The Project Gutenberg eBook of Maleisch-Nederlandsche Gesprekken

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Maleisch-Nederlandsche Gesprekken

Author: Abraham Anthony Fokker

Release date: June 25, 2021 [eBook #65698]
Most recently updated: April 6, 2022

Language: Dutch

Credits: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg (This book was produced from scanned images of public domain material from the Google Books project.)

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK MALEISCH-NEDERLANDSCHE GESPREKKEN ***
[Inhoud]

Nieuw ontworpen voorkant.

[Inhoud]

Oorspronkelijke titelpagina.

Maleisch-Nederlandsche Gesprekken.
Zutphen,
W. J. THIEME & Cie.

[I]

[Inhoud]

VOORBERICHT.

De Maleisch-Nederlandsche Gesprekken hier verzameld zijn voor ’t grootste gedeelte ontleend aan de „Vocabulary” van F. Swettenham; een zevental zijn door ons zelf opgesteld. In de eerste is echter doorloopend verbetering in ’t Maleisch aangebracht, zooals bij vergelijking met het origineel dadelijk kan blijken. Ook zijn hier en daar volzinnen ingelascht of toegevoegd en andere weggelaten.

De schrijfwijze verschilt niet veel van die van Swettenham. Alleen is voor ch c gebruikt, en werd de spelling meer in overeenstemming met de juiste uitspraak gebracht. De slotklank in woorden als bâdaq werd onderscheiden van de k. Zoo kwam, durven wij zeggen, groote verbetering in de schrijfwijze der klinkers. Deze toch werden door Swettenham zeer vaak lang geschreven, waar ze inderdaad kort waren (kîta, in pl. v. kita, dâlam in plaats van dalăm enz.) In plaats van bânyak of banjaq schreven wij bâñaq. De eigenaardige klinker in de slotlettergreep van woorden als dekăt, senăng enz. werd door ons op de hier bedoelde wijze geschreven. De z.g. stomme e behielden wij, omdat deze nu eenmaal algemeen zoo geschreven wordt, en in dit boekje een praktische spelling, geen fonetische transscriptie als in onzen Leercursus beoogd wordt.

De oe-klank bleven wij met u schrijven. Dit komt ons veel praktischer voor.

Een spelling als in deze Gesprekken heeft ook voor een Engelschman weinig bezwaar. Ook dit is een voordeel. [II]

Voor hen, die nog niet vertrouwd zijn met deze wijze van transscribeeren, volge hier dit overzichtje:

Klinkers.

e z.g. stomme e;
é en è ongeveer als in ’t Fransch;
ă iets meer naar de a dan „stomme” e;
u als oe in ’t Nederlandsch;

Medeklinkers.

c als tj in praatje;
j ongeveer als Eng. j in jam, meest door Nederlanders met dj geschreven;
y als de Nederlandsche j;
g als de Fransche g in gant;
q geeft ’t plotseling afbreken van den ademstroom na den voorafgaanden klinker te kennen (een hikkend geluid, dat iets van een k heeft).
ñ als nj in ons woord oranje.

Dr. A. A. FOKKER.

[Inhoud]

Errata.

NB. Men zal goed doen door de volgende verbeteringen aan te brengen voordat men ’t boekje gebruikt:

Op blz. 1 regel 1 van onderen staat sejug, moet wezen sejuq;
Op,, blz.,, 9 regel,, 17 van,, onderen,, staat,, tengeh moet,, wezen,, tengah;
Op,, blz.,, 12 regel,, 10 van,, boven staat,, balik en mari moet wezen bâlik en mâri;
Op,, blz.,, 13 regel,, 1 van,, boven,, staat,, Esoq, moet wezen Ésoq;
Op,, blz.,, 29 regel,, 7 van,, onder staat,, Nak, moet,, wezen,, Naq;
Op,, blz.,, 39 regel,, 17 van,, onder,, staat,, kârang moet,, wezen,, kûrang;

Verder eenige keeren kalaw voor kâlaw en maka voor mâka. [I]

[Inhoud]

INHOUD.

Bladz.
Gesprek 1. Het weder 1
Gesprek,, 2. De tijd 4
Gesprek,, 3. De weg 9
Gesprek,, 4. Gesprek met een kok 13
Gesprek,, 5. Gesprek,, met,, een,, bediende 16
Gesprek,, 6. Op een rivier 18
Gesprek,, 7. In de wildernis 24
Gesprek,, 8. Op zee 27
Gesprek,, 9. Op jacht 29
Gesprek,, 10. Aan tafel 33
Gesprek,, 11. In een hotel 35
Gesprek,, 12. Gesprek met een Maleisch Vorst 36
Gesprek,, 13. Op de markt 38
Gesprek,, 14. Het aanleggen van een plantage 39
Gesprek,, 15. Gesprek met een tuinman 44
Gesprek,, 16. Gesprek,, met,, een,, waschman en zijn knecht 46
Gesprek,, 17. Gesprek,, met,, een,, stalknecht 48
Gesprek,, 18. Gesprek,, met,, een,, schrijver 51
Gesprek,, 19. Gesprek,, met,, een,, schoenmaker 53
Gesprek,, 20. Gesprek,, met,, een,, kleermaker 54
Gesprek,, 21. Gesprek,, met,, een,, timmerman en met een wagenmaker 57
Gesprek,, 22. Aan ’t station [II] 59
Gesprek,, 23. Gesprek met een zieke, over ziekte en geneesmiddelen 60
Gesprek,, 24. Bij den Magistraat 66
Gesprek,, 25. Op school 70
Gesprek,, 26. Onlusten in een inlandschen staat 73
Gesprek,, 27. Gesprek met een koopman en over koopmansaangelegenheden 75
Gesprek,, 28. Openbare verkooping (vendutie) 79

[1]

[Inhoud]

MALEISCHE GESPREKKEN.

1. HET WEDER.

Ari âpa sekârang? Wat voor weer is ’t vandaag?
Bâñaq pânas âri ini. } ’t Is erg warm vandaag.
Pânas sekâli âri ini.
Ta bôleh tâhan. ’t Is niet uit te houden.
Selâlu kah pânas bagini? Is ’t altijd zoo warm?
Ia, tuan, lebih-kûrang bagini juga. Ja, mijnheer, ongeveer altijd zoo (lett. ongeveer zoo ook ’t zelfde.)
Ta perenah sâya râsa pânas bagini; tentu lebih pânas deri Singapûra. Ik heb nog nooit zoo’n warmte gevoeld; ’t is zeker warmer dan te Singapoer.
Sâya pikir lebih pânas di Pulaw-Pinang (Sâya kîra …) Ik geloof (denk), dat het te Pulaw-Pinang warmer is.
Betul, di bandar, tetapi di bukit tidaq. Zeker, in de haven, maar op den berg niet.
Sejuq di bukit (Dingin.…) ’t Is koud op de bergen.
Kemuñcaq bukit itu sangăt sejuq (dingin). De top van den berg is erg koud.
Di negri sâya, pada musim dingin, sejuq sekâli, ingga âir sungay dan âir kôlam jâdi beku semuâ-ña. In mijn land is ’t in den kouden tijd erg koud, zoodat het water in de rivieren altemaal bevriest (stolt).
Ta perenah bagitu di-sini. (Ta suah.…) ’t Is hier nooit zoo.
Tuan suka kah pânas? Houdt u van de warmte?
Suka juga. Och, jawel (Houd ervan toch).
Tidaq, sâya ta suka sekâli. Neen, ik houd er volstrekt niet van.
Ôrang Melâyu ta tâhan sejuq. De Maleiers kunnen niet tegen de koude (verdragen de koude niet). [2]
Kâlaw sejuq sangăt, maka dia-ôrang kenâ demăm. Als ’t erg koud is, krijgen zij de koorts.
Susah itu. Dat’s lastig.
Tuan pikir âpa? Pânas kah ésoq ataw ujan? Wat dunkt u? Zal ’t morgen warm zijn of regenen?
Bârangkâli ujan ésoq. Misschien regent ’t morgen.
Nampaq saperti naq(endaq) ujan. ’t Ziet er uit alsof ’t wil gaan regenen.
Betul, nampaq gelap sangăt. Inderdaad, ’t ziet er erg donker uit.
Bârangkâli tâi-ujan sâja. Misschien zijn ’t maar losse wolken.
Ujan lebat. ’t Regent hard. (De regen is dicht).
Kâlaw angin tûrun dulu, t’âda berâpa ujan. Als er eerst wind opsteekt, beteekent de regen niet veel (is de regen niet bizonder).
Sâya arăp begitu. Ik hoop ’t (zoo).
Tâda salju dan ujan-bâtu di negri-negri di bâwah angin ini. Er is geen sneeuw en geen hagel in den Indischen Archipel (landen onder den wind).
Ta perenah, tuan. Nooit, mijnheer.
Âda kah perenah kaw liat salju itu? Heb je ooit sneeuw gezien?
T’âda, tuan, tetapi sâya dăngăr âda juga kâdang-kâdang salju dalăm negri Cina. Neen, mijnheer, maar ik hoor dat er in China soms (ook) sneeuw is.
Rupâ-ña pun sâya dăngăr saperti kâbo-kâbo. Naar ik hoor ziet het er uit als boomwol.
Ia, sungguh bagitu. Ja, ’t is inderdaad zoo.
Di sini tiap-tiap âri sarupa juga, ta bôleh tâu bulan Januâri deri bulan Juni. Hier is ’t iederen dag ’t zelfde, men kan de maand Januari niet van de maand Juni onderscheiden (lett. weten).
Sungguh, tetapi malăm-ña sejuq juga. Zeker, maar de nachten zijn toch (wel) koud.
Ia, kârena malăm-âri selâlu âda angin sedikit. Ja, want ’s nachts is er voortdurend (steeds) een beetje wind.
Sâya suka udâra sini deri udâra Erôpah. Ik verkies de lucht hier boven de Europeesche lucht.
Kâlaw ujan, bâru sedăp sekâli râsâ-ña. Als ’t regent, is ’t eerst bizonder aangenaam (’t gevoel ervan). [3]
Ia, kâlaw ujan sedikit, kâlaw bâñaq, tidaq. Ja, als ’t een beetje regent, als ’t veel is, niet.
Kâlaw ujan sedikit pun, bâik juga. Als ’t een beetje regent, is ’t ook goed.
Kâlaw ujan ésoq, sâya ta bôleh pegi. Als ’t morgen regent, kan ik niet gaan.
Kâlaw cuâca bâik, bôleh sâya jâlan. Als de hemel helder (goed) is, kan ik op weg gaan.
Ujan ta ujan pun, tentu sâya jâlan juga. Of ’t regent of niet, ik ga toch stellig op weg.
Betul lah itu, tuan. Dat’s zeker (juist), mijnheer!
Âwan-âwan gelap sangăt rupâ-ña. De wolken zien er zeer donker uit.
Kâlaw tûrun angin, âbis lah âwan-âwan itu. Als er wind komt (neerkomt), gaan die wolken weg (op).
Datăng pâgi-pâgi ésoq. Kom morgen heel vroeg.
Din’âri ta bôleh, tetapi pâgi nanti sâya datăng. Met ’t aanbreken van den dag kan ik niet, maar ik zal vroeg komen.
Kâlaw petăng, ta berguna lâgi. Als ’t avond (namiddag) is, geeft ’t niets meer (is ’t onnut verder).
Nanti sâya côba (dăngăn) sabôleh-bôleh-ña. Nu, ik zal zien wat ik doen kan (ik zal probeeren zoo goed als ’t kan).
Terang sekâli bulan malăm ini. De maan is erg helder van nacht.
Pukal berâpa nâik? Hoe laat is ze opgekomen, komt ze op?
Kûrang priksa (beleefder dan: sâya tidaq tâu, terwijl tâu lah! ongemanierd is). Ik weet ’t niet.
Tetapi pâgi-pâgi bâru masuq (jâtoh). Maar ze gaat pas heel vroeg in den morgen onder.
Kâlaw t’âda bulan, bintang semua lebih terang cahyâ-ña. Als er geen maan is, hebben de sterren alle meer glans, (is helderder de glans der sterren).
Pâtut kita jâlan waktu bulan gelap. ’t Is het beste (gepast), dat we op weg gaan bij donkere maan.
Bumi ini jâlan-ña keliling mâta-âri, dan bulan pun berkeliling bumi. Deze aarde gaat rondom de zon, en de maan gaat om de aarde. [4]
Mâta-âri jâuh sekâli deri bumi ini. De zon is zeer ver van de aarde verwijderd.
Angin keñcang sekâli. De wind is zeer sterk (strak).
Angin endaq tûrun. De wind zal opsteken.
Angin endaq mati. De wind gaat afnemen, liggen.
Angin dârat sejuq, angin lâut pânas, lâgi membangkitkăn peñakit. De landwind is koud, de zeewind warm, en bovendien veroorzaakt hij ziekten (doet ziekte ontstaan).
Sâya takut bârangkâli nanti tûrun ribut. Ik ben bang, dat er wellicht een storm opsteekt.
Âda kah kaw dăngăr gûruh itu? Heb je dien donder gehoord?
Pohon-kâyu kenâ petir. De boom is door den bliksem getroffen (door een donderkijl getroffen).
Tidaq, sâya liat kilap sâja. Neen, ik heb alleen den bliksem gezien.
Bâik tutup jendêla, dan tûrunkăn lâyar. Je moet ’t venster sluiten en de zeilen neerlaten. (’t Is goed.…)

[Inhoud]

2. DE TIJD.

Pukul berâpa sekârang? Hoe laat is ’t nu?
Lebih-kûrang pukul sa-puluh. Ongeveer tien uur (tien slagen).
Âda kah tuan menâroh jam (reloji)? Bezit u een horloge?
Mâna bôleh menâroh jam dalăm utan? Hoe kan ik een horloge hebben in de wildernis?
Nampaq saperti rembang. ’t Ziet er uit, alsof ’t middag is (hoogste stand der zon).
Kâlaw mâta-âri nampaq, tidaq susah endaq tâu pukul berâpa. Als de zon te zien is, is ’t niet lastig om te weten hoe laat ’t is.
Bagimâna? Hoe zoo?
Pâgi-pâgi deri waktu terbit-ña, ia-itu subuh, mâta-âri nâik sampay tengah-âri, ia [5]itu pukul dua-belas. Deri waktu itu mâta-âri jâtoh sampay luhur, ia itu pukul dua. Deri situ jâtoh lâgi sampay sembâyang-asar, ia itu kîra-kîra pukul empat petăng. Kemudian mâta-âri masuq kembâli jam pukul enăm petang. ’s Morgens vroeg van den tijd van ’t opgaan der zon, dat is de tijd voor ’t ochtendgebed, [5]stijgt de zon tot twaalf uur. Van dien tijd af daalt ze tot aan den tijd van ’t middaggebed, d. i. twee uur. Van dan af daalt ze nog meer tot den tijd van ’t namiddaggebed, d. i. zoo wat vier uur in den namiddag. Daarna gaat de zon weer onder om zes uur in den namiddag.
Pukul berâpa tuan nanti sedia? Hoe laat is u (straks) klaar?
Sekârang sâya sedia. Ik ben nu klaar.
Kâlaw tuan bâlik dalăm dua jam lâgi, bôleh kâmi jâlan. Als u over twee uur terug komt, kunnen wij op weg gaan.
Dua jam lâgi jâdi lambat sangăt. Over twee uur is ’t erg laat.
Âpa bôleh buat? Sâya tidaq bôleh meñiapkan bârang-bârang lebih dulu deri itu. Wat is er aan te doen? Ik kan mijn goed niet eerder gereed maken.
Kâlaw bagitu, jangan sebutkăn dua kâli; dalăm dua jam nanti aku bâlik kemâri. Dan moet je maar niet meer erover spreken (niet twee maal noemen), over twee uur zal ik weer hier terugkomen.
Âpa kâtâ-ña? Wat zegt-i?
Kâtâ-ña nanti dia datăng ésoq pâgi-pâgi; kâlaw tidaq pâgi, tentu tengah-âri dia âda di sini. Hij zegt dat hij morgen heel vroeg komen zal; als ’t niet in den ochtend is, dan is hij zeker ’s middags hier.
Pukul berâpa nanti tuan datăng? Hoe laat komt u (straks)?
Dekăt pukul dua. Bij tweeën.
Lebih-kûrang pukul tiga. Ongeveer drie uur.
Pukul empat betul. Precies vier uur.
Pukul sa tengah empat (of: tiga sa tengah) petăng; Half vier in den namiddag;
Pukul dua siang; pukul sembilan malăm. Twee uur ’s middags; negen uur ’s avonds (’s nachts).
Pukul sâtu kûrang sa prâpat. Pukul lima lebih sa prâpat. Om kwart vóor éen (éen min een kwart). Kwartier over vijf (vijf plus een kwart).
Pukul delâpan lâlu. Over achten.
Pâgi ini, of: tâdi pâgi (ook: pâgi tâdi). Van morgen. [6]
Malăm sekârang (of als ’t nog vóór dien tijd is: nanti malăm). Heden avond (nacht), van avond (nacht).
Semalăm; kelmârin (kemâri). Gisteren, gisterenavond; gisteren.
Semalăm pâgi. Gisteren ochtend.
Kelmârin siang-âri. Gisteren middag (tusschen 10 en 4).
Kelmârin dulu.1 Eergisteren.
Ésoq, ésoq-âri. Morgen (demain).
Ésoq-ña. Den volgenden dag (le lendemain).
Bésoq. Later ’s.
Ta bôleh tidaq, nanti dia datăng lusa pâgi. Hij moet bepaald overmorgenochtend komen (’t kan niet niet, hij zal komen …)
Perlu lah dia âda disini dalăm tiga âri lâgi. ’t Is noodzakelijk, dat hij hier zij binnen drie dagen.
Dia ta bôleh sampay waktu itu. Hij kan dien tijd niet hier zijn (aankomen).
Ta bôleh tidaq datăng, perlu sekâli datăng-ña. Hij móet komen, zijn komst is volstrekt noodzakelijk.
Âpa sabab } tuan ta datăng?
Mengâpa
Waarom is u niet gekomen?
Âpa sabab } kaw tidaq datăng?
Mengâpa
Waarom ben je niet gekomen?
Sâya terhâl di jâlan, tuan, jâdi lambat sampay. Ik ben onderweg opgehouden, mijnheer, zoodat ik daardoor laat aangekomen ben.
Bohong! Kaw lêngah di jâlan. Leugens! Je hebt gelanterfant onderweg.
Tatekâla sampay sûrat ini datăng lah sekâli (of: Saketika.…) Zoodra deze brief aankomt, moet je onmiddellijk komen (sekâli = in een keer, in eens, tevens).
Kâbarkăn dia sâya tidaq bôleh menanti lâgi. Zeg hem, dat ik niet langer wachten kan.
Kâtâ-ña nanti datăng dăngăn sigra-ña. Hij zegt, dat hij spoedig zal komen.
Kâlaw bagitu, bôleh sâya menanti lâgi sa suku jam (sa prâpat jam). Dan (als ’t zoo is), kan ik nog een kwartier wachten. [7]
Bila jâdi itu? Wanneer is dat gebeurd?
Lebih-kûrang sa bulan dulu. Zoowat een maand geleden.
Tentu kah? Stellig?
Tentu. Stellig.
Bôleh kah ingăt pukul berâpa itu? Kan je je herinneren hoe laat dat was?
Bagimâna bôleh tâu? Sâya tidaq menâroh jam. Hoe kon ik ’t weten? Ik bezit geen horloge.
Pâgi kah, petăng kah? Was ’t ochtend, of namiddag (avond)?
Sâya tidaq berâpa ingăt, tuan, tetapi pâda pikîran sâya sudah jâuh malăm (of: sâya kîra sudah jâuh malăm). Ik herinner ’t me niet recht, mijnheer, maar naar mijn idee was ’t diep in den nacht (ver nacht). (of: ik gis, meen.…)
Berâni kah sumpah? Durf je erop te zweren?
Berâni, tuan. Jawel, mijnheer (Durf, mijnheer).
Bâik lah, sameñjaq âri engkaw berjumpa dăngăn dia sampay âri ini, berâpa lâmâ-ña? Goed, sinds den dag, dat je hem ontmoette tot nu toe, hoe lang is dat?
Bârangkâli sâtu minggu (sâtu jumaät). Misschien een maand.
Ésoq-ña âri itu âda kah engkaw berjumpa dăngăn dia juga? Heb je ’m den volgenden dag ook ontmoet?
Entah. Ta tâu lah sâya! Ik weet ’t niet. Weet ik ’t!
Côba ingăt bâik-bâik, âri engkaw berjumpa dăngăn dia, âda kah dia kâta dia berjumpa dăngăn Mat malăm-ña dulu, ataw dua âri dulu, ataw sa bulan dulu? Kom, herinner je ’s goed, den dag dat je ’m ontmoette, heeft hij toen gezegd, dat hij Mat den vorigen dag ontmoet had, of een maand geleden?
Bârang-kâli itu âri juga. Misschien dien zelfden dag.
Âpa, âri engkaw berjumpa dăngăn dia âri itu juga dia berjumpa dăngăn Mat? Wat, den dag dat je ’m ontmoette, op dien zelfden dag had hij Mat ontmoet?
Kâta dia bagitu. Dat zegt hij.
Kâtâ-ña bagitu. Dat zegt-i.
Âpa, dia berjumpa dăngăn Mat itu dulu deri bercakăp dăngăn engkaw ataw kemudian? Wat, heeft hij Mat ontmoet voordat hij met je sprak of daarna?
Bârangkâli diliat ña akăn Mat dulu. Misschien heeft hij Mat eerst gezien. [8]
Itu lah yang aku tâña pada engkaw (.. sama kaw). Dat vraag ik je juist.
Kemudian deri engkaw tinggalkăn dia, berâpa lâma lâgi, kirâ mu, dia mati? Hoe lang nadat je haar verlaten hebt, is ze, naar je gissing, gestorven?
Bârang-kâli tengah dua jam (sâtu jam sa tengah) bagitu. Misschien anderhalf uur zoowat.
Kûrang priksa. Ik weet ’t niet.
Cakăp betul-betul. Zeg ’t naar waarheid (praat juist).
Betul, tuan. ’t Is waar, mijnheer.
Sameñjaq sâya datăng kemâri, sâya câri sama tuan. Sedert ik hier gekomen ben, zoek ik naar u.
Berâpa lâma engkaw di sini? Hoe lang ben je hier?
Tâda berâpa lâma. Niet zoo heel lang.
O, minta maäf, kâlaw sâya tâu tuan Ânu, tentu sâya datăng lekas. O, neem me niet kwalijk (vraag vergiffenis), als ik geweten had, dat het Mijnheer N. N. was, zou ik zeker spoedig gekomen zijn.
Tidaq âpa (of: Tidaq mengâpa). ’t Is niets; ’t maakt niets uit.
Lâin kâli tuan datăng, tentu sâya sedia menanti. Als u een anderen keer komt, zal ik zeker klaar staan en op u wachten.
Bila bôleh sâya jumpa tuan lâgi? Wanneer kan ik u weer ontmoeten?
Malăm sekârang, lepas makan. Van avond, na ’t eten.
Kâlaw tuan bôleh datăng malăm sekârang, jam pukul sa-puluh lebih dua-puluh menit, bôleh kita selesaykăn perkâra itu. Als u van avond komen kan, om tien uur twintig minuten, kunnen we die zaak afdoen.
Bâik lah, bôleh aku datăng. Goed, ik kan komen.
Mâri lebih dulu deri itu. Kom u wat eerder.
Sâya nanti datăng kemudian. Ik zal later komen.
Âda kah kaw liat pukul berâpa dia keluar? Heb je gezien, hoe laat hij uitgegaan is?
Pukul dua malăm rebô. Om twee uur Dinsdag (den nacht van Woensdag). [9]
Sâya kîra bagitu. Tentu dia yang buat. Ik geloof, dat ’t zoo is. Zeker heeft hij ’t gedaan.


1 Op Sumatra en Riouw ook kelmâri of kelmârin voor eergisteren en semalăm voor gisteren. 

[Inhoud]

3. DE WEG.

Mâna jâlan pegi (pergi) ka kampung ânu? Waar is de weg, die naar de kampong die en die gaat?
Ini lah dia. Deze is ’t.
Betul kah jâlan ini pegi ka kampung ânu? Is dit de goede weg naar de kampong die en die?
Tidaq, tuan silap jâlan (sâlah jâlan). Neen, u heeft zich in den weg vergist.
Mâna jâlan yang betul? Welke is de goede weg?
Pulang bâlik jâlan tâdi kedăr sâtu bâtu (sâtu pal), kemudian ikut kânan (kîri) (simpang ka kânan, kîri). Ga den weg van daareven zoowat een mijl ver terug, dan slaat u rechts af.
Berâpa jâuh deri sini? Hoe ver is ’t van hier?
Lebih-kûrang tiga bâtu (pal), bârang-kâli sâtu jam bôleh sampay, kâlaw jâlan derăs; kâlaw lêngah di jâlan, tengah dua jam bâru sampay. Ongeveer drie Eng. mijl, misschien kan u er in een uur komen, als u hard loopt, als u onderweg draalt, komt u er eerst in anderhalf uur.
Kâlaw bagitu, sâya jâlanlah. Als ’t zoo is, ga ik op weg.
Jâlan ini pegi ke mâna? Waar gaat deze weg heen?
Ka Bukit-Timah. Naar Bukit-Timah (lett. tinberg).
Jâlan-ña bâik kah? Is de weg goed?
Bâik juga. Jawel. (Goed wel, toch).
Sedang lah. Middelmatig, zoo, zoo.
Tidaq, tuan, ta bôleh pegi mengikut jâlan itu. Neen, mijnheer, u kan dien weg niet volgen.
Âpa fasal (of: âpa sebab, of: mengâpa)? Waarom (niet)?
Jâlan-ña ta bâik sekâli, bâñaq selut (lumpur), lâgi lôbang bâñaq. De weg is volstrekt niet goed, er is veel modder, en bovendien zijn er veel kuilen (gaten).
Bôleh kah krêta lâlu di situ? Kan er een rijtuig langs?
Ta bôleh, tuan. Dat kan niet, mijnheer. [10]
Bagi-mâna kita jâlan, kâlaw bagitu? Hoe gaan we dan, als ’t zoo gesteld is?
Âda lâin jâlan, mâu bâlik sedikit dulu, kemudian ikut jâlan kânan. Er is een andere weg, dan moet u eerst wat teruggaan, daarna den rechtschen weg inslaan (volgen).
Bôleh kah engkaw tuñjuqkăn jâlan itu? Kan je dien weg aanwijzen?
Minta maäf, sâya âda kerjâ sedikit, tetapi budaq ini bôleh menuñjuqkăn sama tuan. Ik vraag excuus, ik heb wat werk maar deze jongen kan hem u wijzen.
Terima kâsih. Dank je (u).
Mâri, kita jâlan. Kom, laat ons op weg gaan.
Ini kah jâlan betul, tidaq kah? Is dit de juiste weg, of niet?
Bukan, jâlan itu pegi ka Selitar. Neen, die weg gaat naar Selitar.
Tuan ’naq (endaq) pegi ke mâna? Waar wil u heen?
Ka Bukit Timah. Bukan kah ini jâlan-ña? Naar Bukit-Timah. Is dit de weg niet?
Bukan. Jâuh lâgi deri ini. Neen. Nog ver van hier.
Kâtâ-ña ôrang itu ini lah dia. Die lui zeiden, dat dit de weg was.
Tidaq, tuan, tuan sâlah faham. (sâlah arti). Neen, mijnheer, u heeft ’t verkeerd begrepen.
Tidaq, sâya arti bâik-bâik perkâtâän-ña. Neen, ik heb heel goed zijn woorden verstaan.
Ah! ini lah bâru jâlan betul. O, dit is pas de juiste weg.
Mâna jâlan pegi ke rumah tuan Ânu? Waar is de weg, die naar ’t huis van den heer N. N. gaat?
Tuan mâna? siâpa? Welke heer? Mijnheer wie?
Sâya tidaq kenal tuan itu. Ik ken dien heer niet.
Âda kah kaw tâu rumah tuan Ânu? Weet je (soms) ’t huis van den heer N. N.?
Rumah-ña di âtas bukit tinggi (bukit rendah). Zijn huis staat boven op een hoogen heuvel (lagen heuvel).
Bârang-kâli kuda tuan itu ta bôleh nâik bukit itu, kârena cûram sangăt. Misschien kan uw paard dien heuvel niet beklimmen, want hij is zeer steil.
Kâlaw kuda ta bôleh nâik, sâya bôleh jâlan-kaki. Als ’t paard er niet tegen op kan, kan ik te voet gaan. [11]
Âda lûrung kecil, tetapi semaq sedikit. Er is een pad (kleine weg), maar die is nogal vuil (begroeid).
Sâya ta feduli. Daar geef ik niet om.
Deri sini nampaq ujung-ña, dekăt pokoq-pinang itu. Van hier is ’t begin (van den weg) te zien, dicht bij dien pinang-boom.
Âda kah kaw liat tuan lâlu mengikut jâlan ini? Heb je (soms) een heer langs dezen weg zien voorbijgaan?
Datăng deri mâna? Van waar kwam hij?
Jâlan deri sini (deri sâna). Hij ging hier vandaan (daarvandaan).
Dia jâlan-kaki kah, nâik kuda kah (berkuda kah), ataw dalăm krêta (bekrêta)? Ging hij te voet, zat hij te paard, of was hij in een rijtuig?
Jâlan-kaki, memikul senâpang. Te voet, en hij droeg een geweer over schouder.
Âda sâya liat. Ja, ik heb ’m gezien.
Dia lâlu sabelah sâna, âda dua jam sudah. Hij is dien kant voorbij gegaan, twee uur geleden.
Kâlaw bâlik tuan itu, kâbarkăn pâda dia sâya sudah jâlan dulu pelâhan-pelâhan. Als die heer terugkomt, zeg hem dan, dat ik al langzaam vooruit ben gegaan.
Bôleh kah buat itu? Kan je dat doen?
Bôleh, tuan. Jawel, mijnheer (kan, m.)
Ke mâna dia pegi? Waar is hij heen gegaan?
Sâya tidaq tâu nâma tempat itu. Ik weet den naam van die plaats niet.
Ini kah jâlan pegi ka kebon-bunga? Is dit de weg naar de tuinen (bloementuinen)?
Jâlan t’âda bersimpang kah? Zijn er geen zijwegen aan den weg?
Tâda. Neen.
Âda dua simpang ña, yang pertâma ke kânan, yang kedua ke kîri. Ta bôleh silap jâlan. Hij heeft twee zijwegen, de eerste naar rechts, de tweede naar links. U kan zich niet vergissen in den weg.
Jâlan bâñaq lumpur-ña; terlâlu lêcaq. Er is veel modder op den weg; ’t is erg modderig.
Jâlan-ña kering. De weg is droog.
Âda juga lêcaq di jâlan-ña, tetapi tidaq bâñaq. De weg is wel wat modderig, maar niet erg. [12]
Bâñaq debu (âbu) di jâlan. Er is veel stof op den weg.
Musim pânas selâlu bagitu. In de droge moeson is ’t altijd zoo.
Kâlaw angin, susah sekâli, jâdi mâta dan mulut penuh dăngăn debu (âbu). Als ’t waait, is ’t erg onaangenaam, want dan raken oogen en mond vol stof (’t gevolg is, dat.…)
Debu (âbu) Singapûra itu celâka sekâli, sebab mêrah: sa kâli lekăt, ta bôleh dikeluarkăn lâgi. ’t Stof te Singapoer is heel naar (ongelukkig), omdat het rood is: als ’t eens zich vasthecht, kan men ’t niet meer eraf krijgen.
Jâlan-jâlan di Singapûra semua bâik. De wegen te Singapoer zijn alle goed.
Betul, tuan, tetapi bukit-ña bâñaq, jâdi susah sekâli pâda kuda, selâlu nâik-tûrun. Jawel, mijnheer, maar er zijn veel heuvels, zoodat het erg lastig is voor de paarden, ’t gaat steeds op en af.
Di tânah Melâyu jârang sekâli berjumpa jâlan besar, jâlan-utan semua. In de Maleische landen ontmoet men zeer zelden een grooten weg, ’t zijn alle boschpaden.
Di Lârut âda jâlan-krêta-api. Di Tânah Jâwa pun sudah bâñaq jâlan-krêta-api. Te Lârut is een spoorweg. Op Java zijn al veel spoorwegen.
Jâlan-krêta-api terus sekâli, jâlan ini béngkoq. Een spoorweg gaat regelrecht, deze weg is krom.
Jâlan dulu; jâlan di belâkang. Loop vooruit; loop achteraan.
Pusing bâlik. Draai je om, en keer terug.
Bâlik lah kita (Mâri lah, kita bâlik). Laat ons teruggaan. Kom laat ons terugkeeren.
Kâlaw dapăt jâlan, kita pegi, kâlaw tidaq, kita bâlik. Als we ’n weg vinden, dan gaan wij, anders (zoo niet), dan keeren wij terug.
Mâri sini. Kom hier.
Pegi kâta ’kăn dia sâya menanti di sini, kemudian engkaw bâlik kemâri dăngăn sigra. Ga hem (hun) zeggen, dat ik hier wacht, daarna kom je gauw terug.
Sudah. ’t Is goed (ik heb niets meer te zeggen).

[13]

[Inhoud]

4. Gesprek met een Kok.

Ésoq pâgi-pâgi sediakăn makânan sedikit (siapkăn m. s.) Morgenochtend vroeg moet je wat eten klaarmaken.
Tuan mâu makan âpa? Wat wenscht u te eten?
Berâpa ôrang mâu makan? Hoeveel menschen willen er eten?
Kita yang âda di rumah sekârang dan lâgi dua ôrang tuan. Wij, die hier nu in huis zijn en bovendien twee heeren.
Bôleh sediakăn âir-tèh1 kahwa, roti panggang, telor, dăngăn buah-buah. Je kunt thee klaarzetten, koffie, geroosterd brood, eieren, met vruchten.
Buah macăm âpa tuan suka? Wat voor vruchten gelieft u te hebben? (Welke soort).
Buah-manggis, durian, rambutan, pulasam, nânas, limaw, pisang, mâna-mâna yang bôleh dapăt. Manggis, durian, rambutan, pulasam, ananas, sinasappelen, bananen, al wat er te krijgen is.
Kahwa sudah âbis. De koffie is al op.
Bâik, bôleh beli lâgi. Goed, je kunt meer koopen.
Kahwa arga berâpa sa kati sekârang? Hoeveel kost de koffie tegenwoordig per kati?
Empat-puluh sèn, tuan. Veertig cent, mijnheer.
Bâik, bôleh beli lima kati. Goed, koop vijf kati.
Sâya tidaq sempat pegi ke pasar, tuan (ñôñah). Ik heb geen tijd, om naar de markt te gaan, mijnheer (mevrouw).
Tidaq mengâpa, suruh koki kecil. Dat doet er niet toe, stuur dan den bijkok (kleine kok, kokin).
Sakit, tuan (ñôñah). Die is ziek, Mijnheer (Mevrouw).
Kâlaw bagitu, suruh lâin ôrang, bârang-siâpa âda. Stuur dan een ander, wie ’t ook zij, die er is (al wie er is).
Tidaq âda lâin ôrang. Er is niemand anders.
Câri ôrang, ta bôleh tidaq sâtu ôrang perlu pegi mengambil bârang itu. Zoek een ander, er moet in ieder geval iemand die boodschap gaan doen (die zaak gaan halen). [14]
Ésoq ta bôleh? Kan ’t morgen niet?
Tidaq, âri ini juga perlu pegi. Neen, vandaag moet men bepaald gaan (noodzakelijk te gaan).
Kâlaw bagitu, sâya mâu pegi sendïri. Dan wil ik zelf gaan.
Suka-ati engkaw lah. Dat moet jij weten (je eigen goedvinden).
Malăm sekârang endaq memberi kita makan âpa? Wat wil je ons van avond te eten geven?
Sop, ikan gorèng, udang, kambing panggang, âyam rebus, nasi, kâri, kêju dan puding. Soep, gebakken visch, garnalen, geroosterd geitevleesch (schapevleesch), gekookte kip, rijst, kerrie, kaas en pudding.
Kâri macăm âpa? Wat voor soort kerrie?
Kâri Melâyu, kâri kering, kâri Benggâla, kâri-terung. Maleische kerrie, droge kerrie, Benggaalsche kerrie, terung-kerrie.
Aku mâu makan pukul tujuh betul, bôleh kah sedia makanan pâda waktu itu? Ik wil precies om zeven uur eten, kan je ’t eten om dien tijd klaar hebben?
Bôleh, tuan (ñôñah). Jawel, Mijnheer (Mevrouw).
Tiga ôrang endaq makan di sini. Drie menschen zullen hier eten.
Âpa, tiga semua? Wat, drie in ’t geheel? (drie allen?)
Tidaq, tiga ôrang lâin deri kâmi, jâdi tujuh semua. Neen, die menschen behalve ons, dus zeven bij elkaar (allen).
Sâya minta belañja sedikit lâgi, tuan (ñôñah). Ik vraag nog wat meer geld, om inkoopen te doen, Mijnheer (Mevrouw).
Bagimâna, wang sudah âbis kah? Hoe zoo, is ’t geld al op?
Ini âda sa-puluh ringgit, bôleh buat belañja. Hier heb je tien dollar (rijksdaalders), dat kan je als huishoudgeld gebruiken.
Ta cukup. Dat is niet genoeg.
Âpa fasal? Waarom niet? (Waarom?)
Bânaq sudah belañja membeli bârang-bârang makan, lâgi miñaq, lilin (dian), âpa semua. Ik heb al veel geld uitgegeven om eetwaren te koopen, bovendien olie, kaarsen, en wat niet al.
Aku râsa kaw boros benăr, [15]pâtut belañja kûrang deri itu, nanti ’ku beri lima ringgit lâgi, jâdi cukup, bôleh pakay tiga âri lâmâ-ña. Ik geloof, dat je erg verkwistend [15]bent, je moet met minder huishoudgeld toekomen (’t is behoorlijk, dat het h. h. geld minder zij dan dat). Ik zal nog vijf dollars geven; dan is ’t genoeg, daar kan je drie dagen mee doen (kan je drie dagen lang gebruiken).
Ta cukup. Dat is niet genoeg.
Bôleh côba. Je kunt ’t probeeren.
Deri mâna kaw datang? Waar ben je geweest? (Waar kom je vandaan?)
Pegi pasar (pekăn), tuan. Naar de pasar, mijnheer.
Lambat benăr engkaw bâlik. Âda kah dapăt ketam itu? Je bent erg lang uitgebleven (je komt erg laat terug.) Heb je die krabben kunnen krijgen?
T’âda, tuan, jâdi sâya beli tîrăm. Neen, mijnheer, ik heb dus maar oesters gekocht.
Bâik kah tîrăm itu? Zijn die oesters goed?
Bâik, tuan, bâru bâwa. Ja, mijnheer, ze waren pas aangebracht.
Tuan mâu makan mentah kah? Wil u ze rauw eten?
Bôleh dibakar. Ze kunnen gebakken worden.
Âda kah susu? Is er melk?
Bañaq, ñôñah. Veel, mevrouw.
Beri sama aku (beri kăn aku). Bâwa kemâri. Geef ze mij. Breng ze hier.
Bâwang di mâna? Waar zijn de uien?
Âda dalăm bakul di dapur. Ze zijn in een mand in de keuken.
Pegi ambil. Ga ze halen.
Âda kah engkaw tâu membuat ès? Kan je ijs maken?
Tidaq, ñôñah, sâya ta tâu. Neen, mevrouw, ik kan ’t niet (ik weet ’t niet).
Tâu juga s’ikit-s’ikit. Ik kan ’t wel zoowat (een beetje, een beetje).
Jangan terlampaw masaq-ña. Je moet ’t niet te gaar maken.
Kûrang masaq. ’t Is niet goed gaar.
Nasi ini angit. Deze rijst is aangebrand. [16]
Berâpa ékor itiq kaw beli tâdi? Hoeveel eenden heb je zooeven gekocht?
Tiga ékor. Drie stuks.
Cukup kah? Is dat genoeg?
Kâlaw ta cukup, bôleh beli lâgi. Als ’t niet genoeg is, kan je nog meer koopen.
Pegi lah tangkăp âyam sa ékor. Ga ’n kip vangen.
Tiga ékor sudah potong (semlèh). Drie stuks zijn al geslacht.
Bâwa kemari, aku endaq merâsa. Breng ’t hier, ik wil ’t proeven.
Ta sedăp râsâ-ña. ’t Is niet lekker van smaak.
Sedăp sekâli râsâ-ña. ’t Smaakt heel lekker.
Sagenăp bârang kaw beri kâmi makan semalăm itu t’âda betul masaq-ña. Kâlaw ta bôleh kaw buat lebih bâik deri itu, nanti aku meñcâri lâin koki. Alles wat je ons gisteren(avond) te eten hebt gegeven was niet behoorlijk klaar gemaakt (gekookt). Als je ’t niet beter dan zoo (dan dat) kunt maken, dan zoek ik een anderen kok.
Endaq lah kaw membuat sop yang bâik. Kâlaw tidaq, nanti aku potong kîra-kîra-mu (gâji-mu). Je moet de soep beter maken, anders kort ik je op je loon (kîra-kîra = rekening).
Jangan bâwa âyam tua. Lâgi câbutkăn bulu-ña dăngăn pâtut; jangan celur âyam itu. Je moet geen oude kippen brengen. Bovendien moet je ze behoorlijk plukken (veeren uittrekken); je moet ze niet in heet water dompelen, (d. w. z. om de veeren eraf te krijgen).


1 In de Straits zegt men âir-câ naar ’t Portugeesche cha-thee; op Java is koffie kopi of âir-kopi

[Inhoud]

5. Gesprek met een bediende.

Di mâna aku ’pu-ña jongos? (in de Straits: boy). Waar is mijn huisjongen?
Âda di sini, tuan. Hij is hier, Mijnheer.
Panggil dia. Roep hem.
Pakâyan sudah sedia? Malăm [17]sekârang aku endaq makan di luar, di rumah tuan Ânu, târoh pakâyan pakay malăm dalăm peti. Zijn m’n kleêren al klaar? [17]Van avond wil ik uit eten gaan (buiten eten), bij den Heer N. N., leg mijn avondkleeren in de kist.
Tuan mâu pakay ităm kah ataw putih? Wil u zwart of wit dragen?
Bâju dan seluar putih, rompi ităm. (Voor rompi in de Straits: wiskăt, ’t Eng. waistcoat). Witte jas en broek, zwart vest.
Târoh pakâyan cukup bôleh pakay tiga âri. Leg genoeg kleeren neer om drie dagen te dragen.
Tuan mâu bâwa pakâyan ini ataw sâya? Wil u deze kleeren brengen of zal ik ’t doen?
Engkaw bâwa. Jij brengt ze.
Pukul berâpa sâya jâlan? Hoe laat moet ik weg gaan?
Engkaw endaq lah sampay di rumah tuan Ânu pukul enăm betul. Lepas makan kaw bôleh pulang. Je moet bij mijnheer N. aankomen om precies zes uur. Na ’t eten mag je naar huis gaan.
Seluar ini ta bôleh pakay, sudah kôyaq. Beri sama tukang-meñjâit, sûruh betulkăn. Deze broek kan ik niet dragen. Hij is gescheurd. Geef hem aan de naaister, laat haar hem repareeren.
Mâna sepâtu aku pakay semalăm? Waar zijn de schoenen, die ik gisteren gedragen heb?
Sudah kotor, belom sâya cuci (gosoq). Ze zijn al vuil, ik heb ze nog niet schoongemaakt (gepoetst.)
Beresihkăn bâik-bâik. Maak ze goed schoon.
Tuan mâu makan di kantor (di ufis (Eng.))? Wil U op ’t kantoor eten?
Ia, saâri-âri bâwa makânan ka kantor pukul dua-belas, aku ’naq makan pukul satengah sâtu betul. Ja, iederen dag moet je om twaalf uur eten naar ’t kantoor brengen, ik wil precies om half een eten.
Engkaw mâu kerjâ sama aku? Wil je bij mij in dienst komen (bij mij werken)?
Kâlaw tuan suka. Als ’t u belieft (als u lust heeft).
Jâdi jongos kah? (boy kah?) Om huisjongen te worden?
Di mâna kaw kerjâ dulu? Waar ben je vroeger in dienst geweest? [18]
Âda kah sûrat (sûrat-pertandâän)? Heb je een getuigschrift?
Sudah lepas kerjâ dăngăn tuan Ânu, kaw buat âpa? Wat heb je gedaan, toen je al van Mijnheer N. N. weg was?
Berâpa gâji kaw terima selâma ini? Hoeveel loon heb je tot nu toe ontvangen?
Aku ta bôleh beri gâji lebih deri tujuh ringgit sa bulan. Ik kan je niet meer loon geven dan zeven dollars (rijksdaalders) in de maand.
Makan âtas tuan kah? Is ’t eten dan voor uw rekening (op u)?
Makânan masuq. ’t Eten erin begrepen.
Engkaw meñcâri makan sendîri. Je zorgt zelf voor je eten. (Je zoekt zelf eten.)
Panday kah cakăp Ôlanda? (Inggris). Kan je Hollandsch (Engelsch) spreken?
Âda kah krêta dekăt sini? Is hier een rijtuig in de buurt?
Kâlaw tuan sûruh, bôleh sâya câri sâtu. Als u ’t mij beveelt, kan ik er een zoeken.
Sekârang ta mâu, tetapi pukul delâpan malăm sekârang aku mâu krêta di rumah ini. Nu wil ik er geen hebben, maar van avond om acht uur wil ik een rijtuig hier hebben.

[Inhoud]

6. Op een rivier.

Âpa nâma sungay ini? Hoe heet deze rivier?
Di mâna kuâlâ-ña? Waar is de uitmonding?
Ini lah kuâlâ-ña. Dit is de uitmonding.
Sâya endaq mudik, bôleh kah dapăt prâu di sini? Ik wil de rivier op, kan ik hier een vaartuig krijgen?
Prâu macâm âpa tuan mâu? Wat voor soort vaartuig wil u hebben?
Sampan, bidar, ketiap, prâu-sâgur (dit laatste ook: prâu-jâlur). Kleine roeischuit, overdekte gondel, huisboot, uitgeholde boomstam.
Mâna yang bâik? Welke is de beste? [19]
Kâlaw mâu mudik derăs (cepăt of bangăt) sâgur kecil yang bâik. Als u snel de rivier op wil gaan is een kleine sâgur ’t best.
Kâlaw mâu mudik senăng bâik pakay ketiap âtaw bidar. Als u op aangename wijze wil opvaren, is ’t beter een ketiap of bidar te gebruiken.
Bôleh kah mudik berkâjang mati? Kunnen we de rivier opgaan met een vaste kâjang (dek van palmbladeren).
Sampay Kuâla-Lâbu sâja, tuan. Di situ mâu buka kâjang. Tot Kuâla-Lâbu alleen maar, daar kunnen we de kâjang eraf doen (openmaken).
Âpa sebab? Waarom?
Sebab sungay ini deri Kuâla-Lâbu ka ulu bâñaq semaq. Omdat de rivier van Kuâla-Lâbu af sterk begroeid is.
Susah benăr itu. Dat ’s erg lastig.
Ia, tetapi bôleh berpâyung. Jawel, maar we kunnen zonneschermen gebruiken.
Susah juga, tetapi kâjang, ta kâjang pun, aku mâu mudik âri ini juga. Dat ’s toch lastig, maar, kâjang of geen kâjang, ik wil van daag toch de rivier op.
Sekârang âir-sûrut. Lebih bâik menantikan âir-pasang, bâru bôleh mudik senăng. Nu is ’t eb. ’t Is beter den vloed af te wachten, dan eerst kan men gemakkelijk de rivier opvaren.
Ta bôleh menanti, sêwa prâu sa buah dan câri ôrang-ña cukup. Ik kan niet wachten, huur een boot en zoek een voldoend aantal menschen.
Jûru-mudi sa ôrang, lâgi ânaq-prâu berâpa ôrang tuan mâu? Eén stuurman, en bovendien hoeveel bemanning wil u hebben?
Ânaq-prâu empat ôrang jâdi lima semuâ-ña. Vier man roeiers (lett. kinderen der boot), dus in ’t geheel vijf.
Berâpa tuan mâu beri gâji? Hoeveel loon wil u geven?
Saberâpa pâtut. Berâpa yang âdat di sini. Zooveel als billijk is. Zooveel als hier de gewoonte is.
Kâlaw âdat di sini, dibâyarkăn sêwa kepâda tuan prâu, dan dia bôleh selesaykăn dăngăn jûru-mudi. ’t Is hier gebruik de boothuur aan den eigenaar te betalen, en deze kan ’t in orde maken met den stuurman (lett. Indien het gebruik hier.., d. w. z. wat aangaat enz.) [20]
Ânaq-prâu dibâyar sa suku sa âri. De roeiers worden betaald met een halven gulden (kwart dollar) per dag.
Bagi-mâna, aku beri makan juga pâda ânaq-prâu itu? Hoe zoo, geef ik den roeiers ook te eten?
Tidaq, tuan, makânan-ña sendîri. Neen, mijnheer, ’t eten is voor hun rekening (hun eigen eten).
Berâpa besar ketiap tuan mâu pakay, yang muat sa kôyan kah? Hoe ’n groote huisboot wil u gebruiken, die een „kôyan” laadt (1 kôyan in de Straits = 40 pikul, op Java 30)?
Âku ta tâu, kâlaw muat sa kôyan. Bôleh kah dua ôrang tidur dăngăn senăng di bâwah kâjang? Ik weet ’t niet, of ’t een kôyan laadt. Kunnen er twee menschen met gemak onder de kâjang slapen?
Ô, senăng sekâli, tuan. Kâlaw prâu muat sa kôyan, tidaq bâwa bârang-bârang, bâñaq ôrang bôleh duduq dăngăn senăng. O, heel gemakkelijk, mijnheer. Als ’t een boot is, die een kôyan laadt, en niet veel goederen meeneemt, dan kunnen er veel menschen met gemak in zitten.
Bârang-bârang sâya sedikit sâja, muat dalăm prâu lekas-lekas. Ik heb maar weinig bagage, laad het gauw in de boot.
Sudah siap kah? (Sedia kah?) Is ’t al klaar?
Sedia, tuan. Ja, mijnheer (gereed, m.)
Kâlaw bagitu, tôlaq. Dan afstooten!
Âir dalăm di sini, mâu pakay dâyung. ’t Water is hier diep, we moeten riemen gebruiken.
Berdâyung lah kuat-kuat. Roei flink.
Kâyuh lah kuat-kuat. Pagaai flink.
Pâut. Pak flink aan.
Bila berâlih sûrut, bôleh kita bergâlah. Als we buiten ’t bereik van den vloed zijn, kunnen we boomen. (Als de vloed zich verplaatst …)
Kâlaw sâya mudik sâja, bâlik mengikut lâin jâlan, berâpa sêwa prâu itu? Als ik alleen de rivier op ga, en terug ga langs een anderen weg, hoeveel is dan de boothuur?
Bagitu juga, tuan. ’t Zelfde, mijnheer.
Ô, ta pâtut bagitu, engkaw [21]bôleh muat di ulu dan ambil sêwa mengilir kembâli. O, dat ’s niet billijk, je kunt [21]boven op nieuw laden, en huur vragen voor de terugvaart (en nemen huur voor ’t terugvaren de rivier af).
Mûrah sekâli membâwa bârang mengilir deri ulu, tetapi bôleh sâya kûrangkăn sedikit, jika tuan tidaq bâlik. ’t Is erg goedkoop goederen van de bovenlanden de rivier af te brengen, maar ik kan ’t wel wat minder stellen (verminderen) als u niet teruggaat.
Lebih bâik kita berjañji dulu. ’t Is beter, dat we vooruit afspreken (overeenkomen).
Bâik lah, tuan, biar lah dua-puluh-dua ringgit. Goed, mijnheer, laat het twee en twintig rijksdaalders (dollars) wezen.
Bila tuan mâu jâlan? Wanneer wil u vertrekken?
Lusa pâgi-pâgi. Overmorgen heel vroeg.
Siapkăn dâyung dan gâlah cukup-cukup, jangan kûrang sâtu-âpa pun. Maak voldoende riemen en boomen gereed, laat er niets hoegenaamd ontbreken.
Bôleh kah tuan beri duit sedikit dulu, endaq membeli bârang makânan, dăngăn rôtan dan lâin-lâin-ña? Kan u wat geld (duiten) vooruit geven, om wat eetwaren te koopen, en rôtan en zoo voort?
Berâpa kaw mâu? Hoeveel wil je hebben?
Bârang lima ringgit cukup, tuan. Zoowat 5 rijksdaalders (dollars) is genoeg, mijnheer.
Bâik lah. Lusa pâgi mâri ke rumah-ku mengambil bârang-bârang, bâwa tûrun ke prâu. Goed. Overmorgen ochtend kom je naar mijn huis, om de bagage te halen, breng die naar de boot (breng naar beneden in de boot).
Isi sâtu peti dăngăn tânah, bâwa bersâma ke dalăm prâu, bôleh kita bertânaq dalăm prâu. Vul een kist met aarde, breng die met ’t andere (samen) in de boot, dan kunnen we in de boot rijst koken.
Pegang gâlah semua ôrang. Neemt allen de boomen in de hand.
Gâlah ta sampay (ta jejaq). De boomen raken den grond niet.
Côba lâgi sa kâli. Sampay kah tidaq? Probeer ’t nog eens. Raken ze nu?
Sampay, tuan. Jawel, mijnheer (lett. ze komen aan, ze zijn toereikend.) [22]
Tikăm gâlah, kita âñut. Flink boomen, we drijven af (lett. steek met de boomen).
Bila sampay di tañjung itu, mâu gâlah kuat-kuat, sebab ârus derăs sekâli di situ. Wanneer we aan dien landpunt komen, moet er met kracht geboomd worden, want daar is de stroom zeer sterk.
Bila sampay di teloq, senăng sedikit. Wanneer we aan den inham komen (kromming landwaarts in), is ’t een beetje aangenamer.
Singgah, singgah! Leg aan, leg aan!
Ôrang-ôrang di dârat âda melâung kita, sûruh singgah. Volk aan den wal roept ons toe, laat aanleggen.
Tebing tinggi sangăt di situ, rapăt pantay-pasir di ulu itu. De oever is daar erg hoog, breng de boot dicht bij den zandoever daar hooger op (sluit aan bij …)
Bôleh juga nâik, tuan. Âda jembâtan, âda jamban. U kan wel aan wal stappen, (stijgen) mijnheer. Er is een brug, een badhuisje (tevens privaat).
Âir tohor sekâli, prâu ta lepas. Prâu kandăs. ’t Water is erg laag, de boot raakt niet los. De boot is aan den grond geraakt.
Lepas juga. Ze is toch losgeraakt.
Kering di sini, undur kembâli. ’t Is hier ondiep (droog), ga weer terug (ga achteruit terug).
Sekârang dalăm sedikit, bergâlah lah. Nu is ’t wat dieper boomen.
Âir tâwar kah ataw mâsin? Is ’t water zoet of zilt?
Pâyaw, tuan. Brak, mijnheer.
Câri tempat yang terang (lâpang) sedikit, singgah di situ, kita bertânaq. Zoek een plek, die open is, leg daar aan, dan kunnen wij koken.
Ini lah tempat bâik. Hier is een goede plek.
Rapăt ka tepi. Breng de boot dicht bij den kant (sluit aan tegen den kant).
Câcaq gâlah, tambat prâu, bertânaq lah semua ôrang lekas-lekas. Steek een boom in den grond, maak de boot vast, laat al de menschen gauw rijst koken.
Sudah âbis makan, jâlan lah kita. Na afloop van ’t eten moeten we weer op weg. [23]
Prâu tersangkut. De boot zit vast.
Di kâyu kah, di pasir kah, di lumpur kah? Aan hout, aan zand, aan modder?
Kâlaw sangkut di kâyu, mâu undur, kâlaw di pasir, sorong prâu, bârang-kâli bôleh lepas. Als ze aan hout vastgeraakt is, moeten we achteruit, als ’t tegen zand is, moet je de boot duwen, misschien kan ze los raken.
Timbang betul-betul. Prâu singit ke sâna. Breng haar goed in evenwicht. De boot helt daarheen.
Ketiap ini menggolèq sangăt (berolèng-orlèng sangăt). Deze „huisboot” schommelt erg.
Prâu ini tetăp sekâli. Deze boot ligt (is) zeer vast.
Kâit dâhan itu dăngăn gâlah, tâhan bâik-bâik di bûrit prâu. Pak dien boomtak met den boom, en houd flink tegen aan den achtersteven.
Âluan sudah lepas, kenâ di tengah, di ékor (bûrit), kenâ kemudi. De voorsteven is al los, ’t midden zit vast, de achtersteven, ’t roer (getroffen aan ’t midden enz.)
Jâga di âluan! Kijk goed uit aan den voorsteven!
Berâpa jâuh deri Bandar-Termâsa mudik ka Rekoh? Hoe ver is ’t van Bandar-Termâsa naar Rekoh?
Sâtu âri berdâyung, enăm âri bergâlah bôleh sampay. In een dag roeiens en zes dagen boomens kan men er komen.
Lima tañjung lâgi, sampay lah, tuan. Nog vijf landpunten, dan zijn we er, mijnheer (komen we aan.)
Sebab ujan terlampaw lebăt, jâdi sungay besar sangăt. Doordat de regens bizonder hevig (dicht) waren, is de rivier erg hoog (geworden).
Tiga âri dulu âda bah besar. Drie dagen geleden is er een groote watervloed geweest.
Câcaq gâlah di tengah, di sini bôleh kita bermalăm; kâyu-api senăng dapăt, lâgi utan terang sedikit. Steek een boom in ’t midden in den grond, hier kunnen we overnachten; brandhout is gemakkelijk te krijgen, en bovendien is ’t bosch een beetje open.
Ñâmuq terlampaw bâñaq, târoh dâun-kâyu di âtas api, biar âda asăp sedikit. Er zijn bizonder veel muskieten, leg boombladeren boven op ’t vuur, dan komt er wat rook (opdat er wat rook zij). [24]
Bangunkăn semua ôrang din’âri ésoq, gelap-gelap bertânaq, kemudian bôleh kita berjâlan pula. Wek al de lui morgen bij ’t krieken van den dag, kook de rijst als ’t nog donker is; daarna kunnen we weer op weg gaan.
Bila prâu mengilir, pakay pengâyuh sâja. Wanneer de boot de rivier af gaat, moet je maar de pagaaien gebruiken.
Jâga tunggul di adăp itu, kâlaw kenâ sekârang, nanti terlintang prâu, bârang-kâli kâram kita. Nanti tenggelăm bârang-bârang semua. Pas op dien boomstam daar vooruit, als we er nu tegen aankomen, gaat de boot dwars liggen, en slaan we misschien om. Dan zinken al onze goederen.
Tetapi kita nanti timbul, dan bôleh berenang ke dârat. Maar wij zullen boven komen, en kunnen naar den wal zwemmen.
Ôrang sini biâsa mengâil kah? (memañcing kah?) Zijn de menschen hier gewoon met een haak (hengel) te visschen?
Âda sa ôrang dua ôrang yang mepas, tetapi bâñaq yang meñjâla. Enkele menschen visschen met een vlieg (kunstaas), maar velen met een net (totebel).
Âpa macăm ikan dapăt dalăm sungay ini? Wat voor soort visschen vangt men in deze rivier?
Ikan-kâluï âda, ikan-sebâraw, ikan-tengah, dan bâñaq lâin-lâin macăm. Kâluï komt voor, en sebâraw, ikan-tengah, en allerlei andere soorten.
Ikan-kâluï yang sedăp sekâli makan. De kâluï is de lekkerste om te eten.
Kâlaw dapăt ikan, gorèng sâja (bakar sâja, panggang sâja). Als je visch vangt, braad ze dan maar (bak ze maar, roost ze maar).

[Inhoud]

7. In de wildernis.

Tuan mâu pegi ke mâna? Waar wil u heen gaan?
Ka Selim. Naar Selim.
Jâuh sekâli. Bârang-kâli sâtu malăm mudik, dua âri berjâlan, bâru sampay ka Selim. Dat ’s erg ver. Zoowat (misschien) een nacht de rivier op, en twee dagen gaans, dan komt men pas te Selim. [25]
Jâlan éloq kah? Is ’t een mooie weg?
Jâlan utan. Tuan terlebih tâu hal-ña: mendaki-menûrun sâja; mâu juga meñeberang dua tiga ânaq-âir. Een boschpad. U weet daar alles van (weet ’t ’t best, zeer goed); maar steeds op en af, ook moet men twee of drie beken oversteken.
Sungay-ña tohor, tetapi kâlaw ujan datăng, susah juga, nanti bertemu bah. De rivier is laag, maar als de regens komen, is het toch lastig, dan krijgen we een overstrooming.1
Kâlaw jâlan pâgi-pâgi, bôleh sampay siang-âri. Als men zeer vroeg op weg gaat, kan men in den middag aankomen.
Kâlaw mâta-âri sudah tinggi, bâru berjâlan, tentu malăm bâru sampay. Als de zon al hoog is, en men gaat dan eerst op weg, komt men zeker pas in den nacht aan.
Kâlaw bagitu, lebih bâik bermalăm dalăm utan. Dan is ’t beter in ’t bosch te overnachten.
Bôleh, tuan, tetapi susah juga bermalăm di utan. Dat kan wel, mijnheer, maar ’t is toch lastig in ’t bosch te overnachten.
Âwat? (Sebab âpa?) Waarom?
Nâmuq bâñaq, lâgi dalăm rimba besar bârang-kâli jumpa rimaw. Er zijn veel muskieten, bovendien komen we in ’t groote woud misschien wel een tijger tegen.
Kâlaw buat api besar, tentu rimaw ta berâni dekăt. Als we een groot vuur aanleggen (maken), durven de tijgers zeker niet dicht bij komen.
Bârang-kâli, tuan. Misschien, mijnheer.
Bâwa kâjang dua tiga bidang, lâgi tikăr-bantal dăngăn kelambu, bôleh kita tidur senăng sedikit. Breng twee stuks kâjang-dek, en ook nog matten, kussens en muskieten-gordijnen, dan kunnen we eenigszins aangenaam slapen.
Bârang-kâli rumput bâsah, bâik tuan bâwa kâin-getah juga. Misschien is ’t gras nat, u moest ook wat gutta-percha-doek meenemen.
Jangan bâwa bârang bâñaq: susah sekâli memikul bârang dalăm rimba. Neem niet veel goed mee, ’t is erg lastig in ’t woud bagage te dragen. [26]
Rimba sedikit, tuan, belukar bâñaq. Er is weinig hoog bosch, mijnheer, wel veel kreupelhout.
Belukar terlebih susah, sebab pânas. ’t Kreupelhout is ’t onaangenaamst (lastigst) van wege de hitte.
Kâlaw pokok-kâyu besar-besar, bôleh kita berlindung dîri deri pânas. Als er hooge boomen zijn, kunnen we voor de warmte schuilen.
Kaki kita tentu nanti sakit, sebab jejaq bâñaq akar di jâlan. Onze voeten zullen zeker pijn doen door ’t treden op veel wortels op den weg.
Jâga dûri, tuan: kâlaw kenâ kâin-bâju, tentu kôyaq (terkôyaq). Pas op de dorens, mijnheer, als ze in ’t goed van uw jas komen, scheurt het zeker (als geraakt ’t goed …)
Âda kah bâñaq pacăt di sini? Zijn er hier veel springbloedzuigers? (boombloedzuigers).
Kâlaw âri-ujan bâñaq, kâlaw musim-pânas tida. Als ’t regenachtig weer is, veel, als ’t droge moeson is niet.
Pacăt pun susah, tetapi lintah terlebih jâhat. Kâlaw lekăt dua tiga ékor lintah itu, bârang-kâli minum dârah dekăt sa cupaq. Springbloedzuigers zijn wel lastig, maar gewone bloedzuigers (nl. in het water) zijn ’t kwaadst. Als er twee of drie stuks zich vasthechten, zuigen (drinken) ze misschien wel een „cupaq” bloed op2.
Tidaq mengâpa: sudah keñang, dia jâtoh juga. Dat doet er niet toe: als ze verzadigd zijn, vallen ze toch af.
Buñi âpa itu? Wat is dat voor een geluid?
Âpa buñi itu? Wat is dat geluid?
Kâyu rebah, tuan. Een boom die omvalt, mijnheer.
Petăng sekârang bôleh kita berenti di lâdang Sakay, berpondoq di situ. Van avond (namiddag) kunnen we ophouden op een veld van Sakay’s, (oorspr. bewoners van Malaka), en daar een hut opslaan. [27]
Âda dua tiga kelâmin ôrang Jambi, bâru menebas kăn utan buat lâdang. Er zijn twee of drie gezinnen van Jambiërs, die pas ’t bosch hebben gekapt om een bouwveld te maken.
Endaq menanăm âpa? Wat willen ze planten?
Pâdi-uma, tuan. Gemeene rijst, mijnheer. (uma = veld in ’t bosch, dat geen speciale bewerking vereischt.)
Mâna yang bâik, pâdi-uma kah pâdi-sâwah kah (bendang kah)? Welke rijst is beter, de uma-rijst of die van sâwah’s?
Pâdi sâwah yang bâik, tuan, lâgi bâñaq dapăt. Sâwah-rijst is de beste, mijnheer, bovendien krijgt men dan veel.


1 bah op Java bandjir, een Javaansch woord. 

2 Cupaq = ¼ gantang (1 gantang = 5 kati) = 3.12 K.G. gewicht. 

[Inhoud]

8. Op Zee.

Di mâna kapal kita? Waar is ons schip?
Di lâbuan, tuan. Di kuâla. Op de reede, mijnheer. In den riviermond.
Kâlaw tâda angin, ta bôleh (ta dapăt) belâyar malăm ini. Als er geen wind is, kunnen we van nacht niet zeilen (onder zeil gaan).
Sâya pikir angin nanti tûrun. Ik denk, dat er straks wind zal opsteken.
Kâlaw angin deri belâkang, ñâman, kâlaw deri muka susah. Als de wind van achteren komt, is ’t heerlijk, van voren is ’t onaangenaam.
Kâlaw deri sabelah, bôleh kita bêloq. Als de wind van terzijde komt, kunnen we laveeren. (Als van ter zijde …)
Jangan belâyar bulan gelap, ta bôleh nampaq. Ga niet onder zeil bij donkere maan, dan kan men niet zien.
Pukul berâpa bulan nâik (terbit)? Hoe laat komt de maan op?
Jâuh malăm, tuan, bârang-kâli pukul sâtu. Laat (ver) in den nacht, mijnheer, misschien om een uur.
Kâlaw bagitu, tûrun ke pantay pukul dua-belas, nanti sâya datăng. Dan moet je om twaalf uur naar ’t strand komen (dalen), dan kom ik daar. [28]
Câri orang panday pegang kemudi. Zoek iemand, die verstand heeft van sturen (bekwaam in ’t hanteeren van ’t roer).
Susah meñcâri, tuan, tetapi, kâlaw malăm terang, bôleh kita mengikut pantay, bâtu dan kârang t’âda. Die is lastig te zoeken, mijnheer, maar als ’t een heldere nacht is, kunnen we ’t strand volgen, er zijn geen rotsen of klippen.
Bongkar sâuh. Haal ’t anker op.
Buka lâyar semua. Hijsch al de zeilen.
Lâyar âgung sâja jâdi lah dulu. Eerst maar alleen ’t groote zeil (’t groote zeil slechts, dan is ’t in orde (geworden) vooreerst).
Tûrunkăn jib. Haal ’t kluiverzeil neer.
Kelat sudah kusut, pañjat tiang betulkăn-ña. De schoot is in de war, klim in de mast en maak hem in orde.
Kîri kemudi, nampaq âir berôlaq di adăp, tentu âda bâtu. Bakboord (links) ’t roer, er is vóor draaiing in ’t water te zien, er zijn zeker rotsen.
Kemudi ta makan, tuan. ’t Roer pakt niet, Mijnheer.
Kîri cikar! Bakboord ’t stuurrad!
Betulkăn kemudi, kita undur. Zet ’t roer recht, we gaan achteruit.
Bagi-mâna ârus sekârang? Hoe is de stroom nu?
Âir pasang kah sûrut? Is er vloed of eb?
Pasang-penuh. De vloed is op zijn hoogst.
Sûrut-timpas. Laag water (laagste eb).
Âir bunga-pasang. De vloed is juist begonnen.
Sâtu âri bulan âir pasang besar. Als de maan éen dag oud is, hebben we heel hoog water.
Dârat ta nampaq lâgi, lebih bâik rapăt ke pantay sedikit. ’t Land is niet meer te zien, ’t is beter wat dichter bij ’t strand te gaan.
Ta bôleh, tuan, pantay sudah dekăt, ta nampaq sebab ujan lebăt ini. Dat kan niet, mijnheer, ’t strand is al dichtbij, ’t is niet te zien van wege den harden regen.
Kâlaw nampaq bukit Jegrâ, tuju lah betul-betul, bôleh dapăt Kuâla-Langat. Als de Jegrâ-berg in ’t zicht komt, moet je er goed op af sturen, dan kunnen we de mond der Langat binnen loopen (krijgen.) [29]
Buang perum. Werp ’t lood uit.
Berâpa âir? Hoeveel water staat er?
Âir dalăm juga, ta jejaq perum. ’t Water is nogal diep, ’t lood raakt den grond niet.
Buang sa kâli lâgi. Werp ’t nog eens uit.
Empat depâ betul. Precies vier vadem.
Tohor sini, jâga bâik-bâik, nanti kita kenâ beting. ’t Is hier ondiep, wees voorzichtig, straks raken we op een zandbank.
Sudah lepas beting. We zijn al over den zandbank.
Lâbuh sâuh; padămkăn api, sâtu ôrang jâga kapal, lâin ôrang semua bôleh tidur. Werp ’t anker uit; doe ’t vuur uit. Een man houdt de wacht over ’t schip, de anderen mogen allen gaan slapen.
Kapal menggolèq (olèng-olèng) sangăt, susahm âu tidur. ’t Schip slingert erg, ’t is lastig als men slapen wil.
Pukul lima pâgi aku mâu jâlan lâgi. Arăng âda cukup kah? Om vijf uur in den ochtend wil ik weer op weg. Is er voldoende houtskool?
Arăng t’âda lâgi, tetapi kâyu-bakaw bâñaq. Er is geen houtskool meer, maar rhizophoren-hout veel. (hout van strandwortelboomen).
Ambil âir tâwar saberâpa bôleh muat, kâlaw pakay âir mâsin, nanti rusaq pesâwat (priuk-ña). Haal zooveel zoet water als we laden kunnen, als je zout water gebruikt, bederft de machine (de ketel, lett. pot).

[Inhoud]

9. Op jacht.

Sâya endaq pegi menémbaq. Ik wil gaan jagen (schieten).
Tuan ’naq menémbaq âpa? Waar wil u op jagen?
Naq menémbaq bûrung. Ik wil vogels schieten.
Bûrung macăm âpa? Wat voor soort vogels?
Bûrung-berkèq, puyuh, bûrung-belibis, itik-âir, undan, âpa-âpa macăm yang âda. Snippen, kwartels, talingen, wilde eenden, wilde ganzen, al wat er maar is (welke soorten, die er zijn).
Bûrung-kuang yang susah sekâli mendapăt-ña. De argus-fazant is ’t lastigst te krijgen. [30]
Dia inggăp di âtas pokoq dalăm rimba besar-besar. Kâlaw ôrang sudah dekăt, terbang lah dia. Hij zit op boomen in groote wouden. Als men hem nadert (reeds nabij is), vliegt hij weg.
Tuan pakay senâpang-kôpaq? Gebruikt u een achterlader?
Ia, senâpang-kôpaq dua mâtâ-ña; senâpang kembar. Ja, een dubbelloops-achterlader; een dubbelloops-geweer.
Bâwa petrum yang isi penâbur âlus itu. Breng patronen met fijnen hagel erin.
Tidaq âda lâgi, tuan: sudah âbis semua, tinggal nomor lima sâja. Die zijn er niet meer, mijnheer: die zijn alle op, er is alleen nog maar no. 5 (blijft no. 5 slechts).
Kâlaw menémbaq punay éloq lah nomor lima. Als men op wilde duiven schiet, is no. 5 uitstekend (mooi).
Bâwa petrum-pelûru dua tiga butir, bârang-kâli jumpa bâbi-utan âtaw buâya. Breng twee of drie hagelpatronen mee, misschien treffen we een wild zwijn of een krokodil.
Sabelah sini, tuan, âda dua tiga ékor bûrung inggap di rumput sâna, tepi pâya. Dezen kant uit, mijnheer, er zitten twee of drie vogels daar in ’t gras, aan den kant van ’t moeras.
Itu dia! Daar zijn ze!
Kenâ kah tidaq? Zijn ze geraakt of niet?
Kenâ, tuan. Ze zijn geraakt, mijnheer.
Pegi lah mengambil-ña. Ga ze halen.
Kenâ sedikit, tuan. Belom mati, sudah meñelăm. Ze zijn maar even (een beetje) geraakt, ze zijn nog niet dood, ze zijn al ondergedoken.
Panday sekâli sembuñi bûrung-belibis itu, melâinkăn mati-langsung, susah meñcâri-ña. Die talingen kunnen zich heel goed verschuilen (zeer bekwaam zich te verschuilen); tenzij ze morsdood zijn, is ’t lastig ze te zoeken.
Bûrung bâñaq, tuan; tetapi pâya dalam, mâu pakay prâu. Er zijn veel vogels, mijnheer; maar ’t moeras is diep, we moeten een boot gebruiken.
Rumput sudah pañjang, susah beprâu. ’t Gras is al hoog (lang), ’t is lastig te varen.
Bôleh juga kita berjâlan pelâhan-pelâhan. Berdâyung ta bôleh, mâu bergâlah. We kunnen ook heel langzaam loopen. Roeien gaat niet, we moeten boomen. [31]
Tuan duduq di tengah prâu, di âluan, sâya nanti bergâlah deri belâkang. Ga u in ’t midden van de boot, aan den voorsteven zitten, dan zal ik van achter boomen.
Luas sekâli pâya ini. Âpa nâma tampat-ña? Dit moeras is zeer uitgestrekt. Hoe heet deze plaats?
Bendang-kering, tuan. Bendang-kering (droog rijstveld) mijnheer.
Bûrung sudah jâtoh, kenâ sâyap-ña, nanti dia lâri, ambat lekas. De vogel is gevallen, hij is in zijn vleugel getroffen, straks loopt hij weg, ga hem gauw achterna.
Dapăt, tuan, kenâ di dâda, mati-langsung. Ik heb ’m (gekregen), mijnheer, hij is in de borst getroffen, hij is morsdood.
Mâna-mâna yang belom mati, semlèhkăn dia, bôleh ôrang Selam mâkan-ña. Alle, die nog niet dood zijn moet je slachten (op Mohammedaansche wijze), dan kunnen de Moslims ze eten.
Lemaq sekâli dâging-ña. ’t Vleesch is erg machtig (vet).
Bûrung berkèq yang sedăp deri semua. Snippen zijn ’t lekkerst van alle.
Tuan suka kah bebûru rusa? Houdt u er van herten te jagen?
Kâlaw âda añjing, suka juga. Als er honden zijn, houd ik er wel van.
Râja-râja Pâhang yang panday bebûru. De vorsten van Pâhang zijn goede jagers (bekwaam in ’t jagen).
Âpa bangsa añjing dia pakay (dipakay-ña)? Wat voor soort (ras) honden gebruiken ze?
Añjing ôrang Sakay. Honden van de Sakay’s (oorspr. bewoners van Malaka).
Cari ôrang Sakay, yang panday mengikut binâtang liar, bôleh kita pegi menémbaq. Zoek een Sakay, die wilde dieren kan opsporen, dan kunnen we die gaan jagen (schieten).
Âda sa ôrang pâwang di sini, tuan. Hier is een „pâwang” (soort dierenbezweerder, die wilde dieren opspoort), mijnheer.
Binâtang macăm âpa bôleh dapăt? (Âpa macăm binâtang bôleh dapăt?) Wat voor soort dieren kan je vinden? [32]
Gâjah, bâdaq, selâdang, tenuq, rusa1, kijang, pelanduq2 dan lâin-lâin-ña. Olifanten, neushorens, wilde runderen (op Java bantèng), herten, reeën, dwerghertjes enz. (en andere).
Kâlaw bôleh dapăt selâdang sa ékor, gemăr lah ati-ku. Als je een wilde koe (stier) kunt krijgen, zou ik ’t heerlijk vinden (is mijn hart begeerig).
Kâlaw untung, bôleh juga kita dapăt, tuan. Als we gelukkig zijn, kunnen we er wel een krijgen, mijnheer.
Aku arăp bagitu. Dat hoop ik (ik hoop zoo).
Jangan bâwa bâñaq ôrang, sa ôrang dua ôrang sâja, jâdi lah. Tuan jâlan pelâhan sekâli, ta bôleh cakăp-cakăp. U moet niet veel menschen meenemen, twee man maar, dat ’s voldoende. U moet heel langzaam loopen, en u mag niet praten.
Tempat mâna yang dia suka? Van welke plaatsen houden ze?
Utan-buluh dekăt dăngăn âir angăt, itu lah yang dia suka sangăt. Bamboe-bosch dicht bij een warme bron (lauw water), daar houden ze veel van.
Bôleh kah dekăt dăngăn dia? Kan men ze naderen?
Bôleh juga, kâlaw ôrang panday mengikut binâtang. Jawel (kan wel), als men bekwaam is in ’t opsporen van dieren (volgen van dieren).
Kâlaw jantăn, tanduq-ña besar-pañjang. Betina pun bertanduq juga, tetapi kecil lâgi. ’t Mannetje heeft dikke lange horens (lett.: als ’t mannetje, zijn horens groot lang). ’t Wijfje heeft ook horens, maar die zijn kleiner.
Kulit-ña ităm, bulu pèndèq, kaki-ña kecil, bulu-betis-ña mêrah. De huid is zwart, de haren zijn kort, de pooten klein, ’t haar op de huid is rood.
Gârang sekâli-binâtang itu, kâlaw dia langgar, endaq lah kita jâga bâik-bâik. Die dieren zijn erg kwaadaardig, als ze aanvallen, moeten we voorzichtig zijn.
Dia terekam dăngăn tanduq-ña. Ze vallen met hun horens aan. [33]
Kâlaw luka ta mati, bârang-kâli gârang, kâlaw ta kenâ lâri lah dia. Als ze gewond en niet dood zijn, zijn ze wellicht gevaarlijk (woest), als ze niet getroffen zijn, loopen ze weg.


1 Op Java meñjangan (Jav.) 

2 Op Java kañcil (Jav.) 

[Inhoud]

10. Aan tafel.

Siapkăn makânan (sediakăn makânan). Zet het eten klaar.
Bâwa makânan. Breng het eten.
Makânan sudah sedia, tuan. ’t Eten is al klaar, mijnheer.
Tukar pinggan ini1: terlâlu kotor. Geef me een ander bord (ruil dit bord): ’t is erg vuil.
Pisaw ini tidaq beresih, bâwa lâin. Dit mes is niet schoon, breng een ander.
Dâging ini kûrang masaq, angkat, sûruh masaq lâgi. Dit vleesch is niet voldoende gaar, neem ’t weg en laat het gaarder maken (nog meer koken).
Kâin-mêja ini kecil âmat, mengâpa engkaw tidaq târoh lâin? Dit tafellaken is al te klein, waarom heb je geen ander neergelegd?
Bâwa lâgi sâtu krusi, sâma tuan ini. Breng nog een stoel, voor dezen heer.
Kentang2 ini sudah busuq: di mâna kaw dapăt? Deze aardappelen zijn al bedorven. Waar heb je ze gehaald (gekregen)?
Minta serbèt beresih, ganti yang tuan ’pu-ña. Ik vraag een schoon servet, geef mijnheer een ander (ruil dat van mijnheer).
Ganti garpu dan pisaw. Verwissel de vorken en messen.
Pisaw ini tumpul sekâli, sûruh âsah sedikit. Dit mes is zeer bot, laat het wat slijpen.
Minta garăm, lâda, cuka, sambal, gula, miñaq, sesâwi. Geef me (vraag) zout, peper, azijn, inlandsche toespijs (Spaansche peper enz.), suiker, olie, mosterd. [34]
Tuang anggur ke dalăm gelas semua. Bila kaw liat gelas sudah kosong, isi lâgi. Schenk wijn in al de glazen. Als je ziet, dat er een glas leeg is, vul je het weer.
Gelas tuan itu tidaq penuh, tambah lâgi. ’t Glas van dien heer is niet vol, doe er wat bij.
Minta anggur-asăm, anggur-mêrah, anggur-puf (sempâni). Geef me (vraag) Rijn-wijn, rooden wijn, champagne.
Anggur ini kûrang sejuq, bâwa âir-bâtu. Angkat bir ini, tuan tidaq suka. Deze wijn is niet koel genoeg, breng ijs (steenwater). Neem dit bier weg, mijnheer houdt er niet van.
Jâlankăn nasi, tuan C. belom dapat. Laat de rijst rondgaan (doe de rijst gaan), mijnheer C. heeft nog niet gehad (gekregen).
Nasi ini angit. Sûruh masaq lâin. Deze rijst is aangebrand. Laat andere koken.
Âpa sebab kaw tidaq datăng lebih dulu? Ñôñah (nônah) itu sudah panggil dua tiga kâli. Waarom kom je niet eerder? Die dame (jonge dame) heeft al twee maal geroepen.
Kâlaw ôrang panggil, lekas sâut (jâwab), lâin kâli ingăt. Als er iemand roept, moet je gauw antwoord geven, denk er een anderen keer aan.
Di mâna lâin-lâin boy (jongos) semua? Sûruh dia-ôrang menanti di sini, jâga mêja waktu kâmi makan. Waar zijn al de andere bedienden? Laat ze hier wachten, en aan tafel bedienen (passen op de tafel), op den tijd dat wij eten.
Tâña sâma tuan, kâlaw suka minum âir kahwa (kopi). Vraag aan mijnheer, of hij koffie wenscht te drinken.
Bâwa rokoq. Ambil yang âlus di peti kâlèng kecil. Breng sigaren. Haal de fijne in ’t kleine blikken kistje.
Uñjuqkăn sâma tuan-tuan ini semua. Presenteer ze aan al deze heeren.
Minta api; gûris-api3; tâli-api. Ik vraag vuur; lucifers; een lont (vuurtouw).
Aku mâu minum rokoq lâgi. Ik wil nog meer rooken (sigaren drinken).

[35]


1 Op Java piring wat in zuiver Maleisch schoteltje, klein bordje beteekent. 

2 In de straits ubi of ubi Benggâla

3 te Batavia: gerètan, te Samarang en Soerabaja: rèq, ’t eerste Soendaneesch, ’t laatste Javaansch. 

[Inhoud]

11. In een hotel.

S’p’âda (samentrekking van siâpa-âda)! Hei daar, is er iemand?
Sâya, tuan! Jawel, mijnheer!
Minta kâmar. Ik vraag een kamer.
Tuan mâu kâmar yang lima rupiah sa âri kah âtaw yang enăm rupiah? Wil u een kamer van vijf gulden daags of een van zes?
Minta yang lima rupiah sâja. Geef me maar een van vijf (vraag die van vijf gulden).
Sila kan ikut sâya, tuan. Nanti sâya tuñjuqkăn. Wees zoo goed mij te volgen, mijnheer. Ik zal er u een wijzen.
Kâmar ini terlâlu kecil. Deze kamer is te klein (erg klein).
Semua bagitu, tuan. Ze zijn alle zoo, mijnheer.
Yang di sabelah situ bagitu juga? Die aan gindschen kant ook?
Tidaq tuan, itu yang enăm rupiah sa âri. Lebih besar deri ini. Tuan mâu liat? Neen, mijnheer, die zijn van zes gulden daags. Ze zijn grooter dan deze. Wil u ze zien?
Sudah. Ta usah. Biar lah aku ambil kâmar ini sâja. Och, neen, ’t hoeft niet. (Afgedaan, ’t hoeft niet). Laat me deze kamer maar nemen.
Nanti pukul berâpa ôrang makan di sini? Hoe laat eet men hier (straks)?
Pukul sâtu, tuan. Nanti malăm pukul delâpan. Om een uur, mijnheer. Van avond om acht uur.
Mâna kâmar-mandi? Waar is de badkamer?
Minta tuâla dan sâbun. (voor tuâla op Java anduq, verb. Holl. handdoek). Ik vraag een handdoek en zeep.
Sûruh boy (jongos) bâwa sikat-gigi dan sisir. Lâgi âda dalăm kopor di kâmar. Laat mijn jongen mijn tandenborstel en mijn kam brengen. Ze zijn nog in de koffer in mijn kamer.
Âda kah cermin di kâmar-mandi? (Op Java voor cermin kâca). Is er een spiegel in de badkamer?
Âda, tuan. Jawel, mijnheer (er is, mijnheer). [36]
Berâpa âri tuan mâu tinggal di rumah-makan ini? Hoeveel dagen wil u in dit logement blijven?
Itu lah mandor datăng, tuan. Dia minta masuqkan nâma dan pekerjâan tuan ke dalăm daftar (buku). Daar komt de mandoer (soort opperkellner), mijnheer. Hij verzoekt u uw naam en betrekking in ’t register te schrijven (in te brengen).
Nanti malăm tuan suka pakay krêta kah? Wenscht u van avond een rijtuig te hebben (gebruiken)?
Berâpa sêwâ-ña sa jam? Hoeveel is ’t per uur (de huur)?
Tiga rupiah, tuan. Drie gulden, mijnheer.
Bâik lah. Sûruh pasang pukul sa tengah tujuh. Goed, laat om half zeven inspannen.

[Inhoud]

12. Gesprek met een Maleisch Vorst.

Tunku âda di dalăm kah? Is de Tunku thuis?
Âda, tuan, tetapi Tunku berâdu, belom jâga. Jawel, mijnheer, maar de Tunku slaapt, hij is nog niet wakker.
Pukul berâpa Tunku nanti jâga? Hoe laat wordt de Tunku wakker?
Nanti tengah âri. Sudah dia sîram, bôleh tuan berjumpa dăngăn dia. Om twaalf uur (straks middag). Als hij al gebaad heeft, kan u hem ontmoeten.
Tunku sila kan masuq tuan. De Tunku noodigt u uit binnen te komen.
Selâmat berjumpa, Tunku, sâya arăp Tunku sêhat. Ik verheug me u te zien, Tunku (Heil bij ’t ontmoeten), ik hoop dat u gezond is.
Sêhat juga, terima kâsih, tuan. Heel wel, dank u, mijnheer.
Siâpa ini, Tunku? Sâya belom kenal. Wie is dit, Tunku? Ik ken hem nog niet.
Âdiq sâya, tuan: Tunku Ngah. Dit is mijn jongere broeder, mijnheer: Tunku Ngah.
Bila Tunku endaq berangkat bâlik ka ulu? Wanneer wil u weer naar ’t binnenland terug gaan?
Belom tentu lâgi, tuan. Pekat dulu dăngăn âdiq sâya ini. Dat’s nog niet vast, mijnheer. Ik wil eerst met mijn jongeren broeder overleggen. [37]
Kâlaw Tunku bâlik ka ulu beprâu kah, bergâjah kah, berjâlah kah? Als u naar ’t binnenland teruggaat, gaat u dan in een boot, op een olifant of te voet?
Jâlan kaki susah, sebab mendaki-menûrun bâñaq. Lâgi gâjah pun susah berjâlan musim-ujan ini. Ôrang bâru sampay deri ulu kâtâ-ña pâda sâya âir di jâlan itu s’ingga lutut. Sebab itu sâya pikir bâik ikut sungay. Te voet te gaan is lastig omdat de weg erg op en neer gaat. Bovendien loopen de olifanten moeilijk in dit jaargetijde. Menschen zoo pas van de binnenlanden gekomen, zeiden me, dat het water op den weg tot aan de knieën reikt. Daarom denk ik, dat het beter is de rivier te volgen.
Kâkanda Unku Lung sûruh pâtik mengadăp memberi tâu kepâda Tuanku Kâkanda âda di Kubang-Buâya, ésoq nanti dia sampay kemâri mengadăp Tuanku. Uw (oudere) broeder Unku Lung stuurt mij naar u toe (laat mij vóor u verschijnen), om u kennis te geven, dat hij te Kubang-Buâya is, en morgen hier aankomt om vóor u te verschijnen.
Bâik lah. Âwaq bâlik mengâtakăn pâda Kâkanda, Âdinda âda sedia menanti kăn dia. Goed. Ga terug en zeg aan mijn broeder, dat ik (jongere broeder) hem hier verwacht (gereed ben op hem wachtende).
Pâtik bermuhun. Ik vraag verlof om heen te gaan.
Ia, jâlan lah. Goed, je kunt gaan.
Tunku Lung, yang endaq sampay ésoq, dia âbang kah kepâda Tunku? Is die Tunku Lung, die morgen zal komen een (oudere) broeder van u?
Bukan âbang sa-jâlan-jâdi (betul), tuan: sâtu bâpa, lâin ibu. Geen (oudere) broeder van denzelfden vader en dezelfde moeder (van dezelfde wijze van geboren worden, echt): denzelfden vader, een andere moeder.
Bârang-kâli tidaq âda âdiq-kâkaq yang s’ibu-sa-bâpa, dăngăn Tunku? Misschien heeft u geen broeders of zusters van denzelfden vader en dezelfde moeder?
Âda juga, tuan: kâkaq [38]sâtu yang sudah nikâh pada Râja Mahmûd, dan âdiq laki-laki sâtu yang belom besar, tengah mengâji dia. Belom xatam.1 Jawel, mijnheer; een oudere [38]zuster, die getrouwd is met Râja Mahmûd, en een jongere broeder, die nog niet volwassen (groot) is, die leert nog de Koran lezen. Hij heeft die nog niet doorgelezen.
Dua-puluh-delâpan juz sudah dibâca, âda dua juz belom. Acht en twintig afdeelingen heeft hij al gelezen, twee nog niet.
Kâlaw bulan-puâsa bâca qurân di tengah majelis, maka kita ta tâu bâca, mâlu sekâli. Als men in de vastenmaand in een gezelschap de Koran leest, en wij kunnen dan niet lezen, zijn we erg beschaamd.
Kâlaw ânaq ôrang bâik-bâik ta bôleh tidaq mâu xatam qurân. De kinderen van aanzienlijken (indien kinderen.…) moeten volstrekt de Koran doorgelezen hebben.


1 Wij schrijven hier x voor den klank van ch in ons kracht, och enz. 

[Inhoud]

13. Op de markt.

Kaw berjual âpa di sini? Wat heb je hier te koop?
Sâya endaq membeli kâin-sarung, bâtik buâtan Jâwa; bôleh kah dapăt di sini? Ik wil sarong’s, Javaansch batiksel, koopen; kan ik die hier krijgen?
Ini kûrang bâik, âda kah yang bâik deri ini? Deze zijn minder goed, zijn er betere dan deze?
Itu mâhal sekâli; itu tidaq mûrah. Dat is erg duur; dat is niet goedkoop.
Bôleh tâwar, tuan. U mag bieden (afdingen), mijnheer.
Côba tuñjuqkăn yang mûrah. Laat er eens wat zien, die goedkooper zijn.
Âda kah kâin-setrâ? (op Java: sutra) Heb je ook zijden stoffen?
Setrâ Cina buat bâju? Chineesche zijde om buisjes van te maken?
Di sini t’âda, tuan. Dalăm keday Makaw bôleh dapăt. Hier is ’t niet, mijnheer. In den Makawschen winkel (kraam) kan u ’t krijgen. [39]
Bôleh kah sâya beli bârang-bârang dalăm pajăk-gâday (rumah-gâday)? Kan ik goederen koopen in het pandjeshuis?
Dalăm pajăk-gâday ta bôleh, tetapi dalăm keday kâin bûruq bôleh juga dapăt. In ’t pandjeshuis kan het niet, maar wel kan u er in den uitdragerswinkel (kraam van versleten stoffen) krijgen.
Kâin Bugis di mâna bôleh sâya beli? Waar kan ik Boegineesche kleedjes koopen?
Sekârang ta bôleh dapăt, tuan, tetapi dalăm musim Bugis bôleh beli di prâu ôrang Bugis, âtaw di Kampung-Gelam tepi lâut. Nu kan u ze niet krijgen, mijnheer, maar in den tijd van de Boegineezen (een bepaald deel van ’t jaar) kan u ze koopen aan de schuiten der Boegineezen, of in Kampoeng-Gelam aan zee.
Mâna tukang-mas yang panday sekâli di sini? Waar is hier de beste (bekwaamste) goudsmid?
Bârang-kâli ôrang Jâwa di Kampung-Gelam. Tukang Cina pun panday juga, tetapi kâmi kûrang percâya sedikit. Misschien is ’t een Javaan in K. G. De Chineesche goudsmid (eig. handwerksman) is ook wel knap, maar wij vertrouwen hem minder.
Bukan kah ini keday sa ôrang Jâwa bernâma Ahmad, tukang-mas (juâri)? Is dit niet de winkel van een Javaan genaamd Ahmad, goudsmid?
Betul, tuan: dulu âda dia tinggal di sini, sekârang sudah pindah ke Johor. Jawel (juist) mijnheer: vroeger woonde hij hier, nu is hij (reeds) naar Djohor verhuisd.

[Inhoud]

14. Het aanleggen van een plantage.

Sâya ’naq membuka kebon tanăm kahwa dan sebâgay-ña; bôleh kah meñcâri ôrang kuli bârang sa râtus ôrang? Ik wil een plantage aanleggen om koffie enz. te planten; kan je zoo ongeveer honderd koeli’s zoeken?
Di mâna tuan ’naq membuka kebon itu? Waar wil u die plantage aanleggen?
Di ulu Pêraq. In de bovenlanden van Pêrak.
Tuan mâu kuli Cina kah âtaw ôrang Jâwa? Wil u Chineesche koeli’s of Javanen? [40]
Ôrang Jâwa delâpan-puluh, ôrang Cina dua-puluh. Tachtig Javanen en twintig Chineezen.
Berâpa tuan mâu beri gâji sa ôrang? Hoeveel loon wil u per man geven?
Pâda ôrang Jâwa enăm ringgit sa bulan, makânan di âtas dia. Cina bagitu juga. Aan de Javanen zes dollar (rijksdaalders) per maand, ’t eten voor hun rekening (op hen). De Chineezen even-zoo.
Bôleh sâya dapăt, tuan, tetapi dia-ôrang tentu endaq minta cengkeram dulu1. Ik kan ze krijgen, mijnheer, maar ze zullen zeker om voorschot vragen.
Bâik lah, bôleh sâya beri sa-puluh ringgit sa ôrang, tetapi sa ôrang kepâlâ-ña endaq lah tanggung âtas yang lâin. Kâlaw tidaq, nanti dia-ôrang lâri semua, ilang wang sâya percuma. Goed, ik kan elk (éen man) tien dollar geven, maar een hoofd van hen moet voor de anderen instaan. Anders (zoo niet) gaan ze allen er van door, en is mijn geld voor niets weg.
Kâlaw sa râtus ôrang, beri cengkeram sa-puluh ringgit sa ôrang, jâdi mâu minta jâmin sa-ribu ringgit. Als er honderd man zijn en u geeft tien dollar voorschot per man, dan (dus) wil u een borgstelling van duizend dollar hebben?
Ia, betul. Ja, juist.
Câri kăn dua ôrang yang âda arta bôleh meñjâmin-ña. Zoek me twee menschen op, die wat gefortuneerd zijn (die goederen hebben) om voor hen borg te wezen.
Âpa macăm kerjâ tuan mâu beri kepâda kuli itu? Wat voor soort werk wenscht u aan die koeli’s op te dragen (te geven)?
Kerjâ menebas utan, membuat jâlan dan pârit meñcangkulkăn tânah, menanăm pokoq-pokoq dan sebâgay-ña. ’t Openkappen (werk openkappen), het maken van wegen (paden) en sloten, het omspitten van den grond, het planten van boomen enz.
Sudah kah tuan buat rumah di sâna âtaw belom? Heeft u daar al een huis gebouwd (gemaakt) of nog niet?
Sudah sâya jañji dăngăn ôrang Melâyu di sâna, dia [41]endaq memanggil Sakay menebas kăn utan. Ik heb al een overeenkomst aangegaan met een Maleier [41]daar, hij zal Sakay’s ontbieden (roepen) om het bosch te kappen.
Bagi-mâna tuan jañji dăngăn dia? Hoe is u met hen overeengekomen?
Dia jañji kerjâ, borong, endaq menebas kăn sa-râtus depâ pañjang dan lêbar-ña sa-râtus (sa-râtus depâ nâik, sa-râtus bukâ-ña), dăngăn arga sa-râtus ringgit. Hij is overeengekomen het heele werk aan te nemen (borong is die wijze van werken, waarbij men betaalt voor ’t volledige werk na afloop), om honderd vadem in ’t vierkant om te kappen, tegen honderd dollar (met prijs 100 dollar).
Tebas dan bakar? Kappen en branden?
Ia, bagitu. Ja, zoo is ’t.
Mûrah juga. Dat ’s wel goedkoop.
Beras makânan kuli di mâna bôleh dapăt? De rijst voor de koeli’s om te eten, waar kan men die krijgen? (rijst, voedsel der koeli’s.…)?
Tujuh âri sa kâli dia ôrang bôleh sûruh dua tiga ôrang tûrun ka pekăn (pasar), membeli beras, memikul kembâli. Eens in de acht dagen kunnen zij twee of drie man naar de markt sturen (naar beneden sturen naar de markt), om rijst te koopen en ’t hierheen terug te dragen.
Âmat jâuh, tuan. ’t Is erg ver, mijnheer.
Tidaq berâpa jâuh. Kâlaw âri itu ta bôleh bâlik, bôleh tidur sâtu malăm di pekăn, bâlik ésoq. ’t Is niet bizonder ver. Als ze dien dag niet terug kunnen keeren, kunnen ze een nacht op de markt slapen, en den volgenden ochtend terugkeeren.
Memikul (mengambin) bârang dalăm utan terlâlu susah. ’t Dragen (dragen aan banden over de schouders) van goederen is erg lastig in ’t bosch.
Bila sudah buat lûrung, bôleh pakay kerbaw membâwa bârang-bârang. Kemudian bôleh buat jâlan krêta. Wanneer er al wegen zijn gemaakt, kan men karbouwen (buffels) gebruiken om de goederen te brengen. Daarna kunnen we een weg voor rijtuigen maken. [42]
Cucikăn tem pat buat pondoq sâja. Nanti ésoq bôleh menebas kăn utan empat lima depâ, tempat dîrikăn bangsal-kuli. Câri tempat yang bâik, lâgi dekăt dăngăn âir. Maak een plek schoon om er maar een hut op te slaan. Dan kan je morgen ’t bosch vier of vijf vadem wegkappen, waar een koeli-loods kan opgericht worden (plaats van oprichten …). Zoek een goede plek, bovendien dicht bij ’t water.
Kâlaw t’âda sungay, mâu gâli kăn perigi dua buah, sa buah buat âir-minum, sa buah buat mandi. Als er geen rivier is, moet men twee putten graven, éen voor drinkwater en éen om te baden.
Bila sudah âbis bangsal dan perigi, sâya ’naq memilih tempat-tanăm-benih (perse-mâyan). Wanneer de loods en de putten klaar zijn, zal ik een plek uitkiezen om ’t zaad te planten. (zaadbed.)
Bila sudah tanăm benih itu, buat jamba dăngăn dâun-kâyu, maka kâlaw t’âda ujan sa-âri-âri, bôleh disîram dăngăn âir. Wanneer het zaad al geplant is, moet je een dek maken van (lett. met) boomblaren, en als ’t niet iederen dag regent kan het met water begoten worden.
Berâpa kâli sa âri mâu disîram? Hoeveel maal daags moet het begoten worden?
Sa kâli sâja, petăng-âri, pukul lima bagitu. Maar eens, ’s namiddags zoo wat om vijf uur.
Sudah terbit (tumbuh) benih itu? Is dat zaad al opgekomen (gegroeid)?
Sudah, tuan. Tidaq jâdi, tuan. Benih sudah mati. Jawel, mijnheer. ’t Is niet opgekomen (geworden), mijnheer, ’t Zaad is al dood.
Kâlaw benih kahwa-susu2, waktu tanăm endaq lah ôrang jâga bâik-bâik, masuqkăn benih-ña ke dalăm tânah bujur sekâli; kâlaw tidaq, pokoq-ña nanti béngkoq. Bij cacao-zaad (als ’t c. z. is), moet men op den planttijd behoedzaam zijn, en het zaad heel recht in den grond doen; anders worden de boompjes krom.
Tampang-kahwa itu sudah besar, bila datăng ujan, endaq [43]lah ditanămkăn di kebon (dipindahkăn ka kebon). De jonge koffieplantjes zijn reeds groot, wanneer er regen [43]komt, moeten ze in den tuin geplant (overgebracht) worden.
Bila dicâbut, bâik-bâik rusaqkăn akar-ña. Wanneer ze uitgetrokken worden, wees dan voorzichtig, dat je de wortels niet beschadigt.
Kâlaw akar-terus bumi itu rusaq, mati lah pokoq-ña. Als de hoofdwortel (wortel recht in den grond) beschadigd wordt, gaat de plant dood.
Pekâkas bâñaq sudah rusaq. Cangkul dan beliung kûrang, mâu beli lâgi. Van de werktuigen is al veel stuk. Hak en dissel ontbreken, ’t is noodig andere (nog meer) te koopen.
Pekâkas yang surdah rusaq itu beri pâda tukang-besi, sûruh bâiki (betulkăn). Geef de werktuigen, die al kapot zijn, aan den smid, laat hem die in orde maken.
Âpa yang kûrang bôleh beli, sâya ’pu-ña kîra. Wat er ontbreekt kan je koopen, voor mijn rekening.
Sâya minta cuti dua âri, tuan3. Ik vraag twee dagen verlof, mijnheer.
Buat âpa? Waarvoor? (om wat te doen?)
Kepâla sakit, tuan, sâya endaq pegi berôbat. Ik heb hoofdpijn, mijnheer, ik wil me laten genezen (geneesmiddelen gebruiken).
Aku bôleh beri ôbat. Ik kan geneesmiddelen geven.
Ta bôleh, tuan. Sâya ta mengarti ôbat ôrang-putih, sâya endaq meñcâri bumur (dukun) Melâyu. ’t Kan niet, mijnheer. Ik heb geen verstand van Europeesche geneesmiddelen (gen. m. der blanken) ik wil een Maleischen dokter opzoeken.
Pârit-pârit semua mâu didălamkăn lâgi; kâlaw tûrun ujan lebăt, ta berguna macăm bagini. De sloten moeten alle dieper gemaakt worden; als er hevige regen valt, deugt dit soort niet.
Tânah keras, tuan. De aarde is hard, mijnheer.
Buat jâlan deri sini ka peringgâän kebon. Maak een weg van hier naar de grens van den tuin. [44]
Lêbar-ña sa depâ cukup lah. Een vadem breed is voldoende (breedte ervan.…)
Di mâna-mâna jumpa sungay mâu buat titi kâyu (jembâtan kâyu). Overal waar je een rivier tegen komt, moet je een houten vlonder (houten brug met leuningen) maken.
Titi kâyu-utan, jangan pakay pâpan, kâyu bulăt sâja. Vlonders van ruw hout (boschhout), je moet geen planken gebruiken, rond hout (stammen) maar.
Bubuh tânah di âtas-ña, supâya kuda bôleh lâlu (biar kuda bôleh lâlu). Leg er aarde boven op, dat er een paard overheen kan (voorbij kan gaan).


1 Op Java porskot (Holl. voorschot.) 

2 kahwa-susu te Batavia coklat (verb. van chocolaad). 

3 Voor cuti te Batavia: permisi (Holl. permissie). 

[Inhoud]

15. Gesprek met een tuinman.

Tukang-kebon âda menanti, tuan. De tuinman staat te wachten, mijnheer.
Malăm sekârang (nanti malăm) âda ôrang makan di sini, côba câri bunga bâñaq-bâñaq, âturkăn di mêja-makan. Van avond eten hier menschen, je moet ’s een boel bloemen zoeken, en op de etenstafel rangschikken.
Bunga macăm mâna tuan suka? Wat voor soorten van bloemen verlangt u?
Âpa yang âda jâdi lah. Al wat er maar is, is goed (lett. wat dat er is, wordt, slaagt).
Pegi ka kebon-bunga, minta pâda tuan yang meñjâga di situ, dia endaq memberi. Bâwa bakul, bôleh diïsi-ña. Ga naar de bloementuin, vraag aan den heer die daar toezicht houdt (waakt), die zal er je geven. Neem een mand mee, die kan hij vullen.
Petik bunga mêrah dua tiga tangkay. Pluk twee of drie roode bloemen.
Bunga mêrah t’âda, tuan. Roode bloemen zijn er niet, mijnheer.
Tidaq mengâpa (tidaq peduli), câri dâun-dâun-kâyu, mâna yang éloq. Dat doet er niet toe, zoek allerlei boomblaren, al die mooi zijn. [45]
Kebon ini saperti utan rupâ-ña: penuh tumbuh-tumbuhan. Deze tuin ziet eruit als een wildernis; hij is vol onkruid (opgroeisels).
Aku pikir kaw malăs benăr. Ik geloof (denk), dat jij erg lui bent.
Pekâkas t’âda, tuan, mâna bôleh kerjâ betul? Er zijn geen gereedschap, mijnheer; hoe kan men dan goed werken?
Nanti aku beri duit (wang), bôleh beli âpa-âpa yang kûrang. Ik zal je duiten (geld) geven, dan kan je al wat ontbreekt koopen.
Bâik lah, tuan; nanti sâya membeli cangkul, sisir-tânah, sîrâman. Goed, mijnheer; ik zal een hak, een hark en een gieter koopen.
Bâik engkaw beli bârang-dua-puluh pasu, masuqkăn bunga ke dalăm-ña. ’t Zou goed wezen, dat je zoowat twee-en-twintig bloempotten kocht, en de bloemen erin zette.
Jâlan ini ta bâik sekâli, côba betulkăn. Deze paden (wegen) zijn heelemaal niet goed, toe, maak ze in orde.
Añcurkăn bâtu, târoh di jâlan, kemudian bubuh pasir di âtas-ña (tudung dăngan pasir). Maak steenen stuk (vergruizel steenen), leg ze op de paden, daarna leg je zand erover heen (dek ’t toe met zand).
Rumput di kebon sudah terlâlu tinggi-ña, côba potong pèndèq. Het gras in den tuin is al veel te hoog; zeg, snij ’t eens kort af.
Tidaq sampay, mâu lebih pèndèq lâgi. Niet genoeg, ’t moet nog korter.
Bunga ini sudah berâpa lâma tidaq kaw sîram? Semua lâyu rupâ-ña. Hoe lang heb je die bloemen al niet begoten? Ze zien er alle verlept uit.
Kâlaw tidaq disîram, nanti mati sekâli. Als ze niet begoten worden, gaan ze alle dood.
Mâna sîrâman? Sîram sekârang. Waar is de gieter? Begiet ze nu.
Tong-âir sudah kosong. De waterton is al leeg.
Kâlaw tidaq diïsi sa-âri-âri, bagi-mâna bôleh sîram bunga? Als ze niet dagelijks gevuld wordt, hoe kan je dan de bloemen begieten?
Pagăr itu sudah bûruq rupâ-ña. Betulkăn. Die schutting (heining, heg) ziet er al vermolmd uit. Maak ze in orde. [46]
Sampah-sampah ini angkat semua, bâwa keluar dalăm gerôbaq. Dit vuil (deze afval) moet je altemaal opnemen (wegnemen), en in een kruiwagen wegbrengen.
Biâsâ-ña sâya bakar petăng-âri, tuan. Gewoonlijk verbrand ik het ’s avonds, mijnheer.
Bôleh juga. Dat mag ook.

[Inhoud]

16. Gesprek met een waschman en zijn knecht.

Sûruh dobi mâri ésoq1. Laat den waschman morgen hier komen.
Sediakăn (siapkăn) pakâyan kotor semua pâgi-pâgi, endaq ku beri pâda dobi. Leg het vuile goed alles heel vroeg klaar, ik wil het aan den waschman geven.
Bila dobi datăng, beri tâu pâda-ku (sama aku). Wanneer de waschman komt, geef er mij dan kennis van.
Bilang pakâyan semua, periksa bâik-bâik, kâlaw betul tidaq. Tel al de kleeren, ga ze goed na, of ze in orde zijn of niet.
Semuâ-ña betul, ñôñah. Alles is in orde, mevrouw.
Tidaq betul, ñôñah, sapu-tangan kûrang sa lay, bâju (jas) kûrang dua lay, lâgi sârung-bantal sa lay bukan ñôñah ’pu-ña, sudah tukar dăngăn ôrang ’pu-ña; sârung-kaki (kâos) ini kûrang yang sa belah; lâgi kutang ini kôyaq. ’t Is niet in orde, mevrouw, er ontbreekt een zakdoek, bovendien is een kussensloop niet van u; ’t is verruild met een van iemand anders; van dit paar kousen ontbreekt er een; ook is dit lijfje gescheurd.
Kaw kâta pâda dobi, aku ta mâu bâjar upah-ña ingga sampay dibâwâ-ña pakâyan semua yang kûrang sekârang ini; sârung-bantal ini sûruh bâwa pulang, bâwa kembâli aku ’pu-ña. Je moet aan de waschman zeggen, dat ik zijn loon niet betalen wil, voordat (totdat) hij al de nu ontbrekende kleedingstukken teruggebracht heeft; laat hem deze kussensloop naar zijn huis brengen en de mijne terugbrengen. [47]
Dobi, âpa sebab kaw tidaq cuci (bâsuh) betul pakâyan ini? Ta bâik sekâli rupâ-ña. Bâñaq kôyaq, lâgi kûrang kañji. Waschman, waarom heb je deze kleeren niet behoorlijk gewasschen? Ze zien er volstrekt niet goed uit, ook ontbreekt er stijfsel aan.
Bâwa pulang pakâyan ini, cuci lâgi sa kâli, dan târoh kañji cukup-cukup. Neem deze kleeren mee naar huis, wasch ze nog eens, en doe er ruim stijfsel in.
Kâlaw kaw cuci pakâyan-ku, berâpa kaw minta upah-ña? Als je mijn kleeren wascht, hoeveel vraag je dan als loon?
Tiga ringgit sa-râtus lay, ñôñah. Drie dollar (rijksdaalders) per honderd stuks, mevrouw.
Tetapi aku mâu bâyar sa bulan sa kâli, bukan bilangan pakâyan. Maar ik wil eens in de maand betalen, niet per stuk (geen telling der kleederen).
Kâlaw bagitu, ñôñah bôleh bâyar sâma sâya tiga ringgit sa bulan (enăm rupiah sa bulan). Dan kan u mij drie dollar per maand (zes gulden per maand) betalen.
Bâik lah, kaw bôleh datăng di rumah-ku membâwa pakâyan cuci (beresih) dan menerima pakâyan kotor, tiap-tiap âri senèn. Goed, je kunt hier iederen Maandag aan huis ’t schoone goed komen brengen en ’t vuile in ontvangst nemen.
Kâin yang dua lay ini aku mâu petăng ésoq, ta bôleh tidaq. Deze twee kain’s wil ik morgen namiddag (avond) zonder mankeeren (’t mag niet niet) hebben.
Kâlaw pânas, bôleh sâya bâwa, ñôñah, kâlaw ujan ta bôleh. Als er zon is, kan ik ze brengen mevrouw, als ’t regent niet.
Kâlaw kaw côba, tentu bôleh bâwa, bâik pânas bâik tidaq. Als je ’t probeert, kan je ze zeker brengen, of er zon is of niet.
Rompi (wiskăt) ini tidaq betul lipat-ña, bâñaq kedut. Dit vest is niet goed gevouwen, ’t is vol kreuken (veel kreuken).
Seluar (celâna) ini jangan târoh kañji, aku suka lembut, tapi setrika bâik-bâik. In deze broek moet je geen stijfsel doen, ik heb hem liever zacht maar je moet hem goed strijken.
Kemêja ini sudah rusaq, kaw pakay besi-setrika terlâlu angăt, sudah angus sekâli. [48]Nanti ku potong upah-mu sâtu ringgit. Dit hemd is bedorven, je hebt een al te heet strijkijzer gebruikt, ’t is heelemaal verbrand. [48]Ik zal een dollar van je loon inhouden (afsnijden).
Âpa tumpuq-tumpuq mêrah di celâna putih ini? Wat zijn die roode vlekken op die witte broek?
Itu tâi-besi, ñôñah, kenâ kañcing. Dat’s ijzerroest, mevrouw, van de knoopen (geraakt door de knoopen).
Mâna bôleh kenâ kañcing di situ? Itu bekas ludah-sîrih. Cuci lâgi sa kâli sampay ilang semua tumpuq-ña. Hoe kan het daar de knoopen raken? Dat zijn sporen van sirih-spuug. Wasch ’t nog ’s over totdat al de vlekken weg zijn.


1 dobi te Batavia pinâtu of minâtu

[Inhoud]

17. Gesprek met een stalknecht.

Kaw meñcâri kerjâ sâis kah (tukang-kuda kah)? Zoek je werk als staljongen (paardejongen)?
Kaw panday kah kerjâ-kuda? Kan je met paarden omgaan? (Ben je bekwaam in paardenwerk?)
Aku âda dua ékor kuda—sa pasang (jori)—kaw endaq meñjâga yang sa ékor, lâgi jâdi kusir (coachman) kâdang-kâdang, bila aku suka, dan lâgi tulung cuci (bâsuh) pakâyan-kuda. Ik heb twee paarden—een span—jij moet een er van verzorgen, bovendien koetsier zijn, wanneer ik dat verlang, en ook nog helpen met het schoonmaken van ’t paardetuig.
Makânan kuda aku yang membeli, maka sa-âri-âri kaw minta sâma boy (jongos), dia bôleh beri makânan cukup sa âri. ’t Voeder voor de paarden koop ik, en dagelijks vraag jij dat aan den huisjongen, die kan je voeder voor een dag (genoeg) geven.
Berâpa tuan beri makan sa ékor kuda sa âri? Hoeveel voeder geeft u éen paard per dag?
Tiap-tiap âri kaw endaq lah beri makan tiga kâli pâda kuda, sa kâli makan pâdi dua cupaq, kacang sa cupaq, busi (dedăk) sa tengah cupaq. Iederen dag moet je de paarden drie maal te eten geven, in eens twee „cupaq” pâdi (een vierde gantang”), een „cupaq” Indische paardeboonen, en een halve „cupaq” zemelen. [49]
Aku mâu krêta ésoq pâgi pukul sa-puluh, ’naq pegi ke Singapûra. Ik wil morgen ochtend om tien uur ’t rijtuig hebben, ik wil naar Singapoer gaan.
Kuda jori kah (sa pasang kah)? ’t Span paarden?
Tidaq, kuda tunggal. Neen, een enkel paard.
Kuda ităm, kuda mêrah, kuda belang, kuda abluq. ’t Zwarte paard, ’t bruine paard, ’t gevlekte paard (de schimmel), ’t muiskleurige paard.
Pegang kuda ini sabentar. Hoû dit paard een oogenblik vast.
Legam (kekang) sudah bekârat, âpa fasal (âpa sebab) tidaq kaw cuci (beresihkan) lebih bâik? ’t Bit is al verroest, waarom maak je ’t niet beter schoon?
Gosoq bâik-bâik, kemudian târoh miñaq-selâda sedikit. Poets (wrijf) ’t goed, daarna doe je er wat slâ-olie op.
Ras (tâli kekang, lès) kîri kusut, betulkăn. De linkertoom is in de war, maak dat in orde.
Jut (setrèng) belom diïkătkăn! Âpa sebab kaw tidaq peratikăn bâik-bâik? Kâlaw kuda lâri sekârang, nanti jehânam kita. De strengen zijn nog niet vastgemaakt! Waarom let je er niet goed op? Als ’t paard nu er van door gaat, zijn wij gefopt (in de hel).
Lepaskăn kuda, lepaskăn kepâlâ-ña. Laat ’t paard los, laat den kop los.
Nâik di belâkang. Stijg achter op.
Mâna câbuq (cambuq)? Waar is de zweep?
Mâna cemeti? Waar is de karwats?
Tertinggal, tuan. Die is achtergebleven, mijnheer.
Lekas pegi mengambil ña. Ga ’m gauw halen.
Jâlan lah, aku ta bôleh menanti lâgi. Jâlan pelâhan-pelâhan. Ga je gang, ik kan niet langer wachten. Rij (ga) langzaam.
Lekas lâgi! Nog sneller!
Pukul sedikit. Sla ’m een beetje.
Ta bôleh pukul, tuan, nanti dia jâhat (nakal). Slaan mag niet, mijnheer, anders wordt hij kwaadaardig (ondeugend).
Pegang rôda, pusingkăn (putărkăn). Hoû het wiel vast, draai ’t.
Letaqkăn pakâyan itu, mâri sini pegang kuda. Leg dat tuig neer, kom hier en hoû het paard vast. [50]
Kaw berbuat âpa? Jangan pegang kuda bagitu. Wat voer je uit? Hoû het paard niet zoo vast.
Bagimâna mâu pegang, tuan? Hoe moet hij dan vastgehouden worden, mijnheer? (Hoe wil ’t vastgehouden?)
Pegang dekăt kekang-ña (legam-ña), dua-dua tangan sa kâli. Houd ’m vast dicht bij ’t bit met beide handen te gelijk.
Nanti gigit, tuan. Hij zal me bijten, mijnheer.
Ta bôleh gigit. Hij kan niet bijten.
Kuda ini meñépaq kah? Slaat dit paard?
Tidaq, tuan, jinaq benăr, tidaq nakal sekâli; tidaq bertingkah. Neen, mijnheer, hij is erg mak, heelemaal niet kwaad (ondeugend); heeft geen kuren (streken, grillen, bizondere manieren).
Pasang krêta: aku endaq makan angin sedikit. Span ’t rijtuig in: ik wil een toertje doen (lett. een beetje wind eten).
Kuda sakit, tuan: ta bôleh pakay. ’t Paard is ziek, mijnheer; hij kan niet gebruikt worden.
Kûrang âpa? Wat mankeert hij?
Sakit serdi, tuan. De droes, mijnheer.
Panggil tuan doktor-hêwan, minta beri ôbat. Laat den paardenarts komen (lett. roep …) verzoek hem geneesmiddelen te geven.
Kuda sakit bâtuq, dua tiga âri bôleh bâik pula. ’t Paard hoest (heeft hoestziekte), in twee of drie dagen kan hij weer gezond (goed) zijn.
Aku arăp bagitu, tetapi perlu kaw belâ (peliâra) bâik-bâik. Dat hoop ik (lett. ik hoop zoo), maar ’t is noodzakelijk, dat je ’m goed oppast.
Berâpa âri lâgi bâru bôleh pakay? Binnen hoeveel dagen is hij pas weer te gebruiken? (lett. hoev. dagen nog pas kan (men) gebruiken?)
Jangan beri kăn dia makan rumput terlâlu bâñaq, sa kâli makan sa âri cukup lah. Geef hem niet te veel gras te eten, eens per dag is genoeg (eens eten een dag …)
Mâu nâik kuda ésoq petăng pukul empat, bâwa kuda ke kantor (ufis). Ik wil morgen namiddag om vier uur paard rijden, breng het paard naar ’t kantoor. [51]
Belâkang-ña luka, ta bôleh pakay sêla (jin, pelâna), tuan. Zijn rug is gewond, hij kan geen zadel velen, mijnheer. (lett. niet kan gebruiken een zadel).

[Inhoud]

18. Gesprek met een Schrijver.

Jûru-tulis, jangan datăng siang-âri bagitu. Sudah berâpa kâli sâya kâta: ta bôleh tidaq datăng pâgi pukul tujuh betul. Kâlaw siang-âri bagitu, pekerjâän ta bôleh âbis. Schrijver, je moet niet zoo laat komen (zoo in de „siang”, het deel van den dag van 10–3). Hoeveel maal reeds heb ik gezegd, dat je zonder mankeeren ’s morgens precies om zeven uur moest komen (lett. dat je niet niet mag komen …) Als ’t zoo laat is, kan ’t werk niet af komen.
Âda pekerjâän âpa, tuan? Wat is er voor werk, mijnheer?
Âda sûrat-sûrat ini, bâru sampay semalăm. Semua mâu dibalăs lekas-lekas. Er zijn deze brieven, die gisteren pas (aan)gekomen zijn. Ze moeten alle zeer spoedig beantwoord worden.
Balâsan sûrat itu târoh di mêja kecil situ, lâinkăn deri sûrat-sûrat lâma. Leg ’t antwoord op dien brief daar op die kleine tafel (op gindsche kl. t.) houd ’t afgescheiden van de andere brieven (zonder ’t af van)
Sûrat dua lay ini sâlin bâik-bâik. Schrijf deze twee brieven goed over.
Sâlinan ini tidaq bôleh pakay: congkah-mangkih hurûf ña, lâgi kûrang terang tulisan-ña. Sâlin sa kâli lâgi. Dit afschrift kan ik niet gebruiken: de letters staan schots en scheef, bovendien is ’t schrift minder duidelijk, schrijf ’t nog eens over.
Sampul-sûrat (sârung-sûrat) sudah âbis, tuan. De enveloppen zijn op, mijnheer.
Kepâla-râja (prangko) cukup-kah? Zijn er genoeg postzegels?
Cukup, tuan, macăm mêrah lâgi sa râtus lay. Jawel (genoeg) mijnheer, van de roode (roode soort) nog honderd stuks. [52]
Jûru-tulis, jangan beli kertas-kembang yang macăm bagini lâgi: sûrat sâya ini cûring-mûring sekâli. Schrijver, je moet niet meer van dit soort vloeipapier koopen, mijn brief is vol met vlekken.
Sâya minta pènah bâru. Ik verzoek u om een nieuwe pen.
Sûrat Melâyu ini mâu ditulis dăngăn qalam dan dawât, ta bôleh pakay pènah dan tinta. Deze Maleische brieven moeten met een qalam (Arab. pen) en dawât (Arab. inkt) geschreven worden, je moogt geen gewone pen en inkt gebruiken.
Ini belom dicap. Ambil lak mêrah, ta bôleh lak ităm. Dit is nog niet gestempeld. Haal roode lak, zwarte mag niet.
Bagi-mâna buñi sûrat yang bâru datăng itu? Côba bâca. Hoe luidt die brief, die pas gekomen is? Lees ’m eens voor.
Priksa tanda-tangan-ña itu. Siâpa nâmâ-ña yang mengirim? Kijk die handteekening ervan eens na. Hoe is de naam van den afzender?
Sudah sâya sâlin sûrat ini semua, tuan; kûrang tanda-tangan tuan sâja. Ik heb deze brieven reeds alle overgeschreven, mijnheer; er ontbreekt alleen uw handteekening aan.
Sudah. Sekârang sûruh bâwa ke kantor-pos. Ambil kartu-pos ini sa kâli. Goed (afgedaan). Laat ze nu naar ’t postkantoor brengen. Neem meteen deze brief kaart mee.
Sudah kah kaw timbang sûrat yang tebăl itu? Berâpa berat-ña? Kâlaw lebih deri lima-belas gram, mâu pakay dua lay kepâla-râja. Heb je dien dikken brief al gewogen? Hoeveel weegt hij? (Hoeveel is de zwaarte ervan?) Als ’t meer dan 15 gram is, moet je twee postzegels gebruiken.
Daftar ini mâu dijidâri (digâris), jûru-tulis. Mâna jidâran (mistar)? Dit register moet geliniëerd worden, schrijver. Waar is de liniaal?
Itu lah, tuan, dekăt tempat-tinta. Daar, mijnheer, bij den inktkoker.
Nah, bagini, gâris yang bujur lâgi terang. Tulis dăngăn potlot sâja. Kijk, zoo, rechte en duidelijke lijnen. Trek (schrijf) ze maar met potlood.
Angkat kertas-kertas ini Neem al deze papieren weg, [53]
semua, masuqkan di tempat-sûrat, kemudian simpăn di kôtaq di mêja-tulis. doe ze in de portefeuille, daarna berg je ze op in de schrijftafel.

[Inhoud]

19. Gesprek met een schoenmaker.

Sepâtu (kasut) ini sudah bûruq, ta bôleh pakay lâgi. Deze schoenen zijn al versleten. Ik kan ze niet meer gebruiken.
Âda kah tukang-sepâtu (-kasut) di sini? Is er een schoenmaker hier?
Kâlaw âda tukang yang bâik, panggil dia, aku endaq sûruh buat sepâtu. Als er een goede is, roep hem dan, ik wil hem schoenen laten maken.
Sepâtu sâya tâu buat, tuan, tetapi setiwăl (but) sâya kûrang panday. Schoenen kan ik maken (weet ik te maken) mijnheer; maar laarzen minder (ik minder bekwaam).
Buat sepâtu sâtu pasang dulu; nanti sâya liat, kâlaw bâik âtaw tidaq; kemudian kâlaw bâik, bôleh sâya pesăn lâgi. Maak eerst een paar schoenen; dan zal ik ’s zien, of ze goed zijn of niet; als ze goed zijn, kan ik later nog meer bestellen.
Âda kah kaw bâwa conto kulit-sepâtu? Heb je staaltjes van schoenleder meegebracht?
Kulit ini ta bâik, nipis (tipis) sekâli. Dit leder is niet goed, ’t is zeer dun.
Kulit kilat sâya mâu. Ik wil verlakt (glanzend) leder.
Côba buat setiwăl (but) sa pasang, nanti sâya beri conto. Maak ’s een paar laarzen, ik zal je een model geven.
Sepâtu ini ta bôleh pakay, pèndèq sangăt (âmat), lâgi sempit, kaki ta bôleh masuq. Deze schoenen kan ik niet gebruiken, ze zijn te kort en bovendien nauw, de voeten kunnen er niet in.
Côba, buat lâgi sa pasang, besar sedikit deri ini, lâgi pañjang. Maak nog ’s een paar, een beetje grooter dan deze, en ook wat langer.
Kulit ini keras sekâli. Âda kah lâin yang lebih lembut? Dit leder is zeer hard. Is er geen ander, dat zachter is? [54]
Bôleh kah kaw buat setiwăl (but) pañjang, pakay nâik kuda, kâlaw sâya beri contô-ña? Kan je hooge (lett. lange) laarzen maken, om bij ’t paardrijden te dragen, als ik ’t model er van geef?
Bôleh sâya côba, tuan. Ik kan ’t probeeren, mijnheer.
Sâya mâu sepâtu putih (sepâtu-kâin), tâli-ña saperti ini. Ik wil witte schoenen hebben (doeken schoenen), de bandjes (touwtjes) als deze.
Tidaq dăngăn tâli, dăngăn getah sabelah-meñabelah. Zonder bandjes, met elastiek aan weerskanten.
Kûlit mêrah itu sâya ta suka, ta éloq, lâgi lekas rusaq. Sâya endaq menanti sampay kaw dapăt kulit Êrôpah. Dat roode leder bevalt mij niet, ’t is niet mooi, en ook (nog) is ’t gauw kapot. Ik zal wachten tot je Europeesch leder ontvangt.
Tâpaq-ña buat tebăl (nipis) sedikit. Maak de zolen een beetje dikker (dunner).
Tumit-ña tinggi âmat (rendah âmat). De hielen zijn te hoog (te laag).
Âda kah jual cinêla (slop)? Verkoop je muiltjes (sloffen)?
Cinêla (slop) macăm âpa tuan suka? Macăm Cina ini âlus sekâli. Wat voor soort muiltjes (sloffen) verlangt u? Deze Chineesche zijn zeer fijn.
Cerpu (slop) ini mûrah, tetapi kasar sâja. Yang deri rumput ini cuma lima-belas sèn sa pasang. Deze sloffen zijn goedkoop, maar grof (slechts). Deze van matwerk (lett. gras) kosten slechts vijftien cent het paar.
Bôleh ambil enăm pasang sa kâli, sebab tidaq tâhan lâma: dipakay sa bulan sudah rusaq. U kan zes paar tegelijk nemen, want ze houden niet lang; als ze een maand gebruikt zijn (gebruikt een maand) gaan ze al stuk.

[Inhoud]

20. Gesprek met een kleermaker.

Aku mâu tukang-meñjâit, sûruh dia datăng lusa pâgi pukul tujuh betul. Ik moet een kleermaker hebben, laat hem overmorgen om zeven uur precies komen.
Bâba1, sâya mâu sûruh [55]buat jas (kôt). Âda kah bâba bâwa conto kâin-kâin? Bâba, ik wil een jas laten [55]maken. Heb je staaltjes van stoffen meegebracht?
Bukan kâin putih, kâin tebăl (sengkelat, lakăn) sâya mâu. Geen wit goed, dik goed (laken) wil ik hebben.
Âda kah conto lâin deri ini? Zijn er ook andere staaltjes?
Di rumah âda, tuan, tetapi t’âda sâya bâwa. Thuis wel (zijn er), mijnheer, maar ik heb ze niet bij me (niet meegebracht).
Tuan bôleh dapăt bâñaq lâin-lâin macăm kâin di gedong (di tôko). U kan veel andere soorten van stoffen in den winkel krijgen.
Tidaq âpa, bôleh sâya beri kâin-ña. Berâpa êlo cukup buat celâna (seluar) sa lay? ’t Doet er niet toe, ik kan je de stof geven. Hoeveel el is genoeg om een broek te maken?
Ambil ini. Kâlaw tidaq cukup, bôleh sâya beli lâgi. Neem dit. Als ’t niet genoeg is, kan ik nog meer koopen.
Kâin ini tebăl âmat (sangăt), bâwa yang lebih nipis (tipis). Dit goed is te dik, breng wat dunner is.
Kâin ini terlâlu ităm, sâya suka putih sedikit deri ini. Côba carikăn. Deze stof is te donker, ik wilde het wat lichter (witter) dan dit hebben. Zoek dat ’s.
Susah dapăt, tuan, tetapi bôleh sâya carikăn. Dat ’s lastig te krijgen, mijnheer, maar ik kan er wel naar zoeken.
Kâlaw sâya beri kâin-ña, maka berâpa sâya bâyar upah meñjâit seluar sa lay? Als ik de stof geef, hoeveel naailoon betaal ik dan voor een broek (hoeveel loon om te naaien een broek)?
Kâlaw tuan ambil sa lôsin sa kâli, bôleh sâya jual dua ringgit sa lay. Als u een dozijn tegelijk neemt, kan ik ze voor twee rijksdaalders (dollar) per stuk geven (verkoopen).
Mâhal sangăt itu, sâya pikir lebih deri pâtut-ña. Dat ’s erg duur, ’t komt me onbehoorlijk voor (ik denk meer dan ’t behoorlijke).
Dalăm berâpa âri bôleh sudahkăn (âbiskăn) seluar ini? In hoeveel dagen kan je dezen broek afmaken?
Côba, bâwa ésoq petăng, sâya berkaendak sangăt pâda âri itu. Kâlaw kerjâ râjin-râjin, [56]tentu bôleh diâbiskăn. Zie dat je ’m morgennamiddag brengt, ik woû ’m heel graag dien dag hebben. [56]Als je er ijverig aan werkt, kan ’t zeker klaar komen (afgemaakt worden).
Nanti sâya côba, tuan. Ik zal ’t probeeren, mijnheer.
Kâlaw bâba beli sendîri kâin-ña, berâpa arga sa lôsin? Sâya mâu tengah dua lôsin. Als jij zelf goed koopt, hoeveel is dan ’t dozijn? Ik wil anderhalf dozijn.
Jas (kôt) ini terlâlu besar (longgar) lâgi lengăn-ña tidaq sâma, sâtu pañjang sâtu pèndèq. Bâwa pulang, betulkăn. Deze jas is te groot (ruim, slobberig), bovendien zijn de mouwen niet gelijk, de eene is lang, de andere kort. Neem ’t mee naar huis en maak ’t in orde.
Lâpisan ini sudah rusaq ketéaq dan siku-ña, ganti kâin bâru (tampal), lâgi betulkăn kelim-ña. Deze voering is kapot aan den oksel en den elleboog, doe er nieuw goed in (vervang door nieuw goed) (lap het), maak bovendien de zoom in orde.
Mâu kâin setrâ (sutra), tuan? Wil u zijde, mijnheer?
Kâin yang sa-rupa ini mêmang. Natuurlijk goed als dit.
Kâlaw berlâpis setrâ (sutra) lebih mâhal argâ-ña. Als ’t met zijde gevoerd is, is het duurder (de prijs ervan).
Saku bâju ini tidaq sampay dalăm-ña. De zakken van dit buis zijn niet diep genoeg.
Bagimâna kaw buat ini, pakay mâsin-meñjâit âtaw pakay jârum sâja? Hoe heb je dit gemaakt, met een naaimachine (gebruikt een naaim.) of maar uit de hand (gebruikt een naald)?
Minta wang sedikit, endaq membeli gunting, jârum, benang, peniti, didal (sârung-jâri).2 Ik vraag wat geld, om een schaar, naalden, garen, spelden en een vingerhoed te koopen.

[57]


1 Woord om in de kolonie geboren Chineezen (Cina perânâkan) toe te spreken. 

2 te Batavia noemt men een vingerhoed ciñcin-meñjâit, lett. naai-ring. 

[Inhoud]

21. Gesprek met een timmerman en met een wagenmaker.

Panggil tukang-kâyu. Roep den timmerman.
Mêja ini sudah rusaq, kaki-ña sudah pâtah, côba betulkăn. Deze tafel is kapot (al kapot), de poot is gebroken, maak ze ’s in orde.
Bôleh kah tukang buat krusi saperti ini (sa-rupa ini)? Kan je stoelen maken als deze?
Berâpa sâtu? Hoeveel komen ze per stuk (Hoeveel éen)?
Kâlaw kaw buat sâtu lôsin sâma sâya, bôleh kah kûrang argâ-ña? Als je een dozijn voor me maakt, kan ’t dan goedkooper (kan ’t minder de prijs ervan)?
Bôleh kah dapăt kâyu sa-rupa ini di Singapûra? Kan men hout als dit te Singapoer krijgen?
Sebârang kâyu yang liat jâdi lah. Alle mogelijke taai hout is goed.
Buat dăngăn yang bâik saperti merbaw âtaw belian. Maak ze van (lett. met) goed hout, zooals merbaw of belian (ijzerhout).
Târoh cèt-sampang. Doe er politoer (vernis) op.
Jangan pakay kâyu mêrah. Gebruik geen rood hout.
Kaki mêja ini pañjang sedikit. Deze tafelpoot is wat lang.
Côba potong, sâmakăn pañjang-ña dăngăn lâin kaki (temăn-ña). Snij ’m af, maak hem even lang als de andere pooten (zijn gezellen, kameraden).
Ta bôleh sâya buat di sini, tuan: t’âda bâwa pekâkas. Nanti sâya pulang dulu, mengambil pekâkas yang cukup. Ik kan ’t hier niet doen, mijnheer: ik heb geen gereedschap meegebracht. Ik zal eerst naar huis gaan, om de noodige gereedschappen te halen (gereedschappen die voldoende zijn).
Bâik lah, tetapi lekas bâlik, kerjâ ini mâu diâbiskan âri ini juga. Goed, maar kom gauw terug, dit werk moet van daag nog af.
Mêja ini bâik diketamkăn sedikit, âtas-ña sudah kotor, lâgi tidaq râta. Deze tafel moet (lett. is goed) een beetje afgeschaafd worden, ze is van boven smerig en ook niet effen. [58]
Téngoq, sudah renggang, côba rapătkăn pula. Kijk ’s, er is een reet in, laat ’t weer aansluiten.
Bôleh kah buat itu? Senăng kah susah? (Gampang kah, susah?) Kan je dat doen? Is ’t gemakkelijk of moeilijk?
Sâya mâu mêja buntăr sa buah pakay di dapur, jangan kâyu mâhal-mâhal, pañjang lima kaki, lébar dua kaki sa tengah, tinggi bârang tiga kaki. Itu berâpa argâ-ña? Ik wil een ronde tafel voor de keuken (gebruikt in de keuken), gebruik geen erg duur hout, de lengte moet zijn vijf voet, de breedte twee en een half, de hoogte zoowat drie. Hoeveel kost zoo een (die)?
Krusi kaw bâwa semalăm itu sampang-ña (pulitur-ña) belom kering, jâdi sudah lekang. Bâwa pulang krusi itu, târoh sampang lâgi sa kâli; bila sudah sampay kering, bâwa bâlik (kembâli). Van de stoelen, die je gisteren gebracht hebt, is ’t politoersel nog niet geheel droog, zoodat ’t opgebold (losgeschilferd) is. Neem die stoelen mee naar huis, doe er nog eens politoer op; als ze al voldoende droog zijn, breng je ze terug.
Krêta sudah pecah, bâik pegi meliat, kemudian bâlik kemâri memberi tâu pâda sâya berâpa upah kaw minta membetulkăn-ña. ’t Rijtuig is (reeds) stuk, je moet er eens naar gaan kijken (lett. goed te gaan zien), kom daarna hier terug, om mij mee te deelen hoeveel loon je vraagt om ’t te repareeren.
Dua tiga bâtang kâyu-rôda mâu diganti, lâgi bom kânan sudah pâtah dan cèt (cat) dua tiga tempat sudah ilang. Twee of drie spaken van een rad moeten vervangen worden, bovendien is de rechterboom (reeds) kapot, en de verf is op twee of drie plaatsen eraf (verdwenen).
Jangan léngah membuat krêta itu, sâya mâu pakay lekas. Treuzel niet met het maken van het rijtuig, ik wil ’t spoedig gebruiken.
Bôleh kah buat kăn sâva krêta bâru, băgi (buggi) empat-rôda saperti yang dipakay tuan Ânu? Kan je een nieuw rijtuig maken, een buggy op vier wielen, zooals die mijnheer N. N. gebruikt?
Kâlaw buat krêta bâru, berâpa âri bôleh âbis? Als je een nieuw rijtuig maakt, in hoeveel dagen kan dat dan klaar zijn? [59]
Kap-ña buat dăngăn kulit ităm yang bâik sekâli, âlaskăn dăngăn kâin bîru-tua dalăm-ña, tilăm-ña buat dăngăn kulit bîru-tua yang sa-rupa dăngăn kâin tâdi, krêta semua târoh cèt ităm dăngăn gâris bîru; sampang-ña sapu tiga kâli di âtas-ña. Bok-ña beri lantêra dua buah; kâcâ-ña mêrah. Maak de kap van zeer goed zwart leder, bekleed het met donkerblauwe stof van binnen, de kussens moet je maken van donkerblauw leder in overeenstemming met die stof (van zooeven) ’t heele rijtuig moet je zwart verven met blauwe lijnen; ’t politoersel (vernis) moet je er driemaal overheen strijken. Aan den bok maak je (geef je) twee lantarens met rood glas.

[Inhoud]

22. Aan het station.

Krêta api sudah sampay. Panggil kuli, sûruh angkat peti-peti ini. De trein is al aangekomen. Roep een koeli, laat hem deze kisten opnemen.
Tuan sudah pesăn krêta? Heeft u al een rijtuig besteld?
Belom, câri kăn sâtu. Nog niet, zoek er een.
Ay, kuli, angkat bârang ini, bâwa ke krêta. Zeg ’s, koeli, neem dit goed op, breng ’t naar ’t rijtuig.
Tidaq mampu (kuat) sâya sa-ôrang, nanti sâya panggil temăn sâya dua ôrang. Ik ben alleen daartoe niet in staat; ik zal een paar kameraden roepen.
Kopor ini terlâlu berat. Deze koffer is zeer zwaar.
Bâik-bâik jâtohkăn, isi-ña bârang pecah-belah. Pas op, dat je ’m niet laat vallen; er is breekbare waar in (de inhoud is br. w.)
Jangan banting-banting bagitu. Je moet niet zoo smakken en smijten.
Mâu pakay tâli, tidaq bôleh kâmi angkat bagini. We moeten een touw gebruiken, we kunnen hem zoo niet optillen.
Berâpa upah-mu? Hoeveel is je loon?
Tuan ’pu-ña suka (suka tuan lah). Dat laat ik aan mijnheer (lett. uw genoegen).
Ini lah. Hier is ’t.
Minta tambah sedikit, tuan. Ik vraag er wat bij, mijnheer. [60]
Bârang tuan itu bâñaq, lâgi berat sekâli. U heeft veel goed (uw goed is veel) en ’t is bovendien erg zwaar.
Biar sabagini sâja. Laat ’t maar zooveel wezen.
Sampay lah. Dat ’s genoeg.
Terima kâsih, tuan. Dank u, mijnheer.
Kusir, jâlan lah. Bâwa aku ke rumah-makan Wiese. Kaw tâu jâlan-ña? Koetsier, vooruit. Breng me in ’t hotel Wiese. Weet je den weg?
Tâu, tuan, tidaq berâpa jâuh deri sini. Jawel, mijnheer, ’t is niet erg ver van hier (niet bizonder ver van hier).
Itu dia. Tuan tûrun dulu, nanti sâya tûrunkăn bârang-bârang sâtu-sâtu. Daar is ’t. Stap u eerst uit, dan zal ik de bagage stuk voor stuk eraf halen (neerlaten).
Sûruh bâwa masuq. Laat ’t binnen brengen.
Berâpa sêwa-krêta (-sâdo)?1 Hoeveel is de vrachtprijs (huur) van ’t rijtuig (de dos-à-dos)?
Ini lah. Hier.
Minta wang-sîrih sedikit, tuan. Ik vraag een fooitje (geld voor „sîrih”) mijnheer.


1 Te Batavia. Huurrijtuigen (victoria’s) heeten te Soerabaya „kosong”. 

[Inhoud]

23. Gesprek met een zieke, over ziekten en geneesmiddelen.

Tuq Bandar minta maäf, tuan, dia ta bôleh datăng âri ini: sakit. Tuq Bandar (verk. van Dâtuq B.) laat zich excuseeren (vraagt excuus), hij kan vandaag niet komen, hij is ziek.
Âpa sakit-ña? Wat scheelt hem? (Wat is zijn ziekte?)
Ta tâu, tuan, bâik tuan pegi meliat sendîri. Sakit-ña sudah teruq: kâlaw tidaq diôbati (diôbatkăn), bârang-kâli mati. Ik weet ’t niet, mijnheer, u moest maar eens zelf naar hem gaan kijken. Zijn ziekte heeft al diep ingegrepen: als hij niet behandeld (gemedicineerd) wordt, sterft hij misschien. [61]
Sâya terlâlu susah-ati mendăngăr Dâtuq sakit. ’t Spijt me zeer (ik ben zeer bezorgd van hart) te hooren dat u ziek is.
Di mâna Dâtuq merâsa sakit itu? Waar voelt u pijn?
Sakit-kepâla, tuan. Pening-kepâla. Sakit-perut. Sakit-kaki. Sakit-dâda. Pijn in ’t hoofd, mijnheer. Scheele hoofdpijn. Buikpijn. Pijn aan de voeten. Pijn aan de borst.
Âpa mâcăm râsa sakit itu? Hoe is die pijn (gevoel van die pijn)?
Râsa angus, tuan, saperti api. Ik heb een brandend (heet) gevoel, mijnheer, als vuur.
Susah bernâpas, tuan. Ik adem moeilijk, mijnheer.
Tuñjuqkăn lidah. Dâtuq ke-sungay (membuang-âir) selâlu, âtaw saperti âdat kah (saperti biâsa kah)? Laat de tong ’s zien. Gaat u aldoor naar achteren, of is ’t als gewoonlijk?
Berâpa âri Dâtuq sudah sakit bagini? Hoeveel dagen is u al zoo ziek?
Lâma, tuan, tetapi dua tiga âri sakit, kemudian bâik sedikit pula, ta tentu hal-ña. Lang, mijnheer, maar ik ben twee of drie dagen ziek, en dan weer wat beter, ’t is ongeregeld (niet vast de toestand ervan).
Bôleh kah Dâtuq bediri? Kan u staan?
Bôleh juga, tuan; tetapi bâwa sakit; bâring sâja yang senăng sedikit. Jawel (kan), mijnheer; maar ’t doet pijn (brengt pijn); ’t liggen alleen is eenigszins gemakkelijk.
Côba bangkit sekârang. Sta nu ’s op. (Probeer op te staan nu).
Ta bôleh, tuan, t’âda kuat. Ik kan niet, mijnheer, ik ben er niet sterk genoeg voor (lett. niet sterk).
Malăm-malăm bôleh kah Dâtuq tidur? Kan u ’s nachts slapen?
Bôleh, tuan; tetapi waktu tidur bâdan sâya keluar peluh sâja.1 Jawel, mijnheer; maar wanneer ik slaap, transpireer ik gedurig (lett. komt er maar zweet uit mijn lichaam). [62]
Kâlaw bagitu, Dâtuq sakit-demăm (ook enkel: demăm); demăm-kepiâlu, demăm-kûraq, demăm-ûrat. Dan heeft u koorts; typheuse, moeraskoorts (malaria, lett. miltkoorts), binnenkoorts.
Sâya pikir bagitu, tuan, sebab makan ta bôleh, merâsa saperti mâu muntah selâlu. Dat denk ik ook, mijnheer (lett. ik denk zoo, m.), want ik kan niet eten, ik voel mij den heelen tijd misselijk (lett. voel alsof wil braken steeds).
Bâdan sâya pânas sekârang, tâdi, sa belom tuan datăng (kemâri), sejuq sekâli. Nu is mijn lichaam warm, zooeven, voordat u kwam (hierheen), was ’t erg koud.
Mâri, côba sâya râsa nâdi Dâtuq. Kom, laat me ’s even uw pols voelen.
Dâtuq mengisăp kah? Schuift u opium? (lett. zuigt u)
S’ikit-s’ikit, tuan. Zoo nu en dan een beetje, mijnheer.
Berâpa kâli sa âri Dâtuq mengisăp? Hoeveel maal per dag schuift u?
Pâgi sa kâli, malăm sa kâli. ’s Morgens en ’s avonds eens.
Lebih bâik jangan mengisăp dulu. ’t Is beter, dat u eerst niet meer schuift.
Nanti ésoq bôleh kita cakăp fasal itu. Morgen kunnen we wel daarover (die zaak) praten.
Sâya endaq pulang ke rumah sekârang; bôleh sâya kîrim (antărkăn) ôbat kepâda Dâtuq. Ik wil nu naar huis teruggaan; ik kan u medicijn zenden (laten aanreiken.)
Âpa macâm ôbat, tuan? Wat voor soort medicijn, mijnheer?
Ôbat dalăm bâlang itu, endaq lah Dâtuq minum tiga kâli sa âri; sukat dăngăn sĕndoq besar, sâtu sĕndoq sa kâli minum2. Die medicijn in een flesch, die moet u drie maal daags innemen (drinken); meet het af met een groote lepel, telkens éen lepel (éen lepel éen keer drinken).
Bila sudah âbis, kîrim bâlik bâlang-ña, bôleh sâya isi (-kăn) lâgi. Wanneer ’t al op is, zend dan de flesch terug, dan kan ik ze weer vullen.
Âri ini bâik sedikit râsa bâdan sâya, tuan. Vandaag voel ik me wat beter, mijnheer (een beetje goed ’t gevoel van mijn lichaam, m.) [63]
Sukur lah. Bâdan sêhat kah? Gelukkig (dank, d. i. God dank). Voelt u zich wel? (Lichaam gezond).
Belom sêhat betul; belom sêhat sekâli; sudah sembuh. Nog niet heelemaal wel; idem; reeds genezen.
Belom bôleh berjâlan. Ik kan nog niet loopen.
Sâya ta bôleh begeraq. Ik kan me niet bewegen.
Côba, geraqkăn kaki. Kom, beweeg uw voeten ’s.
Ta bôleh, tuan, tulang-ña pâtah. ’t Kan niet, mijnheer. ’t Been is gebroken.
Tulang mâna? Welk been (bot)?
Tulang di sini, tuan. ’t Been hier, mijnheer.
Ia, sungguh, tulang sudah pâtah, nanti sâya târik kaki sedikit, kemudian târoh dua keping kâyu sabelah-meñabelah, bôleh bâlut dăngăn kâin. Ja, inderdaad, ’t been is (al) gebroken, ik zal je been wat trekken, en dan twee stukken hout aan weerskanten zetten, dan kan het met doek omwonden worden.
Kaki kîri tergeliat, tuan. ’t Linker been is verstuikt, mijnheer.
Ânaq sâya bâñaq kudis-buta, tuan; lâgi kelemumur di kepâlâ-ña. Mijn kind heeft erge last van roode hond (lett. blinde schurft); en bovendien roos op ’t hoofd.
Kepâlâ-ña mâu dilangîri bâik-bâik, nanti ilang kelemumur itu lâma-lâma. ’t Hoofd moet goed „geshampood” worden, dan verdwijnt de roos op den langen duur.
Kudis-buta itu tidaq mengâpa. Die roode hond maakt niets uit.
Tetapi gatăl sangăt, tuan. Maar ’t jeukt erg, mijnheer.
Baîk lah, sâya beri ôbat-ña sedikit. Goed. Ik zal wat medicijn ervoor (lett. ervan) geven.
Bini sâya sakit-gigi. Gigi-ña yang sâtu sudah dicâbut, sekârang sakit pula yang lâin. Sâya kîra bâñaq yang rongga. Mijn vrouw heeft kiespijn. Een kies van haar is al getrokken, nu doet weer een andere pijn. Ik geloof, dat er veel hol zijn.
Ini lah ôbat-ña. Sûruh dia berkumur-kumur bâik-bâik pakay âir ini, tiap-tiap malăm sabelom tidur. Hier is een geneesmiddel ervoor. Laat haar goed den mond spoelen met dit water (gebruikt dit water), iederen nacht vóor ’t slapen.
Ini lah ôbat-kûrap: dâun-gelinggang [64]diañcurkăn, lâlu dicampur dăngăn belîrang dan sendâwa. Hier heb je medicijn tegen [64]ringworm: glinggang-blâren fijngemaakt en daarna vermengd met zwavel en salpeter.
Bôleh dapăt di rumah-ôbat (sâma tukang-ôbat). Men kan het in de apotheek (bij den apotheker) krijgen.
Bâñaq angin di bâdan, tuan. Er is veel wind in ’t lichaam, mijnheer.
Ini lah ôbat-ña, miñaq-pi-permin nâmâ-ña; ambil sa titiq dalăm âir sâtu gelas kecil. Hier is de medicijn ervoor, pepermunt olie heet het (is de naam ervan); neem een druppel in een klein glaasje water.
Ôrang sakit-cîrit endaq lah makan bubur-ubi-Benggâla (-ketêla-pohon) sa-âri-âri. Menschen, die diarrhee hebben, moeten dagelijks pap van arrowroot eten.
Luka itu sudah bekeruping, tanda sudah mâu bâik. Die wond heeft al een roof, een teeken, dat ze gaat (wil) genezen.
Pûru dan bisul bôleh diôbati dăngăn âpa? Waarmee kunnen zweren en puisten gemedicineerd worden?
Bôleh diôbati dăngăn ôbat busuq itu (karbol); dăngăn bubur pânas. Ze kunnen behandeld worden met die karbol (stinkende medicijn), met warme pappen.
Âda kah kaw bâñaq belâhaq (serdâwa), bânaq kentut? Bâñaq berdâhaq? Laat je veel boeren, veel winden? Fluim je veel?
Ânaq sâya kenâ câcar (ketumbuhan). Mijn kind heeft de pokken (getroffen door de p.)
Sudah kah ditanăm câcar âtaw belom? Is ’t al ingeënt of nog niet?
Ôrang Melâyu takut ditanăm câcar, kâdang-kâdang sudah ditanăm, ânaq-ña mati langsung. De Maleiers zijn er bang voor ingeënt te worden, soms zijn hun kinderen op eens gestorven, nadat ze ingeënt waren.
Kâlaw ditanăm câcar ôleh mantri-câcar Gupermèn, tentu tidaq mati. Als ze ingeënt waren door een gouvernements-vaccinateur, zouden ze zeker niet gestorven zijn.
Peñakit âwar (kolêra) itu yang jâhat sekâli, sudah kenâ jârang yang sembuh. De cholera is erg kwaadaardig, als men die heeft (getroffen is), wordt men zelden beter (zeldzaam die genezen). [65]
T’âda ôbat-ña. Er is geen medicijn voor.
Kaw kûrang âpa? Wat scheelt je?
Luka, tuan. Ik ben gewond, mijnheer.
Luka kenâ âpa: pisaw kah, pedang, pârang ataw bedil (senâpang)? Hoe ben je gewond (getroffen door wat): met een mes, een sabel, een hakmes of een geweer?
Kenâ lembing, kenâ tumbaq, tuan. Met een werpspies, met een piek, mijnheer.
Bâik bâsuh dăngăn âir, kemudian bôleh dijâit. Je moet ’t met water afwasschen, daarna kan ’t genaaid worden.
Kâlaw t’âda kenâ kotor âpa-âpa, lekas bôleh bâik. Als er heelemaal geen vuil in komt (getroffen door vuil) kan ’t spoedig beter zijn.
Kâlaw pelûru âda lâgi di dalăm, bôleh sâya câbutkăn. Als de kogel er nog in zit, kan ik hem eruit halen.
Bagi-mâna bôleh dicâbutkăn? Hoe kan hij eruit gehaald worden?
Dăngăn pekâkas besi ini, sudah pegang pelûru itu, târik sâja, nanti keluar. Met dit ijzeren instrument, als je den kogel al beet hebt, trek dan maar, dan komt hij eruit.
Âpa kûrang (kenâ âpa) ôrang itu? Wat mankeert die man?
Kenâ tetaq, tuan. Urat-ña terbuka di pâhâ-ña kânan. Heeft een houw gekregen, mijnheer. De ader is open aan de rechterdij.
Ini lah ôbat-penâwar. Sudah berenti bedârah, nanti bubuh tampal (plèstèr). Dit is een stelpmiddel. Als ’t opgehouden heeft te bloeden, dan leg je er een pleister op.
Kenâ di perut lâgi, keluar tâli-perut-ña3. Lekas masuqkăn, bôleh disungkup dăngăn tempûrung dulu. Hij is ook nog aan den buik getroffen, de darmen komen eruit. Doe ze snel erin, we kunnen er eerst een klapperdop opzetten.
Âbis itu, lekas bâwa dia ke rumah-sakit, bôleh diôbati bâik-bâik di sâna. Daarna moet je hem gauw naar ’t ziekenhuis brengen, daar kan hij goed verpleegd worden.
Âda kah rumah-ôrang-sakit-kusta di sâna? Is hier een leprozen-huis, (huis voor melaatschen)? [66]
Tidaq, peñakit-kusta itu jârang di sini, dua tiga ôrang yang kenâ, tetapi tidaq dilâinkăn di rumah sendîri. Neen, lepra is hier zeldzaam, twee of drie menschen hebben de ziekte (die getroffen zijn), maar ze worden niet in een eigen huis afgezonderd.
Sâya pikir perlu dilâinkăn, supâya jâuh deri ôrang; sebab peñakit itu kâbar-ña berjangkit. Ik geloof, dat het noodzakelijk is, ze af te zonderen, opdat ze ver van de andere menschen af zijn; want die ziekte is naar men zegt (’t bericht ervan) aanstekelijk.
Ôrang ini kenâ peñakit-dâda. Selâlu bâtuq sâja. Deze man heeft ’n borstziekte. Hij hoest voortdurend.
Kering kah bâtuq-ña itu? Is die hoest van hem droog?
Kering, tuan. Jawel (droog), mijnheer.
Sâya minta ôbat-peñcâhar. Ik vraag om een purgeermiddel.
Ôbat ini diminumkăn tiga kâli sa âri, tetapi endaq lah di-kocoq dulu; bôleh juga dikacaw dăngăn sendoq. Deze medicijn wordt ingegeven driemaal daags, maar ’t moet eerst omgeschud worden; ’t mag ook met een lepel geroerd worden.
Ôbat-lumat (serbuq, puyăr) ini ditelăn tiap-tiap waktu makan. Deze poeders worden telkens op de etenstijden geslikt (telkens tijd van ’t eten).
Sabelom-ña makan, ataw sasudah-ña, tuan? Vóor ’t eten of daarna, mijnheer?
Sasudah-ña. Mengarti? Daarna. Begrepen?
Mengarti, tuan. Jawel (begrepen), mijnheer.


1 Voor peluh op Java steeds kringet, het Jav. woord. 

2 Op Java voor sendoq steeds sèndoq

3 Op Java usus-ña (Javaansch.) 

[Inhoud]

24. Bij den Magistraat.

Perkâra âpa yang diperkârakăn sekârang? Perkâra-apiun kah? Welk zaak wordt heden afgedaan? Een opiumzaak?
Tidaq, itu sudah putus. Neen, die is al beslist.
Perkâra peñcûrian yang belom. De diefstalzaak nog niet (is ’t welke nog niet).
Siâpa yang didaqwa? Wie is aangeklaagd?
Si Umar, dipanggil ôrang Paq Idris. Zekere Umar, bijgenaamd Paq Idris (genoemd door de menschen P. I.).
Berâpa ôrang saksi-ña? Hoeveel getuigen zijn er?
Yang sâya tâu, tuan: tiga [67]ôrang nâik saksi dalăm perkâri itu. Die ik weet, mijnheer, zijn [67]drie getuigen in de zaak (drie menschen stijgen, komen „op” als g.).
Sâya arăp bôleh sampay katerangan-ña. Terlâlu susah kâlaw kûrang terang perkâra ini pula, karena Si Umar itu cerediq sekâli: sudah berâpa kâli didaqwa, kemudian lepas pula dia, sebab t’âda katerangan! Ik hoop, dat er genoeg bewijzen zijn. ’t Zou erg lastig zijn, als deze zaak weer niet bewezen kon worden (niet voldoende helder was); want die Umar is erg leep: hoeveel maal is hij reeds aangeklaagd, en dan kwam hij weer vrij, omdat er geen bewijzen waren.
Kâtâ-ña dia ditekăn ôrang sâja; tetapi sabetul ña dia bangsat benăr. Hij zegt, dat hij alleen maar valsch beschuldigd is (gedrukt door de menschen); maar inderdaad is hij een rechte schelm.
Kâlaw ñâta sâlah-ña sekârang, sâya kenakăn hukuman kerjâ tiga bulan. Als nu zijn schuld gebleken (duidelijk) is, zal ik drie maanden tenarbeidstelling geven (treffen met drie m. t.)
Itu âda ôrang endaq mengadăp tuan Pètor1 bârang-kâli membâwa katerangan. Daar is iemand, die vóor u wil verschijnen (of: u wil spreken), misschien brengt hij aanwijzingen (inlichtingen).
Sûruh masuq, upas. Laat hem binnenkomen, oppasser.
Tâbiq, tuan, bagitu bâñaq deri kaki tuan sampay kepâla, sâya endaq nâik saksi dalăm perkâra Paq Idris, tuan. Ik vraag u wel excuus, mijnheer (lett. excuus zooveel van uw voeten tot uw hoofd), ik wil als getuige optreden in de zaak van Paq Idris, mijnheer.
Bâik lah. Siâpa nâmâ-mu? Goed. Hoe heet je?
Nâma sâya Unus, tuan. Ik heet Unus, mijnheer.
Berumah di mâna, pekerjâänmu âpa? Waar woon je, wat doe je voor de kost (wat is je werk)?
Sâya berumah di Kampung Limaw, tuan; pekerjâän sâya berlâdang. Ik woon in Kampung-Limaw, mijnheer, mijn beroep is landbouwer (mijn werk landbouwen).
Berâpa umur-mu? Hoe oud ben je (Hoeveel is je leeftijd)? [68]
Kîra-kîra tiga-puluh tâun, tuan. Zoo wat dertig jaar, mijnheer.
Mâna bôleh! Umur-mu empat puluh sekûrang-kûrang-ña. Sudah. Hoe kan dat? Je bent op zijn minst veertig jaar. Goed (afgeloopen).
Kaw tâu âpa kah tentang perkâra itu? Wat weet je aangaande die zaak?
Paq Idris mengaku sâma sâya dia bermalăm di luar rumah-ña pâda malăm jumaät yang sudah ini. Ta bôleh bersangkal lâgi: dia sapekat dăngăn Berâhim. Paq Idris bekende mij, dat hij buitenshuis geslapen had op den nacht voor afgeloopen Vrijdag. Hij kan ’t niet meer ontkennen, hij is ’t met Brahim eens.
Sungguh kah itu? Is dat stellig?
Sungguh mati, tuan. Berâni betâroh. Zoo waar als ik leef (ik mag sterven als ’t niet waar is), mijnheer. Ik durf er om te wedden.
Berâni bersumpah kah? Durf je te zweren.
Berâni, tuan. Jawel (durf), mijnheer.
Jûru-tulis, sûruh dia bersumpah. Sudah kah terima sumpah-ña? Schrijver, laat hem zweren. Heb je zijn eed afgenomen (ontvangen)?
Sudah, tuan. Pengakuan-ña sâya tulis di daftar. Jawel (reeds), mijnheer. Zijn bekentenis heb ik in ’t register geschreven.
Daftar-perkâra-pulisi sudah kah? Is het register der politiezaken af?
Sudah, tuan. Sudah sâya sâlin. Bôleh tuan priksa: bersâmâän semuâ-ña, t’âda yang bersâlâhan. Jawel (reeds) mijnheer. Ik heb het al overgeschreven. U kan het nazien: alles komt (komt overeen, d. w. z. met het origineel), niets wijkt af.
Perkâra yang ditangguhkăn itu jangan masuqkăn di daftar. Die uitgestelde zaak moet je niet in ’t register opnemen (indoen).
Itu endaq lah dimasuqkăn pâda bulan di muka ini, bila sudah âda keputusan-ña. Die moet komende maand ingeschreven worden, als er al een beslissing genomen is.
Perkâra-dendâ itu jangan lupa, hal perkelâjan; maki-maki. Vergeet die boetezaak niet, ter zake van een vechtpartij; beleedigingen (schelden).
Ingăt: dendâ yang bôleh sâya kenakăn itu salebih-lebih-ña sa-râtus rupiah ganti-ña tutup tiga-puluh-dua âri [69]lâmâ-ña; hukuman kerjâ pun sampay tiga bulan. Denk er aan: de boete die ik op mag leggen is hoogstens (op zijn meest) honderd gulden, te vervangen door twee en [69]dertig dagen gevangenis; en tenarbeidsstelling tot drie maanden.
Mêmang, tuan, âtûran-ña bagitu: sâya hafalkăn semuâ-ña. Natuurlijk, mijnheer, het reglement is zoo: ik heb alles van buiten geleerd.
Sudah kah kaw sita segâla ôrang yang termasuq dalăm perkâra peñcûrian itu? Heb je al de menschen al opgeroepen, die betrokken zijn in die diefstalzaak?
Sudah tuan, sâya beri tâu dăngăn sûrat, saperti biâsa. Jawel (reeds), mijnheer, ik heb schriftelijk (met een brief) kennis gegeven, zooals gewoonlijk.
Âda kah kaw ingăt nâma segâla permâinan-judi yang dilârang? Herinner je je soms de namen van al de dobbelspelen, die verboden zijn?
Bârang-siâpa melanggar ătûran itu kenâ dendâ; kâlaw tidaq bâyar, mâka masuq peñjâra (buï). Al wie dat reglement overschrijdt krijgt (wordt getroffen) een boete; als hij die niet betaalt, gaat hij in de gevangenis.
Hukuman sapu-pantat sudah ditidaqkăn (ditiâdakăn), melâinkăn ôrang yang sudah kenâ hukuman itu bôleh disapu pantat-ña, jâdi tambâhan hukuman-ña. De rotan-straf (lett het achterste strijken) is afgeschaft, alleen die reeds veroordeeld zijn (getroffen door vonnis) mogen de rotan-straf ondergaan, als (wordt) vermeerdering van straf.
Perkâra-bunuh tidaq bôleh diputuskăn di sini; hukuman-ña kerjâ-paksa dăngăn buang deri negri. Zaken van doodslag (moord) mogen hier niet afgedaan worden; de straf ervoor is dwangarbeid met verbanning (wegwerpen uit het land).
Bunuh dăngăn sehâja. Manslag met opzet.
Bunuh dăngăn tersâlah. Doodslag bij ongeluk.
Keñâtâän yang sah. Geldige (wettige) bewijzen.
Kâbar-angin. Losse geruchten.
Katerangan. Bewijzen, aanwijzingen.
Kerjâ-paksa dăngăn rantay. Dwangarbeid in (lett. met) de ketting.
Tidaq dăngăn rantay2. Dwangarbeid buiten (zonder) de ketting. [70]
Ôrang-rantay. Dwangarbeider in de ketting, kettingganger.
Perkâra-utang itu sudah diselesaykăn, dimaslahatkăn. Die schuldzaak is al beslecht, in der minne geschikt.


1 „Pètor” op Borneo de assistent-resident, op Sumatra vaak de controleur. Het is het Portugeesche „feitor” (hoofd eener „factorij”). 

2 „di luar rantay” is een al te letterlijke vertaling van „buiten de ketting,” die men wel eens hoort bezigen. 

[Inhoud]

25. Op school.

Sekôla terbuka pukul tujuh pâgi. De school begint (is geopend) om zeven uur ’s morgens.
Âpa yang diâjarkăn di sekôla ini? Wat wordt op deze school onderwezen?
Tulis dan bâca, kîra-kîra dan ilmu-bumi sedikit. Lezen en schrijven, rekenen en wat aardrijkskunde.
Berâpa pengâjar-ña (gûru-ña)? Hoeveel onderwijzers zijn er?
Berâpa mûrid-ña (pelâjar-ña)? Hoeveel leerlingen?
Âda lima pangkat, mâsing-mâsing dua-puluh-lima ôrang budaq-ña; pengâjar-ña tiga ôrang sâja. Er zijn vijf klassen, elk heeft vijf en twintig leerlingen; er zijn maar drie onderwijzers.
Umur berâpa bôleh masuq? Op welken leeftijd mag men toegelaten worden (ingaan)?
Masuq umur enăm tujuh tâun, tuan; keluar umur dua-belas. Men komt er op op zesjarigen leeftijd, mijnheer; en verlaat de school (gaat eruit) op twaalfjarigen leeftijd.
Rumah-ña dan segâla pekâkas-ña, saperti bangku-bangku dan pâpan-tulis dan kapur-ôlanda dan bunga-kârang dan sebâgay-ña itu semua-ña dibiâyakăn ôleh pemeréntâhan (gupermèn), tetapi pengâjar-ña tidaq dapat gâji, melâinkăn wang-sekôla diterimâ-ña, dibâgi-ña sâma-râta. Het gebouw (huis) en al ’t huisraad, als de banken, het bord, het krijt, de sponzen enz. worden alle door het Gouvernement bekostigd, maar de onderwijzers krijgen geen traktement, alleen ontvangen zij schoolgeld en verdeelen het gelijkelijk.
Âtûran-ña pengâjâran itu menûrut sekôla-pemaréntâhan juga. Het reglement van ’t onderwijs is als dat van de Gouvernementsscholen (volgt de gouvernementsscholen).
Tuan suka bertâña âpa-âpa? Wenscht u wat te vragen? [71]
Suka juga. Panggil budaq yang cerediq sekâli, sûruh keluar. Jawel. Roep een jongen, die heel schrander is, laat hem eruit komen.
Côba ambil petâ-bumi. Tuñjuqkăn segâla semudra. Neem ’s de wereldkaart. Wijs al de oceanen.
Bagi-mâna luas-ña dârat tertimbang dăngăn luas-ña lâut di bumi ini? Hoe is de oppervlakte (uitgestrektheid) van het vasteland vergeleken met de uitgestrektheid van de zee op deze aarde?
Sâtu bâgian deri empat, tuan. Als een tot vier, mijnheer (éen deel van vier, m.)
Bâik lah. Sûruh keluar lâin budaq. Goed. Laat een anderen jongen voorkomen (uitkomen).
Côba kaw tuñjuqkăn lah kepandâyan-mu tentang kîra-kîra. Toon jij me ’s je bekwaamheid in ’t rekenen (betreffende het rekenen).
Berâpa jumlah-ña tujuh dan tiga-puluh dan lima-belas? Hoeveel is de som van zeven en dertig en vijftien?
Tulis angka itu yang sâtu di bâwah yang lâin; sekârang jumlahkăn. Schrijf die cijfers onder elkaar; tel nu op.
Sekârang tôlaq sa-belas, sudah. Trek nu elf af, goed (afgedaan).
Pukul lima. Jâdi berâpa? Vermenigvuldig met vijf. Hoeveel is ’t (wordt ’t) dan?
Sekârang bâgi tiga. Deel nu door drie.
Âpa nâmâ-ña bilangan ini? Wat is de naam van dit getal?
Ini penôlaq, ini yang ditôlaq deripâdâ-ña, ini pembâgi, ini yang dibâgi, ini bâgian, ini pemukul, ini yang dipukul, ini hâsil; ini pecâhan. Dit is de aftrekker, dit het aftrektal, dit de deeler, dit het deeltal, dit het quotiënt, dit de vermenigvuldiger, dit het vermenigvuldigtal, dit het product; dit een breuk.
Nâmâ-ña ini kebâñâkan, bilangan. Ini bilangan gasal (of gañjil), ini pun bilangan-geñăp. De naam hiervan is een grootheid, een getal. Dit is een oneven getal, dit echter een even getal.
Bilangan ini bôleh kah kaw pindahkăn ke dalam perbilangan-perduabelâsan? Kan je dit getal in het twaalftallig stelsel overbrengen?
Sâlah sifar itu. Betulkăn. Die nul is fout. Verbeter het.
Segi-tiga ini bâgi dua segi-ña. Sekârang pasang gâris-tepat [72]deri pertemuan ketiga gâris itu ka segi AB1. Deel van dezen driehoek de zijden in tweeën. Trek nu [72]een loodlijn van ’t snij (ontmoetings)punt der drie lijnen naar de zijde AB.
Itu segi-tiga yang sâma kaki-ña; segi-tiga yang ber-siku-siku; gâris-pertengâhan, gâris pembâgi, gâris peñambung, gâris bujur, gâris béngkoq; buntâran. Dit is een gelijkbeenige driehoek; dit een rechthoekige driehoek; middellijn, deellijn, verbindingslijn, kromme lijn; cirkel.
Ilmu-handasah sudah lah sekârang. Âpa kah artiña perkâtâän ilmu-saraf? Âpa kalimat? Nu hebben we genoeg meetkunde gehad (meetkunde afgedaan nu). Wat is de beteekenis van ’t woord ilmu-saraf (spraakkunst, behalve woordvoeging)? Wat is een volzin?
Sekârang sâya endaq bertâña hal segâla ukûran dan timbangan dan takâran. Nu wil ik ’s vragen doen over (al) de lengtematen, gewichten en inhoudsmaten?
Sâtu pal berâpa métăr? Hoeveel M. is een paal?
Sâtu asta berâpa jengkal? Hoeveel jengkal is een asta? (Antw. 2).
Sâtu depâ berâpa asta (setâ)? Hoeveel asta is een depâ? (Antw. 4 vadem).
Sâtu êla berâpa asta? Hoeveel asta is een êla? (Antw. 2).
Sâtu kôyan berâpa pikul? Hoeveel pikul is een kôyan? (Antw. 40 en 30).2
Sâtu pikul berâpa kati? Hoeveel kati is een pikul? (Antw. 100).
Sâtu kati berâpa pon? Hoeveel pond is een kati? (Antw. ¼).
Sâtu pikul berâpa pâra? Hoeveel pâra is een pikul? (Antw. 2).
Sâtu pâra berâpa gantang? Hoeveel gantang is een pâra? (Antw. 10).
Sâtu gantang berâpa cupaq? Hoeveel cupaq is een gantang? (Antw. 14).
Sâtu cupaq berâpa pâu? Hoeveel pâu is een cupaq? (Antw. 4).
Sâtu ringgit dua rupiah sa tengah (empat suku). Een rijksdaalder is twee en een halve gulden (vier halve gld.) [73]
Sâtu rupiah dua suku; sâtu suku dua tâli; sâtu tâli dua picis lima sèn. Een gulden is twee halve, een halve gld. twee kwartjes; een kwartje twee dubbeltjes en vijf cent.


1 ’t Woord bâris op Java wel voor gâris gezegd is hier foutief; want ’t eerste beteekent gelid, rij

2 De gouvernements-kôyan is in N. I. 30 pikul

[Inhoud]

26. Onlusten in een inlandschen staat.

Âda kah tuan dăngăr kâbar? Heeft u ’t bericht gehoord?
Kâta ôrang sudah jâdi pergâduhan besar di Ulu-Pêraq. Men zegt, dat er in de bovenlanden van Pérak ernstige (groote) onlusten uitgebroken (lett. ontstaan) zijn.
Âda kunun bagitu. Dat wordt zoo beweerd. (Er zijn naar men zegt zoo).
Âpa sebab jâdi pergâduhan itu? Waardoor zijn die onlusten ontstaan?
Asal-ña bagini, tuan: De oorzaak is aldus, mijnheer:
Âda sâtu ôrang dalăm dâirah itu meñjâdi pengulu-ña, tetapi Yam-Tuan bâru ini tidaq suka akăn dia; dipecatkăn, dia gelarkăn lâin ôrang mengganti dia jâdi pengulu di situ. Sebab itu berkelay lah pengulu bâru dăngăn pengulu lâma. Er was iemand in dat gebied pengulu, maar de nieuwe sultan hield niet van hem; hij heeft hem ontslagen en een ander in de plaats van hem den titel van pengulu gegeven. Om die reden vecht de nieuwe met den ouden pengulu.
Âda kah yang mati luka? Zijn er dooden of gewonden?
Belom âda, tuan. Âda juga dua tiga. Nog niet, mijnheer. Er zijn er enkelen (toch twee of drie).
Sabelah mâna yang mati itu? Aan welke zijde zijn die dooden?
Sabelah pengulu bâru, tuan. Aan de zijde van het nieuwe hoofd.
Âda bârang dua-puluh ôrang dia, berjâlan dalăm utan, jumpa sâtu kubu musuh, berkelay lah di situ. Yang di dalăm kubu itu âda berse-nâpang bâñaq, yang lâin dua tiga pucuq sâja. Undur lah ôrang sabelah pengulu bâru itu, diambat oleh musuh-ña, mati tiga ôrang sabelah pengulu [74]bâru, kâwan-ña yang lâin-lâin lâri dalăm utan, lintang-pukang ceray-beray. Er zijn een twintigtal van zijn lieden ’t bosch in gegaan, en een vijandelijke versterking tegengekomen, en daar hebben ze gevochten. De lui in de versterking hadden veel geweren, de anderen maar twee of drie stuks. De lui van het nieuwe hoofd weken, en werden door hun vijanden [74]achterna gezet; drie man aan de zijde van den nieuwen pengulu zijn gesneuveld, de overige kameraden zijn in ’t bosch gevlucht, hals over kop in alle richtingen.
Pâda âri ini pun ta tentu tempat-ña. Zelfs heden is hun verblijf (plaats) niet bekend (vast).
Siâpa ambil mâit ôrang tiga yang mati itu? Wie heeft de lijken van de drie gesneuvelden gehaald?
Tinggal dalăm utan, tiâda (t’âda) ôrang berâni mengambil-ña. Ze zijn in ’t bosch achterbleven, er was niemand die ze durfde halen.
Kâlaw bagitu, mâlu benăr pengulu bâru itu, mâit kâwan-ña tertinggal. Dan is ’t een erge schande voor den nieuwen pengulu (is de nieuwe p. erg beschaamd) dat de lijken zijner gezellen achtergebleven zijn.
Pâda kîra kâmi ôrang Melâyu mâlu sekâli, tuan. Naar de opvatting van ons Maleiers is ’t een heele schande, mijnheer.
Di mâna musuh sekârang? Waar zijn de vijanden nu?
Ta tentu tempat-ña, tuan. ’t Is niet bekend waar ze zijn, mijnheer (niet vastgesteld hun plaats).
Kâlaw bagitu, bâik kita pegi mengâkap. Dan moeten wij (is ’t goed, dat wij) gaan spionneeren.
Bôleh antăr (sûruh) penglima-kâkap dăngăn dua ôrang. We kunnen ’t hoofd der spionnen met twee man sturen.
Bâik lah, malăm sekârang bulan terang, sûruh dia-ôrang jâlan meñcâri tempat musuh, di mâna kubu-ña, berâpa buah kubu, berâpa ôrang musuh, berâpa meriăm-ña, dan âpa-âpa macăm-ña. Goed, van avond is ’t heldere maan, laat ze op weg gaan en de verblijfplaats der vijanden opzoeken, waar hun versterkingen zijn, hoeveel stuks versterkingen er zijn, hoeveel man de vijand sterk is, hoeveel kanonnen ze hebben, en welke soorten daarvan.
Penglima-kâkap sudah bâlik, tuan. Musuh âda di Pâpan, sudah berkukuh di situ Penglimâ-ña tiga ôrang, kubu-ña dua buah, sabelah kânan [75]sa buah, sabelah kîri sa buah, dăngăn kôta sa buah di âtas bukit, di belâkang kubu yang dua buah itu. Ôrang-ña tengah dua râtus lebih-kûrang, meriăm tidaq âda, tetapi lila âda tiga pucuq dalăm kôta itu. Het hoofd der spionnen is al terug, mijnheer. De vijand is te Pâpan, ze hebben zich daar versterkt. Ze hebben drie hoofden, twee versterkingen, [75](palissadeeringen), rechts een, links een, met een fort op een heuvel, achter die twee versterkingen. Hun volk bedraagt ongeveer honderdvijftig man, kanonnen hebben ze niet, maar ze hebben drie lila’s (soort mortieren) in dat fort.
Bâik lah. Kâlaw bagitu, kita masuq mengâmuq kôtâ-ña deri belâkang, kemudian mudah mengambil kubu-ña. Goed. Dan (als ’t zoo is), dan zullen we hun fort van achteren bestormen (lett. stormende ingaan), daarna is ’t gemakkelijk hun versterkingen te nemen.
Kâlaw sudah diambil kôtâ-ña, kubu ta susah lâgi. Als hun fort al genomen is, leveren de versterkingen geen last meer op (zijn de versterkingen niet lastig meer).
Lantaq betul-betul, jangan ôlo-ôlo, jangan undur sekâli-kâli. Pak ze flink aan, niet wankelmoedig zijn, en volstrekt niet wijken (teruggaan).
Sudah dekăt kôta, nampaq musuh di dalăm, pasang senâpang sâtu dăs, kemudian mengâmuq dăngăn keris sâja. We zijn al dicht bij ’t fort, de vijand erin is reeds te zien, vuur een geweerschot af (schiet af een geweer éen „paf”), daarna maar aanvallen met de kris.
Kôtâ-ña terpagăr keliling, lâgi âda pârit dan rañjaw. Hun fort is rondom gepalissadeerd, bovendien is er een gracht en ranjaws1.
Tid’âpa, bôleh kita mengâkap meñcâri pintu kôta, di situ lah masuq. Dat doet er niet toe, wij kunnen spionneeren en naar de deur van ’t fort zoeken, daar gaan we binnen.
Tentu dua pintu-ña, pintu-belâkang bâik masuq, nanti musuh lâri deri pintu-adăp; bôleh ôrang kita meñjâga di situ menâhan dia. Zeker er twee deuren aan, ’t is ’t beste de achterdeur in te gaan, dan vlucht de vijand door de voordeur, onze lui kunnen daar de wacht houden en ze tegenhouden.
Sediakăn ôbat dăngăn pelûru cukup isikăn empat-puluh [76]petrum pâda tiap-tiap ôrang. Maak kruit en kogels klaar genoeg om veertig patronen [76]voor ieder man te vullen.
Kâlaw datăng ujan, tudungkăn petrum bâik-bâik. Als er regen komt, moet je de patronen goed toedekken.
Mâsing-mâsing âda kerpay, tuan: petrum ta bôleh bâsah. Ieder heeft een patroontasch, mijnheer: de patronen kunnen niet nat worden.
Siâpa pasang senâpang tâdi? Wie heeft zooeven een geweerschot afgeschoten?
Musuh, tuan. De vijand, mijnheer.
Dăngăr bâik-bâik. Luister ’s goed.
Dipasang-ña tiga dăs, tentu lah alâmat musuh itu. Ze hebben driemaal gevuurd, zeker is dat een signaal (teeken) van den vijand.
Tuan pakay prisay kah? Draagt (gebruikt) u een schild?
Tidaq, ta guna beperisay, kâlaw musuh bedil dăngăn pemûras, bârang-kâli sa butir pelûru dalăm sa râtus yang kenâ. Neen, ’t is onnut een schild te dragen, als de vijand met donderbussen schiet, raakt misschien éen kogel op de honderd.


1 Scherpe bamboestokken in den grond om de voeten te verwonden. 

[Inhoud]

27. Gesprek met een koopman en over koopmansaangelegenheden.

Eñciq Mahmud âda di rumah?1 Is Eñciq Mahmûd thuis?
Âda, tuan, sila kăn tuan masuq, bôleh duduq di sini dulu. Nanti sâya beri tâu. Sâya kîra Eñciq lâgi berpakay-pakay. Jawel, mijnheer (is er, m.); wees zoo goed binnen te komen, u kan hier eerst zitten. Ik zal kennis geven. Ik geloof, dat de E. nog bezig is zich aan te kleeden.
Tâbik, Eñciq, âpa kâbar? Goedendag, E., hoe gaat het?
Kâbar bâik, tuan. Tuan suka âpa? Goed, mijnheer (goed bericht, m.). Wat verlangt u?
Sâya ôrang bâru di kôta ini. Kâlaw bôleh, sâya endaq meliat tôko, lâgi endaq bercakăp-cakăp sedikit; sebab [77]sâya dăngăr kâbar Eñciq ini sudâgar besar, bâñaq bârang-bârang-ña yang âlus dan éloq. Ik ben een nieuweling in deze stad. Als ’t mag, wil ik den winkel zien, en bovendien wat praten; want ik heb [77]gehoord (tijding gehoord), dat u een groot koopman is, dat u veel fijne en mooie goederen heeft.
Âda juga, tuan. Dăngăn suka-ati sâya tuñjuqkan âpa-âpa yang âda. Jawel, mijnheer. Met genoegen (des harten) laat ik u alles zien wat er is.
Âda kah Eñciq berpesăn bânaq bârang deri Êrôpah? Bestelt u veel goederen (artikelen) uit Europa?
Bâñaq, tuan. Sâya selâlu bekîrim sûrat dăngăn sudâgar-sudâgar besar di Amsterdam dan di Rotterdam; âda juga sâya pesăn deri London. Veel, mijnheer. Ik correspondeer voortdurend met groote kooplui te Amsterdam en Rotterdam; ik bestel ook wel uit Londen.
Di Tânah India-Ôlanda ini bêa bârang-bârang yang dibâwa masuq itu bâñaq, tuan. Tambâhan pula bârang Êrôpah itu bâñaq belañjâ-ña kapal; jâdi argâ-ña di sini mâhal tertimbang dăngăn Êrôpah. Hier in Nederlandsch-Indië is het invoerrecht van ingevoerde goederen hoog (veel), mijnheer. Bovendien kosten de Europeesche goederen veel aan scheepsvracht, zoodat de prijs hier hoog (duur) is vergeleken met (opgewogen tegen) Europa.
Bârang macăm âpa Eñciq terima terlebih bâñaq deri Êrôpah? Welke soort artikelen ontvangt u ’t meest uit Europa?
Kâlèng isi bârang-makânan, tuan, itu yang terlebih bâñaq. Pesânan sâya itu berpuluh-puluh peti sa kâli. Blikjes met eetwaren, mijnheer, die ’t allermeest. Mijn bestellingen gaan bij tientallen kisten tegelijk.
Minuman pun Eñciq pesăn deri Êrôpah juga? Bestelt u ook dranken uit Europa?
Ia, bâñaq, tuan, semuâ-ña sâya terima deri negeri Ôlanda. Ja, veel, mijnheer; alles ontvang ik uit Holland.
Kâlaw sopi dan sopi-mânis, bâik dipesăn deri Ôlanda; tetapi anggur lebih bâik deri negeri Frañcis; tentu lebih mûrah. Wat jenever en likeuren aangaat, is ’t goed uit Holland te bestellen; maar wijn is beter uit Frankrijk; dat ’s zeker goedkooper.
Sungguh, tuan, tetapi mâna bôleh sâya pesăn deri sâna? Zeker, mijnheer, maar hoe zou ik dat daarvan kunnen bestellen?
Saya tidaq tâu bâsa Frañcis, [78]sudâgar sâna pun tidaq tâu bâsa Melâyu. Ik ken geen Fransch, en [78]de kooplieden daar geen Maleisch.
Eñciq bôleh câri wakil di Ôlanda, yang tâu bâsa Melâyu, maka dia bôleh bekîrim-sûrat dăngăn sudâgar-anggur di Frañcis. U kan een gemachtigde in Holland zoeken, die Maleisch kent, dan kan die correspondeeren met een wijnhandelaar in Frankrijk.
Nanti sâya pikirkăn, tuan, bârang-kâli jâdi bagitu. Ik zal er ’s over denken, mijnheer, misschien gaat het (lukt het) zoo.
Bagi-mâna hal bayâran, Eñciq, kâlaw sâya bôleh tâna? Âda kah Eñciq kîrim wang dăngăn sûrat-tukâran-pos? Hoe gaat het met het betalen (de betaling), Eñciq als ik vragen mag? Zendt u het geld per postwissel?
Tidaq, tuan. Biâsâ-ña sâya kîrim sûrat-tukâran sâja. Sâya selâlu berutang-piutang dăngăn rumah-wang di Amsterdam. Neen, mijnheer. Gewoonlijk zend ik maar een wissel. Ik ben steeds in rekening-courant met een bankhuis (geldhuis) te Amsterdam.
Bôleh kah ôrang berutang di sini, Eñciq? Kan men hier crediet krijgen, Eñciq (schuld hebben, schuldig zijn)?
Bôleh juga, tuan, asal sâya kenal sâma ôrang-ña. Jawel, mijnheer, mits ik de menschen ken.
Bôleh dâpăt krêta-angin sâma Eñciq? Kan men rijwielen bij u krijgen?
Bôleh, tuan. Âda rupa-rupa (macăm-macăm), nanti sâya tuñjuqkăn. Jawel, mijnheer. Ik heb er van alle soorten, ik zal ze u laten zien.
Macăm Crescent pun âda? Heeft u ook Crescent-cycles (soort Cr. is er ook)?
Tidaq, tuan, macăm itu tidaq laku di sini. Neen, mijnheer, dat soort is hier niet gewild.
Kâlaw bôleh, sâya minta daftar-arga (katerangan-arga) segâla bârang dalăm tôko. Als u ’t goed vindt (als ’t mag), vraag ik een prijs-courant.
Bôleh, tuan; tetapi endaq lah tuan ingăt: âda bârang yang tidaq tetăp argâ-ña; bôleh nâik, bôleh tûrun argâ-ña. Goed, mijnheer; maar denk u eraan: er zijn artikelen, die niet vast van prijs zijn; ze kunnen opslaan en afslaan.
Bârang ini sâya beli borong pâda sudâgar Cina yang jâtoh itu.2. Deze goederen heb ik bij elkaar (in éen partij) gekocht van den Chineeschen koopman, die failliet is gegaan. [79]
Berâpa percent di bâyar-ña pâda segâla ôrang yang berpiutang kepâdâ-ña? Hoeveel percent heeft hij aan zijne crediteurs betaald?
Sâya dăngăr kâbar tiga puluh âtas sa râtus; sâya pun dapăt tiga-puluh-lima. Ik heb hooren zeggen (ik heb ’t bericht gehoord) dertig percent.
Dia berutang pâda sâya sa ribu ringgit; sâya piñjămkăn dulu, dăngăn jañji bâyar bunga delâpan percent sa tâun. Biar dia pegang pokoq-ña sa-puluh tâun, asal sâya makan bungâ-ña sâja. Maka sekârang sudah dua tâun, bungâ-ña pun tidaq sâya terima, melâinkăn dapăt kembâli tiga-râtus lima-puluh ringgit sâja. Hij was mij duizend dollar schuldig; ik heb hem dat vroeger geleend, met de bepaling dat hij acht percent rente jaarlijks zou betalen. Hij mocht het kapitaal desnoods tien jaar houden, mits ik maar de rente trok. En nu is ’t reeds twee jaar, de rente heb ik zelfs niet ontvangen, alleen maar heb ik drie honderd vijftig dollar terug gekregen.
Ah, tuan, Cina itu bâñaq yang tidaq teguh! Och, mijnheer, onder die Chineezen zijn er velen niet solied (stevig)!
Sâya beli ini, Eñciq. Ik koop dit, Eñciq.
Umar, bungkus ini; nanti bâwa ke rumah tuan. Omar, pak dit in; bezorg het straks bij mijnheer.
Tâbiq, tuan. Dag, mijnheer.


1 Eñciq, titel van niet adellijke, aanzienlijke Maleiers. 

2 Op Java zegt men voor failliet, bangkrut

[Inhoud]

28. Openbare verkooping (vendutie).

Âpa ôrang memukul cânang itu?1 Wat slaat die man daar op een bekken?
Tanda âda di lêlang, tuan. Dat ’s een teeken, dat er vendutie is, mijnheer.
Di mâna lêlang-ña? Besar kah tidaq? Waar is de vendutie? Is ze groot of klein?
Di rumah di sabelah grêja itu, tuan. Lêlang-ña besar, bârang-bârang-ña pun bâñaq lâgi bâgus. In dat huis naast de kerk, mijnheer. De vendutie is groot, er zijn veel, ook mooie goederen.
Sudah mulâi? Is ze al begonnen?
Sudah. Mulâi pukul sembilan tâdi. Pekâkas rumah sudah mulâi dijual. Jawel (reeds). ’t Is zooeven om negen uur begonnen. De meubels is men reeds begonnen te verkoopen. [80]
Sâya tâwar dua rupiah sa tâli; dua tâli, tiga tâli, tiga rupiah. Ik bied twee gulden en een kwartje; twee, drie kwartjes, drie gulden.
Siâpa tâwar lâgi? Tidaq lâgi? Tuan Jansen! Wie biedt nog meer? Niemand meer (lett. niet meer)? Mijnheer Jansen.
Bârang ini ditâhan. Dit goed wordt opgehouden.
Jual lâgi sa kâli. Nog eens op nieuw inzetten (verkoopen).
Dapăt? Heb ik ’t gekregen? (lett. gekregen?)
Dapăt, tuan. U heeft ’t gekregen, mijnheer.
Kuli, angkat, bâwa pulang ke rumah-ku. Koeli, neem weg, breng dit bij me thuis.
Mâna tuan tukang-lêlang? Waar is de vendumeester?
Sâya tidaq kenal sâma engkaw. Âda kah engkaw berkenal-kenâlan di sini? Ik ken je niet. Heb je hier soms kennissen?
Âda, tuan. Tuan Ânu bôleh tanggung. Jawel, mijnheer. Mijnheer N. N. kan voor me instaan.
Kâlaw tidaq, semuâ-ña mâu dibâyar tunay sâja. Als dat niet zoo was, moest alles maar contant betaald worden.
Âpa yang dijual sekârang? Bârang-kâca kah? Wat wordt er nu verkocht? Glaswerk?
Bârang-kâca (bârang-pecah belah); bârang pakâyan; lampu-lampu; bârang-makânan; bârang-minuman; perme-dâni; tempâyan; pasu-bunga (jambang-bunga); pigûra-pigûra; pekâkas-masaq; tikăr-tikăr; bârang-mas dan pêraq; pita, rènda; loñcèng; bunga-api; mercon; tâpisan.2 Glaswerk (breekbare waar); kleeren; lampen; eetwaren; dranken; vloerkleeden en kleedjes; martavanen (hooge aarden potten, gewoonlijk om water in te bewaren); bloempotten; schilderijen; kookgerij; matten; goud- en zilverwerk; lint, kant; klokken; vuurwerk; voetzoekers; filtreertoestellen.


1 Op Java heet een omroepbekken, ook bij venduties brèng-brèng

2 Op Java sâringan

Colofon

Beschikbaarheid

Dit eBoek is voor kosteloos gebruik door iedereen overal, met vrijwel geen beperkingen van welke soort dan ook. U mag het kopiëren, weggeven of hergebruiken onder de voorwaarden van de Project Gutenberg Licentie in dit eBoek of on-line op www.gutenberg.org.

Dit eBoek is geproduceerd door het on-line gedistribueerd correctieteam op www.pgdp.net.

Metadata

Codering

Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van dit boek.

Documentgeschiedenis

Externe Referenties

Dit Project Gutenberg eBoek bevat externe referenties. Het kan zijn dat deze links voor u niet werken.

Verbeteringen

De volgende verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering Bewerkingsafstand
1 sejug sejuq 1
3, 13 Kalaw Kâlaw 1 / 0
5 pukul Pukul 1
7 dangăn dăngăn 1 / 0
12 Balik Bâlik 1 / 0
12 Mari Mâri 1 / 0
12 we’n we ’n 1
13 Esoq Ésoq 1 / 0
13, 31, 32, 63, 79 . [Verwijderd] 1
15 vijl vijf 1
15, 34, 42, 63 , . 1
15 Ada Âda 1 / 0
17 den den den 4
17, 17, 19, 20, 24, 25, 26, 29, 31, 33, 34, 44, 52, 69, 70, 80 [Niet in bron] . 1
17 ik’t ik ’t 1
18 ). .) 2
20 kâyan kôyan 1
20 kuat kuat kuat-kuat 1
24 Telim Selim 1
25 ) [Verwijderd] 1
26 Cupak Cupaq 1
26 gantan gantang 1
28 goote groote 1
29 Nak Naq 1
30 dekat dekăt 1 / 0
31 [Niet in bron] ( 1
33, 48 [Niet in bron] zijn 5
33 pïring piring 1 / 0
35 vijf zes 4
39 kârang kûrang 1
40 [Niet in bron] , 1
40 , [Verwijderd] 1
40 Chineezen Javanen 7
40 Javanen Chineezen 7
47 ñoñah ñôñah 1 / 0
48 [Niet in bron] 1
50 Barâpa Berâpa 1
51 .. 1
51 bâik-baik bâik-bâik 1 / 0
51 dan kan 1
51 schors schots 1
51 . , 1
53 18 19 1
54 paard, rijden paardrijden 2
54 t ’t 1
56 [Niet in bron] ) 1
57 argâ-na argâ-ña 1 / 0
59 âtas na âtas-ña 2 / 1
60 Sakit ña Sakit-ña 1
68 ’tniet ’t niet 1
72 spaaakkunst spraakkunst 1
73 satu sâtu 1 / 0
74 vesterking versterking 1
74 hebken hebben 1
75 honderd vijftig honderdvijftig 1
75 geweerchot geweerschot 1
76 Enciq Eñciq 1 / 0
77 likeureu likeuren 1