The Project Gutenberg eBook of Lord Lister No. 319: Het komplot tegen Judenitsch This ebook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this ebook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook. Title: Lord Lister No. 319: Het komplot tegen Judenitsch Author: Kurt Matull Theo von Blankensee Felix Hageman Release date: March 17, 2025 [eBook #75649] Language: Dutch Original publication: Amsterdam: Roman- Boek- en Kunsthandel, 1910 Credits: the Online Distributed Proofreading Team at https://www.pgdp.net/ for Project Gutenberg. *** START OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK LORD LISTER NO. 319: HET KOMPLOT TEGEN JUDENITSCH *** LORD LISTER GENAAMD RAFFLES DE GROOTE ONBEKENDE. NO. 319 HET KOMPLOT TEGEN JUDENITSCH. HET COMPLOT TEGEN JUDENITSCH. HOOFDSTUK I. IN HET KAMP DER WITTEN. Het was op een vinnig kouden Decemberdag, toen een met twee krachtige paarden bespannen slede snel voortgleed over de met sneeuw bedekte vlakte die zich als een eindeloos tapijt zonder eenige afwisseling, ten noordoosten van het Onega-Meer uitstrekt. In deze slede zaten drie personen. De man die de paarden bestuurde was iemand van reusachtigen lichaamsbouw en hij had in het geheel geen Russisch type; men herkende in hem den vreemdeling, zelfs al was er van zijn gelaat niet veel meer te bespeuren dan de neus en de oogen, daar de rest verborgen was onder een grooten bontmuts met kleppen. De twee andere personen zaten achter in de slede, en ook zij waren dicht in hun pelsen gewikkeld, zoodat er weinig van hun gelaat te bespeuren viel. Deze beide mannen waren John Raffles, de gentleman-inbreker, en zijn trouwe vriend Charly Brand en de reus, die de paarden bestuurde, was James Henderson, die in zijn dagelijksch leven chauffeur was van den grooten Onbekende, wanneer deze onder den naam van Lord William Aberdeen, in zijn fraai huis te Londen woonde. Door een zonderlingen samenloop van omstandigheden bevonden de drie mannen zich thans tusschen twee strijdende partijen in dit onherbergzame gebied van Rusland, tusschen de witten en de rooden, die hier pas kort geleden een verbitterd gevecht hadden geleverd, waarbij de Rooden de overhand hadden behouden. John Raffles was natuurlijk onder een anderen naam en wel als graaf Finsburry, omtrent een week geleden een zijner Russische vrienden gaan bezoeken: Iwan Dobrinsky, die tot de roode partij behoorde, zooals Raffles tot zijne niet geringe verbazing bemerkt had. Hij kwam met Charly Brand op diens landgoed om er te jagen, maar instede daarvan geschiedde er heel iets anders! Dicht in de nabijheid werd hevig gestreden, en Dobrinsky nam als kapitein aan dat gevecht deel, terwijl Raffles en zijn reisgezel zich aanboden als geneesheer en Roode-Kruissoldaten, teneinde de gewonden te verplegen, waarbij zij er volstrekt niet op letten of deze ongelukkigen Bolsjewiki dan wel Monarchisten waren. Maar Raffles had nog een doel, hij wilde onderzoek doen naar de verblijfplaats van een jong meisje, de verloofde van Dobrinsky, die in handen van een majoor van het Witte Leger was gevallen! En het had hem mogen gelukken, met behulp van den trouwen Henderson, tot in de vijandelijke linie door te dringen en daar het jonge meisje te bevrijden uit het huis, waar deze eerlooze schurk, Michael Popowitch geheeten, haar had opgesloten. Met een buitgemaakte vliegmachine hadden zij naar het legerkamp der Rooden kunnen terugkeeren en dadelijk was Ilja Sicorsky, zoo was de naam van het ontvoerde meisje, naar haar verloofde toegesneld, die bij de jongste gevechten opnieuw gewond was, hoewel gelukkig niet zwaar. Dit alles had zich toegedragen in het kleine stadje Koloderskei, eenige wersten ten oosten van de Wodla gelegen, en waarom hevig gestreden was. In dit stadje werd Dobrinsky verpleegd, en nu zijne genezing slechts een kwestie van tijd was en hij zijn aanstaande vrouw hervonden had, was er voor Raffles geen reden meer, om hier te blijven vertoeven, daar zijn toestand wel eens zeer onaangenaam kon worden. Hij had daarom hartelijk afscheid genomen van Ilja en van zijn vriend Dobrinsky, en zich met Charly en Henderson op weg begeven om naar Petrograd terug te keeren, waar zij weder den trein hoopten te nemen, die hen door Westelijk Rusland, Polen en Duitschland weder huiswaarts zou voeren. Maar er hadden zich in die acht dagen gebeurtenissen voorgedaan waarvan Raffles onkundig was gebleven en die zijne plannen zeer ongunstig zouden beïnvloeden. Want in die enkele week had het leger van Generaal Judenitsch snelle en aanzienlijke vorderingen gemaakt en bedreigde nu Petrograd van twee zijden: uit het zuiden en uit het zuid-oosten. Tegelijkertijd maakte de rechterflank van zijn leger, dat uit verscheidene Divisies bestond eene zeer groote omtrekkende beweging, klaarblijkelijk met het doel om aansluiting te krijgen bij eene andere afdeeling der Witten, die ten Oosten van het Onega-meer streed. Indien deze beweging slaagde, zouden de Rooden daar ter plaatse als in een nijptang gevangen zijn, en de insluiting van Petrograd zou slechts een kwestie van tijd zijn. De Bolsjewiki zouden zich daar spoedig moeten overgeven daar men de stad geheel zou kunnen isoleeren en den levensmiddelen-toevoer zou kunnen afsnijden. Van dit alles wist Raffles echter nog niets, toen hij met zijn twee reisgezellen Koloderskei verliet, om de lange reis naar Petrograd te beginnen. Het vroor sedert eenige weken fel, en het Onega-meer was met een dikke ijskorst overdekt, zoodat men den weg aanzienlijk zou kunnen bekorten en tot ongeveer vijfhonderd wersten beperken, dat is ongeveer evenveel kilometers beperken door dit meer dwars over te steken. Als ze op geregelde tijden bij de posthuizen van paarden verwisselden zou men per dag wel honderd wersten kunnen afleggen, en als het moest zou men nog sneller kunnen rijden. Treinen waren er in deze streken niet, en men was des winters uitsluitend op de slede als vervoermiddel aangewezen. Raffles en Charly hadden aldus reeds twee dagen gereisd, voorzien van eene groote hoeveelheid levensmiddelen, gepekeld Berenvleesch, groenten in blik en brood, hetwelk zij aan de posthuizen nu en dan aanvulden, en er had zich nog niets bijzonders voorgedaan, ja, als zij niet pas kort geleden zelven aan den strijd hadden deelgenomen, dan zouden zij meenen, dat hier in Rusland alles rust en vrede was, en dat hier geen afschuwelijke broederstrijd werd gevoerd. Zij waren de kleine stad Wytegra reeds gepasseerd, welke gelegen is aan den Zuid-Oostelijken punt van het Onega-meer, en reden nu door de vlakte, welke dat meer scheidt van den lagen bergketen in het Oosten, welke op zijn beurt het moeras begrenst, hetwelk zich vele tientallen wersten ver in Oostelijke richting uitstrekt, maar dat ook thans overdekt was met een korst ijs, sterk genoeg, om er de zwaarste artillerie zonder gevaar over te kunnen vervoeren. Slechts zeer zelden waren zij eene kleine afdeeling Rooden tegengekomen, die op patrouille waren, en die hen allen ongehinderd lieten passeeren, zoodra zij hunne door den opperbevelhebber van het Roode leger geteekende passen lieten zien. Maar nu waren zij reeds uren en uren door de barre sneeuwwoestenij getrokken zonder eenig levend wezen te ontmoeten, uitgezonderd een paar vluchtende raven, die als zwarte stippen hoog aan den hemel verschenen, die vaag blauw was, als verlepte zijde, en dan snel nederkwamen, om eenige keeren boven hun hoofden te cirkelen, om tenslotte weder te verdwijnen. Het was omstreeks drie uur in den middag, toen Charly de hand ophief en naar iets zwarts in de verte wees, dat vrij duidelijk afstak tegen de verblindende witte sneeuw. Dat zwarte scheen naderbij te komen en grooter te worden. —Wat zou dat zijn? vroeg de jonge man. Toch geen Rooden? —Dat komt mij onwaarschijnlijk voor. Ik kan niet aannemen, dat de Rooden zich zoover zuidwaarts zouden wagen, al hebben zij eergisteren groote vorderingen in Oostelijke richting gemaakt. —Zie—de zwarte vlek beweegt zich nu snel, en komt onze richting uit. Raffles had zijn kijker te voorschijn gehaald, veegde de beslagen lenzen schoon en bracht het instrument aan zijn oog. Hij tuurde even scherp en liet toen den kijker weder zakken. Zijn gelaat stond ernstig. —Wat is het? vroeg Charly nieuwsgierig. —Een kleine troepenafdeeling—en ditmaal niet van de Rooden, maar van de andere partij! gaf Raffles ten antwoord. —Zouden zij ons gezien hebben? ging de jonge man voort. —Ongetwijfeld, want zij komen recht op ons aan, binnen tien minuten kunnen zij hier zijn. —Kan eene ontmoeting met de Witten ons niet gevaarlijk worden? —Ik wil het niet verzwijgen, dat ik hen veel liever vermeden had! zeide Raffles hoofdschuddend. Wij komen van den kant der tegenpartij, en onze passen zijn geteekend door de Rooden. En de verbittering tegen de Bolsjewiki is fel, dat weet je! —Zouden wij hen nog kunnen ontwijken? —Daartoe is het te laat—en bovendien: waar zouden wij dan heen moeten? Wij kunnen niet terugkeeren, want om naar Engeland te reizen, moeten wij over Petrograd gaan. De reis naar Archangel waar onze landgenooten nog zeer geringe marinetroepen hebben staan, zou in dit jaargetijde zeer gevaarlijk zijn, en wij zouden weken lang door de steppen moeten trekken, en daarenboven wordt er in die streken hevig gevochten, en men zou ons zeker daar niet zoo gemakkelijk doorlaten, als in deze buurt waar slechts sporadisch gevochten wordt. De zwarte vlek was nu reeds veel dichterbij, en men kon al met het bloote oog ontdekken, dat daar een dertigtal ruiters naderden, op kleine, maar sterke paarden gezeten, en allen in uniform gekleed. Zelfs al zouden zij gewild hebben, dan zouden de drie mannen niet meer hebben kunnen vluchten, want de ruitertroep was niet alleen met geweren bewapend, maar voerde ook een paar mitrailleurs op sleden mede, die door groote honden getrokken werden, en Raffles en zijn reisgezellen waren reeds eenigen tijd onder schot gekomen. Nog tien minuten en toen konden de reizigers zelfs de distinctieven op de kragen der meerderen zien. De kleine troep stond onder bevel van een eersten luitenant, die vooruit reed, met de vuist op de heup geleund, in een trotsche houding. Hij hield zijn paard in en bracht het naast de slede, terwijl hij de hand ophief en bevelend riep: —Halt! Wie zijt gij, en hoe komt gij hier? —Wij zijn Engelschen, en wij hebben hier gejaagd! —Gij komt uit het Noorden—gij zijt dus bij de Rooden geweest? Daar ontkennen niet zou baten, antwoordde Raffles rustig: —Ja, luitenant! —Toon mij uw passen! De papieren werden te voorschijn gehaald, en de luitenant las ze met aandacht door. Zijn gelaat verkreeg een koude, dreigende uitdrukking, toen hij weder opkeek van het papier. —Ik zie de handteekening van Trotsky op deze passen! zeide hij langzaam. Gij zult mij moeten volgen! —Waarheen en waarom, als ik vragen mag, luitenant? kwam Raffles. —Daarop behoef ik u niet te antwoorden, mijnheer! antwoordde de luitenant koeltjes. Ik tref u hier op een gevaarlijke plek aan, gevaarlijk vooral voor u, zooals u spoedig zal blijken! En gij komt uit het Noorden, van de zijde der Bolsjewiki! Ik wil u de waarheid niet verbloemen—ik houd u voor spionnen! —Daartegen protesteer ik, hernam Raffles kalm. Ik erken, dat wij als Roode Kruissoldaten dienst hebben gedaan bij het Roode leger—maar ik verzeker u, dat wij geen seconde geaarzeld zouden hebben, den Witten onze diensten aan te bieden als het toeval gewild had, dat de vriend, dien ik hier ging bezoeken, tot de monarchisten had behoord. —Dit is een zaak, welke de krijgsraad heeft uit te maken, mijnheer, ging de luitenant voort, terwijl hij de passen in zijn wijden mantelzak liet glijden. —De krijgsraad! riep Raffles uit. Zoudt gij vrije Engelschen voor een krijgsraad willen en durven dagen? Bezint voor gij begint, luitenant—dat is alles wat ik u te zeggen heb! Maar de Rus verhief zich trotsch in het zadel en riep toornig: —Gij hebt wel recht, u op uwe nationaliteit te beroepen, mijnheer! Als uw landgenooten ons ter hulp waren gekomen, toen de tijd daarvoor gunstig was, dan zouden wij de Bolsjewiki reeds onder de knie hebben gehad, en in ons arm land zouden nu geen ellende en broedermoord heerschen! Als gij Uwe troepen niet uit vrees voor de Bolsjewiki terug had geroepen, dan zou de nederlaag van generaal Judenitsch onder de muren van Petrograd niet hebben plaats gehad, en de hoofdstad zou nu reeds in ons bezit zijn! Terwijl Raffles naar deze bittere woorden luisterde, zwollen de aderen van toorn op zijn voorhoofd, maar hij wist zich te beheerschen en haalde de schouders op. —Ik weet niet, of uw politiek inzicht ver genoeg strekt, om u een beter inzicht in de houding van de Engelsche regeering te geven! zeide hij. Maar hoe dit ook zij—men zal te Londen niet toelaten, dat Engelschen door Russen, wie zij dan ook zijn, ongestraft voor een krijgsraad worden gesleept! De Rus barstte in een onbeschaamd lachen uit en riep spottend: —Gij spreekt bout, mijnheer de Engelschman! Gij vergeet dat wij meester zijn in ons eigen land, en dat wij om ons bestaan strijden! Tijdens den grooten oorlog werden vreemdelingen die van den kant van den vijand kwamen zonder vorm van proces doodgeschoten—dat hebben Uwe landgenooten ook gedaan, en gij weet zeer goed dat dit oorlogsgebruik is. Raffles zweeg, want in zijn binnenste moest hij den Rus gelijk geven. Als de Franschen bijvoorbeeld gedurende een offensief burgerlijke personen hadden aangetroffen in “Niemandsland” dan zouden zij hen zeker dadelijk gefusilleerd hebben, en de Engelschen zoowel als de Belgen, de Amerikanen en de Duitschers deden desgelijks. Een beroep op zijne regeering zou hem dan ook niet baten, dat wist hij zeer goed! Hij had slechts eens willen zien, of zijne bedreiging wellicht indruk op den luitenant zou hebben gemaakt; deze had intusschen zijn paard weer doen wenden en gaf nu in zijn landstaal eenige korte bevelen aan zijn manschappen. De ruiters kwamen aangalloppeeren, en één hunner steeg af, gaf de leidsels van zijn paard aan een makker, en nam naast Henderson plaats, om de teugels van de twee paarden te grijpen. Met een grimmig gelaat wendde de reus zich naar Raffles om, en vroeg: —Zal ik dien kerel met zijn boeventronie van de slede smijten, Milord of moet ik dulden dat hij naast mij blijft zitten en mij de teugels afneemt? —Laat hem begaan, Henderson! beval Raffles. Iedere tegenstand is nutteloos en zou onzen toestand slechts verergeren. Brommend gaf de reus nu de teugels aan den Rus, en hij uitte een paar krachtige echt Londensche verwenschingen, die den soldaat echter volkomen onverschillig lieten. Deze liet een eigenaardig kleppend geluid met de tong hooren en daarop schoten de paarden vooruit, terwijl de geheele ruiterstroep rechtsomkeer maakte en de slede omringde. De jonge Luitenant had zijn paard naast het voertuig gebracht en richtte zich nu opnieuw tot Raffles. —Gij erkent nietwaar, dat gij bij de Rooden geweest zijt? —Dat heb ik U zooeven medegedeeld! antwoordde Raffles kortaf. —Dan zult gij wel op de hoogte zijn van hun plannen? —Slechts in zeer geringe mate! —Maar dan sympatiseert u dus met de Bolsjewiki riep de Luitenant toornig. —Daaromtrent wensch ik mij niet uit te laten, hernam Raffles koeltjes. Ik kan u alleen zeggen, dat het met mijn begrip van eer in strijd is, als ik de geheimen verraad van lieden, die mij gastvrij ontvangen hebben, en die mijne hulp hebben aanvaard! De Luitenant beet zich op de lippen, maar hij drong niet verder aan. Zwijgend werd de tocht voortgezet. De kleine stoet trok in Zuid-Westelijke richting verder, en bereikte ten slotte, toen de duisternis reeds gevallen was een klein gehucht aan de monding van de Suda gelegen. En nu pas begon Raffles den toestand beter te begrijpen, en bemerkte hij dat de Witten een omtrekkende beweging op groote schaal hadden ondernomen teneinde de Rooden ten Oosten van het Onega-Meer in den flank te kunnen aanvallen, en hun zoo mogelijk in den rug te komen, om hun dan een vernietigende nederlaag toe te brengen. Reeds eenige malen waren zij oprukkende kolonnes gepasseerd, die hun stellingen gingen innemen, en voortdurend in Noordoostelijke richting oprukten. Het was duidelijk dat van de manschappen het uiterste werd gevergd, want als deze groot opgezette beweging niet snel werd uitgevoerd, dan zouden de Rooden wellicht den tijd vinden, zich uit den knellenden greep van de tegenpartij los te maken. Het Gehucht zelf was vol artillerie, cavallerie en infanterie, en klaarblijkelijk werd het als een sterk steunpunt beschouwd. Adjudanten op Motorrijwielen en paarden renden langs de met sneeuw bedekte straten heen en weder, waaruit Raffles terecht afleidde, dat zich in deze vlakte stafofficieren ophielden. Voor zoover hij het kon beoordeelen moest het zelfs een divisiestaf zijn, wat niet te verwonderen was, want dit gehucht was het scharnierpunt, waaromheen de aanvallende legers hunne omtrekkende beweging zouden maken. Nog steeds omringd door den kleinen ruitertroep gleed de slede het gehucht binnen; volgde de eenige straat, welke het rijk was, en hield eindelijk stil voor een huis, hetwelk waarschijnlijk een herberg was, want er hing een oud verveloos uithangbord boven de deur, waarop eene groote druiventros geschilderd was. De drie Engelschen kregen bevel om uit te stappen, en werden de herberg binnengeleid, maar niet dan nadat men hen hunne revolvers en jachtmessen had afgenomen. Een paar minuten later stonden zij tegenover Majoor Wladimir Geschoff, den chef van den divisiestaf. HOOFDSTUK II. TER DOOD VEROORDEELD. De majoor was niet alleen, maar bevond zich met een aantal andere officieren in een vrij groot vertrek op de eerste verdieping van het huis dat door een petroleumlamp verlicht werd en waar een groot vuur in den haard brandde, dat een aangename warmte verspreidde. Raffles had den majoor dadelijk vlak in het gelaat gekeken, en bij zichzelf de opmerking gemaakt, dat hij zelden zulk een onaangenaam boosaardig gezicht gezien had. De kleine, sluwe vossenoogen, dicht naast elkander geplaatst, de breede, korte neus, aan het ondereinde opgewipt, de breede mond met de dikke lippen en de uitstekende jukbeenderen, wezen op een Mongoolschen afkomst, en het lage voorhoofd en de vooruitstekende kaken gaven hem een aapachtig voorkomen. Van onder zijne borstelige wenkbrauwen keek hij de drie binnengebrachte vreemdelingen achtereenvolgens nieuwsgierig aan, en wendde zich toen tot den Luitenant die mede was binnengetreden met de vraag: —Wat heeft dat te beteekenen Luitenant? hoe komt gij aan die drie snuiters? In korte woorden, en met de hand eerbiedig aan zijn pet rapporteerde de luitenant het geval. Terwijl hij luisterde nam het gelaat van Majoor Geschoff een dreigende uitdrukking aan en hij streek zich eenige keeren met zijn groote hand over den knevel. Toen de luitenant zijn rapport geëindigd had, zeide Geschoff op ruwen toon: —Zij zijn bij de Rooden geweest, wel, dan zijn het spionnen! Hij wendde zich tot zijne officieren en vervolgde: —Wij zullen de zaak snel even afdoen, mijne heeren, en ons als krijgsraad constitueeren.... De stafofficieren bogen zwijgend, en daarop namen zij allen plaats, zeven in getal, achter de ruw houten tafel die midden in het vertrek stond, en overdekt was met kaarten en rapporten. Majoor Geschoff had als president in hun midden plaatsgenomen. Achter de drie Engelschen stond een zestal soldaten met de bajonet op het geweer, de stafofficieren droegen allen de revolver en iedere poging tot verzet was dus bij voorbaat gedoemd om te mislukken. Majoor Geschoff steunde zijn kin even in zijn hand, keek de gevangenen loerend aan, en begon: —Gij zijt immers Engelschen? —Ja Majoor! antwoordde Raffles voor de anderen. —Uwe namen? —Ik ben graaf Wilburn, deze heer is mijn secretaris Finsburry en deze man is mijn chauffeur. Majoor Geschoff haalde de schouders op en zeide droog: —Nu ja, men kan gemakkelijk een naam opgeven. Het doet er ook niet toe! Wat kwaamt gij hier uitvoeren? —Ik kwam jagen bij mijn vriend Baron Iwan Dobrinsky. Een daverende vuistslag van den majoor op het tafelblad deed hem ophouden. —Gij durft hier dus zonder meer bekennen dat gij een vriend zijt van dien renegaat, dien vervloekten overlooper? —Ja, en daar ben ik trotsch op, antwoordde Raffles met stemverhooging. —En gij mijnheer? zoo wendde de majoor zich tot Charly. —De vrienden van den graaf zijn natuurlijk ook mijn vrienden, antwoordde de jonge man eenvoudig. —Zoo? welnu, dan zult gij er ook niets op tegen hebben, het lot van uw meester te deelen, zeide Geschoff op kouden toon. —Daar vraag ik om! hernam Charly. —Wat waart gij voornemens, toen de luitenant u in de vlakte aantrof? —Wij waren op weg naar Petrograd! Majoor Geschoff liet een verachtelijk lachje hooren. Ik verlies mijn tijd—Uw zaak is helder als glas! Uw pas is door dien bandiet van een Trotsky onderteekend, gij zijt als burgers midden in het operatie-terrein aangetroffen—er kan geen twijfel zijn aangaande uwe bedoelingen! Tot dusverre had Majoor Geschoff zich van de Engelsche taal bediend, welke hij met een sterk accent maar tamelijk goed sprak. Hij wendde zich nu tot de andere officieren, en ging op fluisterenden toon voort, maar thans in de Russische taal. —Ik geloof niet dat wij lang hoeven te beraadslagen mijne heeren, wij moeten met de uiterste gestrengheid optreden en een voorbeeld stellen. Hij liet nu zijn stem zoover dalen dat Raffles niet meer kon hooren wat hij zeide. Maar eenige malen had hij naar Henderson gekeken, en nu nam hij opnieuw het woord, en vroeg op luiden toon, terwijl hij zich tot den reus wendde: —Gij zijt zeker in dienst geweest bij het Engelsche leger? —Ja Majoor! —Dan hebben wij u een vraag te stellen! Wij gelooven dat gij er niet op gesteld zijt om te worden doodgeschoten? —Niet meer dan ieder ander Majoor! antwoordde Henderson. —Welnu, gij kunt uw leven redden, als gij ons zegt wat de man, die zich voor uw meester uitgeeft bij de Rooden heeft uitgericht en wat zijn doel was. Een oogenblik leek het of Henderson zich op den Majoor zou werpen en hij wist zich slechts met de uiterste krachtsinspanning te bedwingen. Toen liet hij een kort lachje hooren en zeide op minachtenden toon: —Iets dergelijks mag hier het gebruik zijn—bij ons weet men daar niet van. Ik ben een Brit, en een eerlijk man! Ik zeg u dat wij drie volkomen onschuldige reizigers zijn,—maar zelfs al kwam mijn meester hier spioneeren, dan zoudt gij toch uit mijn mond geen bijzonderheden vernemen. Majoor Geschoff beet zich op de dikke lippen, en wierp Henderson een woesten blik toe. Toen zeide hij: —Het is goed! gij hebt het zelf gewild. De krijgsraad heeft vonnis geveld en veroordeelt u tot den kogel. Het vonnis zal aanstonds voltrokken worden—gij hebt nog een kwartier om de noodige schikkingen te treffen. Hebt gij nog iets op te merken? —Niets anders, dan dat ik voor de zaak der Witten hoop, dat hun leger niet uitsluitend is samengesteld uit mannen zooals gij! Gij maakt misbruik van Uwe macht, en dit zou u wel eens kunnen berouwen! De majoor liet een schamper lachje hooren, en wees met een bevelend gebaar naar de deur. Hij en de andere officieren waren onder het uitspreken van het vonnis opgestaan en hij wees nu naar de deur en zeide tot den luitenant: —Gij hebt het gehoord! Ik wensch dat die drie spionnen binnen een kwartier terecht gesteld zijn! De luitenant, die zeer bleek was geworden, salueerde, en daarop gaf hij bevel, de drie gevangenen de handen op de rug samen te binden. Hun zakken werden onderzocht en men nam hen hunne papieren af. Vervolgens gaf de luitenant een kort bevel, en de zes soldaten namen de gevangenen mede, waarop zij allen de trap afdaalden. Uit de gelagkamer werden nog twee man gehaald om het vuurpeloton aan te vullen. De acht soldaten omringden, op straat gekomen, opnieuw de gevangenen, de luitenant riep een kort bevel, en men begaf zich op weg. De straten waren bijna volkomen duister en slechts hier en daar pinkte een licht achter een venster. Het was nog zeer druk van komende en gaande Colonnes, en soms had het executie-peloton moeite zich een weg door deze menigte soldaten te banen. De jonge luitenant, die zijn sabel getrokken had, hield de gevangenen nauwkeurig in het oog, met de linkerhand aan de kolf van zijn revolver. Toen zij de dorpsstraat ten einde waren sloegen de soldaten een soort zijweg in en hier was het veel stiller. Op eenigen afstand waren een dertigtal paarden aan een kamplijn gebonden. Zij behoorden zeker tot troepen, die zooeven waren aangekomen, want zij waren nog niet allen ontzadeld. Op een tiental meters daar vandaan, verhief zich een muur, die waarschijnlijk bij het kleine kerkhof van het dorp behoorde. En als bij ingeving begrepen de gevangenen, dat zij aanstonds tegen dezen muur zouden worden gezet om het doodelijk lood te ontvangen. Nog tien minuten en zij zouden den muur bereikt hebben. Het kerkhof grensde dadelijk aan het open veld dat met een dikke laag sneeuw overdekt was, met uitzondering van een tamelijk breeden weg, waarlangs pas kort geleden duizenden en duizenden soldaten waren getrokken, en die zich thans als een groezelig lint door de eindelooze vlakten slingerde. Met gebogen hoofd liepen de drie Engelschen voort. Alles was zoo snel in zijn werk gegaan, dat zij half verbijsterd waren, en hun gedachten schenen beneveld. Nog vijf minuten......... Dof kraakte de sneeuw onder de voeten der marcheerende soldaten en de loopen van de geweren glansden zwakjes in het maanlicht, evenals de sabel van den Luitenant. Nu hadden zij den muur van het kerkhof bereikt. Weer klonk een op korten toon gegeven bevel en de drie gevangenen werden tegen den muur geplaatst. De soldaten maakten rechtsomkeer, teneinde zich op eenige meters afstand van den muur te plaatsen. Maar juist op dat oogenblik rukte Henderson met een geweldige krachtsinspanning de touwen stuk die zijn polsen omkneld hadden. Met één sprong als van een tijger was hij bij den vleugelman van het executiepeloton, dat juist met den rug naar den muur stond gekeerd en ontrukte hem zijn geweer. Hij greep het wapen bij den loop en zwaaide het als een knots om zich heen. En dit alles was zoo bliksemsnel in zijn werk gegaan dat er drie soldaten met verbrijzelde ledematen of een zware hoofdwonde waren neergestort, vóór de anderen goed en wel begrepen wat er gaande was. De Luitenant slaakte een woesten kreet en trok zijn revolver, maar vóór hij van het wapen gebruik had kunnen maken was de kolf van Henderson’s geweer met kracht op zijn schedel neergedaald en hij stortte bewusteloos voorover met het gelaat in de sneeuw. De andere soldaten wilden vuren, maar zij waren te dicht bij, en Henderson gaf hun geen gelegenheid hun geweer aan den schouder te brengen. Hij hanteerde het geweer alsof het een rieten wandelstokje was en het gevecht scheen hem zelfs veel vermaak te geven want hij lachte nu en dan luidkeels terwijl hij op de koppen en lijven der vier soldaten beukte. Raffles en Charly wendden wanhopige pogingen aan om zich op hunne beurt te bevrijden en den dapperen kerel ter hulp te komen maar zij beschikten niet over de ontzettende lichaamskracht van den reus. Maar toch hielpen zij door toe te snellen en hun voet tusschen de beenen der soldaten te steken zoodat deze struikelden en tijdelijk weerloos waren. Toen was de strijd binnen enkele oogenblikken beslist! Henderson zwaaide het geweer nog enkele malen, liet het als molenwieken om zijn hoofd wentelen en sloeg den laatsten soldaat met een welgerichten slag neer. Toen trok hij de bajonet uit de schede van een der soldaten en sneed vliegensvlug de touwen door welke de polsen van zijn beide metgezellen gebonden hielden. Dadelijk maakte Raffles zich meester van de revolver van den Luitenant en diens patroontasch, terwijl Charly en Henderson zich ieder van een geweer en van munitie voorzagen. Tot hun groot geluk hadden de oppassers van de cavalleriepaarden eenige minuten te voren hun arbeid beëindigd en zich verwijderd. Naar de paarden, mannen! beval Raffles op zachten toon, het is onze eenige kans! Zoo snel hun beenen hun wilden dragen, ijlden de drie Engelschen naar de plek waar de paarden bijeen gebonden stonden. De dieren droegen allen een wollen dek, op een paar na, die nog gezadeld waren—waarschijnlijk ordonnancepaarden. Terzijde stond een slede, die zooeven was afgespannen en nog wat verder lagen de tuigen. Zoo snel zij maar konden spanden de vluchtelingen, die zooeven aan den dood ontkomen waren drie paarden voor de slede en daarop wierpen Raffles en Charly zich op den rug van de twee gezadelde paarden terwijl Henderson in de slede plaats nam om de paarden te besturen. In vliegende galop joegen zij weg, juist toen een paar Russchische soldaten aan wie de zorg voor de paarden was toevertrouwd, terugkeerden. Zij hadden zich zeker zooeven met een glas Wodka versterkt. De slede vloog als een stormwind over de bevroren sneeuw en Raffles en Charly spoorden hun rijdieren tot den hoogsten spoed aan. Zij begrepen maar al te goed dat hun lot beslist was, als zij weder in handen vielen van Majoor Geschoff. Intusschen bleef hun toestand zeer gevaarlijk want ieder oogenblik konden zij op troepenafdeelingen stuiten die hen zeker zouden aanhouden nu zij in het geheel geen passen meer bezaten en stellig als spionnen zouden worden behandeld. Zij vermeden dus zorgvuldig den grooten weg die in de richting van Petrograd liep en trachtten dekking te zoeken achter een reeks lage heuvels die zich van het Oosten naar het Westen uitstrekte. Zoo bleven zij voortsnellen tot de vermoeidheid der paarden hen wel dwong om die snelheid te matigen. Ook de honger begon zich nu te doen gevoelen, maar zij zouden zich tegen dat gevoel moeten verzetten want zij konden hun honger onmogelijk bevredigen. Het zou nog vele uren duren voor zij weder een bewoonde plaats aantroffen en dan was het nog de vraag of zij zich daar niet zorgvuldig verborgen zouden moeten houden. Zij hadden nu bijna zes uren aan één stuk door gereden en zij streden uit alle macht tegen de vermoeidheid die hen bekroop daar zij wel wisten dat zij onherroepelijk ten doode gedoemd waren als zij zich met deze vreeselijke koude in deze sneeuw ter ruste legden en dat zij nimmer weer zouden ontwaken. Het was ongeveer vier uur in den morgen en de hemel begon zich in het Oosten lichtrood te kleuren toen Henderson in de slede overeind ging staan, zijn hand boven de oogen legde en scherp in de verte tuurde. Raffles en Charly hadden hun doodelijk vermoeide paarden ingehouden daar zij begrepen dat Henderson met zijn scherpe blik iets moest hebben ontdekt wat zijn aandacht trok. Raffles reed op de slede toe en vroeg: —Zie je iets Henderson? —Ik zou zeggen dat ik daar licht zie, Mylord—daar op een paar kilometer voor ons uit, kan daar een dorp zijn? —Ja, als ik mij niet vergis ligt daar een dorp, Henderson, maar wij weten volstrekt niet of het door de Witten of door de Rooden bezet is. —Ik voor mij geloof dat dat er weinig toe doet, Mylord, hernam Henderson droogjes. Wat ik tot dusverre van die heeren Russen gezien heb heeft mij geen grooten dunk van hen gegeven! —Wij zullen er toch op af moeten Henderson, en trachten wat voedsel te vinden en versche paarden te krijgen, zeide Raffles. Wij zouden anders zeker om het leven komen. —Zijn wij op dit punt nog ver van Petrograd verwijderd? vroeg Charly. —Hoogstens honderd kilometer, Charly, iets meer dan negentig wersten! Ik denk dat gindsch dorp het laatste is voor wij Petrograd bereikten, als wij er tenminste levend afkomen. Want met deze paarden zullen wij zeker geen tien kilometer per uur kunnen afleggen. De drie Engelschen hadden hun vermoeide paarden weder aangespoord en het leek wel of de dieren de nabijheid van een stal en van voedsel rooken, want zij waren met nieuwe kracht bezield en vlogen over de bevroren vlakte alsof zij vleugels hadden. Een half uur later was de zon in heerlijke pracht boven den horizon gerezen en de lichtjes van het dorp waren verdwenen. Maar in plaats daarvan konden zij nu duidelijk de donkere omtrekken der huizen waarnemen. Het was een tamelijk groot dorp en daar was zeker wel het noodige te krijgen en de drie Engelschen waren voornemens zich het noodige te verschaffen, want zij zouden niet lang meer zonder voedsel kunnen blijven in deze hevige, met iedere beschrijving spottende, koude. Naarmate zij naderbij kwamen matigden zij hun snelheid, want niemand kon zeggen wie er meester was in dit dorp. Voorzichtig kwamen de drie reizigers naderbij. Maar eensklaps wende Charly het hoofd om en schreeuwde: —Zij zitten ons op de hielen! Het was maar al te waar—daarginds over de vlakte naderde een troep ruiters van bijna zestig man sterk en hun paarden joegen in vollen galop over de sneeuwvlakte. De drie Engelschen waren dus tusschen twee vuren geraakt! Achter hen kwamen de achtervolgers, en voor hen lag het dorp—en daar zou de ontvangst wel niet veel beter zijn! Zij moesten echter voor ditmaal het onzekere voor het zekere nemen want in ieder geval bleef de kans bestaan dat dit dorp nog in handen der Rooden was, of dat de bevolking zich in ieder geval gewapenderhand tegen de naderende ruiters zoude verzetten. Raffles aarzelde dus niet, maar riep: —Vooruit vrienden! Wij moeten naar het dorp, anders leven wij over een half uur niet meer! —Maar de paarden zijn uitgeput! kreet Charly. —Dan zullen wij hen snel voor de slede spannen, dan trekken zij met z’n drieën! De twee vrienden stegen ijlings af en spanden hun paarden met de hulp van Henderson voor de slede. Maar toen zij hiermede gereed waren hadden de achtervolgers snelle vorderingen gemaakt en juist toen zij in het voertuig stapten, kraakten schoten en vlogen de kogels hen om de ooren! Henderson bukte zich zoo diep mogelijk, en legde de zweep over de paarden, terwijl Raffles en Charly ieder een geweer grepen, vast besloten, hun leven zoo duur mogelijk te verkoopen. Zij knielden achter in de slede neder, legden den loop van hun geweer op de rand van het voertuig en vuurden. Twee der achtervolgers stortten van hun paarden, die ruiterloos voort ijlden. De drie paarden voor de slede hijgden van inspanning en vermoeienis maar de arme dieren deden al hun best, en trokken de slede pijlsnel over de sneeuw. Reeds waren de eerste huizen van het dorp duidelijk zichtbaar geworden—en daar verschenen ook eenige menschen, die haastig heen en weer schenen te loopen, achter de huizen verdwenen en dan weder te voorschijn kwamen. Henderson spoorde de paarden tot de uiterste krachtsinspanning aan, en Raffles en Charly hadden hunne geweren opnieuw schietvaardig gehouden. Onder het rijden vuurden de soldaten der Witten onophoudelijk op de vluchtelingen en verscheidene kogels drongen door het hout van de slede. Eén er van nam een stuk van Charly’s mouw mede en een tweede raakte Raffles licht aan de wang. Weer vuurden zij, en weer stortten twee mannen in vollen ren van hun paarden en bleven roerloos in de sneeuw liggen. Maar eensklaps kwam er een groot aantal mannen uit het dorp rennen, die met geweren gewapend waren en de slede tegemoet snelden. Blijkbaar had men daarginds het schieten gehoord. —Het zijn Rooden! schreeuwde Henderson opgewonden. Het dorp is in hun handen. De reus had goed gezien—inderdaad kwamen daar een paar honderd man der Roode troepen aansnellen, die zich dicht voor de slede in de sneeuw wierpen, en dadelijk een moorddadig vuur op de Witten openden. Deze waren verreweg in het nadeel, omdat zij bereden waren en dus veel minder nauwkeurig konden schieten en voorts, omdat zij veel geringer in aantal waren. Zij geraakten in wanorde, schenen te aarzelen—en eensklaps maakten zij rechtsomkeer, wendden den teugel en renden weg, zoo spoedig zij konden, terwijl de slede het dorp binnen stoof, waar zij stil hield voor een logement op het kleine marktplein. De met schuim overdekte paarden die van vermoeidheid op de beenen trilden werden afgespannen, en naar den stal gevoerd, terwijl de drie Engelschen zich naar de gelagkamer haastten, waar zij dadelijk omringd werden door een aantal soldaten die alle tegelijk door elkaar schreeuwden, en wilden weten, hoe de vreemdelingen hier kwamen en hoe het stond bij de Witten. Raffles liet hen kalm praten en begon met een maaltijd te bestellen voor zich en zijn vrienden. Dit ging lang niet gemakkelijk, maar tenslotte wist hij toch een stuk roggebrood, wat boter, rijst en een stuk paardenvleesch machtig te worden—een delicatesse in dezen tijd, en op deze plek, zoo dicht bij de hoofdstad, waar de grootste nood heerschte. Een der soldaten had een officier gehaald en nog terwijl de drie reisgenooten om den maaltijd zaten, kwam er een kapitein binnen met een streng maar open gelaat, die den vreemdelingen eerst verlof gaf hun honger te stillen, en daarop zijn ondervraging begon. HOOFDSTUK III. NAAR PETROGRAD! Raffles deed een omstandig verhaal van zijn wedervaren en de kapitein viel hem geen oogenblik in de rede, maar luisterde met aandacht, het hoofd een weinig gebogen. Toen Raffles gereed was, zeide de officier: —Ik kan de waarheid van uwe beweringen gemakkelijk controleeren, want ik heb gisteren een paar vliegers naar de stellingen van Kolodoserskoi gezonden, en verwacht die ieder oogenblik terug. Daar zal men van hen zeker wel een en ander omtrent uw tocht naar het vijandelijke kamp gehoord hebben. Gij zult echter wel begrijpen dat wij U hier onmogelijk kunnen houden, al zouden wij de medische hulp van een bekwaam geneesheer en de sterke armen van twee menschlievende mannen zeker wel kunnen gebruiken. Ik heb echter juist gisteravond strenge orders gekregen, onder geen beding vreemdelingen in onze gelederen aan te nemen,—wij hebben daar juist treurige ervaringen mede opgedaan—er liepen vurige verraders onder! —Wij zelven verlangen niets liever dan weder naar ons land terug te keeren, kapitein! hernam Raffles. De toestand is hier echter zoo verward, dat ik geen uitkomst zie! Ik meende hier stellig Witte troepen te zullen vinden! —Misschien zullen zij hier spoedig genoeg zijn! zeide de kapitein der Bolsjewiki op somberen toon. Generaal Judenitsch staat voor de poorten van Petrograd, en misschien is hij de stad wel reeds binnengetrokken, terwijl ik hier met U spreek. —Wat raadt gij mij aan te doen, kapitein? ging Raffles voort. Ik wensch tot iederen prijs naar de hoofdstad terug te keeren, want een mijner vrienden heeft daar mijn geld in bewaring, hetwelk ik dringend noodig heb, daar de Witten mijn zakken op even doeltreffende als volledige wijze hebben leeggehaald! De kapitein dacht even na en zei toen: —Ik kan niet anders doen dan U een vrijgeleide te geven tot Petrograd. Is de stad nog in onze handen, dan zult gij geen moeilijkheden ondervinden—maar als Judenitsch is binnengerukt, dan sta ik voor niets in! En gij behoeft er niet aan te denken met een trein naar Duitschland te kunnen reizen, want op alle lijnen en op het geheele spoorwegmateriaal is door de militairen beslag gelegd. —Maar hoe komen wij dan weder weg? riep Charly uit. —Er zou maar één middel zijn, Mijnheer! antwoordde de kapitein. Gij zoudt van hier per slede tot Nygyrska, aan de spoorlijn van Petrograd naar Wiborg, aan de Finsche grens kunnen gaan. Van de eerstgenoemde plaats af loopen er nog op ongeregelde tijden personen-treinen, ofschoon het de grootste moeite kost, daarin een plaats te krijgen. Van Wiborg zoudt gij dan verder per trein naar Abo aan den Finschen golf kunnen reizen, en daar wachten, tot zich een scheepsgelegenheid naar Engeland, Frankrijk of Scandinavië voordoet! —Nu, ik zal mij in ieder geval dit jachtavontuur nog lang herinneren! zeide Raffles glimlachend. Als dus alles medeloopt, zouden wij over eenige weken in Engeland terug kunnen zijn—en als dit eens niet het geval was—dan zou het maanden kunnen duren! Laat mij u mogen zeggen, kapitein, dat dit geenszins strookt met mijn plannen! En daarom zouden ik en mijn vrienden het zeer op prijs stellen indien gij ons passen tot Petrograd zoudt willen geven. —Zooals gij wilt, Mijnheer, hernam de kapitein. Op dit oogenblik kwam een depecherijder het vertrek binnen, die in de militaire houding voor zijn chef bleef staan, en salueerde. —Wat is er, Michael? vroeg deze. —De beide vliegers zijn teruggekeerd, kapitein! —Mooi zoo, zeg dat zij op mij wachten! De koerier vertrok en de kapitein wendde zich weder tot Raffles met de woorden: —Ik zal u moeten verzoeken, hier te blijven, tot ik het rapport van mijn luitenants heb aangehoord. Gij zult mijn houding billijken, daar ben ik zeker van! Raffles boog, zonder te antwoorden en de kapitein verliet het vertrek. —Hij mag dan een Roode zijn, maar hij is althans heel wat beleefder dan die oude schurk van een majoor der Witten, die ons had willen laten fusilleeren! bromde Henderson. Daarop keerde hij zich tot Charly en vervolgde: —Het moet mij van het hart, Mijnheer Brand, ik heb voorloopig meer dan genoeg van Rusland. Het kan dan vroeger heel belangwekkend geweest zijn, maar het reizen op dit tijdstip is geen pleiziertje! —Ik ben het volkomen met je eens, Henderson! antwoordde Charly glimlachend. Ook ik zal den hemel danken als wij weder goed en wel in Engeland terug zijn! De drie mannen moesten geruimen tijd wachten, bijna een uur, maar toen keerde de kapitein terug, stak Raffles en zijn metgezellen met een spontaan gebaar de hand toe en zeide: —Alles is in orde, Mijne heeren. Ik heb van de beide vliegers vernomen, dat alles zich inderdaad zoo heeft toegedragen, als gij mij hebt medegedeeld. Thans blijft mij niets anders over, dan u de passen ter hand te stellen, welke de generaal van onze divisie zoo even voor u heeft laten opstellen en onderteekenen. Hij nam een drietal passen uit de portefeuille, welke hij bij zich had, en overhandigde ze aan de Engelschen. —Daarmede kunt gij naar Petrograd komen, zonder te worden lastig gevallen. Natuurlijk geldt dit slechts voor zooverre de stad nog in onze handen is. De berichten luidden gisteren helaas zeer ongunstig, en ijlboden wisten zelfs te verhalen dat een vooruitgeschoven troepenafdeeling van Judenitsch tot in de voorste stadswijken van de hoofdstad was doorgedrongen. Alle risico blijft dus voor uwe rekening, bedenk dat! —Dat spreekt van zelf, kapitein! zeide Raffles. Ik dank u, ook namens mijne reisgezellen voor uwe bemoeiingen en verzoek u, ons in staat te stellen onze reis te vervolgen, door ons de slede en de paarden af te staan, welke ons hier hebben gebracht en welke wij aan de Witten hadden ontnomen. Als gij dit wenscht zullen wij één en ander te Petrograd achterlaten en in handen van de Roode troepen daar stellen, die ze dan als oorlogsbuit kunnen beschouwen. —Onder deze omstandigheden kunt gij er over beschikken, mijnheer! zeide de kapitein. Wanneer wilt gij vertrekken? —Zoodra de paarden en wij zelven zijn uitgerust, antwoordde Raffles. —Gij zult er goed aan doen, zoo spoedig mogelijk de hoofdstad te verlaten! hernam de kapitein. Weliswaar zijn de verhalen omtrent de hongersnood, die er zou heerschen en welke in de buitenlandsche bladen blijkbaar gretig worden opgenomen sterk overdreven, maar toch heerscht er gebrek en als de stad eens werkelijk werd ingesloten, dan zou zij zich binnen enkele weken, ja misschien binnen enkele dagen moeten overgeven! En nu moet ik afscheid van u nemen, mijnheer! Mijn plicht roept mij en wij moeten eene verkenning in Oostelijke richting ondernemen. Het feit, dat de Witten het gewaagd hebben, u tot hiertoe te achtervolgen, baart ons veel zorg—ik vrees, dat zij eene omtrekkende beweging uitvoeren, welke ons, als zij slaagt, in groot gevaar zou brengen. Hij salueerde voor de drie vreemdelingen en had het volgend oogenblik de gelagkamer verlaten. Langzamerhand kwamen de reizigers weder bij van de ondervonden vermoeienissen, bij het knappende houtvuur en een goed glas heete wijn. Zij voorzagen zich van eenige levensmiddelen, betaalden met geld, hetwelk Henderson in zijn zak bleek te hebben en dat aan de aandacht van de Witten ontsnapt was, en laadden deze in de slede, die hen hier had gebracht. Toen de paarden geheel en al waren uitgerust en goed gevoederd waren, spande Henderson de dieren opnieuw voor de slede, en de reizigers namen weder in het voertuig plaats. Het was toen omstreeks tien uur in de morgen. Het was nog altijd bitter koud, maar gelukkig was de wind een weinig gaan liggen, en de zon schitterde aan den wolkeloozen hemel, van een pastelblauwe, aan de kim donker wordende kleur. Nadat de geweren waren nagezien, en de revolvers waren geladen, begaven de drie Engelschen zich weder op weg. Indien zij er in slaagden, vijftien wersten per uur af te leggen, hetgeen niet te veel berekend was, daar de paarden volkomen uitgerust waren, en de sneeuw een harde, gladde oppervlakte vormde, dan konden zij voor het vallen van de duisternis Petrograd bereikt hebben. Maar het Noodlot scheen zich ditmaal wel met hardnekkigheid tegen de reizigers te hebben gekeerd! Want toen zij reeds heel in de verte de vage omtrekken van de hoofdstad meenden te ontwaren, zagen zij tegelijkertijd dichte, zwarte colonnes over de sneeuw naderen. Het geschut had den geheelen dag geklonken, maar nu kwam het merkbaar naderbij. —Zouden de Rooden retireeren? vroeg Charly, terwijl hij met gespannen aandacht door den kijker tuurde. —Ik vrees het, antwoordde Raffles ernstig. En daardoor komen wij weder in een zeer gevaarlijken toestand. Wij zouden nu tusschen twee vuren geraken, en ditmaal zou er geen ontkomen meer aan zijn—tenminste als wij onzen weg in dezelfde richting wilden voortzetten. Wij zouden door het mitrailleur-vuur onherroepelijk worden gedood. Klaarblijkelijk zijn de Rooden gedwongen, Petrograd, of tenminste een deel ervan te ontruimen. —Daar naderen tenminste troepen, die onordelijk oprukken, hernam Charly. —Houdt links aan, Henderson! beval Raffles. Wij zullen trachten de stad meer in het Zuiden te naderen. —Maar dan moeten wij een grooten omweg maken! riep Charly uit. —Dat is minder erg, dan dat wij tusschen twee vuren zouden geraken! hernam Raffles. Henderson had intusschen het gegeven bevel reeds opgevolgd, en de slede week nu af van den tot dusverre gevolgden weg. Het geschutvuur werd hoe langer hoe heviger, en plotseling konden de reizigers, door den kijker, een batterij gewaar worden, die stelling had genomen ten Noord-Oosten van een lagen heuvelkling, en vandaar de Witten onder vuur nam die echter voor de drie Engelschen onzichtbaar waren. De Rooden schoten zoo snel zij konden, en het gedonder klonk als een aanhoudend gerommel van een onweder. Een half uur later trokken de retireerende troepen op eenige wersten voorbij, juist langs den weg, die de slede tot dusverre gevolgd had. Het geschutvuur werd minder hevig, en het was duidelijk, dat de hoofdstad reeds voor een deel in de handen der Witten moest zijn. —Ik geloof, dat het tijd begint te worden, ons maar weder te ontdoen van onze door de Rooden geteekende passen, zeide Raffles na eenigen tijd. Als niet alles bedriegt, zullen wij wel in een Petrograd aankomen, dat door de troepen van Judenitsch bezet is. Wij zullen echter tot het laatste oogenblik wachten met het vernietigen van die passen, welke ons reeds eenmaal aan den rand van het graf hebben gebracht. —Maar zouden de Witten zich hier wel kunnen handhaven? vroeg Charly. Zonder den steun van Judenitsch en zijn legers zullen zij vroeg of laat terug moeten want de Rooden zijn hier zeer sterk! —Je kunt gelijk hebben, maar voor het oogenblik moeten wij er toch rekening mede houden, dat wij met de Witten te doen krijgen! De slede gleed intusschen met onverminderde snelheid over de bevroren vlakte en Raffles verbaasde er zich over, dat het gevecht zich niet tot hier uitgebreid had. Misschien was het plan der Witten, zich eerst van geheel Petrograd meester te maken en dan snel in Oostelijke richting op te rukken. Wel kwamen zij nu en dan kleine afdeelingen Rooden tegen, die hen echter ongemoeid lieten, nadat de passen vertoond waren. De duisternis begon reeds te vallen en de paarden begonnen opnieuw teekenen van vermoeidheid te geven, en nog moesten er twintig wersten afgelegd worden alvorens men de hoofdstad bereikt zou hebben, welke de reizigers thans van uit het Zuid-Oosten naderden. Maar eensklaps, nadat zij in geruimen tijd geen, Rooden meer hadden zien voor bijgaan, naderde er over de sneeuwvlakte een afdeeling bereden manschappen, die aan de uniformen aanstonds als Witten te herkennen waren. Voor de reizigers goed en wel wisten wat er gebeurde, had deze kleine ruitertroep zich uit de duisternis losgemaakt en omringden zij de slede. —Wij zijt gij en waar gaat gij heen? zoo luidde de gewone, reeds zoo vaak gehoorde vraag. —Wij zijn Engelschen en wij wilden naar Petrograd gaan! antwoordde Raffles. —Waar komt gij vandaan? Daar loochenen niets zou helpen antwoordde Raffles: —Wij komen van de zijde van het Onega-meer, waar gestreden is tusschen Uwe troepen en de Rooden. —Wat deed gij daar? —Wij kwamen daar om te jagen en zijn door de gebeurtenissen verrast. —Wat waren uw plannen te Petrograd? —Geen andere, dan ten spoedigste naar ons eigen land terug te keeren! De Luitenant die deze vragen gesteld had keek Raffles en zijn metgezellen aandachtig aan en zeide toen: —Ik zal u naar het hoofdkwartier moeten brengen, al doet het mij leed. Mijn instructies zijn formeel. —Dan moet gij u er aan houden, Luitenant, hernam Raffles bedaard, maar inwendig rees de vraag bij hem, of hij en zijn beide reisgenooten nu nog niet aan het einde hunner beproevingen waren! Want immers—als men hier te weten kwam dat de drie Engelschen elders door dezelfde partij reeds waren ter dood veroordeeld en slechts hadden kunnen ontkomen door aanwending van geweld, dan zag het er weder somber voor hen uit. En toch zouden zij zich in de omstandigheden moeten schikken. De overmacht was te groot, dan dat zij aan verzet zouden kunnen denken. En zoo trok, juist als een paar dagen geleden, een kleine stoet over de vlakte voort, en de slede vormde wederom het middenpunt. Henderson had opnieuw de teugels uit handen moeten geven, en keek brommend als een groote hond, wien men een been heeft afgenomen, toe, hoe de soldaat, die naast hem had plaats genomen de vermoeide paarden met vaste hand bestuurde en de slede weder op den weg bracht. Deze bleek voor een groot gedeelte van sneeuw bevrijd te zijn en het was duidelijk dat hier reeds genie aan het werk was geweest, om den straatweg die naar de hoofdstad voerde, voor het troepenverkeer vrij te maken. En nu begonnen reeds in de verte de lichten van Petrograd te pinken! De vrees der Rooden was dus niet ijdel geweest!—de partij der Witten had inderdaad groote vorderingen gemaakt, en althans een gedeelte van de hoofdstad weten te bezetten. Wie weet werd er op dit oogenblik woedend gestreden in de straten van de beklagenswaardige stad! Inderdaad werd het vuren weder heviger en twee malen passeerde men een batterij veldgeschut, die in vollen ren, terwijl de sneeuw onder de hoeven der woest galoppeerende paarden opstoof, nieuwe stellingen gingen innemen. —Mag ik vragen waarheen gij ons geleidt? vroeg Raffles eindelijk aan den jongen luitenant, die naast de slede draafde. —Dat zeide ik u reeds—naar het hoofdkwartier. Generaal Judenitsch zal wel over uw lot beslissen. Het was dus waar—de hoofdmacht van de Witten onder aanvoering van den veelgenoemden generaal stond voor de muren van de hoofdstad, het bolwerk van het Bolsjewisme en had daar op het oogenblik wellicht zijn intocht reeds gedaan! Nog een half uur verliep en steeds meer troepen passeerden op weg naar het Oosten. Boven Petrograd dat vlakbij scheen te liggen, hing een rossige nevel—waarschijnlijk stond een deel van de groote stad in brand. Nu en dan klonk het gehuil der granaten, vlak boven de hoofden der mannen en even later hoorde men de losbarsting op ongeveer twee wersten afstand. De kleine troep was een dorp binnengetrokken, waar de Witten dienzelfden dag vasten voet hadden gekregen, en waar zij hun hoofdkwartier hadden gevestigd, in afwachting, dat zij het naar Petrograd zouden kunnen overbrengen. Het huis van den burgemeester van het dorp, die aan de zijde der Bolsjewiki streed, was tot verblijf van den staf ingericht. Eenige korte bevelen klonken en toen moesten de drie Engelschen de slede verlaten en het burgemeestershuis binnengaan. Zij werden naar een kleine wachtkamer gebracht, waarvan de deur gesloten werd. Voor de deur hoorden zij het regelmatig op en neder loopen van een schildwacht. Het kleine vertrek was spaarzaam verlicht door een petroleumlamp, die zacht aan een ijzeren haak heen en weder schommelde. Dit werd veroorzaakt, omdat onophoudelijk het geheele huis dreunde van de losbarstingen eener batterij, die juist aan den zoom van het dorp was opgesteld en vandaar een der voorsteden van Petrograd onder vuur nam. Zwijgend zaten de vrienden bij elkander. Weliswaar was de luitenant zeer beleefd geweest, en ook de houding der soldaten had niets te wenschen overgelaten,—maar zou de generaal in dezelfde stemming verkeeren? Dat moest worden afgewacht! Iets anders dan wachten konden zij trouwens niet doen. Er viel niet aan te denken uit dit huis te ontsnappen waar zich een groot aantal officieren ophielden, terwijl het in de straten krioelde van soldaten, allen gewapend. Neen, er schoot niets anders op over dan rustig te wachten. Nog waren er geen volle tien minuten verloopen of er naderden schreden, en de deur werd geopend. De luitenant trad binnen, en verzocht de drie Engelschen hem te volgen. Raffles zag dat de jonge militair geheel alleen was en dit dacht hem een gunstig teeken. De luitenant geleidde de drie mannen door eenige gangen naar een vertrek waar zich vier officieren bevonden, die achter een groote tafel gezeten waren, en tot den staf van het Witte leger behoorden, dat in deze streek opereerde. In één hunner herkende de drie reisgenooten van de portretten in de Londensche bladen en tijdschriften aanstonds generaal Judenitsch. Het gelaat van den legeraanvoerder der Witten had een ernstige en een weinig stroeve uitdrukking, zooals hij daar onbewegelijk zat, met de kin in de hand gesteund schijnbaar zonder op het binnentreden der drie vreemdelingen te letten. De luitenant was op de tafel toegetreden en zeide iets op eerbiedigen toon tot den generaal. Toen hief Judenitsch het hoofd op, en de drie tochtgenooten keken in een paar staalblauwe sterke oogen, onder dichte wenkbrauwen half verborgen. Die oogen bleven een tijdlang strak op de Engelschen gericht, en daarop wendde hij zich in het Engelsch tot Raffles dien hij blijkbaar dadelijk als het hoofd van het kleine reisgezelschap erkende: —De luitenant heeft mij zooeven medegedeeld dat hij u en uwe metgezellen midden in de vlakte heeft aangetroffen, mijnheer de graaf. Hij heeft mij ook medegedeeld dat gij hier gejaagd hebt, en door de gebeurtenissen zijt overvallen. Ik wil dit wel aannemen, ofschoon velen u misschien op staanden voet zouden hebben gefusilleerd. Raffles dacht aan het gevaar, hetwelk hij en zijn twee makkers nog slechts weinige dagen geleden hadden geloopen, maar hij wachtte er zich wel voor, dit avontuur aan generaal Judenitsch mede te deelen! De legeraanvoerder wachtte even, alvorens te vervolgen: —Ik zou uwe aanwezigheid in deze streken wellicht meer gewaardeerd hebben—... indien gij niet met drie man, maar met dertigduizend, en zoo mogelijk met drie honderd duizend waart gekomen, graaf! Ik wil u niet verzwijgen, dat het mij bitter teleurgesteld heeft, dat uwe regeering haar troepen uit Rusland heeft teruggeroepen, in stede van ons bij te staan, ons arm land van het vervloekte Bolsjewisme te zuiveren! De zaken zouden zeer waarschijnlijk heel anders staan indien de geallieerden ons de behulpzame hand hadden geboden! Wat dunkt u? —Ik weet niet goed wat ik u hierop moet antwoorden, generaal! antwoordde Raffles. Ik denk echter, dat onze regeering is bezweken voor den aandrang van de arbeiders in ons eigen land, die aan het bloedvergieten een einde gemaakt wenschten te zien. Het is een publiek geheim, dat de regeering te Londen een gevaarlijk spel zou hebben gespeeld, indien zij den wil van een groot en machtig deel onzer natie in den wind had geslagen, en een groote legermacht hier had gelaten om aan uwen strijd deel te nemen, al wenscht zij zelve niets liever, dan een einde te zien gemaakt aan een toestand, die niet veel langer kan voortduren, zonder geheel Rusland in den afgrond te doen verzinken. Generaal Judenitsch had zwijgend toegeluisterd, en zich nu en dan met zijn groote, gespierde hand over het voorhoofd gestreken. Nu zuchtte hij diep en zeide op doffen toon: —Ik kan ook niet van een vreemdeling verwachten, dat hij deze zaak uit het zelfde oogpunt zal beschouwen als wij Russen! Maar dit zeg ik u graaf, dat men er te Londen en te Parijs misschien nog wel eens spijt van zal hebben, niet aan ons verzoek om hulp te hebben gehoor gegeven! Generaal Judenitsch trommelde even met een blauw potlood op het blad van de tafel en hernam op anderen toon: —Laten wij hier niet verder over praten, graaf! Het Noodlot moet zich voltrekken—daar kunnen wij menschen toch niets aan veranderen. Wat uwe positie betreft—ik wil niet ontkennen, dat zij op dit oogenblik voor u zeer onaangenaam is. De slag is nog onbeslist—het is evengoed mogelijk, dat wij er in slagen, Petrograd binnen te rukken, als dat de Rooden versterkingen krijgen en ons weder terugdrijven! De generaal wierp een korten blik op de kaart die voor hem lag uitgespreid en ging voort: —Daar intusschen de kansen, dat wij er in slagen de hoofdstad te nemen, grooter zijn dan die, dat wij teruggeworpen worden, zoo zal ik u toestaan naar Petrograd te reizen, maar dan moet gij ook onmiddellijk vertrekken, want ik kan natuurlijk niet toestaan, dat vreemdelingen de operaties van mijn leger medemaken! —Wij zelven verlangen niets liever, generaal! kwam Raffles haastig. Wij hebben volstrekt geen geld meer, en een vriend van mij in de hoofdstad bewaart mijn reispenningen. Er is ons dus alles aan gelegen, zoo snel mogelijk in Petrograd te komen. —Dan zal ik u een pas en een vrijgeleide geven, hernam generaal Judenitsch. Ik kan echter volstrekt geen aansprakelijkheid voor uw veiligheid op mij nemen! —Dat begrijp ik generaal, hernam Raffles, maar al te verheugd, dat hij en zijn makkers er zoo gemakkelijk afkwamen. —Wat ons betreft—ik hoop dat wij binnen enkele dagen zelve in de hoofdstad zullen zijn en als gij u dan bij mij wilt aanmelden dan zal ik trachten uwe terugreis te vergemakkelijken! Raffles boog, bij wijze van dankzegging, en de generaal maakte een gebaar waaruit de Engelschen begrepen, dat hij het gesprek als geëindigd beschouwde. Zij verlieten het vertrek, waar misschien het lot van het onmetelijke Russische rijk werd beslist, door de weinige mannen achter hunne stafkaarten aan de groote tafel, en een uur later waren zij in het bezit van passen, welke het hun mogelijk zouden maken, Petrograd nog voor het vallen van den nacht te bereiken. Een convooi, dat over enkele oogenblikken naar de hoofdstad zou vertrekken zou hen medenemen. En heel wat geruster dan eenige uren geleden, trokken de drie reizigers nu opnieuw over de sneeuwvlakte, in de richting van den rossigen gloed, en van de vele lichtjes, die in de verte schenen te wenken. Daar lag Petrograd—de stad, om welks bezit zoo heftig gestreden werd! HOOFDSTUK IV. FEODORA LESZINSKY. Het was tien uur, toen Raffles en zijn makkers de hoofdstad of liever een der voorsteden binnen kwamen. Aan alles was te zien, dat hier nog niet lang geleden verbitterd gestreden was. Eenige huizen, half in puin geschoten, rookten nog, en overal lagen paardencadavers, overblijfselen van kanonaffuiten, geweren, uitrustingsstukken van allerlei aard. Maar de Witten waren hier meester, dat was zeker. Want overal ontmoette men hunne troepen, die op patrouille waren of kwartier maakten voor hen die na hen zouden komen. Uit eenige uitroepen, welke hij opving maakte Raffles op, dat meer dan de helft van de hoofdstad in handen der Witten was en dat de Rooden zich nog met de grootste hardnekkigheid verdedigden ten Oosten van de Newa rondom het Alexander Newsky-Plein, op het Basilius Eiland, en bij het Admiraliteitsplein. De Witten schenen echter te hopen, dat zij er binnen vier en twintig uur in geslaagd zouden zijn, de tegenpartij geheel en al uit de stad te verdrijven. Eindelijk hield de aanvoerder van het konvooi zijn paard in en zeide tot de drie Engelschen: —Ik heb bevel, U tot hier te begeleiden, mijne heeren! Hier scheiden zich onze wegen dus. Ik wil U nog slechts den raad geven u niet al te ver in het centrum van de stad te wagen want gij kunt hier het gedonder van het geschut hooren, en er wordt daarginds hevig gestreden. Op den linker oever van de Newa zult gij echter genoeg hotels vinden—die echter ongehoord duur zijn—daarvoor waarschuw ik u! —De linkeroever is dus nog in handen der Witten? vroeg Raffles. —Dat was hij althans nog een paar uur geleden! —Dan kan ik van geluk spreken, want mijn vriend, die mijn geld in bewaring heeft, woont daar! Wij zullen er nu aanstonds heengaan! —Ik vrees dat gij dan zult moeten loopen, mijne heeren, want gij zult wel vruchteloos op een huurslede of een rijtuig wachten! Dat begrepen Raffles en zijn metgezellen ook—de huurkoetsiers zouden er wel niet veel voor gevoelen, naar het centrum der stad te rijden, terwijl ieder oogenblik de kansen konden keeren, en een granaat hen en hun voertuig kon verpletteren! En zoo namen zij afscheid van den aanvoerder van het konvooi en trokken te voet de stad verder in. —Waar gaan wij nu het eerst heen? vroeg Charly, toen zij een paar honderd meter verder waren. —Naar den Engelschen Consul, die mijn geld in bewaring heeft, antwoordde Raffles. Wij zijn hier wel in een stad, die voor de helft nog in handen is van lieden die niets van geld willen weten, maar zonder dat aardsche slijk zouden wij toch in een uiterst onaangename positie komen. Ik zou werkelijk niet weten hoe wij naar ons eigen land zouden kunnen terugkeeren. Hij woont hier niet ver vandaan en ik denk wel dat hij op dit oogenblik thuis is, want men gaat thans werkelijk niet voor zijn genoegen de straat op! Dat was zeker zoo want op niet al te verre afstand was de hemel rood van de vlammen, die uit sommige stadswijken opstegen, en de lucht was vervuld van het gedonder van het geschut, terwijl nu en dan vuurpijlen opstegen, zoeklichten den hemel afzochten en granaten met donderend geweld uiteenbarstten. Na een half uur loopens hadden de drie mannen het fraaie huis van den consul bereikt, en Raffles begaf zich alleen naar binnen, toen de bediende hem op zijn schellen had medegedeeld dat zijn meester tehuis was. Hij bleef nauwelijks tien minuten weg en keerde met een vergenoegd gelaat terug. —Nu kunnen wij tenminste ergens onderdak krijgen! riep hij uit. Want men mag zeggen wat men wil—zelfs hier, in het brandpunt van het Bolsjewisme, is het geld nog altijd de bewegingszenuw van het geheele stoffelijke bestaan! —Waar gaan wij heen? vroeg Charly. —Naar een goed hotel. Ik weet er een aan het Newsky-Prospect. Het Alexander Hotel. Het is een der eerste van de stad. —Maar ligt het in een buurt, die voor ons veilig is, dat wil zeggen, in een stadswijk, welke in handen van de Witten is? hernam Charly. —Ja. —Nu, dan moeten wij er maar spoedig heengaan! Ik wil wel bekennen, dat ik tamelijk vermoeid ben na al die avonturen van de laatste dagen! —Een goed souper—voor zoover het te krijgen is!—en een goed bed zullen ons wel weder geheel doen bekomen van onze ontberingen, beste jongen! zeide Raffles. En nu snel op weg, want het wordt al laat, en ik ben er niet zeker van of men ons wel zal opnemen nu er nog zoo hevig gevochten wordt. De drie reisgenooten begaven zich op weg en twintig minuten later stonden zij voor het groote hotel, dat thans echter een somberen indruk maakte daar bijna alle lichten daarbinnen gedoofd waren, zeker om geen doelwit op te leveren voor vijandelijke vliegers. Het deed wel zeer zonderling aan dat er dicht bij de deur een sierlijk uitgedoste portier op post stond, alsof men zich in vollen vrede bevond, en er niet vlak in de buurt slechts weinige uren geleden verbitterd gestreden was. De man ontving de drie reizigers zoo rustig, dat het hun een oogenblik was alsof zij al hun avonturen van de laatste dagen slechts gedroomd hadden en dat er geen sprake was van strijd tusschen zonen van één stam. Raffles vroeg naar kamers, en het bleek dat er nog verscheidene open waren, zij het dan tegen prijzen, welke vroeger eenvoudig ondenkbaar geweest zouden zijn. Voor twee kleine kamers moest Raffles honderd vijftig roebels per nacht betalen! Hij vertrok echter geen spier van zijn gelaat en besprak de kamers. —Zijn er veel reizigers? vroeg hij toen. —Naar de omstandigheden te rekenen, vrij wat mijnheer! antwoordde de man. Er zijn veel Duitschers die hier zaken komen doen. Raffles keek Charly glimlachend aan. —Steeds de ouden gebleven! zeide hij zacht. Zij zouden zaken gaan doen in de hel, als het mogelijk was om daarheen te gaan—en er ook weder vandaan te komen. Intusschen—wij hebben vrede met elkander gesloten, en ik denk er niet aan ergens anders heen te gaan! Wij zouden daar trouwens zeer waarschijnlijk ook onze oude tegenstanders aantreffen! De drie mannen begaven zich nu allereerst naar de hun aangewezen vertrekken. Raffles en Charly zouden er een van betrekken, Henderson het tweede, aan de tegenovergestelde zijde van de gang gelegen. Nadat zij zoo goed en zoo kwaad als het ging toilet hadden gemaakt, begaven Raffles en Charly zich naar de groote eetzaal, terwijl Henderson afzonderlijk zou avondmalen. De brave kerel zelf bleef er onder alle omstandigheden op staan dat “de afstand zou worden bewaard” zooals hij het noemde. Honderden malen had hij, in den loop van gevaarvolle avonturen en reizen, gezamenlijk met zijn meester de maaltijden gebruikt, en met hem in dezelfde hut, onder dezelfde tent geslapen. Maar niet zoodra was men weder in de beschaafde wereld terug, of hij wilde weder de chauffeur van Zijne Lordschap zijn, en niets anders. En zoo zaten dan de twee vrienden in de groote eetzaal, waarvan de gordijnen zorgvuldig waren dichtgetrokken, zoodat er geen licht naar buiten kon doordringen. Het souper-uur had juist geslagen en de zaal was vrij goed bezet, en wel met een zoo zonderling allegaartje, als men daar in tijden van vrede zeker niet bijeen had aangetroffen. Er zaten daar Polen, binnen enkele jaren schatrijk geworden, er waren Galicische Joden die hun voordeel hadden weten te doen met de conjunctuur, en in eens schatten hadden verdiend, er zaten militairen, thans uitsluitend Witten, en dan was er een groot aantal demi-mondaines, die eensklaps als paddestoelen uit den grond schenen te zijn geschoten. Ten slotte kon men er wel zeker van zijn, dat er in deze zaal ook eenige Bolsjewiki zaten—maar zij pasten wel op, dat men ze niet als zoodanig zou herkennen! Er werd zeer veel wijn en champagne gedronken, die met fabelachtige prijzen werd betaald, en als men de met spijzen beladen tafels zag, dan kon men zich niet begrijpen, dat er in de buitenlandsche bladen van “ontzettend gebrek” werd gesproken—als men niet wist, dat de gewone burger zich dan ook dit voedsel onmogelijk kon verschaffen, wegens de ongehoorde prijzen. Op dat tijdstip kostte te Petrograd, een goed middagmaal, zonder wijn evenwel, ongeveer honderd zeventig roebels! Toen Raffles en Charly hadden plaats genomen, trad er juist een vrouw binnen op wie zich dadelijk aller blikken vestigden. Zij was zeer schoon en van waarlijk vorstelijke gestalte. Fluweelzwarte oogen in een ovaal, eenigszins olijfkleurig gelaat, een kleine roode mond, als met een penseel getrokken wenkbrauwen, donzen wangen, en een prachtige hals, overgaande in een weelderigen boezem, welke een Titiaan zou hebben verrukt. Zij was in gezelschap van een kleinen zwarten man, die haar met groote eerbied scheen te behandelen. In de sierlijk gevormde ooren schitterden twee zeer groote diamanten, en haar ver ontbloote hals was omgeven door een snoer parelen van groote waarde. Ook haar vingers leken wel vonken te schieten zoo waren zij overladen met juweelen ringen. Zij scheen even rond te zien, en ging toen naar een nog onbezet tafeltje, niet ver van de beide vrienden verwijderd. —Een zeer schoone vrouw! zeide Charly op zachten toon. —Ja, zij heeft een Poolsch type. Als de Poolsche vrouwen schoon zijn, dan zijn zij ook ware Venussen. —Men kan wel zien, dat de Witten hier thans de overhand hebben, anders zou zij het zeker niet wagen in het publiek met zooveel kostbaarheden te pronken. —Dat mag je wel zeggen—en ik vind het tamelijk gedurfd, want niemand kan immers weten hoe de zaken reeds morgen zullen staan. Als de Rooden het verloren terrein terugwinnen—als die vrouw dan nog hier is—en als de Bolsjewiki zich haar opschik herinneren, dan zal zij die niet veel langer meer bezitten. —Zou dat kleine mannetje met zijn stekende oogjes haar echtgenoot zijn? —De man heeft inderdaad het type van den echtgenoot eener buitengewoon schoone vrouw. Ik heb opgelet, dat bevallige en groote vrouwen dikwijls gehuwd zijn met kleine onbeteekenende mannen. Misschien deden zij het om hun schoonheid des te beter te doen uitkomen! —Dat is weer juist iets voor jou, Edward! zeide Charly verwijtend. —Laten wij dan in dit geval aannemen, dat die man haar broeder is—of haar minnaar. Voor haar vader is hij veel te jong. Hij kan ternauwernood veertig jaren zijn. De kellner kwam aandragen met het bestelde, en de beide vrienden zetten zich aan den maaltijd. Maar intusschen hield Raffles geen oog van de schoone vrouw, die zooeven was binnengetreden en die in hooge mate zijn belangstelling scheen te trekken. Eensklaps bleef hij een paar seconden doodstil zitten, met zijn lepel halverwege zijn bord en zijn lippen. Maar reeds het volgende oogenblik at hij rustig verder. Charly had echter goede oogen, en hij had de verbazing van Raffles gezien. —Wat was er—waar keek je zoo naar? vroeg hij nieuwsgierig. —Ik keek naar onze schoone Poolsche, Charly, antwoordde Raffles zacht. —Maar je zag er zoo verwonderd uit. —Dat was ik ook, en ik hoop dat jij het alleen gemerkt hebt! —Hoezoo? vroeg Charly, wiens verbazing toenam. —Wel, de kellner drukte haar zooeven een papiertje in de hand! —De onze? —Neen, hij bedient aan haar tafeltje. —Wat zou dat eigenlijk? Ik houd die vrouw voor een zeer welgestelde demi-mondaine—en die kellner kan wel haar amant zijn! —Dat is niet erg waarschijnlijk, want zij verstopte eerst snel het briefje, haalde het daarna zoogenaamd uit haar zilveren beugeltasch, las het en liet het toen aan haar metgezel zien. Ik heb er wel niet veel verstand van, maar ik geloof toch niet dat dit gebruikelijk is onder minnaar en minnares! —Wel, dan zal het iets anders zijn, hernam Charly. Misschien een briefje van iemand die buiten op antwoord wacht! —Waarom was de kellner dan zoo bevreesd, dat anderen zouden zien hoe hij het papiertje overhandigde? Neen,—zij verwachtte dat briefje, want toen de man naderde liet zij haar hand langs de tafel afhangen en hij duwde het er vliegensvlug in. —Nu, dan weet ik het niet! hernam Charly, die niet veel beteekenis aan het geheele voorval scheen te hechten. Maar het was duidelijk dat Raffles er anders over dacht. Na eenigen tijd te hebben gezwegen en de schoone vrouw van ter zijde te hebben opgenomen, vervolgde hij: —Wat den kellner betreft, die haar het papiertje in de hand moffelde—heb je niets bijzonders aan den man gezien? —Neen, ik vind hem alleen niet heel mooi! —Dat is hij ook niet—maar ik meen iets anders! Die man is in het geheel geen kellner! —Lieve hemel, Edward,—waarom denk je dat? vroeg Charly verwonderd. —Omdat hij niet bedienen kan! Kijk hem eens onhandig omgaan met zijn schalen en flesschen! Zóó draagt geen enkele kellner zelfs niet uit een ordinair wijnhuis een schaal met gerechten en een flesch champagne! —Misschien is hij wel pas kellner geworden! —Dat zou dan gisteren geweest moeten zijn! —Vertel mij eens wat er eigenlijk in je omgaat, Edward, kwam Charly. Ik begin in te zien, dat je blijkbaar aan deze zaak veel meer gewicht hecht dan ik! Wat denk je toch? —Ik denk dat hier een klein—of wellicht een groot complot gesmeed wordt, beste Charly! Zulke opvallend mooie vrouwen, in gezelschap van zulke opvallend kleine en onbeteekenende mannen, die briefjes aannemen van kellners, die geen kellners zijn en die zulke schitterende juweelen dragen, ofschoon de Rooden op een geweerschot afstand staan—dat beteekent niet veel goeds! Charly had zijn vork laten rusten en keek Raffles onderzoekend aan. —Als ik niet meende, dat wij hier wel iets anders te doen hebben—namelijk zoo spoedig mogelijk heen te gaan—dan zou ik durven wedden, dat je veel lust hebt hier te blijven, alleen om te zien, wat er met die mooie cocotte, en dien kellner gaat gebeuren! —Je zoudt je weddenschap gewonnen hebben, Charly—want dat ben ik inderdaad voornemens! —Je drijft er zeker den spot mee? riep Charly verschrikt uit. —Ik meen het in volle ernst! —In deze stad die wel een vulkaan gelijkt, welke ieder oogenblik tot uitbarsting kan komen? —Ik kan het niet helpen, dat dit interessante feit zich juist hier afspeelt, hernam Raffles bedaard. —Maar als die vrouw werkelijk gevaarlijk is, en iets in den zin heeft, dan branden wij onze vingers, als wij er ons mede bemoeien! ging Charly voort. —Wij kunnen oppassen! —Maar die vrouw hoort hier misschien in het geheel niet thuis! hield Charly wanhopig aan. —Dat is te onderzoeken—en als zij werkelijk niet in de stad thuis hoort,—wel, dan zullen wij haar volgen! Maar wij zullen spoedig zekerheid kunnen hebben! Hij wenkte den kellner die hen bediend had, en die dadelijk gedienstig kwam toesnellen. Raffles wees op de schoone vrouw aan het andere tafeltje en vroeg op zachten toon: —Kunt gij mij ook zeggen, goede vriend, wie die dame daarginds is en hoe zij heet? De kellner wierp een vluchtigen blik in de aangeduide richting en zei toen: —Wie zij is, zou ik U niet kunnen zeggen mijnheer, maar zij heet Feodora Leszinsky, en zij is denkelijk een Poolsche, zeer rijke demi-mondaine. —En die heer naast haar? —Wij houden hem voor haar minnaar, ofschoon hij niet in dit hotel logeert. —Dus dat doet die dame wel? vroeg Raffles op levendigen toon. —Ja mijnheer, zij heeft twee prachtige kamers op de tweede verdieping. —Zeker nog niet lang? vroeg Raffles als terloops. —Sedert gisteren! Raffles knikte den kellner toe en deze trok zich weder terug. Raffles bleef eenige oogenblikken in gedachten zitten en hief toen eensklaps het hoofd op. —Ik gaf er heel wat voor, als ik wist wat er in het briefje stond, dat de kellner haar zooeven tersluiks in de hand heeft geduwd, zeide hij op zachten toon. —Je kunt het haar moeilijk vragen, Edward! meende Charly. —Neen, dat zal niet gaan, hernam Raffles met een flauwen glimlach. Wij zouden echter kunnen trachten het briefje door list in handen te krijgen! —Maar mijn hemel! hecht je daar dan zoo bijzonder aan? —Ja, zeer bijzonder. Ik weet niet wat het is, maar die vrouw oefent een ongeloofelijke aantrekkingskracht op mij uit. —Ha, ha! Eindelijk heb je je dan toch eens bloot gegeven! riep Charly op zegevierenden toon uit. Eindelijk ben je dan toch onder den invloed van de schitterende bekoorlijkheid van die vrouw! —Je vergist je, Charly—ik denk alleen aan haar schitterende diamanten, hernam Raffles lakoniek. Haar uiterlijk is mij volkomen onverschillig. Charly maakte een gebaar van teleurstelling en bromde zuchtend voor zich heen. —Onverbeterlijk! Onverbeterlijk! Raffles had intusschen rustig een paar halen aan zijn cigaret gedaan, waarvoor hij echter drie roebel had moeten betalen en scheen in gedachten verzonken. Toen boog hij zich naar Charly over en zeide: —Zij heeft het briefje in haar boezem weggemoffeld en het zal inderdaad wat lastig zijn om het uit die schuilplaats te voorschijn te brengen, zonder dat zij het bemerkt. Maar er zal toch een oogenblik komen dat zij zich van haar kleederen ontdoet en het briefje wegbergt en dat oogenblik moeten wij benutten. —Tenminste als zij het niet voor dien tijd verscheurd heeft! merkte Charly op. —Dat zouden wij moeten afwachten! —Zeg mij nu eens duidelijk wat je plannen zijn! —Vannacht in haar kamer binnendringen en naar het briefje zoeken. —En als zij ontwaakt? —Snel heengaan en doen als of er geen wolkje aan de lucht is. —En als zij haar revolver neemt en op je schiet, zooals Poolschen dat gewend zijn? —Bidden, dat zij zal misschieten. Heb je nog meer aanmerkingen? Charly maakte een stom gebaar van wanhoop, en schudde ontkennend het hoofd. —Het blijft dus afgesproken, ging Raffles voort. Wij logeeren ook op de tweede verdieping, en het zal gemakkelijk zijn het nummer van haar kamers te weten te komen. —Als je er dan volstrekt op gesteld bent je hoofd in een strop te steken, Edward en haar kamer binnen te dringen, dan zou ik in overweging willen geven, eenvoudig haar juweelenkistje onder den arm te nemen, en zoo spoedig mogelijk te verdwijnen zonder je verder met dat briefje van den kellner te bemoeien. —Pardon, dat briefje kon weleens de hoofdzaak zijn, en veel meer waard dan haar juweelen! HOOFDSTUK V. DE AANSLAG OP JUDENITSCH. Charly gaf zich gewonnen, daar hij wel inzag dat Raffles zich vast had voorgenomen om het geheim te doorgronden, en niet eerder zou rusten, voor hij den inhoud van het briefje ontdekt had. —Kan ik je tenminste helpen? vroeg hij. —Neen, mijn jongen, ik geloof dat het beter is als ik dit alleen doe, in een hotel opereert men beter alleen! De eetzaal was nu langzamerhand leeggeloopen en de schoone Poolsche stond nu ook op en liet zich door haar kleinen donkeren metgezel haar bontmantel omhangen en verliet met denzelfden koninklijken tred waarmede zij gekomen was, de zaal. Maar van dat oogenblik af zou zij niet meer ontkomen aan den spiedenden blik van den Grooten Onbekende. Raffles wenkte den kellner, betaalde hem—gaf dertig roebel fooi, wat maar juist even voldoende bleek te zijn, waarop hij zich haastte er vijftig van te maken en verliet op zijn beurt met Charly de eetzaal. In het hotel was als schrille tegenstelling met den nood der tijden een danszaal ingericht waarin een strijkje van Hongaren meesleepende dansmuziek speelde. En in die zaal danste men als of er niet nog steeds om het bezit van de stad gestreden werd tusschen de Witten en Rooden—men danste er, zooals de edellieden tijdens het hoogtepunt van de Fransche Revolutie in hun gevangenis in de Bastille dansten, tot op het oogenblik dat zij met karren tegelijk naar de guillotine werden gevoerd. De Poolsche was deze zaal binnengetreden, en zij vertoefde er bijna een uur. Raffles scheen volstrekt geen vermoeienis meer te gevoelen, en bewaakte haar evenals een kat het een muizenhol doet. Maar toen scheen zij er genoeg van te hebben, en zij ruischte weg, nagezien door alle heeren in de zaal, terwijl de kleine zwarte man, die steeds in haar gezelschap was geweest, achterbleef. Feodora Leszinsky begaf zich naar hare kamer, en Charly vroeg op fluisterenden toon: —Nu zal het dus voor ons ook tijd worden om onze kamers op te zoeken? —Ja, mijn jongen! antwoordde Raffles, het doet mij leed dat ik je van een deel van je nachtrust beroofd heb, maar wezenlijk, deze zaak houdt mij zoozeer bezig dat ik niet zal rusten, alvorens ik ze tot klaarheid heb gebracht. Ik zelf zal een paar uur rust nemen en dan zullen wij eens zien wat het briefje bevat! De beide vrienden zochten hun kamer op, na zich te hebben vergewist dat de logeerkamer van de schoone Poolsche inderdaad op hun eigen verdieping gelegen was en dat zij zich in haar appartementen had teruggetrokken. Het was omstreeks één uur in den nacht. Men hoorde hier zeer zacht en gedempt de tonen opklinken van het kleine orkestje in de danszaal, waar men, zooals de kellner verzekerd had, den geheelen nacht zou blijven doordansen! Dit maakte natuurlijk de onderneming van Raffles niet gemakkelijker, daar hij nu rekening moest houden met de mogelijkheid, dat hij op de gang nog gasten zou tegenkomen. Hij was echter niet van zins zich daarom van zijn voornemen te laten terughouden. Ofschoon Charly poogde, zoolang mogelijk wakker te blijven, won de vermoeienis het van hem en hij sluimerde in. Wat Raffles betreft—hij had zich voorgenomen om juist half vier in den morgen wakker te worden—en het scheelde ook geen vier minuten! Hij sprong zonder eenig gerucht te maken uit het bed, schoot snel eenige kleedingstukken aan, liet zijn revolver in zijn zak glijden, en zijn kleine electrische zaklantaarn, die hem steeds had vergezeld. Vervolgens opende hij behoedzaam de deur van zijn kamer en keek in de gang. Deze was flauw verlicht door een paar kleine electrische lampjes in de zoldering aangebracht, en lag daar stil en verlaten, maar daar beneden klonk de zachte gedempte dansmuziek nog altijd door—en tegelijkertijd kon men hier duidelijk het dof gerommel van het geschut hooren! Raffles bedacht zich echter niet, maar trad naar buiten, trok zachtjes de deur achter zich dicht en stak snel de gang over. Hij wist dat Feodora Leszinsky een kamer als slaapvertrek gebruikte terwijl de andere als een soort salon werd benut. Hij stond nu voor de deur van dit laatste vertrek en draaide behoedzaam aan de kruk. Zooals hij wel kon verwachten, was de deur van binnen met den sleutel gesloten. Dit was echter voor iemand als Raffles geen bezwaar. Hij haalde een klein instrument te voorschijn, hetwelk de Witte met zijn sleutelbos en nog wat andere schijnbare waardelooze voorwerpen in zijn bezit hadden gelaten, stak dit in het slot, en draaide van buiten af voorzichtig den sleutel in het slot om. Deze manoeuvre had nauwelijks eenige seconden geduurd. Raffles vergewiste zich nog eens dat men hem niet bespiedde, en opende vervolgens snel en geruischloos de deur welke hij dadelijk weer achter zich sloot. Het was stikdonker in het vertrek, maar de deur die tot het slaapvertrek toegang gaf stond op een kier, en vandaar drong een flauw lichtschijnsel in den salon door—er brandde dus een nachtlicht in het slaapvertrek. Het eerste wat Raffles deed, was naar deze tusschendeur te sluipen en haar te sluiten. Het tweede was zich te overtuigen dat het raam uitzicht gaf op een balkon dat langs den geheelen zijgevel van het hotel liep, en aan welks einde zich een brandladder bevond. Na zich op deze wijze te hebben vergewischt, dat zijn aftocht gedekt was in geval van nood, schoof Raffles de gordijnen weder dicht en ontstak zijn zaklantaarn, teneinde het vertrek te onderzoeken. Er stonden niet veel, maar zeer fraaie meubels en daaronder was een klein schrijfbureau van rozenhout waarvan het blad gesloten was. Raffles trad er dadelijk op toe, onderzocht met kennersoog het slot, haalde minachtend de schouders op en opende het blad met evenveel gemak alsof er een sleutel op gezeten had. Het Bureau scheen gebruikt te worden, want er lag briefpapier in en een vloeilegger, een sierlijke schrijfmap, en de laden, eveneens voor een deel gesloten, bleken brieven te bevatten. Raffles haalde er eenige uit de enveloppen en las ze vluchtig door. Deze lectuur scheen hem groot belang in te boezemen, want een half uur later las hij nog altijd! Zijn gelaat teekende verrassing, toen hij eindelijk de laadjes weder dicht schoof, na de brieven weder allen op hun plaats te hebben gelegd. Hij wilde ook de klep reeds weder sluiten, toen zijn oog viel op een slordig opgevouwen stukje papier, dat half uit de schrijfmap stak. —Dat papiertje lijkt al zeer veel op het briefje hetwelk de kellner heden avond aan onze schoone dame ter hand stelde! dacht hij. Hij vouwde het open en las slechts deze woorden: —“Houd je gereed. Word een dezer dagen in dit hotel verwacht.” Een oogenblik bleef Raffles in gedachten met het briefje in de handen staan en daarop stak hij het weder in de schrijfmap en sloot het bureau. Een oogenblik hield de gedachte hem bezig, dat er in het naastgelegen vertrek voor een waarde van minstens honderd duizend roebel aan juweelen was te vinden—maar Raffles scheen andere plannen te hebben—want hij opende slechts weder de tusschendeur op een kier, zooals hij ze gevonden had, en verliet het vertrek zonder meer leven te maken, dan een vos zou hebben gemaakt. Hij overtuigde zich dat de weg veilig was en stond met een paar sprongen weder voor zijn eigen kamer. Een minuut later had hij zich weder ontkleed en te bed begeven. Charly sliep nog altijd rustig en Raffles dacht er niet aan hem wakker te maken, ofschoon hij in de kamer van de schoone Poolsche zeer veel belangrijks had ontdekt..... De beide vrienden sliepen voor hun doen zeer lang en stonden pas om half negen volkomen uitgerust en verkwikt op. Zij namen een bad en daarop bracht een étage-kellner het eenvoudig ontbijt in hun kamer bestaande uit chocolade en kleine broodjes. Toen zij voor het raam gezeten waren, vanwaar zij een prachtig gezicht hadden op het Newa Prospect, vroeg Charly nieuwsgierig: —Nu zult je toch den tijd voor de confidenties wel aangebroken achten, mag ik vragen of ge iets bijzonders ontdekt hebt in de kamer van de schoone Feodora? Raffles knikte bevestigend, nam een teug van de geurende chocolade en zeide toen langzaam: —Wat ik daar vond was zeker van gewicht! Wat denk je wel dat die mooie demi-mondaine inderdaad is? —Hoe zou ik dat kunnen weten? Misschien wel een voormalige grootvorstin. —Neen, dat niet bepaald! Zij is in dienst van de Rooden! —Wat zeg je daar? Dus een Bolsjewiki? riep Charly verbaasd uit. —Niets meer en niets minder. Ik heb in haar bureau een gansche correspondentie gevonden met een Luitenant van Lenin. Zij heeft hier een zending te vervullen en daarom heeft zij, hoewel slechts voor tijdelijk, haar intrek in dit hotel genomen! Weet je wie hier verwacht wordt? —Lenin zelf misschien? —Neen, Generaal Judenitsch! —Judenitsch? Hier? Hoe weet je dat? —Het stond in het briefje hetwelk de kellner haar gisteren in handen speelde! Weliswaar werd daarin alleen de voorletter J genoemd, maar er kan niet aan getwijfeld worden of hij is bedoeld, afgaande op de overige correspondentie welke ik verwacht heb. —En zij? Wat is haar taak? —Haar taak is tweeërlei.—Zij moet trachten zich van de krijgskas meester te maken waarover hij het beheer heeft, en daarna moet zij hem dooden! Charly verbleekte. —Vreeselijk! zeide hij toonloos. Een sluipmoordenares dus! —Ja, maar zoo zullen de Rooden het natuurlijk niet noemen, ging Raffles kalm voort. Zij zullen haar wel wreekster of iets dergelijks noemen, en in geval zij terecht gesteld wordt, heet zij natuurlijk een martelares! —Maar je zult dat toch aanstonds bij de politie aangeven? riep Charly uit. —Geen haar op mijn hoofd denkt daar aan! antwoordde Raffles rustig. Ten eerste is het begrip politie wat al te vaag op dit oogenblik, en in deze stad. Vergeet niet dat wij hier in een stad zijn, die tot op gisteren altijd in handen van de Bolsjewiki is geweest, en waar dus óók de politiemacht onder controle van Lenin en Trotsky stond! Maar al is dat niet zoo, ik heb heel andere plannen! —Wat ben je van zins? —Ik wil, om te beginnen de juweelen van die Poolsche hebben, want zij zijn zeer schoon en zij zijn haar waarschijnlijk verschaft door het Roode Hoofdkwartier, dat er ook wel niet op een eerlijke wijze zal zijn aangekomen. Die heeft zij natuurlijk gekregen om naar behooren haar rol van rijke Poolsche te spelen. Zij moet door haar schoonheid Generaal Judenitsch tot zich lokken—en dan zou de rest haar niet moeilijk vallen. —Maar waarom heb je die juweelen dan eenvoudig van nacht niet meegenomen? ging Charly voort. —Dat zou zeer gevaarlijk zijn geweest, vergeet niet dat wij hier in een zeer gevaarlijke omgeving zijn, en dat wij letterlijk aan de genade of ongenade zijn overgeleverd van de partij die toevallig de overhand heeft! Iedereen kan ons naar onze passen vragen en ons in de gevangenis laten werpen! Een juweelendiefstal zou natuurlijk dadelijk ontdekt zijn, en wat zou er met ons gebeuren, denk je, als men die kostbare steenen bij ons vond? Je zult misschien aanvoeren, dat wij dadelijk de vlucht hadden kunnen nemen, maar ik verzeker je dat we niet ver gekomen zouden zijn! In ons land gaat men eenvoudig in een trein zitten, of wij hebben onze auto bij de hand, of wij trekken ons eenvoudig terug naar één van onze landgoederen, onder één of andere vermomming, maar dat gaat ditmaal niet. Ik wist daarenboven, dat die diamanten mij niet zouden ontgaan, als ik slechts den goeden weg volgde. —En mag ik weten wat die goede weg is? —Heel eenvoudig! Ik zal de plaats innemen van Generaal Judenitsch! Charly liet een lichten kreet hooren, en bijna was zijn kop chocolade hem uit de hand gevallen. Hij staarde Raffles met wijd geopende oogen aan en zeide toen, nadat hij zich hersteld had op ironischen toon: —Wel zeker—dat is bijzonder eenvoudig! Het kon bijna niet eenvoudiger! Ik begrijp niet, dat ik daar zelf niet op ben gekomen. —Je drijft er den spot mede, hernam Raffles kalm, en je denkt dat het moeilijk zal zijn, om mijn plan ten uitvoer te brengen. —Moeilijk? maar Edward, het is volkomen onmogelijk! —Waarom, als ik vragen mag? —Waarom? Wel om alles! riep Charly uit. —Noem mij dan eens eenige redenen, wat ik je verzoeken mag. —Daar is om te beginnen het uiterlijk! Je hebt ditmaal niets medegenomen om je te kunnen vermommen, en het weinige dat je had, is met onze bagage verloren gegaan! Raffles haalde de schouders op en sprak: —Ik erken dat dit een bezwaar is, maar het is niet onoverkomelijk. Je zult je herinneren, Charly, dat ik je eens heb medegedeeld, hoe ik in alle hoofdsteden der voornaamste landen van Europa, te Berlijn zoowel als te Parijs, te Madrid, te Rome, te Weenen en te Petrograd een kleinen voorraad van vermommingen bezat, die in geval van nood moesten dienst doen. —Zeker herinner ik mij dat, Edward, maar je gelooft toch niet dat tijdens den oorlog die bergplaatsen en die kleine kamertjes welke je gehuurd had of zelfs de kleine huizen welke je bezat, onaangeroerd zijn gebleven! —Dat mag ik tenminste niet hopen, Charly, antwoordde Raffles. In die jaren zal er heel wat gebeurd zijn, vooral in de oorlogvoerende landen, maar in ieder geval zullen wij dadelijk op onderzoek uitgaan en zien hoe of het met mijn woning staat! —Die is natuurlijk al lang door anderen in bezit genomen! —Dat is zeer wel mogelijk, maar dat zou niet hinderen zoo lang men mijn geheime bergplaatsen niet heeft ontdekt! —En als dat wel het geval is? —Dan zouden wij ons moeten wenden tot een of anderen Theaterkapper! Ik erken dat dit lang niet hetzelfde is, maar na eenige uren werk zouden wij hetgeen de man ons verschaft, voldoende hebben kunnen veranderen. —Maar de uniform, Edward? Hoe kom je daar aan? —Judenitsch draagt een zeer eenvoudige generaalsuniform, en toen wij hem zagen was hij in veldtenue. Een dergelijke uniform is zeer gemakkelijk ergens te krijgen—wij zullen er aanstonds eens op uitgaan. —Zijn ridderorden? —Namaken of bij een opkooper aanvragen. —Zijn gevolg? —Hij komt hier niet met zijn geheelen staf, maar slechts met zijn adjudant en dat ben jij! —Maar ik ken niet voldoende Russisch! —Er wordt ook niet van je verlangt dat je je mond opendoet! Charly zocht met inspanning naar nog andere tegenwerpingen, maar hij kon er geen vinden en liet zich wanhopig achter in zijn stoel vallen, terwijl hij een gebaar van machteloosheid maakte. Toen bromde hij: —Ik zeide het al—er is niets aan te doen. Dan moet het noodlot zich maar voltrekken! HOOFDSTUK VI. TOEBEREIDSELEN. Nu Raffles zich éénmaal vast had voorgenomen, om zijn plan ten uitvoer te brengen, begon hij ook dadelijk met koortsachtigen ijver aan de toebereidselen. Charly had zich in het onvermijdelijke geschikt en ondanks zichzelf bewonderde hij de weergalooze stoutmoedigheid van dezen man, die zelfs onder deze omstandigheden niet terugschrok voor een onderneming welke ieder ander zeker als waanzinnig en tot mislukken gedoemd zou beschouwen! Dadelijk na het ontbijt verlieten de beide mannen het hotel, nadat zij Henderson hadden gewaarschuwd. Deze kreeg in opdracht zoo mogelijk voor een zeer snelle auto te zorgen ofschoon dat zeker niet gemakkelijk zou zijn, daar Henderson alleen maar Engelsch sprak. Raffles en Charly wisten een huurauto machtig te worden en de eerste gaf den chauffeur het adres op van een kleine straat dicht bij het Admiraliteitsplein. De man scheen even na te denken, en zeide toen: —Dat zal U honderd roebel kosten, mijnheer, ik geloof dat die buurt nog door de Rooden onder vuur wordt genomen. —Dat kunnen wij afwachten, zeide Raffles bedaard. Zij stapten in en de auto zette zich in beweging. De chauffeur had vrij wat moeite het voertuig naar de hem opgegeven plaats te brengen, want hier en daar lag de sneeuw nog zeer dik en bovendien waren de straten nu en dan versperd door barricades of de puinhoopen van door het granaatvuur vernielde huizen. Maar eindelijk bereikten zij toch de aangewezen straat. Raffles gelastte den chauffeur te wachten en verzocht Charly in de auto te blijven tot hij zou zijn teruggekeerd. Hij liep haastig de straat in en hield ten slotte stil voor een oud huis waarvan hij jaren geleden een kamer op de bovenste verdieping had gehuurd, waarnaar hij echter tijdens den oorlog niet had kunnen omzien. Zooals hij wel vermoed had, was deze kamer intusschen reeds herhaalde malen aan anderen verhuurd, zooals de portier van het groote huis hem medegedeeld had. Maar de tegenwoordige huurder, die bij het leger der Rooden dienst deed, was reeds veertien dagen geleden heengegaan, en sedert dien had men niets van hem vernomen. Raffles greep de gelegenheid aanstonds aan en zeide tot den portier: —Ik zal U eens wat zeggen! Ik heb deze woning eenige jaren geleden gehuurd en ofschoon ik er volstrekt geen rechten op wil doen gelden zou ik ze gaarne weder betrekken gedurende een paar dagen, ik ben niet rijk genoeg om een duur hotel te betalen en ik beloof U dat ik aanstonds weder zal verhuizen als de tegenwoordige huurder mocht terugkeeren. Raffles had hem onder het spreken een goudstuk in de handen gedrukt,—en al was het dan een Engelsch, de portier verbaasde er zich ten zeerste over dat hij in deze stad goudgeld te zien kreeg! Raffles noemde toen den naam waaronder hij eenige jaren geleden de woning gehuurd had. De man scheen even in beraad te staan, maar de Engelsche Souverein had hem reeds zoo week als boter gemaakt—hij wist wel dat hij voor dat geldstukje gemakkelijk vijftig en zelfs zestig roebels zou kunnen maken! En daarom zeide hij: —Ik denk wel dat het zal gaan, mijnheer! Gij zult er echter zeer weinig meubels vinden en die zijn nog van den huiseigenaar! —Dat doet er niet toe. Ik kom hier slechts eenige dagen met een paar mijner vrienden wonen. Raffles knikte den man toe, keerde naar de auto terug, en zeide op zachten toon tot Charly: —Het lot is ons gunstig! We hebben nu een dak boven ons hoofd, ik heb dezelfde kamer kunnen huren, waarin ik destijds mijn vermommingen heb weggeborgen. —En denk je dat die er nog zijn? —Dat zullen we aanstonds onderzoeken! Raffles betaalde den chauffeur, Charly stapte uit en te voet begaven de beide vrienden zich naar het huis. De portier geleidde hen naar een vrij groote kamer op de bovenste verdieping en vroeg toen: —Hebben de heeren geen bagage bij zich? —Neen, die is aan de grens opgehouden! antwoordde Raffles voor de vuist weg, maar wij zullen U een week huur vooruit betalen! —Dan is alles in orde, mijne heeren, zeide de man waarop hij zich terugtrok. Zoodra het geluid zijner voetstappen was weggestorven sloot Raffles de deur van het eenvoudig gemeubelde vertrek en trad snel op een der hoeken toe, die het verste van de ramen verwijderd was. Hij sloeg hier een punt van het vloerzeil terug, en nu zag Charly een soort luik, dat hij echter niet als zoodanig herkend zou hebben, als hij niet half en half verwacht had wat hij te zien zou krijgen, dat bijna anderhalve meter in het vierkant mat. Niet zonder groote moeite wist Raffles het open te krijgen—en daar zagen zij nu een aantal platte blikken doozen, alles voorzien van een etiket, waarvan de opschriften echter door vocht en door stof bijna onleesbaar waren geworden. —Ik heb dat luik zelf gemaakt, zeide Raffles en de ruimte benut tusschen het plafond en den vloer die tamelijk groot is, zooals je ziet. En nu zullen wij eens zien hoe de inhoud zich wel gehouden heeft in al die jaren. Hij nam een paar blikken uit de schuilplaats, en opende ze. De doozen waren vrij sterk door de roest aangetast, en de inhoud bleek op eenige plekken van motten en houtwurmen te hebben geleden. Maar gelukkig niet zoo erg als Raffles wel gevreesd had. Nu kwam er een groote roode doos te voorschijn, die een aantal pruiken bleek te bevatten. Deze waren allen nog geheel en al ongeschonden alsof zij zoo van den pruikenmaker kwamen. Tevens bevonden er zich eenige voortreffelijk nagemaakte en eenige echte ridderorden in. —Zooals je ziet, gaat alles naar wensch, beste Charly, zeide Raffles glimlachend. —O ja, het gaat voortreffelijk, hernam de jonge man meesmuilend. —Het is alsof alles al goed en wel achter den rug is! Ik geloof waarlijk dat je het vinden van deze kleederen als de hoofdzaak schijnt te beschouwen. —Dat is het ook in zekeren zin, zeide Raffles bedaard. Want als ik eenmaal als generaal Judenitsch kan optreden dan is de rest slechts kinderwerk. Charly zeide niets en vergenoegde er zich mede even de schouders op te halen. Raffles had intusschen eenige andere doozen nagezien, waarvan er een twintigtal in het groote gat stonden en eindelijk had hij er één gevonden die een generaalsuniform bevatte, nog van vóór den oorlog evenwel, en waarvan alle galons, gouden tressen en andere fraaiigheden verwijderd zouden moeten worden. Gelukkig was de kleur door den tijd en het lange liggen een weinig verschoten en dat kwam juist goed uit. In dezelfde trommel bevond zich nog een tweede uniform, die met eenige veranderingen zeer goed kon doorgaan voor die van kapitein. —Ik zou je wel iets willen vragen, zeide Charly toen Raffles het noodige had uitgezocht en daarna alle blikken doozen weder op hun plaats had gezet. —Laat eens hooren? —Als wij ons hier vermommen als de generaal en zijn adjudant, hoe komen wij dan onopgemerkt hier weg? Of wil je tot vanavond hier blijven? —Dat zal wel noodig zijn, Charly, want het zal waarschijnlijk verdenking baren als Judenitsch zoo vroeg in de stad komt, welke hij pas voor een deel veroverd heeft; bovendien moeten wij nog vrij wat onderzoeken, voor wij zonder gevaar onze rol moeten spelen. Dit staat vast, dat de zoogenaamde kellner geweten heeft, dat de generaal in het Admiraals-Hotel zijn intrek zou nemen en er moeten dus spionnen bij de Witten geweest zijn die dit wisten; hoe dit ook zij, wij moeten den staat van zaken goed kennen en daar zullen wel verscheidene uren mee gemoeid zijn. Onder het spreken had Raffles de kleederen en de pruiken weggesloten in een muurkast waarvan hij den sleutel bij zich stak. —Nu moeten wij Henderson nog waarschuwen, want de brave kerel zal volstrekt niet weten waar wij zitten. Raffles opende de deur van het vertrek weder en de twee mannen verlieten het huis, na aan den portier te hebben medegedeeld dat zij dien avond zouden terugkeeren. Nu begaven zij zich allereerst naar hun Hotel, waar Henderson nog steeds vertoefde en daar ontving de reus voor zoover het noodig was, zijn instructies. Hij was pas kort geleden teruggekeerd van zijn ommegang door het door de Witten bezette deel van de stad en ten slotte was hij er in geslaagd een kleine maar zeer snelle auto te huren bij een handelaar in automobielen die tamelijk goed Engelsch sprak. Hij had den wagen niet aanstonds kunnen medenemen want de handelaar had een bespottelijk hoog garantie bedrag geëischt, en dat had hij natuurlijk niet bij zich gehad. Het eerste wat Raffles nu deed, was zich in gezelschap van Henderson en Charly naar den handelaar te begeven en hem de gevraagde garantiesom te betalen. Vijf duizend roebel voor een auto die er op dit oogenblik zeker geen drie duizend waard was, tenminste naar de vroegere koers berekend. Het was een verveloos ding, maar het geoefende oog van Henderson had dadelijk gezien dat de motor voortreffelijk was en dat de wagen gemakkelijk negentig kilometer per uur zou kunnen loopen. De straten waren op dit oogenblik reeds vol Witte troepen en de ruiten rinkelden van het gedaver der voorbijtrekkende artillerie. Als niet alle voorteekenen bedrogen, en als de Rooden niet spoedig versterkingen kregen, dan zou Petrograd zeker voor hen verloren gaan! Overal zag men officieren, die bevelen schreeuwden en ordonnancen die op hun motorrijwielen of te paard, vliegensvlug orders gingen overbrengen of halen. —Ik geloof dat het tijd wordt om te handelen, zeide Raffles, toen hij dit alles eens had opgenomen. Want, als het zoo voortgaat, is de geheele stad morgen in het bezit der Witte troepen, en dan zou Judenitsch wel eens kunnen verschijnen vóór wij tusschenbeide zijn gekomen. Het moet dus vóór vanavond zijn. Door voorzichtig hier en daar navraag te doen, vernam Raffles dat het Hoofdkwartier zich nog steeds op eenige wersten afstands van de hoofdstad bevond en dat het waarschijnlijk in den loop van den nacht zou worden verplaatst. Zoodra de duisternis begon te vallen, omstreeks vier uur in den middag, begaven Raffles en Charly zich weder naar het huis, waar zij hun vermommingen zouden aanleggen, maar onderweg liet Raffles Henderson stilhouden voor een uitdragerij, waar zij, na eenig zoeken, een gewone soldatenuniform vonden, ruim genoeg voor den reus. Het was volkomen duister toen de kleine renwagen voor het huis stilhield. Raffles trad op Henderson toe en zei op zachten toon: —Rijd nu de straat ten einde en trek daar op het onbebouwde veld dat zich daar bevindt, snel de uniform aan, houd daar echter je eigen kleederen onder aan, want die zul je zeker nog noodig hebben, zet je horloge met het mijne gelijk, en keer juist over drie kwartier, dus om zes uur, weder hier terug om ons op te nemen, rijd dan weg, zoodra wij in de auto hebben plaats genomen en breng ons dan naar het Admiraals-Hotel! Henderson tikte aan zijn pet, en reed weg, terwijl Raffles en Charly zich de trappen opspoedden. Nog zelden had de Groote Onbekende zooveel zorg besteed aan één zijner vermommingen, want hij begreep dat het thans om zijn leven ging. Natuurlijk kende de zoogenaamde kellner Judenitsch van aanzien en ook de schoone Poolsche zou wel zeer goed weten, hoe haar slachtoffer er uitzag! Terwijl zij druk bezig waren hun gelaat een geheele verandering te laten ondergaan, vroeg Charly: —Dit complot is zeker lang van te voren beraamd, voor het geval Judenitsch ooit te Petrograd mocht komen, want het is niet denkbaar dat Feodora Leszinsky er ooit op heeft gerekend dat zij tot het groote Hoofdkwartier zou kunnen doordringen. —Dat is ook mijn meening. Ik ben er echter van overtuigd, dat er nog wel andere plannen hebben bestaan, voor het geval dat de Opperbevelhebber van de Noord-Westelijke legertroep niet te Petrograd maar elders zou zijn verschenen. —Wat zijn je plannen voor hedenavond? —Dat moet ik van de omstandigheden laten afhangen, dat wil zeggen, van hetgeen de schoone Poolsche voorstelt! Ik denk dat zij dadelijk tracht kennis met mij aan te knoopen en mij naar een andere plek zal willen meelokken, want in het hotel zou zij haar plan moeilijk ten uitvoer kunnen brengen. De vrienden waren nu geheel gereed en Charly riep vol bewondering uit: —Je lijkt werkelijk verbluffend veel op Judenitsch. —Zooveel te beter! Het is een gelukkig toeval dat wij den man nog geen vier en twintig uur geleden in levenden lijve hebben gezien! Hij raadpleegde zijn horloge en zeide: —Nog vijf minuten! Wij zullen nu van onze kleederen snel een bundeltje maken en in de auto leggen, waarmede Henderson steeds in onze nabijheid moet blijven. —Maar is het niet erg gevaarlijk, dat we een Russisch soldaat van hem hebben gemaakt, als hij toch eens werd aangesproken? —Hij moet altijd zoo vlug rijden dat dit onmogelijk is, en als men hem aanspreekt moet hij maar een paar Duitsche klanken uitstooten, je weet misschien wel dat er verscheidene Duitsche soldaten bij de Rooden zoowel als bij de Witten dienst hebben genomen. De kleederen werden snel bijeen gepakt en met een touw omwikkeld en daarop maakten de mannen zich gereed om het vertrek te verlaten waar zij waarschijnlijk niet meer zouden terugkeeren. HOOFDSTUK VII. VERGIFT EN DIAMANTEN! Zij liepen de trap haastig af en nauwelijks hadden zij de voordeur geopend of zij zagen de auto komen aanrijden en stilhouden. Henderson was nauwkeurig op zijn tijd geweest. De beide mannen stapten in, en zij hadden nauwelijks plaats genomen of reeds stoof de auto weg. Een uur later stond zij weder stil voor het Admiraals-Hotel. Raffles wendde zich tot Henderson en fluisterde hem toe: —Blijf hier in de buurt rondrijden, over twee uren ongeveer zul je mij in gezelschap van een dame het hotel zien uitkomen en daarop zal Mijnheer Brand zich bij je voegen om je nadere instructies te geven. Als men je soms mocht aanspreken roep je maar: Verstaan nicht, en rijdt zoo hard je kunt door, je gaat voor een Duitscher door, begrijp je? —Uitstekend, Mylord. En als ze te lastig zijn zal ik ze wel op z’n Engelsch neerslaan! —Geen geweld, dan in geval van nood, Henderson! maande Raffles hem aan. Hij knikte den reus nog eens toe en ging daarna het Hotel binnen met Charly wiens hart hoorbaar klopte. —Nu zullen wij afspreken, Charly, dat je hevige kiespijn voorwend, ingeval men persoonlijk het woord tot je zou richten, wat ik echter niet denk! Zij traden de groote eetzaal binnen en onmiddellijk richtten zich de blikken van eenige personen op hen die hen blijkbaar herkend hadden. Daaronder was ook de kellner die den dag tevoren het briefje aan Feodora Leszinsky in handen had gegeven. Maar veel doordringender dan de blik van hen allen was die van de Poolsche zelf, die blijkbaar zooeven was binnengetreden, en aan een tafeltje had plaats genomen, thans geheel alleen. Raffles deed, alsof hij haar aanvankelijk niet opmerkte, maar hij zag, hoe zij met een bijna onmerkbare beweging van het hoofd den gewaanden kellner wenkte en snel eenige woorden met hem wisselde, terwijl zij in de richting van de beide vrienden keek. Daarop knikte de kellner bevestigend en verwijderde zich. —Zij bijt aan! bromde Raffles verheugd. Het spel gaat beginnen! Hij had met zijn gewaanden adjudant reeds plaats genomen en dadelijk kwam er een kellner toeloopen aan wie Raffles zijn bestelling zei. De eetzaal was dien avond niet zeer druk bezet, en dadelijk begon het stomme oogenspel tusschen de schoone Poolsche en den man, dien zij gezworen had te zullen dooden. —Je kunt over drie kwartier, zoo tegen het dessert, wel verdwijnen, beste Charly, zeide Raffles, want de eend zwemt regelrecht in de fuik, hetzij met alle eerbied gezegd van de schoone samenzweerster! —En waar moet ik dan blijven! —Tracht Henderson op te vangen, en dan kunnen jullie beiden die uniform wel weer afleggen, nu ik het wild beet heb! Des te minder vat geven wij op ons. Hij had een blik op zijn horloge geworpen en ging nu voort: —Ik zal het zoo aanleggen, dat zij mij over een uur ongeveer naar haar woning brengt, welke zij hier zeker zal hebben, met het oog op het moordplan. Zij is natuurlijk slechts hier komen logeeren, om kennis met den generaal te kunnen aanknoopen en ik ben wel benieuwd hoe zij dat zal kunnen aanleggen! Daarop behoefde Raffles niet lang te wachten, want nog voor het dessert van het diner was opgedragen, stond de schoone Poolsche op, wierp haar medeplichtige een snellen, waarschuwenden blik toe, en kwam in de richting van het tafeltje waaraan de mannen gezeten waren, die zij voor Generaal Judenitsch en zijn adjudant hield. Zij had een sigaret tusschen de roode lippen, en op eenige passen van het tafeltje verwijderd stond zij stil en wilde ze met een zilveren sigarenaansteker doen ontbranden. Schijnbaar bij ongeluk echter gleed het voorwerpje uit hare handen en viel voor de voeten van Raffles neder. Deze bukte zich haastig, raapte het sierlijke voorwerpje op, en maakte vuur, en hield het de schoone vrouw met een buiging voor. Terwijl zij zich voorover boog teneinde haar sigaret aan te steken, blikten haar schoone oogen diep in die van den gewaanden generaal en toen zeide zij vriendelijk: —Ik dank U, Generaal! en ik maak van de gelegenheid gebruik U als overwinnaar welkom te heeten in deze stad! —Hoe, gij weet....? riep Raffles schijnbaar verrast uit, ik meende toch mijn incognito goed bewaard te hebben. —Dat zou U in deze stad niet gelukken, generaal! daarvoor is uw gelaat al te bekend, hernam de Poolsche terwijl er een verleidelijk glimlachje om haar lippen speelde. Raffles maakte opnieuw een buiging en hernam: —Ik had mij waarlijk geen schooner bewoonster van de hoofdstad kunnen wenschen, om mij het welkom toe te roepen, en ik zie dat gij alleen zijt, madame, wilt gij mij veroorloven, met U een glas champagne te drinken? Op mijn overwinning? Even scheen de schoone vrouw te aarzelen, maar toen klonk er een zilveren lachje en zij riep: —Welnu, generaal, dan zullen wij de conventie ditmaal maar eens buiten spel laten, ik neem uw hoffelijk aanbod aan. De generaal wierp zijn adjudant een blik toe, die zooveel beteekende, als: —Je bent te veel, goede vriend, waarop deze haastig opstond, zwijgend een diepe buiging voor de schoone Poolsche maakte, zijn uniformpet greep, voor zijn chef salueerde en de eetzaal verliet. Het volgende oogenblik waren de schoone vrouw en haar vermeend slachtoffer zoo goed als alléén in het afgelegen hoekje van de groote zaal, en nu werd een steekspel aangevangen, in welks verloop Raffles alle gelegenheid had de slagvaardigheid van de verleidelijk schoone vrouw te bewonderen. Zij wendde, schijnbaar zonder opzet, alle kunsten aan, welke een betooverende vrouw ten dienste staan, om een willoozen man in haar netten te lokken maar die op Raffles volstrekt geen invloed zouden hebben uitgeoefend, als hij niet generaal Judenitsch had moeten voorstellen. Maar nu scheen hij snel onder den invloed te geraken van de heerlijk schoone vrouw, die tegenover hem was gezeten en met haar roode lippen van haar champagneglas nipte. En er was zeker nog geen uur verloopen of de samenzweerster had den generaal waar zij hem hebben wilde..... Zij zouden gezamenlijk naar haar woning gaan, waar zij den generaal, naar zij voorgaf, aan eenige vrienden wilde voorstellen, die niets liever verlangden dan de Witten als hun bevrijders te verwelkomen. Toen dit was afgesproken, verzon zij een voorwendsel om den generaal eenigen tijd op haar te laten wachten. Raffles glimlachte, want hij begreep wel wat zij ging doen. Zij zou haar valies met de juweelen pakken omdat zij na het volbrengen van de daad dadelijk de vlucht zou moeten nemen, en er niet aan te denken viel, dat zij nog naar het hotel zou kunnen terugkeeren. Hij bleek goed te hebben gezien, want een kwartier later kwam zij terug terwijl zij een sierlijk maar sterk valies droeg. Raffles schoot dadelijk toe teneinde er haar van te ontlasten maar zij weerde hem af en zeide: —Het is heel vriendelijk van u, generaal, maar dit valies geef ik nooit uit mijn handen. —Zooals gij wilt, madame! zeide de gewaande generaal. Toeval of niet—er kwam juist een huurauto aanrijden, die van pas kwam om het paar naar de woning van de schoone vrouw te brengen. In de auto nam Raffles zijn voorzorgen want hij was er volstrekt niet zeker van of de chauffeur niet in het complot was geweest en de schoone samenzweerster zou trachten hem in het voertuig van het leven te berooven. Voor alle zekerheid trok hij dus den rechterarm van de schoone vrouw door den zijne, en vatte ook haar andere hand, alsof hij die wilde liefkoozen hetgeen de schoone verleidster voor de leus zich werend, lachend toeliet. Er gebeurde echter niets gedurende den rit van een kwartier, en toen de wagen stilstond begreep Raffles dat de moordenaars er de voorkeur aan hadden gegeven den generaal binnenshuis uit den weg te ruimen. Toen hij uitstapte en den chauffeur betaalde zag hij juist hoe de snelle renwagen kwam aanjagen en op zijn beurt stilstond. Henderson en Charly waren dus op hun post! De schoone vrouw was hem snel voorgegaan en op de deur van een fraai huis toegeloopen waar zij thans aanschelde. Een Russische bediende, die wel achter de deur scheen te hebben gestaan, opende deze, en wierp Raffles in het voorbijgaan een snellen, wraakzuchtigen blik toe. Raffles zag dadelijk dat hij zich in een met groote weelde ingericht huis bevond, hetgeen wel noodig was geweest om het slachtoffer niet ontijdig argwaan te doen krijgen. Feodora had den bediende op zachten toon snel eenige bevelen gegeven en maakte daarna een uitnoodigend gebaar naar de deur van een vertrek, welke de bediende haastig afsloot. —Vergun mij dat ik mij even verkleed, generaal, ik ben aanstonds weder tot uw dienst! zeide zij lachend. Zij knikte Raffles met een betooverenden glimlach toe en verliet het vertrek. De Gentleman-inbreker keek eenigen tijd naar de gesloten deur en mompelde bij zich zelf: —Het schijnt dus, dat vrouwen een medemensch glimlachend naar de andere wereld kunnen helpen. Nu, als ik er iets aan doen kan, dan zal zij er ditmaal toch nog vrij wat moeite mede hebben. Ik geloof dat die bediende—ongetwijfeld de medeplichtige—de eenige andere persoon hier in huis is, en dat is mij des te liever. Maar de Bolsjewiki moeten toch een vrij laag denkbeeld van Generaal Judenitsch gehad hebben, om te kunnen veronderstellen dat hij, tijdens een nog onbeslisten veldslag, een vrouw zou volgen, ook al is zij zoo bedwelmend schoon als die Poolsche duivelin! Raffles was nog niet lang met zijn alleenspraak gereed, toen Feodora weder binnentrad, thans in een prachtig gewaad van roode zijde, diep uitgesneden, zoodat haar heerlijke vormen goed te zien waren. Zij noodigde Raffles haar naar de eetzaal te volgen, waar een kleine versnapering was gereed gezet. —Zoo, het schijnt met vergift te moeten gebeuren! bromde Raffles voor zich heen, en een huivering beving hem als hij die schoone vrouw aanschouwde, die kon lachen en schertsen, terwijl zij op het punt stond, een medemensch in koelen bloede het leven te benemen. In de kleine kamer, waarheen de Poolsche Raffles thans geleidde, stonden op een tafeltje van perenhout, sierlijk ingelegd, een flesch wijn, een schaal met sigaretten en een kom met heerlijke zuidvruchten, die zeker met een burgermanskapitaal waren betaald. Sedert de vrouw terug was gekomen, had Raffles haar geen seconde uit het oog verloren, en hij hield ook de deur goed in het oog, terwijl hij als bij toeval langs de beide ramen had gestreken, om te zien, of er achter de gesloten gordijnen niemand verborgen was. Toen zette hij zich neder, en Feodora Leszinsky schonk den wijn in. Maar Raffles had scherp toegezien. En hij had ontdekt dat het glas, hetwelk voor hem was neergezet, een zeer geringe hoeveelheid fijn wit poeder op den bodem bevatte, niet te zien voor wien er niet in het bijzonder oplette. Raffles kon niet beletten, dat er een rilling over zijn rug liep, toen hij het doodelijk poeder in het glas ontwaarde, maar een oogenblik later had hij zich hersteld. Wat de vrouw betreft, haar hand sidderde zelfs niet, toen zij den wijn in het glas van haren gast schonk, die hem den dood moest brengen. Nu waren de beide glazen gevuld. Feodora hief het hare op, lachte den gewaanden generaal toe en zeide: —Tot op den bodem, generaal! Ik drink op Uw overwinning! —Ik wil U bescheid doen, madame, maar het is onder ons Witten de gewoonte dat wij voordien de glazen ruilen..... Wilt gij dus het mijne ledigen? De oogen van de twee menschen boorden zich in elkander. Langzaam zette Feodora het glas weder neder. Er verscheen een floers voor haar oogen en haar gelaat verkreeg een oogenblik een tijgerachtige uitdrukking. Raffles hield haar zijn glas voor en eensklaps sloeg zij het hem uit de hand met doodsbleek gezicht, haalde een zilveren fluitje te voorschijn en wilde het aan haar lippen brengen. Maar voor zij dit kon doen, had Raffles met de linkerhand haar pols grepen, terwijl hij haar met de rechterhand zijn revolver voorhield! —Weg dat fluitje en geen geluid, caronje, of bij God, ik schiet je neer, zooals men een dollen hond neerschiet! beval hij. Het fluitje viel op tafel. —Steek je handen op! De witte handen gingen bevend omhoog en de zwarte oogen brandden met vurigen haat in het bleeke gezicht. In een oogwenk had Raffles de polsen van de schoone moordenares geboeid en haar een doek in den mond gestopt. Daarop droeg hij haar naar een sofa waarop hij haar met een dik touw stevig vastbond. Tenslotte maakte hij een spottende buiging voor haar en zeide: —Het feestje heeft een eenigszins ander verloop dan gij U hadt voorgesteld, lieve dame, maar dat is uw eigen schuld! En nu snel de rest! Raffles greep het fluitje, rukte een der gordijnkoorden af en liep naar de deur, waar hij naast ging staan. Toen maakte hij een lus aan het einde van het koord, legde dien voor den drempel op den vloer en bracht het fluitje aan de lippen. Een schelle fluittoon snerpte. Een paar seconden later vloog de deur open en de bediende stormde binnen de revolver in de vuist. Maar hij kwam niet ver! Raffles gaf een ruk aan het koord, waar de man juist over liep en met een vloek stortte hij voorover, terwijl de revolver hem uit de hand vloog en ver van hem neerviel. Voor de Rus weder kon opstaan, had Raffles hem handig het koord om armen en beenen geslagen, zoodat de man zich niet verroeren kon. Ook hij werd gekneveld en aan de kruk van de deur vastgebonden. En nu snelde Raffles vlug het vertrek uit, en doorzocht vlug maar grondig de andere vertrekken. In de slaapkamer vond hij niet alleen de tasch met de juweelen, maar ook nog een groot aantal andere sieraden, welke hij goeden buit verklaarde, en in een soort werkkamer stond een kast waarin hij een klein ijzeren kistje ontdekte, hetwelk ongeveer honderd dertigduizend roebel bleek te bevatten. Ook dit geld verdween in zijn beide uniformzakken. Toen zijn strooptocht geëindigd was, trad hij nogmaals het vertrek binnen waar de machteloos gemaakte Bolsjewiki lagen, en riep tot de schoone samenzweerster: —Ik moet U tot mijn spijt vroeger verlaten, dan mijn plan was, madame! Ik zal zoo vrij zijn, de politie te waarschuwen per telefoon, want ik wil niets met haar te doen hebben! Die moet dan maar zien wat zij denkt te doen! Neen, vrees niet, dat ik U aan de Witten zal verraden! Het is niet mijne gewoonte vrouwen aan het vuurpeloton over te leveren, zelfs al hebben ze mij willen dooden! Gij kijkt mij verbaasd aan? Laat ik u dan zeggen, dat gij er voortaan beter aan zult doen, eerst eens goed toe te zien of de generaals die gij in uw netten lokt, misschien niet heel iemand anders zijn! Met deze woorden nam Raffles snel de grijze pruik af, die zijn hoofd bedekte, hief de tasch met de juweelen in de hoogte, en groette de Poolsche die vuurrood van woede was geworden, met een bevallig handgebaar. Een oogenblik later had hij het huis verlaten en snelde op de auto toe, die hem wachtte, en snel met hem verdween! *** END OF THE PROJECT GUTENBERG EBOOK LORD LISTER NO. 319: HET KOMPLOT TEGEN JUDENITSCH *** Updated editions will replace the previous one—the old editions will be renamed. Creating the works from print editions not protected by U.S. copyright law means that no one owns a United States copyright in these works, so the Foundation (and you!) can copy and distribute it in the United States without permission and without paying copyright royalties. Special rules, set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to copying and distributing Project Gutenberg™ electronic works to protect the PROJECT GUTENBERG™ concept and trademark. Project Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you charge for an eBook, except by following the terms of the trademark license, including paying royalties for use of the Project Gutenberg trademark. If you do not charge anything for copies of this eBook, complying with the trademark license is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose such as creation of derivative works, reports, performances and research. Project Gutenberg eBooks may be modified and printed and given away—you may do practically ANYTHING in the United States with eBooks not protected by U.S. copyright law. Redistribution is subject to the trademark license, especially commercial redistribution. START: FULL LICENSE THE FULL PROJECT GUTENBERG LICENSE PLEASE READ THIS BEFORE YOU DISTRIBUTE OR USE THIS WORK To protect the Project Gutenberg™ mission of promoting the free distribution of electronic works, by using or distributing this work (or any other work associated in any way with the phrase “Project Gutenberg”), you agree to comply with all the terms of the Full Project Gutenberg™ License available with this file or online at www.gutenberg.org/license. Section 1. General Terms of Use and Redistributing Project Gutenberg™ electronic works 1.A. By reading or using any part of this Project Gutenberg™ electronic work, you indicate that you have read, understand, agree to and accept all the terms of this license and intellectual property (trademark/copyright) agreement. If you do not agree to abide by all the terms of this agreement, you must cease using and return or destroy all copies of Project Gutenberg™ electronic works in your possession. If you paid a fee for obtaining a copy of or access to a Project Gutenberg™ electronic work and you do not agree to be bound by the terms of this agreement, you may obtain a refund from the person or entity to whom you paid the fee as set forth in paragraph 1.E.8. 1.B. “Project Gutenberg” is a registered trademark. It may only be used on or associated in any way with an electronic work by people who agree to be bound by the terms of this agreement. There are a few things that you can do with most Project Gutenberg™ electronic works even without complying with the full terms of this agreement. See paragraph 1.C below. There are a lot of things you can do with Project Gutenberg™ electronic works if you follow the terms of this agreement and help preserve free future access to Project Gutenberg™ electronic works. See paragraph 1.E below. 1.C. The Project Gutenberg Literary Archive Foundation (“the Foundation” or PGLAF), owns a compilation copyright in the collection of Project Gutenberg™ electronic works. Nearly all the individual works in the collection are in the public domain in the United States. If an individual work is unprotected by copyright law in the United States and you are located in the United States, we do not claim a right to prevent you from copying, distributing, performing, displaying or creating derivative works based on the work as long as all references to Project Gutenberg are removed. Of course, we hope that you will support the Project Gutenberg™ mission of promoting free access to electronic works by freely sharing Project Gutenberg™ works in compliance with the terms of this agreement for keeping the Project Gutenberg™ name associated with the work. You can easily comply with the terms of this agreement by keeping this work in the same format with its attached full Project Gutenberg™ License when you share it without charge with others. 1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in a constant state of change. If you are outside the United States, check the laws of your country in addition to the terms of this agreement before downloading, copying, displaying, performing, distributing or creating derivative works based on this work or any other Project Gutenberg™ work. The Foundation makes no representations concerning the copyright status of any work in any country other than the United States. 1.E. Unless you have removed all references to Project Gutenberg: 1.E.1. The following sentence, with active links to, or other immediate access to, the full Project Gutenberg™ License must appear prominently whenever any copy of a Project Gutenberg™ work (any work on which the phrase “Project Gutenberg” appears, or with which the phrase “Project Gutenberg” is associated) is accessed, displayed, performed, viewed, copied or distributed: This eBook is for the use of anyone anywhere in the United States and most other parts of the world at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.org. If you are not located in the United States, you will have to check the laws of the country where you are located before using this eBook. 1.E.2. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is derived from texts not protected by U.S. copyright law (does not contain a notice indicating that it is posted with permission of the copyright holder), the work can be copied and distributed to anyone in the United States without paying any fees or charges. If you are redistributing or providing access to a work with the phrase “Project Gutenberg” associated with or appearing on the work, you must comply either with the requirements of paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 or obtain permission for the use of the work and the Project Gutenberg™ trademark as set forth in paragraphs 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.3. If an individual Project Gutenberg™ electronic work is posted with the permission of the copyright holder, your use and distribution must comply with both paragraphs 1.E.1 through 1.E.7 and any additional terms imposed by the copyright holder. Additional terms will be linked to the Project Gutenberg™ License for all works posted with the permission of the copyright holder found at the beginning of this work. 1.E.4. Do not unlink or detach or remove the full Project Gutenberg™ License terms from this work, or any files containing a part of this work or any other work associated with Project Gutenberg™. 1.E.5. Do not copy, display, perform, distribute or redistribute this electronic work, or any part of this electronic work, without prominently displaying the sentence set forth in paragraph 1.E.1 with active links or immediate access to the full terms of the Project Gutenberg™ License. 1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary, compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any word processing or hypertext form. However, if you provide access to or distribute copies of a Project Gutenberg™ work in a format other than “Plain Vanilla ASCII” or other format used in the official version posted on the official Project Gutenberg™ website (www.gutenberg.org), you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon request, of the work in its original “Plain Vanilla ASCII” or other form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg™ License as specified in paragraph 1.E.1. 1.E.7. Do not charge a fee for access to, viewing, displaying, performing, copying or distributing any Project Gutenberg™ works unless you comply with paragraph 1.E.8 or 1.E.9. 1.E.8. You may charge a reasonable fee for copies of or providing access to or distributing Project Gutenberg™ electronic works provided that: • You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from the use of Project Gutenberg™ works calculated using the method you already use to calculate your applicable taxes. The fee is owed to the owner of the Project Gutenberg™ trademark, but he has agreed to donate royalties under this paragraph to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments must be paid within 60 days following each date on which you prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax returns. Royalty payments should be clearly marked as such and sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the address specified in Section 4, “Information about donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation.” • You provide a full refund of any money paid by a user who notifies you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he does not agree to the terms of the full Project Gutenberg™ License. You must require such a user to return or destroy all copies of the works possessed in a physical medium and discontinue all use of and all access to other copies of Project Gutenberg™ works. • You provide, in accordance with paragraph 1.F.3, a full refund of any money paid for a work or a replacement copy, if a defect in the electronic work is discovered and reported to you within 90 days of receipt of the work. • You comply with all other terms of this agreement for free distribution of Project Gutenberg™ works. 1.E.9. If you wish to charge a fee or distribute a Project Gutenberg™ electronic work or group of works on different terms than are set forth in this agreement, you must obtain permission in writing from the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the manager of the Project Gutenberg™ trademark. Contact the Foundation as set forth in Section 3 below. 1.F. 1.F.1. Project Gutenberg volunteers and employees expend considerable effort to identify, do copyright research on, transcribe and proofread works not protected by U.S. copyright law in creating the Project Gutenberg™ collection. Despite these efforts, Project Gutenberg™ electronic works, and the medium on which they may be stored, may contain “Defects,” such as, but not limited to, incomplete, inaccurate or corrupt data, transcription errors, a copyright or other intellectual property infringement, a defective or damaged disk or other medium, a computer virus, or computer codes that damage or cannot be read by your equipment. 1.F.2. LIMITED WARRANTY, DISCLAIMER OF DAMAGES - Except for the “Right of Replacement or Refund” described in paragraph 1.F.3, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, the owner of the Project Gutenberg™ trademark, and any other party distributing a Project Gutenberg™ electronic work under this agreement, disclaim all liability to you for damages, costs and expenses, including legal fees. YOU AGREE THAT YOU HAVE NO REMEDIES FOR NEGLIGENCE, STRICT LIABILITY, BREACH OF WARRANTY OR BREACH OF CONTRACT EXCEPT THOSE PROVIDED IN PARAGRAPH 1.F.3. YOU AGREE THAT THE FOUNDATION, THE TRADEMARK OWNER, AND ANY DISTRIBUTOR UNDER THIS AGREEMENT WILL NOT BE LIABLE TO YOU FOR ACTUAL, DIRECT, INDIRECT, CONSEQUENTIAL, PUNITIVE OR INCIDENTAL DAMAGES EVEN IF YOU GIVE NOTICE OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGE. 1.F.3. LIMITED RIGHT OF REPLACEMENT OR REFUND - If you discover a defect in this electronic work within 90 days of receiving it, you can receive a refund of the money (if any) you paid for it by sending a written explanation to the person you received the work from. If you received the work on a physical medium, you must return the medium with your written explanation. The person or entity that provided you with the defective work may elect to provide a replacement copy in lieu of a refund. If you received the work electronically, the person or entity providing it to you may choose to give you a second opportunity to receive the work electronically in lieu of a refund. If the second copy is also defective, you may demand a refund in writing without further opportunities to fix the problem. 1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth in paragraph 1.F.3, this work is provided to you ‘AS-IS’, WITH NO OTHER WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO WARRANTIES OF MERCHANTABILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE. 1.F.5. Some states do not allow disclaimers of certain implied warranties or the exclusion or limitation of certain types of damages. If any disclaimer or limitation set forth in this agreement violates the law of the state applicable to this agreement, the agreement shall be interpreted to make the maximum disclaimer or limitation permitted by the applicable state law. The invalidity or unenforceability of any provision of this agreement shall not void the remaining provisions. 1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone providing copies of Project Gutenberg™ electronic works in accordance with this agreement, and any volunteers associated with the production, promotion and distribution of Project Gutenberg™ electronic works, harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees, that arise directly or indirectly from any of the following which you do or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg™ work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any Project Gutenberg™ work, and (c) any Defect you cause. Section 2. Information about the Mission of Project Gutenberg™ Project Gutenberg™ is synonymous with the free distribution of electronic works in formats readable by the widest variety of computers including obsolete, old, middle-aged and new computers. It exists because of the efforts of hundreds of volunteers and donations from people in all walks of life. Volunteers and financial support to provide volunteers with the assistance they need are critical to reaching Project Gutenberg™’s goals and ensuring that the Project Gutenberg™ collection will remain freely available for generations to come. In 2001, the Project Gutenberg Literary Archive Foundation was created to provide a secure and permanent future for Project Gutenberg™ and future generations. To learn more about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation and how your efforts and donations can help, see Sections 3 and 4 and the Foundation information page at www.gutenberg.org. Section 3. Information about the Project Gutenberg Literary Archive Foundation The Project Gutenberg Literary Archive Foundation is a non-profit 501(c)(3) educational corporation organized under the laws of the state of Mississippi and granted tax exempt status by the Internal Revenue Service. The Foundation’s EIN or federal tax identification number is 64-6221541. Contributions to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation are tax deductible to the full extent permitted by U.S. federal laws and your state’s laws. The Foundation’s business office is located at 809 North 1500 West, Salt Lake City, UT 84116, (801) 596-1887. Email contact links and up to date contact information can be found at the Foundation’s website and official page at www.gutenberg.org/contact Section 4. Information about Donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation Project Gutenberg™ depends upon and cannot survive without widespread public support and donations to carry out its mission of increasing the number of public domain and licensed works that can be freely distributed in machine-readable form accessible by the widest array of equipment including outdated equipment. Many small donations ($1 to $5,000) are particularly important to maintaining tax exempt status with the IRS. The Foundation is committed to complying with the laws regulating charities and charitable donations in all 50 states of the United States. Compliance requirements are not uniform and it takes a considerable effort, much paperwork and many fees to meet and keep up with these requirements. We do not solicit donations in locations where we have not received written confirmation of compliance. To SEND DONATIONS or determine the status of compliance for any particular state visit www.gutenberg.org/donate. While we cannot and do not solicit contributions from states where we have not met the solicitation requirements, we know of no prohibition against accepting unsolicited donations from donors in such states who approach us with offers to donate. International donations are gratefully accepted, but we cannot make any statements concerning tax treatment of donations received from outside the United States. U.S. laws alone swamp our small staff. Please check the Project Gutenberg web pages for current donation methods and addresses. Donations are accepted in a number of other ways including checks, online payments and credit card donations. To donate, please visit: www.gutenberg.org/donate. Section 5. General Information About Project Gutenberg™ electronic works Professor Michael S. Hart was the originator of the Project Gutenberg™ concept of a library of electronic works that could be freely shared with anyone. For forty years, he produced and distributed Project Gutenberg™ eBooks with only a loose network of volunteer support. Project Gutenberg™ eBooks are often created from several printed editions, all of which are confirmed as not protected by copyright in the U.S. unless a copyright notice is included. Thus, we do not necessarily keep eBooks in compliance with any particular paper edition. Most people start at our website which has the main PG search facility: www.gutenberg.org. This website includes information about Project Gutenberg™, including how to make donations to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation, how to help produce our new eBooks, and how to subscribe to our email newsletter to hear about new eBooks.