijsterd beziet, -- dan omklemt hij ze met beide armen, terwijl hij zijn snikkend hoofd aan de lijst legt_). _Scherm._ End of Project Gutenberg's Naakt model, by Carel Steven Adama van Scheltema *** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK NAAKT MODEL: TONEELSPEL IN DRIE BEDRIJVEN *** Updated editions will replace the previous one—the old editions will be renamed. Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright law means that no one owns a United States copyright in these works, so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United States without permission and without paying copyright royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to copying and distributing Project Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you charge for an eBook, except by following the terms of the trademark license, including paying royalties for use of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for copies of this eBook, complying with the trademark license is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, performances and research. Project Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark license, especially commercial redistribution. START: FULL LICENSE THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free distribution of electronic works, by using or distributing this work (or any other work associated in any way with the phrase “Project Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full Project Gutenberg™ License available with this file or online at www.gutenberg.org/license. Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works 1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to and accept all the terms of this license and intellectual property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. 1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be used on or associated in any way with an electronic work by people who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works even without complying with the full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ electronic works. See paragraph 1.E below. 1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual works in the collection are in the public domain in the United States. If an individual work is unprotected by copyright law in the United States and you are located in the United States, we do not claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, displaying or creating derivative works based on the work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ works in compliance with the terms of this agreement for keeping the Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily comply with the terms of this agreement by keeping this work in the same format with its attached full Project Gutenberg™ License when you share it without charge with others. 1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in a constant state of change. If you are outside the United States, check the laws of your country in addition to the terms of this agreement before downloading, copying, displaying, performing, distributing or creating derivative works based on this work or any other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no representations concerning the copyright status of any work in any country other than the United States. 1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: 1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed: This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook. 1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not contain a notice indicating that it is posted with permission of the copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in the United States without paying any fees or charges. If you are redistributing or providing access to a work with the phrase “Project Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted with the permission of the copyright holder, your use and distribution must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works posted with the permission of the copyright holder found at the beginning of this work. 1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ License terms from this work, or any files containing a part of this work or any other work associated with Project Gutenberg™. 1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this electronic work, or any part of this electronic work, without prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with active links or immediate access to the full terms of the Project Gutenberg™ License. 1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any word processing or hypertext form. However, if you provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official version posted on the official Project Gutenberg™ website (www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. 1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works provided that: • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has agreed to donate royalties under this paragraph to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid within 60 days following each date on which you prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation.” • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ License. You must require such a user to return or destroy all copies of the works possessed in a physical medium and discontinue all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ works. • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the electronic work is discovered and reported to you within 90 days of receipt of the work. • You comply with all other terms of this agreement for free distribution of Project Gutenberg™ works. 1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. 1.F. 1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread works not protected by U.S. copyright law in creating the Project Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ electronic works, and the medium on which they may be stored, may contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by your equipment. 1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a written explanation to the person you received the work from. If you received the work on a physical medium, you must return the medium with your written explanation. The person or entity that provided you with the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a refund. If you received the work electronically, the person or entity providing it to you may choose to give you a second opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may demand a refund in writing without further opportunities to fix the problem. 1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. 1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any provision of this agreement shall not void the remaining provisions. 1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in accordance with this agreement, and any volunteers associated with the production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, that arise directly or indirectly from any of the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any Defect you cause. Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of electronic works in formats readable by the widest variety of computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from people in all walks of life. Volunteers and financial support to provide volunteers with the assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will remain freely available for generations to come. In 2001, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure and permanent future for Project Gutenberg™ and future generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit 501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by U.S. federal laws and your state’s laws. The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to date contact information can be found at the Foundation’s website and official page at www.gutenberg.org/contact Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread public support and donations to carry out its mission of increasing the number of public domain and licensed works that can be freely distributed in machine-readable form accessible by the widest array of equipment including outdated equipment. Many small donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt status with the IRS. The Foundation is committed to complying with the laws regulating charities and charitable donations in all 50 states of the United States. Compliance requirements are not uniform and it takes a considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up with these requirements. We do not solicit donations in locations where we have not received written confirmation of compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state visit www.gutenberg.org/donate. While we cannot and do not solicit contributions from states where we have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition against accepting unsolicited donations from donors in such states who approach us with offers to donate. International donations are gratefully accepted, but we cannot make any statements concerning tax treatment of donations received from outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. Please check the Project Gutenberg web pages for current donation methods and addresses. Donations are accepted in a number of other ways including checks, online payments and credit card donations. To donate, please visit: www.gutenberg.org/donate. Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be freely shared with anyone. For forty years, he produced and distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of volunteer support. Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper edition. Most people start at our website which has the main PG search facility: www.gutenberg.org. This website includes information about Project Gutenberg™, including how to make donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.