The Project Gutenberg eBook of Van het toovervischje

This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook.

Title: Van het toovervischje

Een oud sprookje op nieuw verteld en berijmd

Author: Lambertus Cornelis Steenhuizen

Release date: March 9, 2025 [eBook #75574]

Language: Dutch

Original publication: Rotterdam: Van Nelle, 1922

Credits: Jeroen Hellingman and the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg

*** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK VAN HET TOOVERVISCHJE ***

Oorspronkelijke voorkant.

Oorspronkelijke titelpagina.

Van het
Toovervischje

EEN OUD SPROOKJE OP NIEUW VERTELD EN BERIJMD

[1]

Van het Toovervischje.

Een oud sprookje
Opnieuw verteld en berijmd.

PIGGELMEE EN ZIJN VROUWTJE.PIGGELMEE EN ZIJN VROUWTJE.

PIGGELMEE EN ZIJN VROUWTJE.

In het land der blonde duinen

En niet heel ver van de zee,

Woonde eens een dwergenpaartje

En dat heette „Piggelmee.”

’t Waren heel, heel kleine menschjes

En ze woonden—vrees’lijk lot,

Want ze hadden heel geen huisje—

In een ouden, keulschen pot.

[2]

Voor de zon en voor den regen—

Nooddruft had hun dat geleerd—

Hadden zij dien steenen pot, met

d’Oop’ning naar den grond gekeerd.

...’T WAREN HEEL, HEEL KLEINE MENSCHJES.... PAG. 1....’T WAREN HEEL, HEEL KLEINE MENSCHJES.... PAG. 1.

…’T WAREN HEEL, HEEL KLEINE MENSCHJES.… PAG. 1.

Toen een gat er in geslagen.

Klein, maar groot genoeg toch voor

Hun zoo kleine dwergenlijfjes

En daar kropen zij dan dóór.

’t Vrouwtje zorgde voor het eten

Maar.… dat eten moest er zijn,

’t Ventje ging dus daag’lijks jagen,

Schoot een haasje of konijn.

[3]

Met een heel, heel klein geweertje,

Dat gaf niet zoo’n grooten klap

En dan ging hij op zijn klompjes,

Met zijn konijntje vlug op stap.

...EN DAAR KROPEN ZE DAN DÓÓR... PAG. 2...EN DAAR KROPEN ZE DAN DÓÓR... PAG. 2

… EN DAAR KROPEN ZE DAN DÓÓR … PAG. 2

Zóó nu wist dat dwergenpaartje

Zich te schikken in zijn lot

En zij leefden vele jaren

In hun omgekeerden pot.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Toen, wie had dat kunnen denken?

—’t Onverwachte komt altijd—,

Door een onverwachte tijding

Werd hun hart door hoop verblijd.

[4]

Op een mooien zomermorgen

Lazen z’ in de „Dwergenkrant”

Dat er was.… een „toovervischje

Komen zwemmen naar het strand.

...’T VROUWTJE ZORGDE VOOR HET ETEN... PAG. 2...’T VROUWTJE ZORGDE VOOR HET ETEN... PAG. 2

…’T VROUWTJE ZORGDE VOOR HET ETEN … PAG. 2

’t Vischje, dat met staart en vinnen

Vlug zich door de golven sloeg

Kon je alles, alles geven,

Als je ’t hem maar need’rig vroeg.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Doodstil werd het op dien morgen

In den ouden keulschen pot,

Want de beide dwergjes dachten

Aan hun droef en arm’lijk lot.

[5]

… Need’rig vragen … alles krijgen …

Alles en … zij hadden niets.

’n Vischje, dat zoo mooi kon toov’ren

Toov’ren? … „manlief, zei je iets?”

...’T VENTJE GING DUS DAAG’LIJKS JAGEN,... PAG. 2...’T VENTJE GING DUS DAAG’LIJKS JAGEN,... PAG. 2

…’T VENTJE GING DUS DAAG’LIJKS JAGEN, PAG. 2

„Ik?—Neen”—„Zou je manlief durf je

Niet eens naar dat vischje gaan?”

„Vrouwtjelief, dat doe ik zeker,

Vóór je ’t zei, dacht ik er aan.”

„En,… wat wou je hem dan vragen,

Als je heusch dat vischje sprak?”

„… ’t Allereerst, dunkt mij, een huisje

Met een schoorsteen en een dak.”

[6]

„’n Huisje, echt, een heuschlijk huisje?

Durf je dat te vragen man?

Zoo een huisje met een deurtje

Waar je echt in wonen kan.

...MET EEN HEEL, HEEL KLEIN GEWEERTJE,... PAG. 3....MET EEN HEEL, HEEL KLEIN GEWEERTJE,... PAG. 3.

… MET EEN HEEL, HEEL KLEIN GEWEERTJE, PAG. 3.

Ik, nog éénmaal in een huisje!

Mensch? wie had dat ooit beleefd,”

En haar kleine oogjes glimmen

Van de vóórpret die ze heeft.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

En … des morgens in de vroegte

’s And’rendaags ging Piggelmee,

Klossend op zijn kleine klompjes

Door de duinen naar de zee.

[7]

„Vischje!” riep hij reeds van verre

Met zijn handjes voor den mond,

„Vischje, kan ik je eens spreken,

Zwem je hier in d’ omtrek rond?”

...MET ZIJN KONIJNTJE VLUG OP STAP... PAG. 3....MET ZIJN KONIJNTJE VLUG OP STAP... PAG. 3.

… MET ZIJN KONIJNTJE VLUG OP STAP … PAG. 3.

En toen klonk er plots als antwoord

Uit de verre, wijde zee,

Zacht een zilver stemgeluidje:

Riep je, ventje Piggelmee?

Ja ik! Ja ik!” riep het ventje

En hij trilde van genot;

„Vischje, och geef mij een huisje,

’k Woon maar in een steenen pot.”

[8]

Ga maar! Ga maar!” riep het vischje,

„’t Geven kost mij niemendal,

Ga maar gauw naar huis m’n ventje,

Want je huisje staat er al.”

...LAZEN Z’ IN DE „DWERGENKRANT”.... PAG. 4....LAZEN Z’ IN DE „DWERGENKRANT”.... PAG. 4.

… LAZEN Z’ IN DE „DWERGENKRANT”.… PAG. 4.

En … vergetend te bedanken

Liep het dwergje, dol van pret

Naar.. zijn pot, maar, waar die stond, was

Nu een huisje neêrgezet.

Uit één van de vele raampjes

Riep zijn vrouwtje, o! zoo blij,

„Piggelmee! wat zeg je dáár van?

Kijk eens hier, hier wonen wij.”

[9]

Piggelmee zag met verbazing

Nu zijn keurig huisje staan

En hij wilde door het deurtje

Als een heertje binnen gaan.

HET TOOVERVISCHJE.HET TOOVERVISCHJE.

HET TOOVERVISCHJE.

Maar zijn vrouwtje kwam naar buiten

„’t Huisje is wel aardig, maar

’t Zou je binnen niet bevallen.

Want het is nog lang niet klaar.

Je moet daad’lijk op je klompjes

Nog eens naar de zee gaan, man,

Want een huisje zonder meubels.

Kijk, wat hebben wij daar an!

[10]

Vraag het vischje een paar stoelen

En een tafel en een bed,

En … gordijnen voor de raampjes,

Want dat staat zoo keurig net.

En nog meer, wat wou ik zeggen,

Ja zoo véél nog, ga maar vast

Er moet nog een spiegel wezen

En ook nog een linnenkast.”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Vroolijk fluitend, op zijn klompjes,

Ging het dwergje Piggelmee

Weer naar ’t strand en riep van verre;

„Vischje! Vischje! in de zee!”

Onbeweeg’lijk bleef de verte,

Niets te zien in zee en lucht,

Dan een eenzaam strandpluviertje,

Dat zijn heil zocht in de vlucht.

[11]

Toen kwam weer dat stemgeluidje,

Zilverzacht uit verre zee:

Riep je mij nog eens m’n baasje?

Riep je, dwergje Piggelmee?”

....... DOOR DE DUINEN NAAR DE ZEE ...... PAG. 6........ DOOR DE DUINEN NAAR DE ZEE ...... PAG. 6.

.…… DOOR DE DUINEN NAAR DE ZEE .….. PAG. 6.

„Ja ik!” riep verheugd het dwergje,

„’k Dank je voor het huisje wel,

Maar ik wou zoovéél nog hebben,

Meubels en gordijnenstel.”

Ga maar! Ga maar!” riep het vischje,

„’t Geven kost mij niemendal,

Ga maar gauw naar huis m’n ventje,

Want je meubels staan er al.”

[12]

Toen het dwergje thuis kwam, vond hij

Druk zijn vrouwtje in de weer

Met het boenen van de meubels

En zij sprak als d’ eersten keer:

......„VISCHJE”! RIEP HIJ UIT DE VERTE. PAG.1.......„VISCHJE”! RIEP HIJ UIT DE VERTE. PAG.1.

.…..„VISCHJE”! RIEP HIJ UIT DE VERTE. PAG.1.

„Man, je moet nog weer terug gaan,

Want het vischje is zoo goed,

Vraag voor mij wat mooie kleêren,

En een mantel en een hoed.

Voor je zelf een flink paar schoenen

Want, zooals je zelf wel ziet,

Met die klompjes aan je voeten

Pas je in ons huisje niet.”

[13]

En.… ofschoon hij nu wat moe werd

Ging het dwergje Piggelmee,

Klossend op zijn kleine klompjes

Wéér naar ’t vischje in de zee.

...„RIEP JE”? VENTJE PIGGELMEE... PAG 7....„RIEP JE”? VENTJE PIGGELMEE... PAG 7.

…„RIEP JE”? VENTJE PIGGELMEE … PAG 7.

Gaarne liep hij door de duinen,

Maar het werd hem nu wat saai,

Boven hem vloog hoog een zeemeeuw,

Vóór hem uit een Vlaamsche gaai.

Vischje!” riep hij reeds van verre,

„’k Zou ’t niet wagen weer zoo gauw

En zoovéél te komen vragen,

Maar ik moet wel voor mijn vrouw.

[14]

Kijk, ze wil wat kleêren hebben

En een mantel en een hoed,

En voor mij een flink paar schoenen,

„’t Vischje,” zegt zij, „is zoo goed.”

...EN VERGETEND TE BEDANKEN... PAG. 8....EN VERGETEND TE BEDANKEN... PAG. 8.

… EN VERGETEND TE BEDANKEN … PAG. 8.

„Ga maar!” riep opnieuw het vischje

„Och! ik kèn de vrouwtjes wel,

Je zult thuis reeds alles vinden

Ga maar heen en loop maar snel.”

En het dwergje thuis gekomen

Vond zijn vrouwtje reeds gekleed,

Zich bekijkend in den spiegel

En ze sprak: .… „Het doet mij leed,”

[15]

„Piggelmee, je moet teruggaan,

Want ik kan met goed fatsoen,

Nu niet uitgaan; als ik weg ben,

Wie zal hier den boel dan doen?

...KIJK EENS HIER, HIER WONEN WIJ... PAG. 8....KIJK EENS HIER, HIER WONEN WIJ... PAG. 8.

… KIJK EENS HIER, HIER WONEN WIJ … PAG. 8.

Ga het vischje nu nog zeggen,

Dat ik niet meer heb den tijd

Om te boenen en te koken,

Dat ik hebben moet een meid.”

Piggelmee keek nu zijn vrouwtje

Voor het eerst gramstorig aan,

Maar hij durfde niets te zeggen

En … enfin … hij zou maar gaan.

[16]

Onderweg dacht hij nog telkens

Aan zijn stulpje van weleer

En … dat hij het nu zoo goed had,

Maar … hij floot geen liedje meer.

„Vischje!” riep hij reeds van verre,

„Vischje, vischje, in de zee!!”

„Roep je weêr?” vroeg nu het vischje,

„Roep je, dwergje Piggelmee?”

„Ja, ik!” riep beklemd het ventje,

„Och! mijn vrouw heeft nu geen tijd

Om haar huisje schoon te houden

Zegt ze, en … ze vraagt een meid.”

’t Vischje gaf niet daad’lijk antwoord,

’t Was als of het even dacht,

Maar toen klonk wéér ’t stemgeluidje:

„Dwerg, dat heb ik wel verwacht.

[17]

Ga naar huis, je zult er vinden

Alles netjes aan den kant

En een meisje vlug en helder.

Ook een uit het dwergenland.”

DE MEID VAN PIGGELMEE.DE MEID VAN PIGGELMEE.

DE MEID VAN PIGGELMEE.

Piggelmee, vermoeid van ’t loopen

Ging naar huis, zijn vrouwtje was

Ook zoo even thuis gekomen.

Maar niet bijster in haar sas.

„Piggelmee, je moet teruggaan,

Daad’lijk, ’k ben er op gesteld.

Onderweg wou ik wat koopen,

’t Was zoo mooi, maar … ’k had geen geld.

[18]

Ga het vischje nu nog vragen,

Om wat geld, een vollen zak,

’k Moet toch ook de meid betalen.

Dáárna, neem je je gemak.”

...OOK EEN UIT DWERGENLAND.... PAG. 17....OOK EEN UIT DWERGENLAND.... PAG. 17.

OOK EEN UIT DWERGENLAND.… PAG. 17.

’t Ventje ging met loome schreden

Nog een keer naar ’t vischje heen,

’t Was intusschen laat geworden,

’t Strand lag éénzaam en alléén.

Voor zijn voeten sloop een wezel

Azend op een duinkonijn,

En het ventje schrikte even,

Want och! hij was zelf zoo klein.

[19]

„Vischje!” riep hij reeds van verre,

„Vischje, vischje, in de zee!!”

Riep je?” klonk het nu weer vroolijk,

Riep je? vrindje Piggelmee?”

„Ja ik!” riep verruimd het ventje,

„Ja! mijn vrouwtje stuurt mij weer,

Want zij moet de meid betalen

En wat koopen en zoo meer.”

„In ons huisje is nu alles

Wat gemak en vreugde biedt,

Zegt mijn vrouwtje, maar dat ééne,

Geld zegt zij, dat heeft ze niet.”

Ga maar!” riep nu plots het vischje,

’t Geven kost mij niemendal,

Daar had ik om moeten denken,

Ga naar huis, het is er al.”

[20]

’t Vischje ging nu naar de diepte,

’t Ventje ging naar huis, ’t werd nacht,

.… In het aardig dwergenhuisje,

Was een zak vol geld gebracht.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

’s Andrendaags was ’t heel gezellig

In het nieuwe dwergenhuis.

Piggelmee die niet meer jaagde,

Bleef nu met de koffie thuis.

„Vrouwtje,” sprak hij toen, „de koffie

Smaakt mij niet, zij is niet goed,

Laat toch eens een beet’re halen,

Geld nu toch in overvloed.

In onze oude, droeve dagen,

Wonend in dien steenen pot,

Dronken wij dezelfde koffie,

Dat is nu toch àl te zot.”

[21]

„Ja, manlief, wat zal ik zeggen,

Grietje vroeg van morgen nog

In den winkel beet’re koffie,

Ze betaalde meer en toch.…

...’T WAS ZOO MOOI, MAAR ... ’K HAD GEEN GELD... PAG. 17....’T WAS ZOO MOOI, MAAR ... ’K HAD GEEN GELD... PAG. 17.

…’T WAS ZOO MOOI, MAAR ’K HAD GEEN GELD … PAG. 17.

’t Schijnt dezelfde wel te wezen,

Weet je wat je doen moet, man

Ga maar eens aan ’t vischje vragen,

Waar ik beet’re krijgen kan.”

Dat’s een plan,” sprak nu het ventje,

’s Middags nog ging Piggelmee,

Nu op schoentjes, niet op klompjes

Naar het vischje in de zee.

[22]

„Vischje!” riep hij reeds van verre,

„Vriend’lijk vischje, beste maat.

Ik kom nu niet om te beed’len,

Maar ik kom bij jou om raad.

...VOOR ZIJN VOETEN SLOOP EEN WEZEL... PAG. 13....VOOR ZIJN VOETEN SLOOP EEN WEZEL... PAG. 13.

… VOOR ZIJN VOETEN SLOOP EEN WEZEL … PAG. 13.

’k Drink zoo graag een goed kop koffie

Onze koffie is zoo slecht.

Wáár toch kan ik beet’re krijgen,

Vischje, wáár kan ik terecht?”

Nu werd plotseling het water

Vlak nabij een rimp’lig vlak,

Waar het glanzend toovervischje,

’t Zilv’ren snuitje bóven stak.

[23]

En het sprak zoo klaar en helder,

Veel te wijs nu voor een visch:

PAKJES KOFFIE van „VAN NELLE”

IS DE BESTE DIE ER IS.

En je kunt ze alom krijgen,

Maar, als je ze halen laat,

Laat de meid er dan op letten,

Dat de naam op ’t pakje staat.”

„Dankje,” sprak het dwergenventje,

„Dankje, vischje, voor dien raad

En je kunt er vast op reek’nen

Dat ’k die koffie halen laat.”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Vroolijk waren nu de dagen

In het nieuwe dwergenhuis.

Ging het paartje wel eens wand’len,

Met „de koffie” was het thuis.

[24]

Want „Van Nelle’s Pakjes Koffie

Deed hen spoedig huiswaarts gaan

En ze dronken vele kopjes,

Want .… er kwam geen einde aan.

...DAT DE NAAM OP ’T PAKJE STAAT.... PAG. 23....DAT DE NAAM OP ’T PAKJE STAAT.... PAG. 23.

… DAT DE NAAM OP ’T PAKJE STAAT.… PAG. 23.

’t Was de meid die daarop lette

En die zei het hun terstond,

Dat ze nu zoovéél kon zetten

Uit een enkel half pond.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Maar helaas, wat is op aarde

Blijvend, ook tevredenheid

Wijkt zoo vaak voor nieuwe wenschen,

Wordt verdrongen door den tijd.

[25]

Zóó … ’t is vele maanden later,

Zien we vriendje Piggelmee

Daag’lijks weer zijn wand’ling maken

Naar het vischje in de zee.

...GING HET PAARTJE WEL EENS WAND’LEN.... PAG. 23....GING HET PAARTJE WEL EENS WAND’LEN.... PAG. 23.

… GING HET PAARTJE WEL EENS WAND’LEN.… PAG. 23.

Dan een „dit” en dán een „datje”,

Altijd was het voor zijn vrouw

En altijd als hij terugkwam,

Had vriend Piggelmee berouw.

Soms waarom de melk zoo schiftte,

’t Gas zoo suisde. ’n Andren keer

Wie toch beter brood haar bakte,

’t Brood was lang niet lekker meer.

[26]

En zoo ging het alle dagen,

’s Morgens vroeg of ’s avonds laat

Moest hij ’t vischje wat gaan vragen,

En … het vischje werd niet kwaad.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Eéns, het was zoo koud dien morgen,

Moest onze arme Piggelmee,

Hij wou juist wat langer slapen,

Toch naar ’t vischje, toch naar zee.

Want—kijk hier, „van Nelle’s” koffie

Was wel heerlijk, dáár niet van

Maar ze wou nog beet’re hebben,

… „Vraag het maar aan ’t vischje, man.”

En … het kraagje van zijn jasje,

Voor de koude hóóg nu dicht,

Ging het arme Piggelmeetje

Naar de zee, met bang gezicht.

[27]

„Vischje, vischje,” klonk het angstig,

Over ’t water als een kreet.

Vischje, ’k moet je weêr wat vragen

En dat doet nu echt mij leed.

...EN ZE DRONKEN VELE KOPJES,... PAG. 24....EN ZE DRONKEN VELE KOPJES,... PAG. 24.

… EN ZE DRONKEN VELE KOPJES,… PAG. 24.

„Zie mijn vrouw is zeer tevreden

Met „van Nelle’s” koffie, maar

Ze wou tóch van ’t vischje weten

Of er beet’re is en wáár???”

„Vischje, ik wou heusch niet komen,

Want ik dacht wel, dat wordt mis,

Daar er toch geen beet’re koffie

Dan „van Nelle’s” koffie is.”

[28]

Plots’ling kwam er op het water

Nu een breede rimpelkring,

Wijl het anders kalme vischje

Nu heel boos aan ’t spart’len ging.

...HIJ WOU JUIST WAT LANGER SLAPEN.... PAG. 26....HIJ WOU JUIST WAT LANGER SLAPEN.... PAG. 26.

… HIJ WOU JUIST WAT LANGER SLAPEN.… PAG. 26.

En zijn antwoord klonk heel driftig

Als uit dicht geschroefde keel:

Dwerg, ga daad’lijk naar je vrouw toe,

Zeg haar dit: zij eischt te veel.

Beet’re dan „van Nelle’s” koffie

Is er op heel d’ aarde niet,

’t Geen wel ieder kan begrijpen

Die dien naam op ’t pakje ziet.

[29]

Zeg haar, dat ik haar zal straffen,

’t Spijt mij wel voor jou m’n vrind,

Ga naar huis en ga eens kijken

Hoe je dáár den toestand vindt.”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Langzaam aan verdween de rimpel

Die op ’t water zichtbaar was,

’t Vischje dook en … als een spiegel

Werd de wijde waterplas.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Piggelmee stond nog te kijken

Toen, in ’t naad’rend avonduur

Ver in zee de zon ging zinken

Als een bol van laaiend vuur.

Diep verslagen ging hij henen,

Angstig nu voor dreigend leed,

Hoog in ’t blauw verdween een reiger

Met een aak’lig schorren kreet.

[30]

Sloffend liep hij door de duinen

En zijn schoentjes wogen meer

Dan hem ooit zijn klompjes wogen

In de dagen van weleer.

...VER IN ZEE DE ZON GING ZINKEN.... PAG. 29....VER IN ZEE DE ZON GING ZINKEN.... PAG. 29.

… VER IN ZEE DE ZON GING ZINKEN.… PAG. 29.

Toen hij meende dat hij thuis was,

Keek hij als beteuterd rond,

Want de keulsche pot stond dáár weer,

Waar zoo straks zijn huisje stond.

En zijn vrouwtje zat te huilen:

„Piggelmee, wat vrees’lijk lot,

Weêr, nu weêr te moeten wonen

In dien ouden keulschen pot.”

[31]

Och! en ik zou nóg niet klagen

Als ’k behalve jou m’n schat.

Van „van Nelle’s” pakjes koffie

Maar mijn daag’lijksch kopje had.

...WAAR ZOO STRAKS ZIJN HUISJE STOND.... PAG. 30....WAAR ZOO STRAKS ZIJN HUISJE STOND.... PAG. 30.

… WAAR ZOO STRAKS ZIJN HUISJE STOND.… PAG. 30.

Na een nacht van weinig slapen,

Bibb’rend van verdriet en kou,

Ging ons vriendje weêr naar ’t vischje,

Daar hij ’t nog wat vragen wou.

Vischje,” galmde over ’t water

Nu zijn roepen als een snik,

Vischje,” kom nog even boven,

Hoor mij aan, één oogenblik.

[32]

Thuis, mijn schuldbewuste vrouwtje

Zit te huilen in haar pot,

Maar ze zou zich tóch getroosten

Haar zoo droef en arm’liik lot.

Als ze van „van Nelle’s” koffie

Nog één enkel pakje had,

„Zeg aan ’t vischje,” riep ze schreiend

„’t Ergste wat ik mis, is dàt.”

„Ventjelief,” sprak nu het vischje,

„Wat ik doe, doe ik om jou,

Want ik heb geen medelijden

Met je ontevreden vrouw.

Wat je zegt is wèl begrijp’lijk,

Zulks is altijd het geval.

Ga getroost naar huis m’n ventje,

Want zoo’n pakje is er al.”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

[33]

Thuis gekomen vond het ventje

’t Leven heerlijk weêr en goed.

… Van „van Nelle’s pakjes koffie

Kwam de geur hem tegemoet.

...STEEDS „VAN NELLE’S” KOFFIE DRINKEND, IN-GELUKKIG BIJ ELKAAR. PAG 33....STEEDS „VAN NELLE’S” KOFFIE DRINKEND, IN-GELUKKIG BIJ ELKAAR. PAG 33.

… STEEDS „VAN NELLE’S” KOFFIE DRINKEND, IN-GELUKKIG BIJ ELKAAR. PAG 33.

Tot het einde hunner dagen

Zat het eenzaam dwergenpaar

Steeds „van Nelle’s” koffie drinkend,

In-gelukkig bij elkaâr.

Oorspronkelijke achterkant.

Colofon

Codering

Dit boek is weergegeven in oorspronkelijke schrijfwijze. Afgebroken woorden aan het einde van de regel zijn stilzwijgend hersteld. Kennelijke zetfouten in het origineel zijn verbeterd. Deze verbeteringen zijn aangegeven in de colofon aan het einde van dit boek.

Documentgeschiedenis

Verbeteringen

De volgende 15 verbeteringen zijn aangebracht in de tekst:

Bladzijde Bron Verbetering Bewerkingsafstand
5 .. 1
5, 5, 5, 5, 5, 21 .. 1
6 [Niet in bron] 3
6 . [Verwijderd] 1
16 [Niet in bron] , 1
17, 27 [Verwijderd] 1
19 [Niet in bron] 1
21 [Niet in bron] . 1
24 T’PAKJE ’T PAKJE 2